Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678)
(1997)–Pieta van Beek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
3.3. PolyglottismeOver de grote talenkennis van Van Schurman raakten vele tijdgenoten niet uitgepraat. Sorberius schreef bijvoorbeeld: Onder de wonderen van deze eeuw wordt genoemd Anna Maria van Schurman die alle vrouwen die zijn of geweest zijn ver achter zich laat, omdat zij zich laat vergelijken met de meest vooraanstaande mannen wat betreft deugd en geleerdheid. Zo kan zij zoveel talen (Latijn, Grieks en verschillende andere) spreken dat zij voor een inwoner van al die streken kan gehouden worden.Ga naar voetnoot143 De arts Johan van Beverwijck zegt over Van Schurman: De talen, alwaer onze Joffrouw niet weynigh t'huys en is. Want behalven de Nederlantsche, Hoogh-duytsche, Fransche, Italiaensche, Engelsche, die nu gesproken werden, is sy wonderbaerlick ervaren in de Latijnsche, Griecsche, Bybelsen Rabijns-Hebreeusche, Chaldeeusche, Syrische, Arabische,Persiaensche, Ethiopische, en diergelijcke. De letter-konst van alle die talen verstaet sy volkomentlick [...]. Maeckt aerdige Verssen in Latijn, ende andere Talen.Ga naar voetnoot144 In de Opuscula die in Latijn, Grieks, Hebreeuws en Frans geschreven is, komen ook nog frasen in Arabisch, Aramees en Syrisch voor, maar geen Italiaans, Engels, Ethiopisch, Perzisch of Duits.Ga naar voetnoot145 Over de overlevering van die talen en over de beheersing door Van Schurman van die talen die in het Klein Werk voorkomen, zeg ik iets in het vervolg.Ga naar voetnoot146 | |
[pagina 72]
| |
3.3.1. FransTijdens de Renaissance werd er in de Nederlanden volop Frans gesproken, vooral aan het hof van de stadhouder, in de ambtenarij en in de hogere kringen. Frans was ook wel - al was het minder dan Latijn - de taal waarin veel geleerden met elkaar correspondeerden. Er leefde in de zeventiende eeuw ook een grote groep Fransen in Nederland die in het Frans bleven schrijven, bijvoorbeeld Descartes.Ga naar voetnoot147 Volgens Schotel konden slechts weinig bogen op een volledige kennis van het Frans. Ook Anna Maria van Schurman kon dat volgens hem niet, maar toch overtrof ze de meeste tijdgenoten. Als zevenjarig meisje was ze ooit twee maanden naar de Franse school geweest, maar later had ze zich door thuisonderricht en zelfstudie zich er zo in bekwaamd dat zij correspondeerde met veel beroemde letterkundigen in Frankrijk. Professor Claude Saumaise vond dat ze Balzac, een in de 17de eeuw veel geprezen Franse schrijver, benaderde, zo goed schreef zij. Balzac zelf vond dat zij veel betere en zuiverder brieven schreef dan hij: ‘Je croyrai encore estre trop honoré de ce temperament que j'apporte à mon honneur’. Paquot vond dat zij voor een hollandse vrij goed in die taal schreef. Ook Andreas Rivet prees de zuiverheid van haar taal en de ‘netheid’ van haar stijl.Ga naar voetnoot148 In 1632 schreef Rivet haar dat ze hem altijd om hulp kon vragen, omdat Frans zijn moedertaal was, maar dat het voor haar een aangeleerde taal was. Het ging toen over haar boek hoe vrouwen het beste hun vrije tijd konden gebruiken. Maar eigenlijk dacht hij niet dat haar boek in het Frans redactie nodig had. Van Schurman vond Frans een taal die vooral jonge vrouwen erg op prijs stelden, zoals ze in een Latijnse brief aan Rivet schreef: [...] libellum conscribere Gallice (quod nempe virginibus quam maxime probari linguae illius lepos ac elegantia solet).Ga naar voetnoot149 [...] om een boekje in het Frans te schrijven (immers juist jonge vrouwen plegen de elegantie en de stijl ervan heel erg op prijs te stellen). | |
[pagina 73]
| |
Ze schreef ook gedichten in het Frans die Rivet aan prinses Elizabeth overhandigde en die ze las waar hij bij was. Ze was uitbundig in haar lof en zei dat ze Van Schurman per brief zou bedanken.Ga naar voetnoot150 De brieven uit haar Labadistische tijd zijn volgens Schotel beter omdat het Frans toen onder de Labadisten de voertaal was. Zo goed stond ze bekend dat men een uitstekende vertaling van de Franse roman Astrea van Honoré D'Urfé aan haar toeschreef.Ga naar voetnoot151 Wat we van haar over hebben in Frans zijn veel brieven en een handvol gedichten. In de Opuscula zijn er achttien brieven opgenomen in de Franse brievenafdeling en twee gedichten in het Poemata-gedeelte. In de Elogia komen ook nog Franse documenten voor, onder andere van Jean de Laboureur die een ooggetuige verslag gaf van het bezoek van de Koningin van Polen aan Anna Maria van Schurman en een gedeelte van een brief van Balzac aan Girard.Ga naar voetnoot152 | |
3.3.2. LatijnIJsewijn noemt de Neolatijnse literatuur de derde en laatse fase van de ontwikkelingsgang van de Latijnse literatuur, die volgt op de Romeinse en de Middeleeuws-latijnse perioden. Latijn onderging in de Middeleeuwen grote veranderingen, maar tijdens de Renaissance deed men alle moeite om klassiek Latijn te schrijven. Een essentieel kenmerk van Neolatijn is de bewuste terugkeer naar antieke modellen.Ga naar voetnoot153 Latijn was voor jongens verplicht die naar de universiteit wilden en die doorliepen dan ook eerst veelal de Latijnse school. We zagen al eerder hoe Van Schurman ontdekt werd door haar vader tijdens de Latijnse lessen die hij aan haar broers gaf. Ze bleef een voorkeur houden voor Seneca, de schrijver die haar vader gebruikt had om haar Latijn te leren. Behalve zijn werken las ze Cicero, Plinius Maior en Minor, Vergilius, Livius, Tacitus, Suetonius, Ammianus en anderen en verdiepte zij zich in de Latijnse kerkvaders. Vooral Augustinus.Ga naar voetnoot154 | |
[pagina 74]
| |
Latijn kon ze ook vloeiend spreken, zoals vele honderden bewonderaars hebben benadrukt. Ze moet ‘openbaar als Cicero geredeneerd hebben, huysselijk als Terentius gesproken hebben’.Ga naar voetnoot155 Er is heel wat van haar werk in Latijn overgebleven: De Vitae Termino, de Dissertatio, talloze brieven, driekwart van de Opuscula en haar autobiografie Eukleria seu melioris partis electio. | |
3.3.3. GrieksNadat Anna Maria van Schurman voldoende Latijn beheerste, leerde ze Grieks. Was de studie van Grieks tijdens de Middeleeuwen in West-Europa vrijwel onbekend, dit veranderde met de Renaissance. Vooral in de decennia voor de val van Constantinopel (1453) en daarna, kwamen er vele Griekse geleerden naar Italië, waar zij een belangrijke bijdrage leverden tot de Renaissance. Zo is het bekend dat Petrarca Grieks probeerde te leren, maar dat hij er nooit in geslaagd is om de Homerustekst die hij ooit gekregen had, zelf te kunnen lezen. Griekse teksten waren slechts via Latijnse (en soms Arabische) bemiddeling bekend geweest. Maar nu, na eeuwen, kwamen er door de handschriften die de geleerden meebrachten, de werken van Homerus, Herodotus, Plato, Aristoteles en de tragedieschrijvers weer in de oorspronkelijke taal beschikbaar.Ga naar voetnoot156 Een tijdje na de uitvinding van de boekdrukkunst werden er ook Griekse teksten gedrukt. Dat stuitte op veel meer moeilijkheden dan het drukken van Latijnse teksten die vanaf 1470 ruimschoots beschikbaar kwamen. Waarschijnlijk had dat te maken met het vinden van een geschikt set drukletters waarin al de letters met de verschillende accenten en afkortingen een plaats moesten krijgen. Ook speelde de geringe aanvraag naar Griekse teksten een rol. De kennis van Grieks was beperkt en in plaats van Griekse teksten was het goedkoper om Latijnse vertalingen in grote oplage te maken. Toch besloot de Venetiaanse drukker Aldus Manutius (1449-1515) om een speciale drukkerij op te richten voor het drukken van Griekse teksten.Ga naar voetnoot157 Jammer genoeg had Aldus een voorkeur voor de cursief en koos hij als basis voor zijn Griekse set drukletters de informele | |
[pagina 75]
| |
schrijfhand van zijn mede Griekse-geleerde vrienden, een slordig schrift dat nog minder leesbaar was door de vele afkortingen en ligaturen. Claude Garamond nam later zijn beginselen over toen hij de zogenaamde grecs du roi voor de koning van Frankrijk ontwierp.Ga naar voetnoot158 Deze letters zijn terecht beroemd geworden en hebben eeuwenlang de toon aangegeven in de Griekse typografie. Toch leest het lastig omdat het uit zo'n 1200 verschillende tekens en 1016 ligaturen bestaat.Ga naar voetnoot159 In de zeventiende eeuw was Leuven in Zuid-Nederland en Leiden in Noord-Nederland het centrum voor de klassieke studies. Professoren als Lipsius, Scaliger, Salmasius, Vossius en Daniel Heinsius trokken vele studenten uit het buitenland. Andere geleerden als Gronovius, Nicolaas Heinsius en Isaac Vossius stonden bekend om hun mooie verzameling boeken en manuscripten.Ga naar voetnoot160 Het is bekend dat Anna Maria van Schurman met Salmasius, de beide Heinsiussen, Isaac Vossius en Gronovius bevriend was en met hen correspondeerde of voor hen gedichten schreef.Ga naar voetnoot161 Anna Maria van Schurman was met de studie van Grieks begonnen toen ze de Latijnse taal onder de knie had. Haar hoofddoel was om het Nieuwe Testament in de oorspronkelijke taal te lezen. Wie haar bij haar eerste pogingen hielp, weten we niet. Wel blijkt uit het gedichtje van Anna Roemers Visser (zie boven) dat ze in 1620 al goed Grieks kende. Ze was toen dertien jaar oud. Mogelijk kreeg ze het eerste onderwijs ook van haar vader. Later werd Voetius haar leermeester, maar hij gaf haar vooral onderricht in het Hebreeuws want, schrijft ze in een brief aan prof. Vorstius, Voetius was haar egregius in Graecis et praesertim Hebraicis praeceptor, haar eminente docent in Grieks, maar vooral in Hebreeuws.Ga naar voetnoot162 We weten dat hij een Grieks gedichtje naar haar opstuurde toen ze in 1654 een tijdje in Keulen moest wonen.Ga naar voetnoot163 | |
[pagina 76]
| |
Als we Van Schurman in haar autobiografie op haar woord moeten geloven, heeft ze slechts Homerus en Vergilius gelezen.Ga naar voetnoot164 Mollerus herhaalt dit en zegt: Autorum vero, de rebus obscoenis atque lascivis commentatorum, ingentem horrorem animo puellae mature incussit virgineo. Unde factum est, ut postea etiam a lectione omnium istius notae librorum, ac Poetarum inprimis, tum Latinorum, tum Graecorum, constanter, per omnem vitam, abstinuerit, et praeter Homerum atque Vergilium, a parente sibi commendatos, vix alium ex antiquis serio ac sedulo perlegerit.Ga naar voetnoot165 Voor de auteurs echter die over lichtzinnige en wellustige zaken schreven heeft haar vader bijtijds een reusachtige angst in het gemoed van het maagdelijke meisje ingeboezemd. Daardoor kwam het dat ze zelfs later van het lezen van al dat soort boeken, zowel Latijnse als Griekse, standvastig haar hele leven heeft afgezien en, behalve Homerus en Vergilius, die door haar vader zelf aanbevolen waren, nauwelijks een ander van de antieken nauwkeurig heeft doorgelezen. Uit andere bronnen blijkt echter dat ze wel wat meer dan Homerus en Vergilius gelezen heeft. Behalve dat Homerus haar lievelingsdichter is geweest en dat ze hem ook uit haar hoofd kendeGa naar voetnoot166, blijkt verder dat ze een grote eerbied voor Plato en Aristoteles had. De Ethica en Metaphysica van de grote wijsgeer Aristoteles worden verschillende keren door haar geciteerd. Van de Griekse geschiedschrijvers noemt ze in een brief aan Elizabeth van Bohemen Xenophon en Plutarchus voor wiens Bioi parallèlloi ze veel bewondering had.Ga naar voetnoot167 Ook Herodotus, Thucydides en Polybius had ze gelezen. Ze kende de Griekse dichters Pindarus en Simonides en ook de treurspeldichter Euripides. Verder haalt ze verschillende keren Epictetus aan en noemt ze Herodianus, een historieschrijver uit de derde eeuw, en ook Nicephorus.Ga naar voetnoot168 Toen ze wat ouder werd las ze de oude | |
[pagina 77]
| |
wijsgeren en redenaars als Plato, Aristoteles, Demosthenes, Aeschines, Isocrates.Ga naar voetnoot169 In het Latijnse gedicht dat ze voor Spanheim schreef, noemt ze onder anderen ook Hesiodos.Ga naar voetnoot170 Tegelijk met het Nieuwe Testament las Anna Maria van Schurman de Griekse kerkvaders en volgens Schotel had ze alle Griekse vaders gelezen. Ze kende die uit haar hoofd en reciteerde vaak lange gedeeltes eruit.Ga naar voetnoot171 Uit haar geschriften komt naar voren dat ze de volgende auteurs gelezen heeft: Gregorius van Nazianze, zijn vriend Basilius, Chrysostomus, Origenes, Theodoretus, Cyrillus, Irenaeus en Clemens van Alexandrië.Ga naar voetnoot172 Helaas is er niet zoveel van haar Griekse werk overgeleverd. Mollerus meldt dat ze een Grieks taalkundig woordenboek voor de pers gereed heeft gemaakt, op dezelfde grondslag als het Lexicon philologicum van Matthias Martini.Ga naar voetnoot173 Ook haar taalkundige aantekeningen op vele classici, haar verklaringen van het Nieuwe Testament, onder andere van de Brief aan de Romeinen - in bezit geweest van de geleerde Luthers predikant Jan Frederik Mayer uit Pommeren - zijn verloren gegaan of liggen hier en daar nog verborgen. Toen de geleerde predikant Schotel in 1853 zijn biografie schreef, kende hij nog enkele vertalingen van haar uit het Grieks in het Nederlands.Ga naar voetnoot174 Volgens hem schreef Anna Maria van Schurman ook Griekse hymnen.Ga naar voetnoot175 Haar tijdgenoten bevestigen dat en kenners prezen die. Jammer genoeg zijn die niet tot ons gekomen, al is er wel in het Coopmanshûs in Franeker een Grieks handschrift van haar te vinden met Ευχη κυριακη, het gebed des Heeren waaronder haar naam in Griekse letters geschreven staat.Ga naar voetnoot176 Prachtig zijn haar calligrafische schoonschriften in Grieks. Meestal zijn het bijbelteksten samen met andere proeven van haar polyglottisme.Ga naar voetnoot177 Wat nog wel in goede staat is overgeleverd, zijn de zes Griekse brieven die in haar Opuscula zijn opgenomen: twee brieven van en aan de bisschop van Efeze, twee aan Bathsua Makin, één aan Van Beverwijck en één aan Claudius Salmasius.Ga naar voetnoot178 De moeilijkheid bij het lezen | |
[pagina 78]
| |
van deze brieven is dat het Griekse schrift voor ons twintigste-eeuwse lezers een beetje onleesbaar is door het gebruik van vreemde afkortingen.Ga naar voetnoot179 Volgens Schotel heeft Van Schurman gedeelten van Homerus, Simonides en Pindarus en de treurspeldichters in het Nederlands vertaald.Ga naar voetnoot180 De vertalingen van dichtregels van Pindarus, Homerus, Euripides en Simonides die aan haar toegeschreven worden, zijn volgens mij niet van haar maar van de vertaler van de De Vitae Termino. Haar Nederlandse Homerusvertaling is verloren gegaan. Volgens tijdgenoten kon Anna Maria van Schurman het Grieks even vlug praten en net zo goed schrijven als het Latijn, net zo sierlijk en precies.Ga naar voetnoot181 J. Le Laboureur schrijft dat ze bij het bezoek van de koningin van Polen Grieks sprak ‘avec le sieur Conrade premier medecin de la Royne’.Ga naar voetnoot182 | |
3.3.4. HebreeuwsGedurende de late Middeleeuwen werd Hebreeuws in Europa bestudeerd. Maar met het losser worden van kerkelijke banden gedurende de Renaissance werd Hebreeuws door meer mensen en met meer diepgang bestudeerd. De drie talen die de geleerden het hoogste achtten waren Grieks, Latijn en Hebreeuws. Zonder deze was de homo trilinguis van de Renaissance zijn trots kwijt.Ga naar voetnoot183 Van Schurman zou de eerste beginselen van het Hebreeuws zelf onder de knie gekregen hebben, maar later ontving zij hierin, net als in het Grieks, ook onderricht van Voetius. In haar Dissertatio schrijft ze dat de talenstudie voor een vrouw belangrijk zijn, vooral Grieks en Hebreeuws omdat die dieper inzicht in de heilige schrift geven.Ga naar voetnoot184 Ze stelde het Hebreeuws bijzonder op prijs en wijdde er veel vrije tijd aan. Toen ze van de Franse geleerde vrouw Marie Jars de Gournay een reprimande kreeg dat ze teveel tijd besteedde aan de talen, schreef ze terug dat ze in het algemeen slechts haar vrije tijd voor de talenstudie reserveerde en | |
[pagina 79]
| |
dan nog slechts na soms lange intervallen, maar dat ze een uitzondering maakt voor de heilige taal. Hebreeuws heeft namelijk het woord van God als onderwerp en dat moet het belangrijkste voorwerp van onze gedachten zijn. Hebreeuws kan niet geëvenaard worden door Grieks noch Latijn.Ga naar voetnoot185 Ze gebruikt zelfs Hieronymus' uitspraak ‘Laten we die dingen op aarde bestuderen waarvan de wetenschap ons zal bijblijven tot in de hemelen’ en past het toe op het Hebreeuws, dat volgens het gevoelen van de meeste geleerden, zal standhouden tot in het andere leven.Ga naar voetnoot186 Maar Hieronymus gaf slechts prioriteit aan de hebraica veritas van het Oude Testament boven de Griekse versie ervan in de Septuaginta.Ga naar voetnoot187 Het is niet duidelijk waarom ze dan ook het Hebreeuws boven het Grieks stelt, want beide zijn toch de heilige talen, de een van het Oude Testament, de ander van het Nieuwe Testament. Of hing het samen met het goddelijk gezag dat in die tijd aan het Hebreeuws werd toegeschreven? Isidorus (zevende eeuw) met vele anderen beschouwde Hebreeuws als de taal van God en daarom als de eerste taal die op aarde gesproken werd. God zou met Adam in het Hebreeuws gesproken hebben.Ga naar voetnoot188 Volgens Schotel echter deelde Van Schurman dit gevoelen niet, hoe ingenomen ze ook was met de taal van God.Ga naar voetnoot189 Maar de uitspraken in haar brief lijken op het tegendeel te wijzen. Het verhaal gaat ook dat Descartes haar een keer in Utrecht aantrof terwijl ze haar Hebreeuwse bijbel bestudeerde. Hij zou er zich over verwonderd hebben dat een vrouw van zoveel verdienste zich bezig hield met zaken die van zo weinig belang waren. Hij voegde haar toe dat bijvoorbeeld in het eerste hoofdstuk van Genesis niets gevonden kon worden dat ‘clare et distincte’ genoemd kon worden en daarom was die lectuur overbodig. Schurman zou door dergelijke praatjes geschokt zijn geweest en voortaan z'n gezelschap hebben vermeden.Ga naar voetnoot190 Onder een Hebreeuws gedicht schreef Anna Maria van Schurman ‘Channa Mirjam Sjoerman’ in handschrift (1651). Het gedichtje is een samenvatting van de Tien Geboden en dit typeert hoezeer ook haar belangstelling in de eerste plaats theologisch getint was. In die dagen was er veel belangstelling voor het jodendom in het algemeen en het Hebreeuws in het bijzonder. | |
[pagina 80]
| |
Caspar Barlaeus was bijvoorbeeld een groot bewonderaar van Menasseh Ben Israel (1604-1657), een Portugees-joods geleerde, schrijver en boekdrukker die rabbijn in Amsterdam was. Van Menasseh leerde bijvoorbeeld Dionysius Vossius Hebreeuws. Busken Huet spreekt over de ‘Hebreeuwse tint welke in die dagen over de Nederlandse samenleving lag’. Wel toonden juist de calvinisten onmiddellijk positieve belangstelling voor bijbelse en zelfs rabbijnse literatuur (men vertaalde o.m. de misjna en gedeelten uit het werk van Maimonides in het Latijn).Ga naar voetnoot191 Uit een Hebreeuwse brief van haar vriendin Marie du Moulin blijkt dat Van Schurman haar aangespoord had om Hebreeuws te gaan studeren.Ga naar voetnoot192 Bij het overlijden van haar geestelijke vader Rivet erfde Van Schurman het Hebreeuwse bijbeltje van Rivet. Veel is er niet van haar werk in Hebreeuws over. Ik noemde al het gedichtje in Hebreeuws over de Tien Geboden dat ze ondertekende met Channa Mirjam Sjoerman en dat ze in het Nederlands vertaalde.Ga naar voetnoot193 Ze gebruikt het Hebreeuws ook in haar anderstalige brieven (bijvoorbeeld aan Anne de Rohan of aan RivetGa naar voetnoot194), meestal in een tekstverwijzing naar het Oude Testament. Haar Hebreeuws verschijnt in veel schoonschriften oftewel de polyglotte, gecalligrafeerde bladzijden tesamen met Grieks, Latijn, Syrisch. Ze heeft exegetische werken in Hebreeuws geschreven, want de geleerde Mayer te Grijpswalde had er een paar van in huis. Ook kon ze in Hebreeuws praten.Ga naar voetnoot195 Drie brieven aan Gijsbert Voet, Andreas Rivet en Dorothea Moore zijn opgenomen in de Opuscula. De afdrukken zijn inderdaad zoals Schotel al opmerkt, nogal slordig en door de verschuiving van de masoretische tekens erg onduidelijk. Ook zou de taal niet zuiver zijn.Ga naar voetnoot196 De brief aan Voetius die in de Opuscula opgenomen is, is de brief waarvan Aernoud van Buchell, een bevriende tijdgenoot uit Utrecht, in zijn dagboek Notae Quotidianae in 1635 melding maakt: | |
[pagina 81]
| |
Vidi apud Schurmannam epistolam ab eadem scriptam hebraice ad Voetium ac phrasibus e scriptura more Hebraeorum accepti, litera sane elegantissima quam ne typographus quidem posset superare.Ga naar voetnoot197 Ik zag bij Van Schurman een brief door haarzelf aan Voetius in Hebreeuws geschreven en met frasen uit de Schrift volgens de gewoonte van de Joden overgenomen, de letters zo sierlijk geschreven dat inderdaad een drukker haar niet zou kunnen verbeteren. Aangezien er antwoordbrieven van Crucius, Du Moulin en Van Beverwijck in Hebreeuws aan haar bekend zijn, mogen we wel aannemen dat Van Schurman ze eerst in Hebreeuws heeft aangeschreven.Ga naar voetnoot198 Voor Marie du Moulin was ze een leermeesteres in Hebreeuws, zoals blijkt uit de brief van Du Moulin aan haar. In de Opuscula zijn drie Hebreeuwse brieven opgenomen, maar in sommige drukken van 1650 en 1652 staan er vier. Nummer vier is steeds dezelfde als nummer drie, namelijk de brief aan de Ierse geleerde vrouw Dorothea Moore. Eraan vooraf gaan de Hebreeuwse brieven aan Rivet en aan Voetius. In de Latijnse Eukleria uit 1782 wordt over haar Hebreeuws dit gezegd: Opuscula ejus exhibent non Hebraica modo, specimina, et genuina quidem, sed et caeterarum orientis dialectorum sapiunt notitiam non levem.Ga naar voetnoot199 Haar Opuscula laten niet alleen echte staaltjes in Hebreeuws zien, maar ook tonen ze een begrip van andere oosterse talen dat niet gering is. Over die andere oosterse talen gaat het in de volgende twee paragraven. | |
[pagina 82]
| |
3.3.5. ArabischIn haar autobiografie schreef Van Schurman dat ‘hare liefde tot de heilige taal haar dwong, schoon met onuitsprekelijken arbeid, ook andere oosterse talen, vooral die welke zij als dochters der hebreeuwsche beschouwde, te leren kennen, en toen zij in haar prille jeugd de Heilige Schrift in het oorspronkelijke gelezen had, begon zij zich op het arabisch, syrisch en ethiopisch toe te leggen, omdat zij wortelwoorden hadden, van welke de afgeleide alleen in de Heilige Schrift gevonden worden en licht gaven om haren inwendigen zin regt te verstaan’.Ga naar voetnoot200 Zij leerde Arabisch met behulp van de leerboeken van Petrus Kirstenius, de grammatica van Erpenius, de Thesaurus van Gigeus en het Lexicon van Jacobus Golius. Raad en voorlichting kreeg ze van de Leidse hoogleraar Elichman, en na zijn overlijden, van Jacobus Golius.Ga naar voetnoot201 Veel Arabische geschriften had ze doorgelezen. De Historia Arabica van Rodericus Ximenez, de Arabische overzettingen van de Tabula Cebetis en van de Aurea Carmina van Pythagoras, het Compendium Historicum van Levinus Warnerus, de fabelen van Locman en een aantal andere Arabische werken waren in haar bibliotheek. Ook had ze de Koran gelezen.Ga naar voetnoot202 Verschillende Arabische handschriften van exegetische inhoud waren er van haar hand. Ook had ze enkele brieven in Arabisch aan Johan van Beverwijck geschreven.Ga naar voetnoot203 Ze had zelf een eigen uitgave van de Koran, een codex met gouden en gekleurde hoofd- en tussenletters. Die leende ze uit aan de predikant Abraham Hinckelmann in Hamburg toen hij een editie van de tekst van de Koran wilde maken in Arabisch.Ga naar voetnoot204 Verschillende Arabische citaten zijn als bewijsvoeringen in discussies in haar werken en brieven opgenomen. In de Opuscula vind je ze in de brief De Vitae Termino die ze aan Van Beverwijck schreef en in de brief aan Claudius Salmasius die over hyssop gaat.Ga naar voetnoot205 Arabische aanhalingen zijn er tenslotte ook nog in verschillende calligrafische schoonschriften en albumbladen te bewonderen.Ga naar voetnoot206 | |
[pagina 83]
| |
3.3.6. SyrischAnna Maria van Schurman leerde Syrisch aan de hand van het Gymnasium en Lexicon Syriacum van Christopher Crinesius. Die boeken begreep ze uitstekend en ze zou ook het Nieuwe Testament in het Syrisch gelezen hebben. Verder staan er ook op haar polyglotte bladen aanhalingen in het Syrisch. In de Opuscula in diezelfde brief aan Claudius Salmasius over het gebruik van hyssop, gebruikt ze behalve Arabisch ook Syrisch. Van Syrisch zegt ze: Syrus cuius idiomate Christum locutum fuisse volunt. Syrisch waarvan men beweert dat Christus het gesproken zou hebben.Ga naar voetnoot207 Met de studie van Syrisch en Arabisch was ze al in 1636 bezig. Want een Utrechtse stadgenoot meldt in zijn dagboek op 21 april 1636: Voetius de Anna Maria Schurman referebat quam facili negotio Syriacae linguae fundamenta imbibisset et quanta ingenii dexteritate iam legere Arabica inciperet et in philosophicis ac logica inprimis se exerceret.Ga naar voetnoot208 Voetius vertelde over Anna Maria van Schurman hoe ze de beginselen van de Syrische taal zich eigen gemaakt had en hoezeer ze met haar behendige verstand alreeds begonnen is om Arabisch te lezen en hoe ze zich vooral met de filosofie en logica bezighoudt. |
|