Paradijzen van weleer
(1998)–E.M. Beekman– Auteursrechtelijk beschermdKoloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950
[pagina 395]
| |
12 Kartini (1879-1904): de paradox van het kolonialismeGa naar eind*Toen de heersende klasse tegen het einde van de negentiende eeuw opnieuw grotendeels Europees was, nam de vraag naar ‘liberale’ interventie in de inheemse maatschappij toe. De Nederlandse bureaucratie bleef afwijzend, maar Raffles had zulke bedenkingen niet gehad. Er bestaat een verhaal over zijn bezoek in 1813 aan de soesoehoenan in Solo, waar hij erop aandrong dat Lady Raffles en de vrouw van de soesoehoenan aan officiële ceremoniën mochten deelnemen. Dit ongekende gemengde gezelschap bracht toasts op elkaar uit en de leiders dansten zelfs met elkaar!Ga naar eind1 Het optreden van vrouwen in officiële functies was tegen de Javaanse adat. Ironisch genoeg werden aristocratische Indonesische vrouwen waarschijnlijk meer onderdrukt dan welk ander segment van de inheemse bevolking ook. Wat Europeanen het meest shockeerde was de islamitische gewoonte van de polygamie. Daum schreef bijvoorbeeld dat deze gewoonte van de inheemse vrouw ‘weinig meer dan een levend voorwerp, in haar jeugd gebezigd voor genot, op lateren leeftijd als lastdier’ maakte.Ga naar eind2 Ondanks de kritiek zouden hervormingen voorlopig niet afkomstig zijn van de koloniale overheid. Veranderingen moesten worden ingevoerd vanuit de inheemse samenleving, wilden ze effectief en blijvend zijn. Maar de aanzet voor deze veranderingen kwam onvermijdelijk voort uit westerse bronnen. Dit is de centrale paradox van het kolonialisme in de twintigste eeuw en de meest illustratieve belichaming van die paradox is Kartini. Kartini was de dochter van een Javaanse aristocraat die regent van Djapara was.Ga naar eind3 Het district Djapara, een van de vier die (in 1901) samen de residentie Semarang vormden, lag aan de noordkust van Midden-Java. Het eiland Java versmalt zich tussen de havensteden Cheribon en Semarang. Ten oosten van Semarang wordt het eiland weer breder en steekt uit in de Javazee. Het regentschap Djapara was het noordwestelijke deel van die uitstulping. De regio was tijdens Kartini's leven niet welvarend meer maar in de zestiende eeuw was de hoofdstad, eveneens Djapara geheten, een belangrijk Javaans handelscentrum dat een verbindingsschakel vormde op de handelsroutes tussen Malakka en de Molukken. Djapara streed met andere Javaanse gebieden tegen de Europese invloed, speciaal die van Portugal, voornamelijk in West-Indonesië. Tegen het einde van de zestiende eeuw werd Djapara opgeslokt door het expansionistische | |
[pagina 396]
| |
rijk Mataram en werd Djapara het centrum van daaropvolgende onderhandelingen tussen de voc en Mataram. Gedurende de zeventiende eeuw was Djapara een haven voor Nederlandse schepen, die daar overvloedig en goedkoop werden bevoorraad - hoewel Kartini vermeldt dat er tegen het einde van de negentiende eeuw in het district voortdurend voedseltekorten dreigden.Ga naar eind4 In 1615 vestigden de Nederlanders er een handelspost toen Mataram de zijde van de voc koos. Djapara was een geliefde ankerplaats omdat het, gelegen aan de westkust van het uitstekende deel van Java en door bergen beschut tegen oostenwinden, een goede natuurlijke haven vormde voor schepen (die in die tijd altijd de kust in het oog hielden), voordat zij zich in de gevaarlijke wateren rond de meest noordelijke kaap van het district waagden. Twee kleine eilanden, Pandjang en Kelor, beschermden de baai van Djapara eveneens tegen westen- en noordwestenwinden. De politieke en economische betrekkingen tussen de Nederlanders en Mataram waren in de zeventiende eeuw even wisselvallig als het weer en Djapara raakte in verval toen de Nederlanders hun hoofdkantoor in 1708 van Djapara naar Semarang verplaatsten. Geleidelijk slibde de baai dicht totdat het eiland Kelor een deel van het vasteland werd en zelfs kleine schepen niet langer bij het eiland Pandjang voor anker konden gaan. In Kartini's dagen lag de oude stad meer dan een uur van de kust. Toen Djapara niet langer een havenstad of handelscentrum was, werd het een slaperig stadje in een district dat niet gemakkelijk toegankelijk was per trein, dat tijdens de westmoesson onder ernstige overstromingen leed en de rest van het jaar onder verzengende hitte, en dat een tamelijk ongezond klimaat had. Deze aspecten van het leven in Djapara worden weerspiegeld in Kartini's brieven, waarin zij een oprecht medelijden aan de dag legt voor het lot van de gewone mensen (wong tjilik in het Javaans). De voornaamste middelen van bestaan in Djapara waren visserij en de industrie in verband met kokosplantages. Het district stond ook bekend om zijn fraaie houtsnijwerk en meubels, twee bedrijfstakken die Kartini nieuw leven in hoopte te blazen en aan de rest van de wereld bekend wilde maken (p. 180-3). Raden Adjeng Kartini, of kortweg Kartini zoals zij liever genoemd werd, was de tweede dochter van de regent van Djapara, Raden Mas Adipati Ario Sosriningrat. Titulatuur was een sociale weerspiegeling van wat in Kartini's tijd een strak geregelde wereld van erfelijke gewoonten en wetten was die bekendstond als ‘adat’. Raden was een titel die werd gebruikt voor Javaanse aristocraten die niet per se van koninklijken bloede waren. In feite kon hij door de koloniale autoriteiten aan een inheemse regent worden verleend. Het woord ‘mas’ in ‘raden mas’ duidt een mannelijke aristocraat aan en is een afkorting van kamas of ‘oudere broer’. Adipati (hadipati), van het woord uit het Sanskriet dat een ‘hoge bestuurder’ aanduidt, verwees naar een Javaanse vorst of bestuurder (regent) uit de hoogste adel. De eretitel Adjeng die aan Kartini's naam voorafging, gaf aan dat zij een ongetrouwde vrouwelijke aristocraat was; wanneer een vrouw trouwde werd ze raden ajoe genoemd. Kartini's naam geeft aan dat ze van adel was | |
[pagina 397]
| |
maar geen prinses. De Engelse titel van haar correspondentie (Letters of a Javanese Princess) is zowel misleidend als onjuist.Ga naar eind5 Hoewel polygamie door de islam was goedgekeurd, was ze ‘customary among Javanese nobility for centuries before Islam came to Indonesia’, en daarom zowel legaal als normaal.Ga naar eind6 Omdat de wereld van de Javaanse aristocratie, bekend als prijaji, zeer gevoelig was voor sociale discriminatie, werd er onderscheid gemaakt tussen een vrouw die uit dezelfde maatschappelijke laag afkomstig was als haar man (zij stond bekend als de patmi) en een vrouw voor wie dat niet het geval was (bekend als selir). De patmi hoefde niet de eerste vrouw te zijn met wie haar echtgenoot trouwde, en de selir waren géén concubines. Kartini's vader had twee vrouwen, van wie de eerste, die Ngasirah heette, Kartini's moeder was. Haar vader was koprahandelaar en was naar Mekka geweest zodat hij het recht had hadji genoemd te worden. Kartini's vader en deze selir-vrouw hadden acht kinderen waaronder zijn vijf zoons. Nadat de twee oudste kinderen, beiden zoons, van de regent geboren waren, trouwde hij met een vrouw van de vereiste aristocratische standing; deze werd de patmi en was bekend als de raden ajoe. De raden ajoe had drie dochters. Zoals de adat voorschreef, had iedere wettige vrouw haar eigen rol en taak in het huishouden in overeenstemming met haar sociale positie, maar tussen de kinderen werd geen onderscheid gemaakt.Ga naar eind7 Dit blijkt uit Kartini's beschrijving van de manier waarop kinderen bepaalde gedragsregels moesten gehoorzamen. Een jonger zusje of broertje van me mag mij niet voorbijgaan, of moet dit over den grond kruipende doen. Zit een zusje op een stoel, en ik passeer haar, dan moet zij zich onmiddellijk op den grond laten neerglijden en daar met gebogen hoofd blijven zitten, tot ik ver uit haar gezicht ben. Tegen mij mogen mijne jongere broers en zusters geen jij en je zeggen, en alleen in 't Hoog-JavaanschGa naar eind8 mogen ze mij aanspreken; en na elken volzin die hun van de lippen komt, moeten ze voor mij een ‘sembah’ maken, dit is beide handen tegen elkaar slaan en even onder den neus brengen. De voorschriften hebben hier te maken met de leertijd, niet met de afkomst. Aan de eerbied die men aan een ouder iemand verschuldigd was, speciaal als het verschillende generaties betrof, werd strak de hand gehouden, wat Kartini heel wat leed bezorgde omdat ze heen en weer werd geslingerd tussen haar | |
[pagina 398]
| |
verplichtingen aan haar vader - die ze liefhad en bewonderde (zie p. 70-1, 84-8, 133-4, 149-50) - en haar vurige verlangen naar individuele vrijheid. Het gebrek aan onderscheid tussen de kinderen van de patmi en die van de selir blijkt uit de nauwe banden tussen Kartini, haar halfzuster Roekmini en haar volle zuster Kardinah; Kartini gebruikte in haar brieven heel vaak de eerste persoon meervoud en noemde dit zusterlijke drietal het ‘klaverblaadje’ - onder de naam ‘Tiga saoedara’ of ‘de drie zusters’ schreven zij stukjes voor een Nederlands tijdschrift. Het leven in de kaboepaten, de familieverblijven en de officiële residentie, was omringd door de adat, maar voor een jong vrouwelijk kind was het een gelukkig en zorgeloos bestaan, omgeven door bedienden en met weinig beperkingen. Hoewel het verre van gebruikelijk was, kon een meisje zelfs een Nederlandse lagere school bezoeken. Kartini ging naar zo'n els-school,Ga naar eind9 waar ze Nederlands leerde lezen en schrijven en westerse ideeën leerde kennen. Dit liberale bestaan eindigde omstreeks het twaalfde jaar. Aangezien zij de huwbare leeftijd had bereikt, werd de vrouwelijke prijaji van haar intellectuele en bewegingsvrijheid beroofd en opgesloten in de gouden kooi van de kaboepaten (p. 18, 57). Vanaf dat moment, tot ze verwacht werd te trouwen, omstreeks haar vijftiende of zestiende jaar, werd het bestaan van een meisje geheel bepaald door de adat, door wat pantes (dat wil zeggen goed en gepast) was. Een juweel van een Javaansch meisje is: stil, onbewegelijk als een houten pop; spreken alleen, wanneer 't hoognodig is met een fluisterstemmetje, zelfs voor mieren onverstaanbaar; loopen, voetje voor voetje als een slak: lachen, geluidloos zonder de lippen te openen; 't staat zoo leelijk wanneer de tanden zichtbaar zijn; je lijkt dan wel een ‘loewah’ (vos). (57; ook 13) Een meisje leerde zichzelf bijna volledig weg te cijferen, zich te onderwerpen aan de wil van haar vader, haar oudere broers, en haar toekomstige echtgenoot. De vader arrangeerde een huwelijk en een dochter had absoluut geen inspraak in de keuze van de man met wie ze haar leven moest delen; van haar werd verwacht ‘gewillig te volgen naar hemel of hel’.Ga naar eind10 De reden voor kinderhuwelijken was hoogst pragmatisch: hoe jonger de bruid hoe minder zij geneigd was te staan op een keuze die was gebaseerd op haar gevoelens en genegenheden. Deze gedachte werd beknopt uitgedrukt in het Javaanse gezegde: ‘Als het hart is gerijpt, laat het zich niet langer vormen.’Ga naar eind11 De jonge Kartini rebelleerde heftig. Het gevolg daarvan was, dat ik steeds overhoop lag met mijne oudere broers en zuster, omdat ik niet verkoos te gehoorzamen, wat hun goed dunkte, dan alleen wanneer ik de billijkheid ervan inzag. Zoo stond ik daar, een kind van even 12 jaar, alleen tegenover eene vijandelijke macht. Ook toen had God mij niet verlaten. Hij hielp mij dien moeilijken tijd doorkomen. Bittere, bittere tranen werden door ons | |
[pagina 399]
| |
kinderen geschreid. (...) Mijn oudste zus trouwde, mijn oudste broer ging hier vandaan, en van dien stond af begonnen wij hier een nieuw leven. De les was: ‘vrijheid, gelijkheid en zusterschap! Wij willen geliefd zijn, bemind en níet gevreesd’. (p. 264) Het feit dat zij pas trouwde toen ze 24 jaar oud was, zegt veel. Ze moet een sterk karakter en een onverzettelijke wil hebben gehad, want ze was verwikkeld in wat neerkwam op een uitputtingsslag met de ondoordringbare muren van de kaboepaten. Kartini's oudste broer en zuster waren haar ergste vijanden. Kartini en een van haar broers wisselden een jaar lang geen enkel woord (p. 431). Ook Kartini's moeder, de selir Ngasirah, kon de juistheid van de bezwaren van haar dochter niet inzien (p. 59). Er is gesuggereerd dat de raden ajoe, de patmi-vrouw die het leven van een prijaji-meisje had geleid, ironisch genoeg Kartini's lijden eerder kon begrijpen dan haar eigen selir-moeder, die zonder de beperkingen van deze samenleving was opgegroeid.Ga naar eind12 Het moet voor alle betrokkenen een moeilijke situatie zijn geweest. Heel vaak zinspeelt Kartini in haar brieven op de afkeuring van de prijaji-wereld om haar heen. Haar ouders en oudere broers en zusters werden bekritiseerd en uitgelachen dat zij zo'n onfatsoenlijke rebel als Kartini in huis hadden. Dit wordt meer beweerd: ‘Wij willen met een Hollander trouwen!’ Die eene keer, werd 't gezegd aan een diner bij familieleden van ons - en door een Europeaan. Men vermaakte zich ten onze koste en een zeide: ‘het ons gemakkelijk te willen maken’. Men was zo snoezig alles in geuren en kleuren aan Moeder over te brengen, die het zich erg aantrok. Aan dát diner zat zogenaamd een vriend van ons, die keer op keer beweerde o zoveel van ons te houden, en onze vriend liet kalm ons met modder gooien. Wij hebben dus al aardig wat ervaringen opgedaan, waaruit wij nut kunnen trekken. Kartini wilde niet voor de druk bezwijken. Nadat de oudste zuster was getrouwd en het huis had verlaten, kreeg Kartini de vurige steun van twee ‘handlangsters’, haar zusters Roekmini en Kardinah. Vanaf ongeveer 1895 waren deze drie even onafscheidelijk als de drie musketiers in hun strijd om emancipatie en persoonlijke vrijheid. Kartini ontving ook enige voorwaardelijke steun van haar vader, een liefhebbende maar onvrije bondgenoot. Men dient te bedenken dat slechts ‘een heel klein gedeelte van de inheemse elite’ in een of andere vorm een westerse opvoeding ontving. ‘Veel inheemse mensen waren gewoon niet geïnteresseerd in een dergelijke opvoeding; zij beschouwden die als onnodig en waarschijnlijk gevaarlijk, omdat ze de risico's van culturele vervreemding en mogelijke bekering tot het christendom met zich meebracht.’Ga naar eind13 Maar sommige prijaji-families ge- | |
[pagina 400]
| |
loofden in een Europese opleiding en de beroemdste was het geslacht Tjondronegoro, de familie van Kartini's vader. Zijn vader, Pangeran Ario Tjondronegoro, was regent van Demak (een naburig regentschap ten zuiden van Djapara) geweest en had een Nederlandse leraar gehuurd om zijn vier zoons onderwijs te geven. Deze bereikten allen de rang van boepati of regent. Een van Kartini's ooms van vaderszijde schreef artikelen en boeken in het Javaans; een ander studeerde in Nederland spoorwegtechniek. Haar eigen vader stond bekend als ‘een voorstander van beter onderwijs en betere omstandigheden voor prijaji die in de regering zaten (...) en hij en zijn broers werden klassieke voorbeelden van de verlichte prijaji aan het einde van de negentiende eeuw’.Ga naar eind14 Ondanks aanhoudend verzet van zijn collega's volgde Kartini's vader de familietraditie en liet al zijn kinderen, en vooral zijn zoons, een ‘moderne’ of ‘progressieve’ opvoeding ontvangen. Hij kon echter zijn Javaanse erfenis niet helemaal negeren en deed enkele concessies aan de traditie, in het bijzonder waar het zijn dochters betrof. Niettemin voorzag hij Kartini en haar zusters van Nederlandse boeken en tijdschriften, stond zijn lievelingsdochter toe te corresponderen met diverse, zowel mannelijke als vrouwelijke, Europeanen en gaf, toen de zusters ongeveer zestien waren, toestemming voor zo nu en dan een uitstapje in de wereld buiten de kaboepaten. Het belangrijkste was dat de regent zijn dochters sociale contacten met Europeanen op persoonlijk niveau toestond. Kartini hield deze relaties de rest van haar leven aan, omdat ze met haar vrienden in het Nederlands mocht corresponderen. Ze schreef gedurende een periode van vijf jaar, van 1899 tot 1904, aan tien Nederlandse mensen. Behalve in één geval had ze persoonlijk met al haar correspondenten kennisgemaakt in Djapara. De enige uitzondering was een jonge vrouw van ongeveer haar eigen leeftijd, Stella Zeehandelaar, met wie ze in contact kwam nadat ze in een Nederlands feministisch tijdschrift een oproep voor een penvriendin had geplaatst. Dit was natuurlijk tegen de zin van de traditionele Javaanse samenleving, waarin een prijaji-vrouw de openbaarheid en bekendheid vermeed. De meeste van haar correspondenten stonden in de voorhoede van de sociale verandering, zelfs in Nederland. Van ongeveer 1894 tot 1899 ontmoette Kartini vaak mevrouw Ovink-Soer, een toegewijd socialiste en feministe, die getrouwd was met de assistent-resident in Djapara. Ook haar ‘penvriendin’ Stella was een vurig feministe. De heer en mevrouw Van Kol hadden soortgelijke voorkeuren; Van Kol was een van de oprichters van de Nederlandse socialistische partij en parlementslid. Maar Kartini's vriendschap met de heer en mevrouw Abendanon was misschien wel de meest beslissende. J.H. Abendanon was directeur van het koloniale departement van Onderwijs, een invloedrijke liberaal die streed voor een meer ‘ethische’ richting van de Nederlandse koloniale politiek. Hij en zijn vrouw geloofden vurig in onderwijs en rechten voor vrouwen en hij hielp Kartini bij haar droom een school te openen voor prijaji-dochters. Helaas moest dit plan, nadat Abendanon steun in overheidskringen had gezocht, worden opgegeven vanwege sterke oppositie van andere Javaanse regen- | |
[pagina 401]
| |
ten (p. 106, 111). Als karig substituut dreven Kartini en haar beide zusters een schooltje voor dorpskinderen in de kaboepaten van haar vader, totdat Kartini's plotselinge huwelijk, in januari 1903, ook aan deze bescheiden onderneming een einde maakte. In januari 1902 slaagde Kartini erin haar ouders te overreden haar en Roekmini in Nederland te laten studeren. Ze diende een officieel verzoek om steun in bij de Nederlandse autoriteiten en een tijdlang zag het er veelbelovend uit. Maar in januari 1903 bezocht Abendanon haar in Djapara en overtuigde haar ervan dat ze haar plannen moest laten varen omdat haar vader oud en ziek was, omdat ze het moeilijk zou vinden in een vreemde omgeving zoals Holland te leven en omdat ze te Nederlands zou worden en zou ontdekken dat prijaji-ouders hun dochters niet voor onderwijs naar zo iemand zouden sturen.Ga naar eind15 Dit is een merkwaardige ommezwaai van Abendanon en het moet voor Kartini heel moeilijk zijn geweest aan zijn argumenten toe te geven. Ze koos voor studie in Batavia, een besluit dat haar ouders gezien moeten hebben als het minste van twee kwaden. Ze kreeg voor dit doel een overheidssubsidie, maar ook deze wees ze af vanwege haar aanstaande huwelijk. In de zomer van 1903 had Kartini erin toegestemd te trouwen met de regent van Rembang, die haar vader schriftelijk om toestemming had gevraagd. Men kan zich voorstellen hoeveel strijd dit een vrouw moet hebben gekost die zich zo fel had verzet tegen de prijaji-opvatting van het huwelijk. Hoewel de regent van Rembang een progressief man was die in Nederland had gestudeerd, had hij de polygamie niet afgewezen.Ga naar eind16 Haar ouders redeneerden dat het een goed voorteken was dat een man in zijn positie wilde trouwen met een beruchte onruststookster als Kartini, een vrouw die al 24 jaar oud was. Hij kon ook van onschatbare waarde zijn voor haar plannen omdat ze, als zijn raden ajoe, van zijn invloed en steun gebruik kon maken. Kartini gaf toe op voorwaarde dat dit huwelijksplan haar verdere opleiding niet in de weg zou staan of haar wens om de dochters van inheemse leiders op te voeden onmogelijk zou maken. Raden Adipati Djojoadiningrat stemde in met haar eisen en Kartini trouwde met hem op 8 november 1903. Er bestaat een aanwijzing dat de voornaamste reden voor haar plotselinge overgave bestond in dreigend optreden van een niet nader genoemde Javaanse huwelijkskandidaat. In een brief van 14 juli 1903 suggereert ze dat de man haar schrik aanjoeg met de gemene taal van een brief die hij haar stuurde, dat hij spionnen in de kaboepaten van haar vader had, dat hij van plan was goena-goena te gebruiken om zijn zin te krijgen en zelfs dat ze vreesde voor fysiek geweld. Kartini kwam tot de trieste conclusie dat ze als alleenstaande vrouw te kwetsbaar was. ‘En langzamerhand schemerde het voor ons geestesoog, dat op dit ogenblik, het voor een Inl. jong meisje niet mogelijk is, om alleen te staan, in het publiek te werken. Een groot gevaar bedreigt haar van de zijde der mannen. Voor een Javaansche man is geen vrouw te leelijk, dat weten we nu.’Ga naar eind17 Plotseling leek de regent van Rembang een aantrekkelijk alternatief, terwijl een huwelijk ook haar zieke vader genoegen zou doen. | |
[pagina 402]
| |
Haar korte huwelijk met een man die ze voor haar huwelijk nog nooit had gezien, bleek beter dan verwacht (p. 368). In maart 1904 ontdekte ze dat ze in verwachting was. Het kind, een jongen, werd geboren in september 1904, maar Kartini stierf vier dagen later.
Op 3 augustus 1964 verklaarde Soekarno, de president van de Republiek Indonesië, Kartini tot ‘heldin van de nationale vrijheid’. Haar feestdag, Hari Kartini, is op 21 april. Ze wordt in Indonesië herdacht als een van de eerste voorvechters van de rechten van vrouwen. In Indonesië is de vrouwenemancipatie nauw verbonden met de emancipatie van de hele bevolking, en Iboe Kartini (‘Moeder Kartini’) is niet alleen heilig verklaard als verdediger van haar ‘zusters’ maar ook als patroon van alle moderne Indonesiërs.Ga naar eind18 Gezien vanuit de mannelijke wereld vertegenwoordigen vrouwen ‘de ander’, een belichaming van anders-zijn dat niet wordt vereerd maar lager en ongelijkwaardig wordt geacht. Europese bezetters stelden een kolonie vaak voor als een vrouw; Las Casas, de voorvechter van de indiaanse bevolking, noemde Mexico een vrouw die moest worden gered van ‘onnatuurlijke vaders’ (de conquistadores) en ‘geschonken aan een man die haar zal behandelen met de redelijkheid die zij verdient’.Ga naar eind19 Onderwerping en kolonisatie waren wederkerige termen. Reacties op kolonisatie namen vaak de vorm aan van de verkondiging van een individuele vrijheid die zich verheugde in haar anders-zijn, een ongelijkheid die creatief en progressief was omdat ze door verandering werd gemotiveerd. Zo'n opvatting van het bestaan kan slechts een bedreiging zijn voor een maatschappij die conformisme heeft geïnstitutionaliseerd door middel van een rituele orde die er voldoende aan heeft dat ze onveranderlijk en onvergankelijk is. De laatste kan vaak worden geassocieerd met een mannelijke, de eerste met een vrouwelijke modaliteit. In Kartini's geval had de eerste impuls tot onenigheid niets te maken met kolonialisme maar was het een persoonlijke strijd voor erkenning als vrouw en als individu. De prijaji-wereld waarin ze geboren was, was een maatschappij die werd beheerst door mannen en door oude tradities en ritueel dat in zijn geheel bekend was als adat. Vrouw, individualiteit en verandering waren er noodzakelijkerwijs van uitgesloten. Kartini duidt de vrees voor verandering van de prijaji aan met termen die stilstand, gekunsteldheid en een verbod op spontaniteit en natuurlijkheid inhouden. Zodra zij huwbaar werd, dat wil zeggen vrouw werd, werd zij opgesloten: ‘mijne gevangenis was een groot huis, met een uitgestrekt erf rondom, doch hieromheen was een hooge muur, en deze hield mij gevangen. Hoe ruim ons huis en erf ook zijn, als je er altijd blijven moet, dan wordt het je toch te benauwd’ (p. 18). In een andere brief vergelijkt zij de ‘afgesloten vierkante ruimte’ van de kaboepaten met een ‘kooi’, een gouden kooi weliswaar, maar toch een ‘vogelkooi’ (p. 57). Op twaalfjarige leeftijd wordt de natuurlijke vrijheid die we als het voorrecht van het kind beschouwen, verstikt; springen, in bomen klimmen, huppelen in plaats van wandelen, zelfs lachen is verboden en | |
[pagina 403]
| |
wordt vervangen door onnatuurlijke zelfbeheersing. Ze krijgt te horen dat ze een ‘houten pop’ moet worden, zonder stem en zonder gevoelens (p. 57). Tegelijk met haar individualiteit is elke gelijkenis met het leven verdwenen, en ze is nu een ding dat door mannen kan worden gemanipuleerd volgens een gezag dat het verleden hun heeft verleend. Om zo'n verstoorde verhouding tussen natuur en menselijkheid te realiseren, is degradatie vereist. Een pop is geen persoon en dan is ongelijkheid geen probleem. Het belang van een pop wordt alleen maar uitgedrukt in termen van het nut ervan voor degene die er de baas over speelt. Kartini krijgt te horen: ‘De vrouwen zijn niets’, zij ‘zijn voor de mannen, voor hun pleizier geschapen’, die met hen kunnen doen ‘wat zij willen’ (p. 62); ‘wij Javaansche vrouwen hebben in de eerste plaats meegaand en onderworpen van natuur te zijn; wij moeten zijn als leem, waaraan men iederen vorm kan geven, dien men wenscht’ (p. 70). Keer op keer getuigt Kartini bitter van de inferieure positie van de vrouw in de Javaanse maatschappij (p. 11, 61, 69, 70, 106, 127, 166, 168). Ze mag geen vrouw zijn en ze mag ook geen individu zijn; in feite wordt ze zelfs niet als mens beschouwd. In Indië is de vrouw ‘door eeuwen heen als een wezen van lager orde, ja, waarom zal ik 't niet zeggen, als een “zielloos” voorwerp beschouwd en behandeld’, iets dat geen ‘recht heeft op een “onafhankelijk geweten”, op vrijheid van denken, voelen en handelen’ (p. 111). Als de context alles is en de inhoud onbelangrijk is, kan men uitingen van individualiteit zoals emoties en hartstochten niet toestaan. Genegenheid moet uit de omstandigheden worden opgemaakt (p. 60) maar kan niet worden getoond; er bestaat geen intimiteit tussen ouders en kinderen (p. 63); Kartini's diepe en blijvende liefde voor haar vader moet stom blijven want: ‘Koud en koel stond de strenge Javaansche etiquette tusschen hen beiden in’ (p. 63). Het is geen wonder dat Kartini ‘onverschilligheid en apathie’ beschouwde als de ergste toestand waartoe een mens kan worden gereduceerd (p. 68), en onverschilligheid was precies wat een Javaanse vrouw moest cultiveren als ze als huwelijkskandidaat een polygame maatschappij binnentrad. Onverschilligheid werd een uiterlijke weerspiegeling van wat ten slotte een gedwongen proces van ontmenselijking was. Kartini's meest hartstochtelijke verontwaardiging werd opgewekt door het ‘gruwelijke onrecht’ (p. 52) van de polygamie. Het huwelijk, dat een ‘roeping’ zou moeten zijn, is in werkelijkheid niets meer dan een ‘beroep’ (p. 127). Kartini vatte het wanhopige lot van de getrouwde Javaanse samen in een verhaal over Fatima, de dochter van de profeet Mohammed. Fatima's echtgenoot huwde opnieuw, en zij werd door den profeet ondervraagd, hoe zij zich daarbij gevoelde. ‘Niets Vader, niets, ’ betuigde zij. Dit zeggende, leunde zij tegen een pisangboom; de bladeren, eerst frisch en fleurig, verwelkten, en de stam, waartegen haar lichaam rustte, verkoolde. | |
[pagina 404]
| |
De Vader gaf haar een rauw ei, en verzocht haar dat tegen haar hart te drukken; het terugvragend brak hij het open: het ei was gaar! Kartini's rebellie tegen de omstandigheden van de Javaanse vrouw nam de vorm aan van verzet tegen de eis dat een vrouw, bijna letterlijk, zichzelf moest vergeten. Ze moest haar gevoelens en haar menselijkheid ontkennen en erin berusten dat ze een inferieur en vreemd schepsel was, een belichaming van het Andere dat was gedomesticeerd. Men kan gerust aannemen dat Kartini niet de enige Javaanse vrouw was die er zo over dacht. Wat haar echter onderscheidt, is dat ze haar verzet stem gaf en een oplossing voorstelde. Een even belangrijke factor is dat we in haar geval een ander zicht op het kolonialisme aantreffen. Terwijl zij thuis onverzettelijkheid ontmoette, ontdekte ze in het Westen tolerantie. Tzvetan Todorov maakt in zijn studie over de symbolische gevolgen van de Spaanse verovering van Midden-Amerika duidelijk waarom dit niet verbazingwekkend is. De paradox van Europa's succes in de kolonisatie was gebaseerd op twee dingen die nagenoeg onmisbaar zijn voor een succesvolle ontwikkeling, maar die in een geritualiseerde, traditiegebonden maatschappij op verzet stuiten. Het ene is ‘het vermogen van de Europeaan om de Ander te verstaan’, en het tweede is dat Europeanen ook ‘opvallend veel flexibiliteit en improvisatietalent vertoonden’. Todorov beschouwt improvisatie als een waarmerk van de Europese beschaving, maar het is een eigenschap die ook met de vrouw wordt geassocieerd. Het culturele model dat sinds de Renaissance werkzaam is, zelfs al is het voortgebracht en aanvaard door mannen, verheerlijkt wat we de vrouwelijke kant van de cultuur kunnen noemen: improvisatie in plaats van ritueel, woorden in plaats van wapens. Niet zomaar woorden weliswaar: noch woorden die de wereld benoemen, noch woorden die de tradities overdragen, maar woorden die hun bestaansrecht ontlenen aan invloed op anderen. Todorovs voorbeeld van een figuur die deze eigenschappen tijdens de Spaanse verovering van Mexico belichaamde, is de veel belasterde Malinche. Geheel terecht, lijkt mij, vertegenwoordigt de vrouwelijke tolk van Cortés voor Todorov ‘het eerste voorbeeld, en daarmee het symbool, van de kruisbestuiving van culturen; zij kondigt daardoor de moderne toestand van Mexico aan en bovendien de huidige toestand van ons allen, omdat wij, ook al zijn wij niet zonder uitzondering tweetalig, onvermijdelijk bi- of tricultureel zijn’.Ga naar eind20 Hoewel deze uitspraak commentaar behoeft, is al wel duidelijk dat hij door Kartini's voorbeeld aanzienlijk wordt versterkt. Zonder taal zou Kartini's oorlog met de Javaanse adat een moedige maar stomme gebeurtenis zijn gebleven die niet verder zou zijn gekomen dan de mu- | |
[pagina 405]
| |
ren van de kaboepaten van Sosroningrat. Als taal, zoals men heeft beweerd, de ‘metgezel van het imperialisme’ is,Ga naar eind21 was het in Kartini's geval ook de metgezel van de vrijheid. De verwoording van haar gedachten was het resultaat van een transculturele samenwerking. Kartini schreef in het Nederlands, een taal die ze als meisje op een Nederlandse school had geleerd. Ze vervolmaakte haar kennis ervan door Nederlandse boeken en tijdschriften te lezen en door sporadische gesprekken met Nederlanders. Ze stortte haar hart uit en onderzocht haar overtuigingen in de taal van de kolonist, richtte haar improvisaties in briefvorm aan Europese vrouwen met wie ze zich niet vanwege nationale of politieke drijfveren kon identificeren, maar vanwege geslachtsverwantschap. Brieven zijn geïmproviseerde communicatie met de Ander en Kartini gebruikte ze als wapens in haar strijd voor individuele vrijheid. Brieven spelen een groote rol in ons leven, bijna alles hebben wij daaraan te danken; zonder onze correspondentie zouden wij nooit zoo ver gekomen zijn, dat wij breken durven met oeroude tradities en gewoonten. Je weet niet, of eigenlijk je weet wel wat de brieven onzer vrienden, superieuren naar den geest en naar de ziel, voor ons zijn. Er gaat een louterende, verheffende invloed daarvan uit; zij ontwikkelen ons naar den geest en het gemoed. Daar is zooveel moois, liefs en kostbaars door de post tot ons gekomen, paarlen, edelgesteenten voor hoofd en hart. Kartini's Nederlands was niet vlekkeloos, maar ze kende haar tweede taal opvallend goed. Haar stijl was beïnvloed door een vorm van schrijven die vandaag als sentimenteel en overladen wordt beschouwd. Ze gebruikte veel uitroeptekens en cursiveringen evenals een romantische retoriek, maar daarin verschilde haar stijl niet veel van het gemiddelde literaire product van haar tijd. Ze bewonderde Henri Borel en Augusta de Wit (p. 22), die beiden een overdadig proza schreven, maar ze was ook goed op de hoogte van Multatuli's werk (p. 21, 30, 42, 44,159) en dat van de andere grote Nederlandse romanschrijver van haar dagen, Louis Couperus (p. 44, 292). Ze vertelt dat ze Bas Veth heeft gelezen (p. 22) en Frederik van Eeden (p. 221). Ook moet worden opgemerkt dat de hier en daar voorkomende onbeholpenheid, de abrupte overgangen en onnodige herhalingen ten dele optreden omdat dit privé-brieven zijn, vaak geschreven in een opwelling en nooit gepolijst met het oog op toekomstige publicatie. Kartini's ‘edelstenen’, die zo kostbaar waren voor haar eigen ontwikkeling, zouden persoonlijke instrumenten gebleven zijn zonder nut voor de gemeenschap als ze niet publiek gemaakt waren, dat wil zeggen als boek waren gedrukt. Een boek is een subversieve paradox. Enerzijds kan massale vermenigvuldiging een tekst tot gemeenschappelijk bezit maken, maar een boek is ook een indivi- | |
[pagina 406]
| |
duele kennisdaad die buiten de groepsdwang valt. Een boek is zowel vergankelijk als onvergankelijk. In Kartini's geval werd deze cruciale transformatie van persoon naar collectief tot stand gebracht door een Nederlander in Nederland. Na zijn pensionering als directeur van het koloniale departement van Onderwijs, verzamelde J.H. Abendanon (1852-1925) de brieven die Kartini aan diverse personen had geschreven en publiceerde deze in 1911 onder de titel Door duisternis tot licht. Het boek was een succes (een vijfde druk werd gepubliceerd in 1976). Het werd in het Maleis vertaald en in 1922 op Java gepubliceerd en opnieuw, in een andere vertaling, in 1938 (zesde druk in 1968). Een Soendanese vertaling verscheen in 1930, een Javaanse in 1938, een Engelse in 1920 (met een tweede editie in 1964), een Franse in 1960 en een Japanse in 1955. De verbale improvisaties werden een internationaal communicatiemiddel. Emancipatie vereist communicatie en kennis. In Kartini's geval werden beide geleverd door de Europese beschaving. Het is begrijpelijk dat de Nederlandse taal, Nederland, en, dientengevolge, de Europese beschaving voor Kartini bevrijding betekenden. ‘De kennis der Nederlandsche taal is voor ons een onuitputtelijke bron van genot; zij ontsloot voot ons zooveel schoons, van welks bestaan wij te voren geen flauw vermoeden hadden’ (p. 208). Nederlands moet het ‘heil’ (p. 83) van de Javaanse bevolking zijn (zie ook p. 8, 13, 47, 59, 66, 83, 135, 183, 222, 397). Taal is zo belangrijk omdat hij gelijkstaat met communicatie, en communicatie betekent kennis. ‘De kennis der Hollandsche taal is dé sleutel, die de schatkamers van Westersche beschaving, wetenschappen, ontsluit’ (p. 397; zie ook p. 27, 46, 47, 76, 83, 299, 396). Kennis is macht, en taal is het wapen van de vrouw dat, op de lange duur, effectiever kan zijn dan het gebruik van geweld door de man. De prijaji-wereld schijnt te hebben aangevoeld dat taal gevaarlijk is. ‘Ik ken geen der moderne talen, helaas! - de adat gedoogt niet, dat wij meisjes meer talen leeren - het is al erg genoeg, dat wij Hollandsch kennen’ (p. 8). Omdat Maleis de lingua franca van de archipel was, zou het zinvol zijn belangrijke teksten in die taal te vertalen, maar, schrijft Kartini: ‘'t Zou maar nuttelooze moeite zijn (...) Wie leest die taal, behalve de mannen? Er zijn ook nog zoo weinig Maleisch lezende Javaansche vrouwen’ (p. 19). De egocentrische mannenwereld erkende stilzwijgend dat taal vrouwelijk en invloedrijk is en in staat is allocentrisch te worden. Als men dat toestond, zou de vrouw ophouden de ceremoniële pop te zijn die zij in eeuwen van geritualiseerde onderdrukking was geworden en zou zij haar individualiteit hernemen, dat wil zeggen haar anderszijn, dat slechts als een bedreiging kon worden geïnterpreteerd. ‘En macht bezitten over de taal, zou bovendien op 't oogenblik me toch niet van veel nut zijn, omdat ik “niet luid” denken mág’ (p. 136). Zulk verzet duidt alleen maar op de effectiviteit van wat verboden is, en Kartini was zich er goed van bewust dat taal haar sterkste wapen was. O! wat wensch ik vurig, vurig, macht te bezitten over één taal slechts, mijn eigen, of wel de Hollandsche, om góed te kunnen uitzeggen, wat ik denk en voel over | |
[pagina 407]
| |
zooveel, dat mijn bewondering gaande maakt, of mij met verontwaardiging vervult, zooals dat ellendige, dat mijn landgenooten huldigen en aanhangen, de mannen uit egoïsme en de vrouwen uit machteloosheid, uit onwetendheid ontsproten, rechtvaardigen. Ik heb iets scherps en vinnigs in gedachte over ‘Idealen’. Soms jeuken mij de vingers zoo - om al die gedachten niet voor mij alleen, voor mijne vertrouwden neer te schrijven, maar ook om ze anderen in 't gelaat te slingeren. (p. 135) Kartini's liefde voor talen houdt ook plezier in, hoewel plezier voor een statisch gezag eveneens subversief kan zijn. Een ceremoniële maatschappij gebruikt taal als een middel om dingen te verbergen en te onderdrukken, waardoor taal uiteindelijk in stilte verandert. Maar de hartstochtelijke omarming van de taal door een individu als Kartini is vreugdevol en spontaan, is productief. Kartini hield van talen en had net zo'n talenknobbel als Malinche. Ze sprak vloeiend Javaans, Maleis en Nederlands (p. 21) en ze betreurde zoals we zagen het feit dat ze geen andere talen kende (p. 245). Haar taalkundig gevoel wordt uitgedrukt in de volgende opmerking over de poging die zij en haar zusters deden om Frans te leren. Het is ook een leuk voorbeeld hoe culturele kruisbestuiving de fantasie kan stimuleren met nieuwe inzichten. ‘Roekmini beweerde eens in 't Fransch te droomen; ze was met Chateaubriand in Louisiana, 't wonder schoone land, dat hij beschreef. De Fransche taal heeft veel overeenkomst met de onze, wat zinsbouw betreft, en ook de h is geheel als bij ons’ (p. 83). Als we het ermee eens zijn dat taal vrouwelijk is, zullen we des te meer geldigheid ontdekken in de gedachte dat de vrouw degene is die cultuur en beschaving overdraagt. Dit gold beslist voor Kartini, maar omdat taal en beschaving in haar speciale geval grotendeels Europese impulsen waren, zien we de merkwaardige omkering waarbij de kolonist zijn gebruikelijke associatie met mannelijke verovering heeft verloren en leverancier wordt van alternatieve genegenheden, in feite ‘vervrouwelijkt’ is. Maar ook andere levensbehoeften die we gewoonlijk ‘vrouwelijk’ noemen, konden alleen worden bevredigd door Europeanen. Kussen, of elk ander blijk van emotie, was de Javaanse maatschappij vreemd en werd uitsluitend met Europeanen geassocieerd (p. 22). Liefde en recht moeten ook van hen worden geleerd (p. 45), waaronder de wezenlijke behoefte het huwelijk te baseren op wederzijds respect en wederzijdse genegenheid tussen echtgenoten. Daarom moesten Kartini's emotionele behoeften worden bevredigd door het Westen, hoewel deze bevrediging gewoonlijk aan het Oosten wordt toegewezen. Kartini vertegenwoordigt een positieve variatie op wat anders zonder uitzondering een negatieve symbolisering van de overdracht van westerse cultuur en taal is. In plaats van een last te zijn, maakten deze haar vrij. Dat ze uiteindelijk ook haar volk vrij zouden maken, was een ideaal waar ze naar verlangde. Ze zag het leerproces als een positieve ontwikkeling die zorgde voor emancipatie en niet als een gewelddadige katalysator van verandering om de verandering. Het valt niet te ontkennen dat de westerse cultuur Kartini bepaalde emotio- | |
[pagina 408]
| |
nele en intellectuele waarden bood waar zij naar hunkerde. Dit betekent echter niet dat ze haar eigen cultuur zozeer geringschatte dat ze zich met het alternatief identificeerde. Ook viel ze niet voor de verleiding van de gelijkheid, omdat ze daarmee verschil en anders-zijn zou hebben ontkend, twee culturele opdrachten die naar wij zagen speciaal met vrouwen te maken hebben en die beslissend zijn voor de vitaliteit van een beschaving. Dankzij haar superieure verstand en gevoel verloor Kartini het unieke karakter van de Javaanse of de Nederlandse maatschappij nooit uit het oog, en ze was in staat dit te doen omdat ze zich bewust bleef van haar ‘anders-zijn’ als vrouw, als een Javaanse tegenover de Nederlanders, en als voorvechtster van de Europese beschaving in de conservatieve wereld van de Javaanse prijaji. Een dergelijk inzicht kan iemand alleen maar rijker maken omdat, zoals Todorov aantoont, ‘zelfkennis zich ontwikkelt via de kennis van de Ander’.Ga naar eind22 In 1902 schreef Kartini spottend aan haar Nederlandse penvriendin dat de lof die haar in bepaalde Nederlandse kringen werd toegezwaaid alleen maar te danken was aan het feit dat ‘Men (...) eene Hollandsen schrijvende Javaansche vrouw interessant’ vindt (p. 186). Ze was zich er goed van bewust dat de reden hiervoor gelegen was in de aantrekkingskracht van het exotische. De professor dacht ons nog halve wilden, en vond gewone menschen; 't vreemde was alleen de huidskleur, kleeding en omgeving, en dezen gaven aan het gewone een eigenaardig cachet. Voelen we ons nier aangenaam aangedaan als wij onze eigen gedachten terugvinden in een ander? En als die ander is een vreemde, iemand van ander ras, van een ander werelddeel, ander bloed, kleur, zeden en gewoonten, dan verhoogt dit nog de bekoring van de geestverwantschap. Ik ben er van overtuigd, dat men niet een kwart zooveel notitie van ons zou nemen, als wij in plaats van sarong en kabaja, japonnen droegen; in plaats van Javaansche, Hollandsche namen, en Europeesch bloed in plaats van Javaansch bloed door onze aderen stroomde. (p. 96-7) Kartini was zich ook bewust van het gevaar van europeanisering (p. 114) en wees deze mogelijkheid voor zichzelf af. Men beweert zoo dikwijls dat wij meer Europeesch dan Javaansch zijn in ons hart. Weemoedige gedachte! Wij kunnen dan geheel doortrokken worden en zijn van Europeesche gedachten en gevoelens - maar dat bloed, dat Javaansche bloed, dat leeft en warm stroomt door onze aderen, kan níet doodgezwegen worden. Wij voelen het bij wierook en bloemengeuren, bij gamelantonen, bij 't suizelen van den wind door klapperkruinen, bij 't gekir van berketoetoets, bij 't gefluit op padihalmen, bij 't gestamp op padiblokken. (p. 116) Niettemin, om aan de beperkingen van de Javaanse maatschappij te ontkomen, | |
[pagina 409]
| |
moeten wij in een geheel andere omgeving komen in een ander land, met heel andere zeden, gebruiken, gewoonten en toestanden. Wij verwachten van Europa, dat het ons beter zal voorbereiden, toerusten voor 't werk, dat wij willen verrichten; dat 't ons stalen, ompantseren zal, voor menige giftige pijl, die zeker vele landgenooten op ons zullen afschieten, omdat wij anders durven zijn dan zij. (p. 225) Maar voor Kartini was het zoeken naar kennis altijd een emotionele en intellectuele cirkelbeweging, geen rechtlijnig traject, een achterwaartse actie die móest terugkeren bij haar Javaanse erfdeel om van enig nut te zijn. Heusch, we verwachten niets, niets van Europa, wat Europeesche meisjes daarvan droomen: ‘vreugde’; noch daar veel vriendschap en sympathie te zullen vinden; noch ons gelukkiger te zullen gevoelen in eene Europeesche omgeving; wij verwachten en hopen slechts dit eene, daar te zullen vinden, wat wij noodig hebben voor ons doel: kennis, ontwikkeling. En dááraan alléén denken wij. Wat komt het er op aan, of wij het niet prettig zullen vinden in Europa, ons nooit thuis zullen kunnen gevoelen in die Hollandsche omgeving, als wij daar maar krijgen wat wij zoeken en noodig hebben voor ons doel? Daarvoor komen wij, en niet om er vreugde te scheppen. (p. 299; zie ook p. 300-5, 313) Het ervaren van de Ander is daarom een opbouwend proces zowel voor haarzelf als voor de gemeenschappelijke identiteit van haar volk. 't Moge dan vreemd klinken, maar 't is niettemin een feit; gij, Europeanen, hebt mij geleerd, mijn eigen land en volk lief te hebben. De Europeesche opvoeding heeft ons instede van ons van onze natie te vervreemden, ons nader er toe gebracht; zij heeft ons de oogen en 't hart geopend voor de schoonheden van ons land en volk, en ook (...) voor hunne nooden (...) hunne wondeplekken. Wij hebben ons land en volk zoo lief! (p. 202) En een maand later, in een brief van april 1902: ‘En dat mooie van andere volken nu, zouden wij o zoo zielsgraag geven aan ons eigen volk, niet om zijn eigen mooi te verdringen, te vervangen door vreemde, maar om het te vereedelen!’ (p. 208; zie ook p. 219, 223-4, 229).
Wat Kartini voor Java wilde doen, is wat Malinche volgens Todorov voor Mexico deed. ‘La Malinche verheerlijkt vermenging ten koste van zuiverheid (...) ze onderwerpt zich niet eenvoudigweg aan de Ander [maar] ze aanvaardt de ideologie van de Ander en dient deze om haar eigen cultuur beter te begrijpen, zoals blijkt uit de effectiviteit van haar gedrag.’ Evenals Malinche hoopte Kartini ‘een soort culturele bekering’ tot stand te brengen.Ga naar eind23 ‘Door kruising van planten en dieren van verschillende soorten verkrijgt men veredelde plant- en diersoorten. Zal 't niet even zoo gaan met de zeden der volkeren? Wanneer het goede van het | |
[pagina 410]
| |
eene gemengd werd met dat van een ander, zou daaruit niet veredelde zede voortspruiten?’ (p. 224). Dit is een overweging waaraan Percy en het oude Zuiden van de Verenigde Staten nooit gehoor zouden geven. Kartini wilde een bemiddelaar tussen de Europese en de Javaanse cultuur zijn, in de hoop hun gebrek aan kennis van elkaar op te heffen. ‘Wat kunnen zij oordeelen over ons, ons doen en laten? Kennen zij ons? Neen, evenmin als wij hen!’ (p. 36). Maar een dergelijke onwetendheid kan worden uitgeroeid door communicatie, door taal. Een Europeaan, hoe lang ook op Java gewoond hebbende, en onbekend met de Inlandsche toestanden zijnde, kan toch nog niet zoo op de hoogte zijn van alles in onze Inlandsche wereld als de geboren Inlander zelf. Veel wat nu nog duister en een raadsel is voor Europeanen, zou ik gemakkelijk met een paar woorden kunnen oplossen, en daar waar geen Europeaan toegang heeft, kan de Inlander komen. Allerlei finesses in de Inlandsche wereld, die zelfs voor den grootsten Indoloog onbekend zijn gebleven, kan de Inlander aan 't licht brengen. (p. 17) Kennis van de Ander wekt kennis van zichzelf, communicatie is gebiedende wijs voor begrip, en taal is haar vervoermiddel. Nadat Kartini de Nederlandse taal heeft geleerd en zich de belangrijkste aspecten van de Europese cultuur heeft eigen gemaakt, keert zij met meer begrip en waardering terug naar haar eigen cultuur. Terwijl ze haar liefde voor Java hoopt over te dragen aan de jonge Nederlandse vrouw die haar vertrouweling was, hoopt Kartini nu op taalkundige wederkerigheid. O, Stella, wat een schat van een moois hoorden wij uit den volksmond; wijsheden, waarheden, zoo klaar, in eenvoudige en toch o, zoo melodieuse woorden! Jou taal goed, goed onder de knie hebben, en dan die mooie, gewijde muziek verstaanbaar voor ulieden maken! (...) Kon ik je maar mijn taal leeren, dat je van ons moois genieten kon in zijn oorspronkelijken staat. (...) Voel je iets voor 't leeren van de Javaansche taal? Moeilijk is zij zeer zeker, maar o, zoo mooi! Het is een gevoelstaal vol poëzie en... snedigheid. (p. 251-2, 258; zie ook p. 251-5, 271) Kartini belichaamde in woord en daad de behoefte van haar land aan verandering. ‘O! heerlijk, dat wij juist leven in dezen tijd! De overgang van het oude in het nieuwe!’ (p. 43). Een overgangstijd vraagt om aanpassing en improvisatie, vereist communicatie. Maar een collectief verzet dat het individu, de Ander, niet laat bestaan, kan niet communiceren. Het kan weinig meer doen dan geboden herhalen. Kartini begon met zich tegen die norm te verzetten, en het enige wat zij ontdekte was dat intermenselijke communicatie onmogelijk was. Om het verlangen daarnaar te bevredigen, ging ze naar school met Europeanen die, zoals Todorov opmerkte, meesters waren in dat soort uitwisseling. En tijdens het proces waarin ze zichzelf leerde kennen als een levensvatbaar individu, als een | |
[pagina 411]
| |
vrouw, ging ze tevens dat andere soort communicatie beheersen: ‘de interactie die plaatsvindt tussen de persoon en de religieuze wereld’.Ga naar eind24 Kartini keerde terug naar de kern van haar wezen, een essentie waarvan de kennis haar was verboden. Terwijl mannen voor vorm kunnen zorgen, zorgen vrouwen voor inhoud. We zullen ontdekken dat Kartini er weinig moeite mee had haar individuele lot te laten samenvallen met de bredere behoeften van haar volk. Zij kon dat doen omdat ze ging begrijpen dat de vrouw niet tot onverschilligheid in staat is, dat er een belangengemeenschap bestaat die dieper gaat dan de adat. Ze beschreef deze simpele gedachte in de vorm van een verhaal over zichzelf en haar zusters dat ze opnam in een lange brief aan mevrouw Abendanon: En klein broertje deed de poorten van dat hartje weder openspringen voor Moeder. Klein broertje leerde haar: wát een moeder is, en wat haar kind haar is verschuldigd. Moeder had donkere kringen onder de oogen, zag er zwak en afgetobd uit, en broertje deed dar, broertje, dat haar bijna nooit met rust liet, dat haar 's nachts keer op keer wakker riep. En tóch, hoe lastig broertje ook was, nooit zag ze eenigen wrevel op Moeders gelaat; wanneer broertje moord en brand schreiend haar riep, in een oogwenk was zij bij hem, en teeder nam zij hem op om hem niet uit de armen te leggen, voor hij weer zoet ingesluimerd was. Was zij ook eens niet zoo klein en hulpeloos als broertje geweest? en had haar moedertje zich toen niet afgesloofd om haar? (p. 64) Deze korte scène, verteld alsof het met iemand anders gebeurde, lijkt mij het moment waarop Kartini tot dieper inzicht kwam. Twee jaar later pleitte ze voor een meer omvattende interpretatie van het moederschap: voeding van de geest zowel als van het lichaam.Ga naar eind25 Eigenwijs van ons, om ‘moeder’ te spelen en dikwijls over ‘kinderen’, die ouder zijn dan wij. Maar wat doet leeftijd er toe? Ieder mensch heeft liefde noodig, de grijsaard zoowel als het kind. | |
[pagina 412]
| |
Ook al leed Kartini zwaar onder mannen en hun adat, ze was in staat ook hen in te sluiten (p. 47, 289), hoewel ze vast overtuigd bleef van de rol van ‘De Vrouw als draagster der Beschaving’ (p. 100). De oorsprong van deze grootheid hebben we al geraden: vrouwen zijn beter voorbereid op de overdracht van cultuur omdat ‘moeder Natuur zelf haar in handen legt: moeder - eerste opvoedster zijn van het menschdom’ (p. 289). Ze gebruikt ‘opvoedster’ hier in de oude, dubbele betekenis van ‘voeding’ en ‘opvoeding’. ‘Van de vrouw ontvangt de mensch zijn allereerste opvoeding - aan háár schoot leert het kind voelen en denken, spreken; en meer en meer zie ik in, dat die vroegste opvoeding niet zonder beteekenis is voor 't heele leven’ (p. 100; zie ook p. 45, 127, 325). De vrouw is duidelijk de voedingsbodem van gevoel en verstand (ooit bekend als mother wit, aangeboren begrip), omdat zij de eerste is die deze doorgeeft. Daarom was Kartini er vast van overtuigd dat opvoeding niet beperkt moest worden tot het verzamelen van feiten. Haar mening is weer een voorbeeld van de voorrang van inhoud boven vorm. ‘Naast 't hoofd, moet 't hart geleid worden, anders blijft de beschaving slechts aan de oppervlakte’ (p. 135; zie ook p. 99, 172). In enkele jaren ontwikkelde Kartini's behoefte aan intermenselijke communicatie zich tot het inzicht in de behoefte aan wat Todorov beschouwde als de communicatie tussen de enkeling en de wereld. Opnieuw werd de natuur haar steun en toeverlaat: ‘Moeder Natuur heeft ons nog nooit ongetroost laten gaan, als wij bij haar om opbeuring komen’ (p. 99; zie ook p. 110-3, 118). Ook tuinen inspireren haar (p. 75-6) en ze betrapte zich erop dat ze wenste uit de maatschappij weg te zijn om alleen te zijn in en met de natuur (p. 132). En als kind van de kustplaats Djapara voelde Kartini zich altijd verjongd door de zee (p. 176) die haar ‘groote vriendin’ (vrouwelijk!; p. 163) was. Kartini dacht aanvankelijk dat godsdienst een vloek in plaats van een zegen voor de mensheid was (p. 21). Ten slotte accepteerde de islam de adat. Maar ze leerde geleidelijk dat ‘niet de godsdienst liefdeloos is, maar dat het menschen zijn, die het oorspronkelijke goddelijk mooie leelijk maken. De mooiste en de hoogste godsdienst vinden wij de Liefde. En moet men dan absoluut een Christen zijn om naar dit goddelijk gebod te kunnen leven? Ook de Boeddhist, de Brahmaan, de Jood, de Mohammedaan, zelfs de heiden, kan een zuiver liefdeleven leiden’ (p. 311). Op dezelfde manier waarop ze de pretentie van de adat afwees door tegen haar correspondent te zeggen: ‘Noem mij maar Kartini’ (p. 9), ontdeed ze ook de godsdienst van zijn valsheid door hem terug te brengen tot een fundamentele waarheid: ‘Zonde noem ik alle daden, die een medemensch lijden doen’ (p. 16). Kartini werd evenzeer een Javaans ideaal als een symbool voor het moderne Indonesië. Haar voorbeeld past bij de moderne Javaanse maatschappij, een maatschappij die onlangs door een geleerde is geprezen om ‘een vermogen tegenstrijdige normen en ideeën in zich op te nemen en te verdragen, het vermogen ideeën en waarden die in veel westerse contexten onverenigbaar zouden zijn naast elkaar te laten bestaan, een buitengewoon vermogen tot sympathieke tole- | |
[pagina 413]
| |
rantie in sociaal gedrag’.Ga naar eind26 Kartini moet beschouwd worden als een symbool van een ruimere waarheid, een waarheid die erop duidt dat een vermenging van diverse culturen culturele starheid kan verzachten en zelfs kan leiden tot een herontdekking van wat misschien het beste is in deze beschavingen. Todorov wees op een soortgelijke situatie bij zijn bespreking van het Spaanse kolonialisme: ‘is elke invloed, alleen omdat hij van buitenaf komt, nadelig?... Kan de geschiedenis van enig land iets anders zijn dan de optelsom van de opeenvolgende invloeden die het heeft ondergaan? Als er werkelijk een volk bestond dat elke verandering zou afwijzen, zou dit dan wijzen op iets anders dan op een overdreven doodsinstinct?’Ga naar eind27 Zoals Kartini's voorbeeld zo duidelijk illustreert, hoeft een vreemde invloed niet a priori schadelijk te worden genoemd. En als men ervoor open staat, hoeft dit niet te betekenen dat men zijn afkomst verloochent. Er moet iets zijn waarop men zich met meer voordeel kan beroemen dan op chauvinisme. Op de drempel van de twintigste eeuw liet Kartini zien dat dit grotere goed, zo niet begrijpelijk voor het verstand, grijpbaar is voor het gevoel. |
|