proefhoudend zijn in de hoofdzaak, namelijk: dat zij goed betalen, iets waaraan Cassy gedacht had, toen zij zich van geld voorzag.
Tegen het vallen van den avond hoorde men de boot komen. George hielp Cassy aan boord gaan, met de beleefdheid, die aan elken Kentuckiër van nature eigen is, en beijverde zich haar een goede dameshut te bezorgen.
Cassy bleef in hare hut en te bed, onder voorwendsel van ongesteldheid, gedurende al den tijd, dat zij op de Roode-Rivier waren; zij werd met groote toewijding door hare dienstmaagd opgepast.
Toen zij aan den Missisippi kwamen, stelde George Shelby, die vernomen had, dat de reis van de vreemde dame de rivier opging evenals de zijne, aan haar voor, om eene dameshut voor haar te bespreken op dezelfde boot: uit belangstelling in hare zwakke gezondheid, en om voor haar te doen wat hij kon.
Wij zien derhalve het geheele gezelschap, goed en wel overgegaan op de groote stoomboot, de Cincinnati, en de rivier opstoomende onder een dikke rookwolk.
Cassy's gezondheid was veel beter. Zij kwam op het dek zitten, kwam ook aan tafel, en op de boot was men van gevoelen, dat zij vroeger zeer schoon moest geweest zijn.
Van 't eerste oogenblik af dat George haar gezien had, was hij onder den indruk gekomen van eene vage gelijkenis, die iedereen zich nu en dan wel eens zal herinnerd hebben. Hij kon niet nalaten haar aan te zien. Aan tafel of op zijn stoeltje voor de deur van hare hut ontmoette zij telkens het oog van den jongen man, hoewel hij terstond, als zij dit merkte, beleefdheidshalve den anderen kant uitkeek.
Cassy was zoodoende niet op haar gemak. Zij begon te denken, dat hij iets vermoedde; en ten slotte besloot zij zich geheel toe te vertrouwen aan zijne edelmoedigheid: zij vertelde hem hare geheele geschiedenis.
George gevoelde de meeste belangstelling voor iemand, die van Legree's plantage ontsnapt was; hij kon aan die plaats niet denken zonder ergernis. Met moedige minachting voor de gevolgen, zooals zijn leeftijd en zijn verstand dat meebrachten, verzekerde hij haar, dat hij alles doen zou wat in zijn vermogen was om haar beiden te beschermen en in veiligheid te brengen.
De hut naast die van Cassy was ingenomen door eene Fransche dame, mevrouw De Thoux genaamd; zij had een lief dochtertje bij zich van ongeveer twaalf jaar.
Deze dame, uit het gesprek van George hebbende opgevangen, dat hij uit Kentucky was, scheen blijkbaar kennis met hem te willen maken. De lieftalligheid van haar dochtertje maakte die kennismaking nogal gemakkelijk gedurende de vervelende veertien dagen van zulk eene reis op een stoomboot.
Uit hare hut kon Cassy weldra hun gesprek hooren. Madame De Thoux vroeg zeer uitvoerig naar alles in Kentucky, waar zij in vroeger tijd gewoond had, zooals zij zeide. Tot zijne verwondering ontdekte George, dat zij in zijne nabijheid moest gewoond hebben; het was verwonderlijk hoe zij personen en dingen daar kende.
Eens zeide mevrouw De Thoux tot hem: ‘hebt gij ook in uwe buurt een man gekend, die Harris heette?’
‘Niet ver van mijns vaders plaats woont een oud man, die zoo heet,’ antwoordde George. ‘Wij hebben evenwel nooit veel omgang met hem gehad.’
‘Ik geloof dat hij veel slaven heeft,’ zeide mevrouw De Thoux op eene manier, die scheen te verraden, dat zij er meer belang in stelde dan zij toonen wilde.
‘Dat heeft hij,’ zeide George met eenige verwondering.
‘Hebt gij misschien ook wel eens gehoord dat hij een mulatjongen had, die George heette?’
‘O, zeker! George Harris, dien ken ik wel; hij is getrouwd met een meisje van mijn moeder, maar hij is gevlucht, en woont nu in Canada.’
‘Is hij?’ vroeg madame De Thoux snel. ‘Goddank!’
George sloeg verwonderd een vragenden blik op haar, maar zeide niets. Madame De Thoux zat met de hand onder 't hoofd, en barstte uit in tranen. ‘Hij is mijn broeder,’ zeide zij opgewonden.