dezen dag nog buiten de banden der slavernij zal brengen.’
‘Ik wil 't gelooven, Eliza,’ zei George opstaande. ‘Ik wil het gelooven, kom, laat ons gaan. Nu, werkelijk!’ zeide hij, haar op een armslengte van zich afhoudende, en haar bewonderend aankijkende, ‘ge zijt een knap, jong heertje; dat korte-krullekopje staat u heel goed. Zet uw pet eens op; zoo! een weinig op zijde. Gij hebt er nog nooit zoo aardig uitgezien. Maar het is bijna tijd voor het rijtuig. Ik ben benieuwd of juffrouw Smith Harry al klaar heeft.’
De deur werd geopend, en eene fatsoenlijke vrouw van middelbaren leeftijd trad binnen met den kleinen Harry in meisjeskleeren.
‘Wat een lief meisje is hij!’ zeide Eliza, hem om en om draaiende.
‘We zullen hem Harriet noemen. Komt die naam niet juist van pas?’ Het kind stond zijn moeder in hare vreemde kleeding ernstig aan te zien, zweeg bot stil, maar slaakte nu en dan een zwaren zucht, en sloeg dan tevens een schuinen blik op haar.
‘Kent Harry moeder niet?’ vroeg Eliza, de handen naar hem uitstrekkende. Het kind hield zich vreesachtig aan zijne geleidster vast.
‘Wel, Eliza! wilt gij hem nu lokken, terwijl gij weet, dat hij van u vandaan moet gehouden worden?’
‘Ik weet, dat het verkeerd van mij is,’ antwoordde Eliza, ‘en toch kan ik het niet uitstaan, dat hij zich van mij afkeert. Maar kom! waar is mijn mantel? Hoe doet een man zijn mantel om, George?’
‘Gij moet hem zóó dragen,’ antwoordde George, terwijl hij den mantel over zijn eigen schouders wierp.
‘Zoo dan,’ zeide Eliza, zijne bewegingen nabootsende, ‘en ik moet stampen en groote stappen nemen, en mijn best doen, om brutaal te kijken.’
‘Geef u maar geen moeite,’ zei George. ‘Er is nu en dan wel eens een bedeesd jong man, en ik geloof, dat het gemakkelijker voor u zal zijn die rol te spelen.’
‘En die handschoenen! Kijk eens,’ zeide Eliza, ik verlies mijn handen er in.’
‘Ik raad u toch om ze tamelijk zorgvuldig aan te houden,’ zei George. ‘Uw nette handje zou ons kunnen verraden. Nu juffrouw Smyth, gij moet onder ons geleide meegaan als onze tante - begrijpt ge?’
‘Ik heb gehoord,’ zeide juffrouw Smyth, ‘dat er mannen geweest zijn, die alle stoombootkapiteins hebben gewaarschuwd tegen een man en een vrouw niet een jongetje.’
‘Dat is zoo!’ zeide George. ‘Nu, als wij zulke lieden te zien krijgen, kunnen wij 't hun zeggen.’
Nu kwam er een huurrijtuig voor de deur, en de vriendelijke familie, die de vluchtenden had opgenomen verdrong zich rondom hen, om hen vaarwel te zeggen.
De verkleeding van 't gezelschap was een gevolg van de wenken van Tom Loker. Juffrouw Smyth, een fatsoenlijke vrouw uit de nederzetting in Canada, werwaarts zij vluchtten, gelukkigerwijs op het punt zijnde derwaarts terug te keeren, had er in toegestemd als de tante van den kleinen Harry te figureeren en om hem aan haar te hechten, was hij de beide laatste dagen geheel aan hare zorg toevertrouwd, en vele liefkoozingen, gepaard gaande met koekjes en kandijklontjes, hadden weldra een groote gehechtheid aan haar bij den jongeheer te weeg gebracht.
Het rijtuig reed naar de aanlegplaats. De beide jongelieden gingen de plank over op de boot, daar gaf Eliza een arm aan juffrouw Smyth, terwijl George voor het goed zorgde.
Toen George aan 't kantoor was, om plaats te nemen voor het gezelschap, hoorde hij een man naast zich tot een anderen zeggen; ‘ik heb ieder, die aan boord kwam goed opgenomen, en ik ben zeker, dat zij op deze boot niet zijn.’ Het was de stem van den klerk der boot! De man tot wien hij sprak was onze vriend Marks, die met de volharding, hem eigen, naar Sandusky was gegaan, zoekende wie hij mocht verslinden.
‘Gij zoudt de vrouw nauwelijks van een blanke kunnen onderscheiden,’ zeide Marks. ‘De man is een lichte mulat, hij heeft een brandmerk in een van zijn handen.’
De hand, waarmede George de plaatsbilletten nam, beefde een weinig; maar hij keerde zich bedaard om, vestigde