was er besloten de plaats te verkoopen met alle bedienden, uitgenomen die, welke haar persoonlijk eigendom waren; die wilde zij meenemen, en naar haars vaders plantage terugkeeren.
‘Weet gij, Tom, dat wij allen zullen verkocht worden?’ vroeg Adolf.
‘Hoe hebt gij dat gehoord?’
‘Ik heb mij verborgen achter de gordijnen, toen mevrouw met den advokaat sprak. Binnen weinige dagen, Tom, zullen wij naar de verkooping gezonden worden.’
‘Gods wil geschiede!’ zeide Tom, zijn armen over elkander slaande, met een diepen zucht.
‘Wij zullen nooit weer zulk een meester krijgen,’ zeide Adolf bezorgd; ‘maar toch wil ik nog liever verkocht worden dan de kansen afwachten onder mevrouw.’
Tom wendde zich af; zijn hart was vol. De hoop op vrijheid, de gedachte aan zijne veraf zijnde vrouw en kinderen rees op voor zijne geduldige ziel, zooals voor den zeeman, die vlak voor de haven schipbreuk lijdt, het beeld oprijst van de torenspits en de vriendelijke daken van zijn dorp, dat hij boven de donkere golven aanschouwt als tot een laatst vaarwel. Hij drukte zich de armen sterk tegen de borst, onderdrukte zijne bittere tranen, en trachtte te bidden. De arme, oude ziel had zulk een bijzondere, onverklaarbare voorliefde voor de vrijheid, dat het een hard gevoel voor hem was; en hoe meer hij zeide: ‘Uw wil geschiede’, des te meer voelde hij het.
Hij zocht juffrouw Ophelia op, die hem sedert Eva's dood met blijkbare achting en vriendelijkheid behandeld had.
‘Juffrouw Feely,’ zeide hij, ‘mijnheer St. Clare heeft mij mijne vrijheid beloofd. Hij heeft mij gezegd, dat hij was begonnen de zaak in orde te brengen, en nu misschien, als de juffrouw zoo goed zou willen zijn er met mevrouw over te spreken, zou zij er misschien mee willen voortgaan, zooals het de wensch was van mijnheer.’
‘Ik zal voor u spreken, Tom, en mijn best doen,’ zeide juffrouw Ophelia, ‘maar als het van mevrouw afhangt, heb ik niet veel hoop voor u; toch zal ik mijn best doen.’
Dit voorval had plaats weinige dagen na dat van Rosa, terwijl juffrouw Ophelia toebereidselen maakte om naar het Noorden terug te keeren.
Toen zij er over nadacht, kwam het haar voor, dat zij wellicht in haar vorig gesprek met Marie te haastig en te sterk aanhoudend was geweest, zij besloot dus thans haren ijver wat te matigen, en zoo toegefelijk mogelijk te zijn. Alzoo besloot de goede ziel zich met haar breiwerk naar Marie's kamer te begeven, zoo innemend mogelijk te zijn, en Toms zaak te bepleiten met al de diplomatieke bekwaamheid, waarover zij kon beschikken.
Zij vond Marie languit liggende op een sofa, met den elleboog leunende op een paar kussens, terwijl Jane, die op boodschappen naar winkels was uitgeweest, staaltjes dunne zwarte stoffen voor haar uitspreidde.
‘Deze stof zal wel gaan,’ zeide Marie er een uitkiezende, ‘alleen ben ik niet zeker of het wel echte rouwstof is.’
‘Wel, mevrouw,’ zeide Jane met veel bespraaktheid, ‘mevrouw Derbennon, de weduwe van den generaal, droeg juist deze stof na den dood van den generaal verleden zomer, zij kleedt keurig.’
‘Wat dunkt er u van?’ vroeg Marie aan juffrouw Ophelia.
‘Dat hangt af van de gewoonte, denk ik,’ zeide juffrouw Ophelia, ‘daarover kunt gij beter oordeelen dan ik.’
‘'t Is maar zoo gelegen,’ zeide Marie, ‘dat ik geen enkel kleed heb ter wereld, dat ik kan dragen, en daar ik de huishouding opbreek en de volgende week vertrek, moet ik kiezen.’
‘Gaat gij al spoedig?’
‘Ja, St. Clare's broeder heeft geschreven, en hij en de advokaat denken, dat het beter is de bedienden en de meubels publiek te verkoopen, en de plaats aan den advokaat in handen te laten.’
‘Maar er is één ding, waarover ik nog met u wilde spreken,’ zeide juffrouw Ophelia; ‘Augustinus heeft aan Tom zijn vrijheid beloofd, en is reeds begonnen de wettige maatregelen te nemen, ik hoop, dat gij uw invloed zult gebruiken om dat gedaan te krijgen.’
‘Daar zal ik mij wel buiten houden,’ zeide Marie scherp: ‘Tom is een van de beste bedienden op de plaats, dat zou volstrekt niet kunnen. Bovendien,