hart scheen dan een woest besluit op te vatten, om haar zóó vast te houden en nooit weer los te laten.
Hart en ziel van het kind schenen geheel op te gaan in werken van goedheid en liefde. Zij was altijd goedhartig van aard geweest; maar er was thans in haar een roerende, vrouwelijke diepdenkendheid, die iedereen opmerkte. Zij hield er nog altijd van om met Topsy en andere kleurlingetjes te spelen; maar zij scheen nu meer een toeschouwstertje te zijn hij de spelen; zij kon een half uur lang zitten lachen over de oude grappen van Topsy, en dan kwam er soms een waas over haar gelaat en oogen, en hare gedachten waren ver weg.
‘Mama,’ zeide zij eens plotseling tot hare moeder, ‘waarom leeren wij onze bedienden niet lezen?’
‘Wat een vraag, kind. Dat doet men nooit.’
‘Waarom doet men dat niet?’ vroeg Eva.
‘Omdat zij niet noodig hebben te lezen. Het helpt hen niet bij 't werken, en zij hebben niets anders te doen dan werken.’
‘Maar zij moesten toch den bijbel kunnen lezen Mama, om Gods wil te verstaan.’
‘O, dat kunnen zij hooren lezen, zooals voor hen voldoende is.’
‘Mij dunkt, mama, de bijbel is voor ieder om zelf te lezen. Dikwijls zouden zij hem willen hooren lezen, als er niemand is om voor hen te lezen.’
‘Eva, ge zijt een vreemd kind,’ zeide hare moeder.
‘Nicht Ophelia heeft Topsy leeren lezen,’ ging Eva voort.
‘Ja, en gij ziet hoeveel goed het haar gedaan heeft: Topsy is 't ondeugendste schepsel dat ik ooit gezien heb.’
‘En de arme- Mammy!’ zeide Eva. ‘Zij houdt zooveel van den bijbel, en zij zou zoo gaarne kunnen lezen! Wat zal zij doen als ik haar niet kan voorlezen?’
Marie antwoordde, terwijl zij eene lade uitpakte: ‘wel natuurlijk, Eva, zult ge mettertijd aan andere dingen moeten denken dan aan de bedienden den bijbel voor te lezen. Niet dat het ongepast is; toen ik nog gezond was, deed ik het ook wel. Maar als gij in gezel schappen moet gaan, en u moet kleeden, dan hebt gij er geen tijd meer voor. Zie hier!’ voegde zij er bij, ‘deze juweelen krijgt gij van mij, als gij in de wereld gaat. Ik heb ze aangehad op mijn eerste bal. Ik verzeker u, Eva, dat ik de aandacht trok.’
Eva nam het juweelenkistje en nam er een diamanten halssnoer uit. Hare groote, diepzinnige oogen staarden er op, maar 't was duidelijk, dat hare gedachten elders waren.
‘Wat kijkt gij ernstig, kind,’ zeide Marie.
‘Is dat veel geld waard, mama?’
‘Zeker! mijn vader heeft ze uit Frankrijk laten komen; het heeft een half vermogen gekost.’
‘Ik wou dat ik ze had,’ zeide Eva, ‘om er mee te doen wat ik wilde.’
‘En wat zoudt gij er dan mee doen?’
‘Ik zou ze verkoopen, en een plaats knopen in de vrije Staten; en al onze bedienden meenemen daar naar toe, en leermeesters in dienst nemen, om hun te leeren lezen en schrijven.’
Eva kon niet voortgaan wegens het luid lachen harer moeder.
‘Dus een kostschool opzetten! Zoudt ge hun ook niet leeren pianospelen en schilderen?’
‘Ik zou hun leeren hun eigen bijbel te lezen, en hun eigen brieven te schrijven, en de brieven te lezen, die hun geschreven worden,’ antwoordde Eva zeer bedaard. ‘Ik weet, mama, dat het hun zeer hard valt, dat zij dit niet kunnen doen. Tom voelt het, en Mammy en vele anderen, en ik houd het voor verkeerd.’
‘Kom, kom, Eva, ge zijt nog maar een kind. Gij weet nog lang niet wat goed is,’ zeide Marie; ‘en bovendien, uw praten bezorgt mij maar hoofdpijn.’
Marie had altijd haar hoofdpijn bij de hand voor een gesprek, dat haar niet erg beviel. Eva ging stil weg; maar van dien tijd af gaf zij Mammy geregeld les in 't lezen.