De negerhut
(ca. 1890)–Harriet Beecher Stowe– Auteursrecht onbekendHet slavenleven in Amerika, vóór de emancipatie
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 12]
| |
om zijne handigheid en schranderheid beschouwd werd als de beste werkman in de fabriek. Hij had eene machine uitgedacht tot het schoonmaken van hennep, welke, de opvoeding en omstandigheden in aanmerking genomen, evenveel genie in de werktuigkunde aan den dag legde als Whitney in zijn spinmolenGa naar voetnoot(*) Hij was knap van persoon en van innemende manieren en ieder in de fabriek hield veel van hem. Daar nochtans deze jonge man in 't oog der wet geen mensch, maar slechts een ding was, zoo waren al deze uitmuntende hoedanigheden onder de macht van eenen gemeenen, bekrompen, tyrannieken meester. Dat heerschap, vernomen hebbende van George's uitvinding, reed eens naar de fabriek, om te zien wat zijn met verstand begaafd eigendom had uitgevoerd. Hij werd met opgewondenheid ontvangen door den gebruiker, die hem geluk wenschte met het bezit van een zoo bruikbaren slaaf. Hij werd rondgeleid door de fabriek, George liet hem de machinerie zien, en sprak zoo vloeiend en opgewonden, stond zoo rechtop, zag er zoo knap en mannelijk uit, dat zijn meester een hinderlijk zelfbewustzijn van minderheid begon te voelen. Wat behoefde zijn slaaf het land rond te trekken als machineuitvinder, en onder heeren zijn neus in de hoogte te steken? Hij zou er spoedig een einde aan maken. Hij zou hem terugnemen, aan 't hakken en spitten zetten, en dan eens zien ‘of hij nog zoo banjerachtig zou stappen.’ Derhalve waren de fabrikant en alle werklieden, die er in betrokken waren, verwonderd, toen hij plotseling George's loon opvroeg, en zijn voornemen te kennen gaf, om hem terug te nemen. ‘Maar, mijnheer Harris,’ zeide de fabrikant, ‘is dat niet wat onverwacht?’ ‘Al was dat zoo - is de man niet mijn eigendom?’ ‘We zijn niet ongenegen, mijnheer, wat meer voor hem te betalen.’ ‘Onnoodig, mijnheer. Ik behoef mijn volk niet uit te huren, als ik het niet verkies.’ ‘Maar, mijnheer, hij schijnt bijzonder geschikt voor dit vak.’ ‘Dat kan wel zijn; hij was nooit bijzonder geschikt voor 't werk, waar ik hem aan zette.’ ‘Maar denk eens na, dat hij deze machine heeft uitgedacht,’ bracht ongelukkigerwijs een van de werklieden in 't midden. ‘O ja! - een machine om werk uit te winnen, niet waar? Dat geloof ik gaarne, dat hij die heeft uitgevonden, laat een neger daarin maar begaan, allen zonder onderscheid. Neen, hij zal uitrukken.’ George had gestaan als een stuk steen, toen hij zijn vonnis zoo plotselinghoorde uitspreken door eene macht, die hij wist dat onweerstaanbaar was. Hij sloeg zijn armen over elkaar, perste zijn lippen sterk op elkander, maar in zijn boezem brandde een heele vulkaan van bittere gevoelens, en deed stroomen vuur door zijn aderen stroomen. Hij hijgde naar den adem, en zijn groote donkere oogen flikkerden als gloeiende kolen, en hij had kunnen losbarsten in een gevaarlijke drift, had niet de zachtzinnige fabrikant zijn arm gevat, en fluisterend tot hem gezegd: ‘Geef toe, George; ga thans maar | |
[pagina 13]
| |
met hem. Wij zullen trachten u later te helpen.’ De tyran merkte dat gefluister, en giste, waar het om te doen was, al kon hij niet hooren wat er gezegd werd; en inwendig versterkte hij zich in zijn besluit, om de macht, die hij over zijn slachtoffer bezat, te behouden. George werd mee naar huis genomen, en aan 't minste werk op de hoeve gezet. Hij was in staat geweest elk onvertogen woord te onderdrukken; maar het flikkerend oog, het somber en ontroerd gelaat waren een deel van eene natuurlijke taal, die niet kon worden onderdrukt; ontwijfelbare teekens, die toonden, en maar al te duidelijk, dat een mensch geen ding kan worden. Het was gedurende de gelukkige periode van zijn werken in de fabriek, dat George zijn vrouw het eerst gezien had, en met haar getrouwd was. Gedurende dien tijd had hij volle vrijheid om naar believen in en uit te gaan, dewijl zijn fabrikant hem veel vertrouwen schonk, en hem begunstigde. Het huwelijk was zeer naar genoegen van mevrouw Shelby, die met een weinig liefhebberij in huwelijken sluiten, het aangenaam vond haar mooie lieveling te verbinden aan een man van hare eigen klasse, die in alle opzichten voor haar geschikt scheen en alzoo werden zij getrouwd in de groote voorkamer harer meesteres, en deze laatste zelve sierde de schoone lokken der bruid met oranjebloesem, en hing er den sluier over, die zeker nauwelijks over een schooner hoofd had kunnen hangen, en er was geen gebrek aan witte handschoenen, aan koek en wijn, noch aan bewonderende gasten, die de schoonheid van de bruid, en de goedheid en mildheid harer meesteres prezen. Gedurende een paar jaar zag Eliza haren echtgenoot gedurig, en er was niets, dat hun geluk verstoorde, behalve het verlies van twee jonge kindertjes, waaraan zij hartstochtelijk gehecht was en die zij betreurde met eene droefheid, zoo hevig, dat hare meesteres haar wat terecht wijzen moest en met moederlijke bezorgdheid hare van natuur hartstochtelijke gevoelens binnen de perken van rede en godsdienst moest trachten te houden. Na de geboorte van den kleinen Harry echter, was zij gaandeweg stiller en bedaarder geworden en iedere bloedende banden kloppende zenuw, weder saamgegroeid met dat kleine leven, scheen flink en gezond te worden en Eliza was een gelukkig vrouwtje tot op den dag, dat haar man werd weggehaald van zijn goeden gebruiker en weder gebracht onder de ijzeren heerschappij van zijn wettigen eigenaar. De fabrikant, trouw aan zijn woord, bezocht den heer Harris een paar weken nadat George was weggenomen. Hij had gehoopt, dat de woede van den heer Harris bekoeld zou zijn en had alle moeite gedaan, om George terug te krijgen. ‘Daar behoeft gij niet verder over te spreken, mijnheer,’ zeide de heer Harris op hondschen toon, ‘ik weet wat mij te doen staat.’ ‘Het was mij niet te doen, om mij met uw zaken te bemoeien, mijnheer. Ik dacht alleen, dat het in uw belang was uwen man aan ons in huur te geven op de aangeboden voorwaarden.’ ‘O, ik begrijp de zaak tamelijk goed. Ik zag uw wenken en fluisteren, toen ik hem meenam uit de fabriek; maar gij zult mij op die manier niet beet hebben. Wij leven in een vrij land, mijnheer; de man behoort mij, en ik zal doen met hem wat mij goeddunkt!’ En zoo zonk George's laatste hoop weg, niets lag voor hem dan een leven vol sloven en zwoegen, verergerd door elke pijnlijke plagerij, die de tyrannie kon uitdenken. Een zeer humaan rechtsgeleerde zeide eens: ‘het ergste, dat men een mensch kan aandoen is hem op te hangen!’ Neen, er is iets ergers dan ophangen, dat men een mensch kan aandoen! |
|