De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermdCipion komt weer bij de raadsheer die hem naar Nederland afvaardigt en wat er verder met hem gebeurtcipion Toen ik weer terug was bij de raadsheer, werd ik de dag daarop afgevaardigd met brieven in mijn holle halsband, en omdat ik mijn reis zo snel mogelijk moest aanvaarden, vertrok ik zonder van Machiavellus afscheid te nemen. Ik zal niet stilstaan bij wat er onderweg gebeurde met de diefachtige Biskajers en de schurftige Fransoosjes, die me verscheidene keren achternazaten en aan wie ik telkens ontsnapte. Door mijn aanhoudende ijver kwam ik acht dagen na mijn vertrek aan bij mijn meester de hertog van Alva, die me zeer blij ontving en me onmiddellijk van mijn halsband ontdeed. Hij las de brieven waarin hij de absolute macht kreeg om alle weerspannige edelen van het land de nek te breken. Het gevolg was dat hij ze allemaal liet onthoofden. Zeker, Berganza, het spreekwoord zegt niet ten onrechte: ‘zo meester, zo knecht’, want door mijn meesters wreedheid kreeg ik ook zin om wat ketters te laten lijden. Daarom doorsnuffelde ik alle bossen, dorpen en gehuchten, en waar ik iets merkte van onraad, hetzij tegen de hertog of tegen de Inquisitie, meldde ik dat onmiddellijk aan de hertog, die dan zijn vertrouwde hoveling samen met andere soldaten met me meestuurde, zodat velen door mijn listen om het leven kwamen. Op zekere dag tijdens de vasten wilde het geval dat mijn meester ziek was en zin kreeg in ganzenvlees. Toen ik dat hoorde, dacht | |
[pagina 42]
| |
ik: hij bedoelt vast geuzenvlees. Ik liep daarom naar buiten en haalde voor hem een bout van iemand die onlangs gevierendeeld was. Hiermee kwam ik het hof binnen, maar een lakei die me had gezien wilde me deze buit (misschien om hem aan een barbier te verkopen) ontnemen. Ik beet hem drie keer zó hard, dat hij zijn eigen vlees in de barbierswinkel te koop kon aanbieden. Hierop stond niets me meer in de weg en liep ik naar de kamer van de hertog, die op slot was. Ik klopte aan en een hoveling deed de deur open. Meteen schoot ik met mijn ganzenbout naar binnen, die ik bij de hertog op zijn bed zou hebben gelegd, als hij niet half lachend had gezegd: ‘Goed, Pardon, breng deze ganzenbout maar weer weg, in dit vlees heb ik geen zin, ik heb genoeg aan het bloed.’ Nadat ik dit gehoord had, sleepte ik mijn boutje weer naar buiten, maar niet zonder dat ik door degenen die me zagen voor een ketter uitgescholden werd, omdat ik gedurende de vasten met vlees rondliep. Zij geloofden dat ik ervan at en zo ontstond het spreekwoord dat zegt: ‘hij is zo vroom katholiek als de hond van de hertog van Alva, die wel vlees op Goede Vrijdag mag eten.’ Dit sloeg op degenen die niet goed rooms waren. berganza Maar, Cipion, hoe durfde je je meester weer onder ogen te komen? cipion Net zoals hovelingen: met vleien en kwispelstaarten. Niet lang daarna kwam mijn leidsman Machiavellus terug uit Madrid, waarop de landvoogdes Margaretha van Parma snel vertrok. Hier was mijn meester, die haar uitgeleide deed, niet rouwig om, want het scheen dat deze twee heel verschillend dachten. In het kort, mijn baas kon nu doen wat hij wilde en begon in Nederland rond te spoken, zoals de geest van Maria in het klooster van de franciscanen te Bern in Zwitserland, maar met dit verschil dat die het vlees en het bloed versmaadde terwijl de hertog het juist begeerde, zoals bleek uit het wrede vonnis dat hij tegen de samenzwerende edelen had uitgesproken. Maar omdat die zijn dreigementen niet serieus namen, moest | |
[pagina 43]
| |
het hof van Culemborg,aant. dat hij deed afbreken, het ontgelden. Zeker, Berganza, als ik je alles zou moeten vertellen, zou mijn verhaal meer dan acht nachten duren. Ik vertel je dus kort dat hij snel een kasteel in Antwerpen liet bouwen, dat we daarna naar 's-Hertogenbosch vertrokken en vandaar via Arnhem naar Deventer, waarvandaan hij spionnen uitstuurde om een brug te onderzoeken waar hij het geschut over wilde vervoeren. Maar dit volkje kwam onverrichter zake terug met het bericht dat het getrommel had gehoord en dat de vijand eraan kwam. Ik, die dit hoorde, liep er snel naartoe en zag dat het maar om een stel boeren ging die vrolijk huppelden en sprongen en een bruid uit het ene dorp naar het andere leidden, zonder dat ze van oorlog wisten. Onder die meute bevond zich een dikke en poezelige boerin die me riep, maar ik verstond haar taal niet en gaf daarom geen antwoord. Wel greep ik met mijn muil een grote raap uit haar hand en bracht die onmiddellijk naar de hertog, die daaruit opmaakte, en ook uit mijn gebaren, dat het maar om boeren ging. Toch bleef hij op zijn hoede, totdat ze allemaal in het legerkamp waren en voor hem gebracht werden. Ze waren eerst heel geschrokken, en boden de hertog allerlei rantsoenen aan. De een zei: ‘Ik zal je een vette koe geven, heer, als je me vrij laat.’ ‘En ik,’ zei een ander, ‘een zeug met rechtopstaande oren en elf biggetjes.’ Sommigen wilden kaas, karnemelk, zoete melk, eenden, ganzen, enzovoort brengen, maar Alva wees alles af en vroeg of ze rooms-katholiek waren. Dat konden ze door het tonen van hun rozenkrans bewijzen. Hierop stuurde hij hen met een eresaluut weg. Daarop trokken we naar Groningen, waar Alva met uitzonderlijke vaardigheid de vijanden wist te verslaan en hun geschut veroverde. Uit dit metaal goot hij later een pronkbeeld van zichzelf dat hij te Antwerpen in het kasteel liet opstellen. Toen hij dit geregeld had, keerde hij terug naar Brussel, waar hem zijn zoon Don Frederik tegemoetkwam met een aantal ruiters. Van hem vernam hij dat de Prins van Oranje met vijfentwintigduizend man vanuit Duitsland optrok om | |
[pagina 44]
| |
hem het hoofd te bieden. Rond deze tijd scheen de hemel middels verschrikkelijke voortekenen en dreigend bliksemen de Nederlanden te bedreigen met een spoedig naderende, bloedige oorlog. Dit hield de wapens niet tegen, maar zorgde er integendeel voor dat Alva ze nog sneller ter hand nam, want zijn biechtvader, die als gezegd een groot sterrenkijker was, legde alles in zijn voordeel uit. Zo trok Alva door naar Maastricht en nam de stad na een felle belegering in en nadat ik haar tienmaal bespied had. Ik zal, o Berganza, niet uitvoerig stilstaan bij de zaken over Nederland, noch bij de vreugdevuren in Brussel voor de overwinningen van Alva, noch bij het hovaardige beeld dat hij in het kasteel van Antwerpen had laten oprichten, met het opschrift waarin hij zichzelf de trouwste dienaar van de koning noemde, hoewel sommigen hem hierom bespotten. Terwijl de zaken er zo voor stonden, werden in Engeland vijf Biskajer schepen met grote rijkdommen in beslag genomen. Dit verplichtte Alva om hetzelfde te doen met alle Engelse goederen in Nederland. Hij stuurde me met een brief naar Spanje, om daar in alle zeehavens de Engelse schepen aan te laten houden. Ik werd afgevaardigd met de opdracht zo snel te lopen als mijn poten aankonden. berganza Hoe kreeg je te eten onderweg? Want ik wil wel geloven dat je meester jouw beurs niet goed spekte, ik bedoel dat hij geen tas met geld om je hals hing. cipion Wil je dat weten, Berganza? Ik deed mijn meester na: als ik honger had nam ik soms een schaap dat buiten de kudde was geraakt, tussen mijn tanden. berganza O, wat een grote wreedheid! Ging je geweten niet knagen? cipion O nee, Berganza, want ik dacht: mag mijn meester mensen vermoorden, dan mag ik dat wel met schapen doen. Maar één ding moedigde me vooral aan om hier zonder last voor mijn geweten aan te beginnen. Dat was dat ik mijn meester vaak had horen zeggen dat het doden van een ketter geen groter zon- | |
[pagina 45]
| |
de was dan het doden van een schaap. Hieruit concludeerde ik dat schapen doden geen kwaad kon, en ik het dus om in leven te blijven wel mocht doen. berganza Alles goed en wel, Cipion, jij beet de schapen in één keer dood, terwijl je baas de mensen wel driemaal het bloed liet aftappen, voordat ze aan hun einde kwamen. Maar dit terzijde, om weer op het rechte pad te komen. cipion Ik werd, zoals gezegd, afgevaardigd en zocht mijn weg via Parijs, maar de haast die ik had liet niet toe dat ik deze stad, die een wereld op zichzelf is, bezichtigde. Ik liep dus via Bordeaux en Bayonne totdat ik uiteindelijk weer in St.-Jean-de-Luz aankwam. Daar nam ik een beetje rust met de bedoeling het hol van de tovenaars in de Pyreneeën weer te bezoeken om verder alles te kunnen zien wat Urgande me beloofd had. |
|