De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermdWat Cipion in het hol van de tovenaars met de duiveljagers meemaakte en hoe hij daarna naar Madrid gingcipion Toen ik een beetje over mijn schrik heen was, vroeg ik aan mijn Sibylle, ik bedoel leidsvrouwe, wat dat voor geraas was. ‘Het zijn,’ zei ze, ‘alle tovenaars en tovenaressen. Let op hun intocht. Je zult wonderen aanschouwen, want het is nu middernacht, het tijdstip waarop ze allemaal komen offeren. Zie je de vier eerste goed?’ vroeg Urgande, zich tot mij kerende. ‘Heel goed,’ zei ik. ‘Dit zijn de vier elementaire tovenaars met hun aanhang,’ ging ze door. ‘Deze eerste die op een mol rijdt met de ingewanden van dode beesten om zijn hals is een aarts-wichelaar die zijn toverij uitoefent met bloed en ingewanden van dode beesten. De ander die hem volgt en op een salamander rijdt is er een die zijn krachten door het vuur verkrijgt, zoals de alchimisten. Deze maakt met dit element allerlei toverwatertjes, waarmee hij de mensen verleidt, betovert en vaak in varkens | |
[pagina 30]
| |
verandert. Zie maar eens hoe zijn neus gloeit en wat een kleur hij heeft. Daardoor komen lichtgelovige wijven, die wat bleek zijn, met een flesje op zak bij hem op de markt. Hij bepaalt ook de koorts met behulp van turven en brandhout en hij ziet aan de vlam hoe lang de ziekte zal duren. Deze die na hem komt, met zwanebloemen om het hoofd en gezeten op een stier, oefent zijn toverij uit met hetzelfde element. Hij bevindt zich vaak bij de tonijnvangers van de Sahara en bij de Biskaaise Groenlandvaarders, die veel met hem ophebben en door wie hij goed beloond wordt. De vierde die je daar ziet, met een opgeblazen blaas op zijn hoofd, is er een die zijn kracht door de lucht krijgt. Daarom rijdt hij ook op een kameleon.aant. Hij bemoeit zich met pochers, blaaskaken en leugenaars, maar dit laatste heeft hij van zijn baas geleerd, die de orakelgeest van Apollo te Delfi was. Deze vier elementaire tovenaars komen nu hun promotie halen bij de vier elementduivels.’ ‘Hoe kan dat?’ vroeg ik, ‘zijn het dan tot nu toe alleen maar studenten geweest?’ ‘De kunst,’ zei Urgande, ‘heeft sinds het overlijden van de heilige tovenaars Malegijs, Pacolet, Spietje en mijn man Alquijse, nooit volmaaktheid bereikt, omdat slechts enkelen zoiets uit de naam van Sinte-Ursula begonnen waren. Deze vier, die nu voor de schijn in de plaats van de ouden willen komen, zijn maar bastaardtovenaars die bij gebrek aan anderen door de duivels voor vol worden aangenomen, mits ze voor hun toelating tweeduizend ketterzielen betalen.’ ‘Ho, ho,’ zei ik lachend, ‘dat zullen ze makkelijk kunnen doen, want de hertog van Alva mijn meester heeft opdracht om alle ketters van Nederland te verdelgen, zodat ze om honderdduizend zielen of honderd vijftigduizend niet verlegen behoeven te zitten.’ ‘Aan die zielen,’ zei Urgande, ‘hebben ze niets, want omdat die mensen als martelaars sterven, gaan ze naar een plaats waar hen geen leed raakt. Ze zullen die zielen dus elders dan in Nederland moeten zoeken. Maar ziet wat een enorm gevolg deze vier hebben! Deze die hen als eerste volgt en op een ezel rijdt is een zigeunerin die door haar geslepen brein niet alleen vrouwen en | |
[pagina 31]
| |
vrijsters, maar zelfs mannen tot zich lokt en dat alles door de kunst van het handlezen. Hiermee verdient ze royaal de kost voor haar en al haar metgezellen, want de mensen willen, of het nu waar is of gelogen, altijd heel graag dingen over de toekomst weten, wat hun vaak een dubbele droefheid bezorgt. Maar bij de zigeuners lopen ze geen gevaar, want deze zeggen hun gewoonlijk alleen wat zij graag willen horen. Af en toe gebeurt het toch wel dat ze iets raden, maar dat is meer toeval dan zekerheid. Dat ze iets aan de lijnen van handen kunnen zien, is allemaal kletspraat, want ze kijken meer naar de ogen en het gezicht van de mensen dan naar de lijnen in de hand. In het kort, het zijn maar een stel listige bedriegers en vagebonden, die de mensen doen geloven dat zij Egyptenaren en Chaldeeënaant. zijn, en dat ze door de zon zo geel geworden zijn, terwijl ze zich zo kleuren met hondenvet en verf, en vaak zijn ze gewoon in deze landen geboren.’ Urgande zou nog meer gezegd hebben, maar het grote geraas deed ons weer naar de ingang kijken. Mijn hemel, Berganza, als je eens gezien had wat een boel heksen, tovenaarsters en duiveljaagsters het hol binnenkwamen! Voor het eerst zag ik meer dan tienduizend wijven die op bezemstelen, bokkenhorens, bullepezen en dergelijke instrumenten kwamen aanrijden. Ze hadden allemaal harige mutsen op en bonte pelzen aan, en een leren zak om hun schouders. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘komen uit Lapland en Finland, en ze behoren tot degenen die de schippers allerlei winden in een leren zak verkopen, zoals hun baas Aeolus vroeger bij Odysseus gedaan heeft. Zie je deze,’ vervolgde Urgande, ‘die op zwarte bokken rijden? Het zijn degenen die door vergiftigde toverdranken de mensen in beesten veranderen. Ze komen hun les bij Circe halen, die hier ondermeesteres van een bejaarde en kreupele aardduivel is.’ Ik begon te lachen en vroeg of er ook kreupele en oude duivels waren. ‘Jazeker,’ zei Urgande, ‘al degenen die Antonius en Hilarius gemarteld hebben, zijn met kreupele ouderdom bestraft, terwijl deze twee heilige mannen om hun standvastigheid met | |
[pagina 32]
| |
de eeuwige jeugd beloond zijn. Maar kom,’ zei Urgande, ‘er is nu te weinig tijd om je alle tovenaars aan te wijzen. Wanneer je hier weer in de buurt bent, vergeet dan niet om langs te komen. Laten we nu eens kijken naar de optocht en de ontvangst van de vier elementaire tovenaars.’ Dat ging zo: op de mengelklomp van ongedeelde basisstoffen zaten de vier opperelementaire geesten, ieder met zijn eigen aanhang aan zijn zijde. Toen verschenen voor hen de vier kandidaten, ieder met een groot toverboek in de hand, waarin met rode letters allerlei hanenpoten en vreemde woorden geschreven stonden. Het eerste dat hun gevraagd werd was of ze de tweeduizend ketterzielen wel hadden meegebracht. Ze antwoordden van nee, en dat ze die met het eerste schip uit West-Indië zouden halen, maar ook dat ze ongepromoveerd zo'n zware reis niet durfden te aanvaarden, en bovendien dat ze niet alleen de hoofdsom dachten te voldoen, maar ook een rente van twintig procent. ‘Schrijf dit op in het kasboek,’ zei de oudste geest tegen een klerk, die dit ambt vroeger heel vernuftig uitgeoefend had, en wiens nagels zo lang waren als zijn vingers. Hij deed het meteen en daarna stelden de geesten enige vragen aan de tovenaars over wat ze al beheersten en ze kregen onderwijs in wat ze nog niet onder de knie hadden. De eed van trouw werd hun ook afgenomen. Toen werd Giber geroepen, de kopiist van de verdoemden, en hij brandde het wapen van de hel met een gloeiend ijzer in hun schouder, zoals hij dat ook deed bij alle tovenaars en heksen die het nog niet eerder ontvangen hadden. Toen dit gebeurd was, kusten ze allemaal het achterste van de geesten, als teken van gehoorzaamheid. Daarna begonnen ze opgewekt te dansen, en te springen en zo'n kabaal te maken dat het hol ervan daverde, maar dit duurde niet lang, want de geesten namen ieder een tovenares bij de kop en deden zulke verschrikkelijke dingen dat ik ze het niet durfde te vertellen en dat ik intussen met Urgande terugging naar de dozen met geesten. Ik vroeg haar waarom deze dozen niet geopend werden om de geesten eruit te laten. ‘Dat mag niet,’ zei | |
[pagina 33]
| |
Urgande, ‘totdat een hogere macht hun dit toelaat. Daarom moeten deze bereide geesten, die ieder jaar vervangen worden, hier blijven en ze zullen er wellicht blijven tot op de laatste dag. Maar de geesten houden hen gereed voor noodgevallen en bedienen zich ondertussen van de tovenaars en tovenaressen. Om je de waarheid te zeggen, als ze de leugens, het bedrog en de diefachtigheid ter zijde stelden, dan zouden ze niet eens een varken kunnen betoveren. Ze weten ook wel dat ze alleen met natuurlijke middelen kunnen werken, en ze geloven ook in de duivel, die hen wel kan bedriegen, maar geen macht kan geven, zolang die niet van hoger hand komt. Maar mijn kind,’ vervolgde ze, ‘de tijd is nu voorbij, het is bijna één uur, zodat de hele duivelse hoop op het punt staat te vertrekken. Vertrek jij daarom ook, totdat we weer bij elkaar zullen komen. Dan zal ik je de betekenis en het geheim van alle dingen ontsluieren. Bij deze woorden overviel me een diepe slaap, die duurde tot de dageraad waarna ik mijzelf hervond in een bosje op de hoge berg. Waarachtig, Berganza, ik meende toen ik wakker werd dat ik het hele verhaal gedroomd had. berganza Dat denk ik niet, Cipion, maar ik ben er zeker van dat deze griezeligheden en leugenpraatjes voor een deel schrikbeelden zijn, die men het eenvoudige volk wijs wil maken opdat het een afkeer van de ondeugd zal krijgen. Maar ik wil je nog niet tegenspreken, ga maar door. cipion Toen ik er goed over had nagedacht, ontdekte ik dat het geen droom maar een waar verhaal was. Maar hoe het ook zij, ik was blij toen het licht werd en ik St.-Jean-de-Luz beneden aan de berg zag liggen. Ik wandelde rustig naar de herberg waar ik Machiavellus al aangekleed aantrof. Hij dacht dat ik ergens in het hooi geslapen had, maar de waarheid was hem onbekend. Hij gaf me goed te eten en besteeg zijn paard en ik erachteraan. Mijn hoofd zat vol met muizenissen zoals bij een woekeraar die te biecht gaat. Ik had onderweg beslist meer zin om te slapen dan om te lopen, maar het geschreeuw van mijn | |
[pagina 34]
| |
leidsman joeg mij voort en hij haastte zich zo dat we vier dagen later in Madrid aankwamen. Machiavellus leverde me af bij de raadsheer, samen met het briefje dat de hertog hem had meegegeven. De raadsheer begreep alles meteen, want hij nam me apart, ontdeed me van mijn halsband en pakte de brieven eruit die de hertog hem had geschreven. berganza Hoorde je hem die lezen, Cipion? cipion Ja, Berganza, de inhoud bestond eruit dat Alva enige Nederlandse heren, de meest onbetrouwbare, gevangen wilde nemen, en hen op koninklijk bevel de kop voor de voeten wilde leggen, opdat daardoor de anderen de lust tot opstandigheid vergaan zou. Hij schreef ook, dat hij dit in de raad zou zeggen, en dat als er iets zou gebeuren, hij hem er dan via mij van zou verwittigen. Verder schreef hij over mijn vernuft en dat ik alles zou doen wat hij wilde. In het kort, ik bleef een dag bij deze raadsheer en zag toen dat hij zo'n jaloerse echtgenoot was dat hij niemand van het mannelijk geslacht in zijn huis toeliet en dat bovendien alle dieren, zoals katten en honden, allemaal van het vrouwelijk geslacht waren. Mijn hemel, Berganza, wat halen oude springhengsten zich al moeilijkheden op de hals als ze zulke jonge merries op stal nemen. Ik geloof beslist dat hij ook jaloers op mij was, want hij zei: ‘Luister, Pardon, je moet hier acht of tien dagen verblijven, en je mag kiezen. Ik kan je in een kamer opsluiten, of je kunt deze stad gaan bezichtigen, maar je moet dan wel op tijd terugkomen.’ Ik knikte hem met mijn kop toe, en dacht bij mijzelf: als mijn baas zou weten dat je zijn dienaar zo weinig acht, dan zou hij je wel eens zuur kunnen aankijken, dat is zeker. Hierop verliet ik het huis en bekeek Madrid tot in alle hoeken en gaten. berganza Had je de zilveren halsband om? cipion Nee, dat niet, Berganza, anders had ik het niet overleefd. Toen ik door de hele stad had gelopen en me zorgen begon te maken over waar ik die nacht onderdak zou vinden, werd ik onverwachts geroepen door een pasteibakker die, zo | |
[pagina 35]
| |
leek het, plezier in mij had. Maar ik was bang om naar hem toe te gaan, want ik had wel eens gehoord dat dit volkje katten en honden zo een grote eer aandoet dat ze hun vlees in de pasteien verwerken, en die de mensen te eten geven. Mijn angst verdween echter snel, omdat ik hem tegen zijn vrouw hoorde zeggen: ‘Dat lijkt me een mooie hond. Ik zou er wel twee dukaten voor geven als hij de bewaker van ons huis werd.’ Dit maakte dat ik dapper, maar beleefd op hem af stapte. Mijn eerste verwelkoming bestond uit een stuk gebraden vlees, vervolgens ging ik zijn huis binnen en maakte er kennis mee. |
|