De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermdOp zijn reis naar Madrid komt Cipion in de Pyreneeën terecht, wat hij daar met Urgande de Onbekende meemaaktcipion Luister nu, o Berganza, in wat voor een hel en nare kerker de onverzadigbare nieuwsgierigheid en weetzucht me voerden. We waren nauwelijks in St.-Jean-de-Luz aangekomen of de hemelhoge bergen deden me van verwondering verstijven en ik kreeg zin om daar naartoe te gaan. Daar had ik voldoende gelegenheid toe, omdat mijn leidsman heel zorgeloos op een ledikant ging liggen uitrusten terwijl het avondmaal werd klaargemaakt. Toen ik dat zag, liep ik met stevige pas naar de meest nabijgelegen berg die in hoogte alle andere overtrof. De zon stond al aan de horizon om zijn paarden uit de bodemloze oceaan te laten drinken voordat ik de top van de berg bereikte. Daarvandaan kon ik het rijk van Castilië, Navarra en Frankrijk ten dele aanschouwen, maar ik hield me hier niet lang mee op, want een mooie groene wei waarin een dichte kreupelbos stond, lokte me naar beneden. Overal heerste een doodse stilte, afgezien van het geluid van een heldere beek met zijn kronkelende water dat zeer zachtjes over enige steentjes heen ruiste, wat mij deed geloven dat dit de Elysische velden waren waarover ik mijn blinde baas vaak had horen zingen en dat dit beekje de stroom der vergetelheidaant. was waaruit de zielen die opnieuw naar de wereld moesten, een eeuwigdurende vergetelheid dronken. En terecht, want ik vergat mijzelf zodanig dat ik aan niets ter wereld | |
[pagina 25]
| |
meer dacht, ja, zelfs niet aan het feit dat ik een hond was. In deze staat van vervoering liep ik door en bereikte de ingang van een hol waar een stinkende wasem uitkwam die het gebladerte en het gras verdorde. Ik wilde teruggaan, maar ik hoorde een stem die riep: ‘Blijf staan. Er zal je niets gebeuren.’ Ik ontwaakte als uit een diepe slaap en zag de zwarte kat, ik bedoel Urgande de onbekende, voor me zitten. ‘Volg me,’ zei ze, ‘ik beloof je dingen te tonen die geen sterfelijk mens ooit heeft gezien.’ berganza Deed je dat, Cipion? cipion Een beetje angstig volgde ik haar, want ik dacht: als het geesten zonder lichaam zijn, dan kunnen ze me geen kwaad doen. Als het mensen zijn, dan kan ik ze ontlopen of me verdedigen. berganza O, wat een moedig besluit. cipion Zodra ik binnenkwam, zag ik dat er voor de hoge poort in vreemde hanenpoten geschreven stond: Het hol van de heilige en onheilige tovenaars. Althans, dit legde Urgande uit, die goed met dergelijke letters overweg kon. Ik beken graag, Berganza, dat ik om dit opschrift moest lachen en ik vroeg meteen aan mijn leidsvrouwe of er in dit hol ook heilige tovenaars waren, want in onze hedendaagse wereld kent men die niet meer. Ja, erger nog, velen betwijfelen dat er andere toverij, hetzij heilige of onheilige, bestaat dan bedrog. ‘Zoiets te geloven,’ zei mijn katse Urgande, ‘is ketters. Kom binnen en je zult het met je eigen ogen aanschouwen. Volg me maar.’ En dat deed ik. Ik was nauwelijks in het hol of ik zag, door het flikkeren van het vuur dat hier en daar brandde, dat er een oneindige ruimte was en dat alle elementen daar door elkaar lagen. Dat was zeer vreemd om te zien. Toen ik even stilstond, voelde ik wat beweging onder mijn voeten en ik vroeg... berganza Dat heb je al eens eerder gezegd, kon je dan spreken? cipion Ja, Berganza, zodra ik dat hol binnenging. berganza Wel, dat had je me dan wel kunnen zeggen, maar ga door met je toverhol. | |
[pagina 26]
| |
cipion Ik vroeg toen wat dat was. ‘Niets,’ zei mijn wijze leidsvrouwe, ‘het zijn jonge aardduiveltjes die (zoals de wormen) uit het element aarde voortkomen, maar omdat ze door de vettigheid van de aarde nog wat waterig zijn, zijn ze, zoals kinderen, tot de dienst onbekwaam. Dit duurt zolang totdat hun waterigheid door het vuur wat gezuiverd is en dan pas zijn ze in staat om, zoals de mollen, door de aarde te wroeten en hier en daar (waar de zon der gerechtigheidaant. niet te sterk schijnt) uit te breken en aardbevingen te verwekken. Tijdens dit gesprek zag ik een grote aardgeest aan komen lopen met een korf waar hij al dit onrijpe gespuis al knorrend in schepte en zei: ‘Waarachtig, dit gespuis geeft ons meer te doen dan sommige geesten.’ Dit zeggende stopte hij ze in de oven om ze verder gaar te bakken. Ik vroeg toen aan mijn leidsvrouwe of deze duiveltjes in de wereld mochten rondzwerven zodra ze gaar gebakken waren. ‘Helemaal niet,’ zei Urgande, ‘ze worden allemaal met zorg bewaard in deze dozen, net zoals de apothekers met hun kruiden doen.’ Terwijl ze dit zei, toonde ze me een winkel waar meer dan honderd dozen met verschillende duivels stonden. Ik begon de opschriften daarvan te lezen en zag dat er stond: nummer 1: bereide veldduivels. ‘Waarom staan deze vooraan?’ vroeg ik aan mijn leidsvrouwe. ‘Omdat deze,’ antwoordde ze, ‘op ieder moment in en uit vliegen, en de herders in de buurt heel vaak bij de neus nemen. Soms schateren ze als eksters, soms mekkeren ze als geiten, dan weer stelen ze het eten van de ene herder en leggen het in de korf van de andere, of stoten de bierkan om, of halen nesten uit de bomen. In het kort, ze halen allerlei streken uit, zonder iemand kwaad te doen, maar dit weet je zelf heel goed, want zodra er iets verkeerd gaat, zeggen de boeren, herders en soldaten: ‘Wie voor den duivel heeft dit of dat gedaan?’ Waarop ik zeg: ‘Niemand anders dan degene die het hun te zijner tijd wel zal zeggen wanneer ze in dit hol komen.’ Toen ze was uitgepraat, zag ik dat er op de tweede doos stond: nummer 2: bereide waterduivels. ‘Deze geesten,’ zei Urgande, ‘zijn | |
[pagina 27]
| |
heel moeilijk te bereiden, omdat ze ten dele uit de oermaterie afkomstig zijn. Zo moeten ze drie keer door de helse rivier de Styx worden gesleept, en drie keer weer gedroogd worden, voordat het vuur er helemaal uit is, want als er iets in blijft zitten, dan is alle moeite tevergeefs geweest. Als ze droog zijn, worden ze in kokend water gezuiverd om de aarde eruit te krijgen, en ook om de lucht die ze nog in zich hebben wat te verminderen. Zij zijn het die de zee en de wateren beroeren en de schepen vaak te gronde laten gaan. Gedurende mijn leven liet ik me vaak door hen bedienen. Hoe vaak voerden ze mij niet tot de bodem van de Middellandse Zee, waar ik met plezier het koraal als bomen zag groeien. Maar om niet te veel uit te weiden, zal ik je in het kort zeggen dat al deze watergeesten zeer bang zijn voor de naam van Onze-Lieve-Vrouwe van Begoña,aant. want anders zouden ze wel menig schip hier langs de kust vernielen, zoals vaak gebeurd is bij degenen die de naam van deze heilige vergaten aan te roepen.’ Toen ze uitgepraat was, zag ik een andere doos, waarop stond: nummer 3: bereide aardduivels. ‘Hierin worden de aardduivels (waarover ik al gesproken heb) bewaard. Ze doen grote diensten aan het onderaardse rijk, want ze doorkruipen het hele aardrijk en ontdekken goud- en zilvermijnen. Zie die lompe geest met de pluimen om zijn kop,’ zei ze, ‘hij is degene die de Spanjaarden ingeblazen heeft dat er overvloedig goud en zilver in Amerika te vinden waren, waardoor honderdduizenden zielen vermoord zijn en dit rijk zeer gegroeid is.’ Nauwelijks had ze haar verhaal beëindigd of ik hoorde aan mijn linkerkant een verschrikkelijk gekerm. Ik keek die kant op en zag een groot aantal gloeiende persen, waar bijna alle helse geesten aan draaiden. Ik begon half te lachen en vroeg aan mijn leidsvrouwe of de duivels daar hun wijnpersen hadden. ‘Kom dichterbij,’ zei ze, ‘je zult het zien.’ Toen ik vlakbij was, hoorde en zag ik dat het die goudzuchtige lieden waren, die in Amerika zoveel duizenden indianen om het goud ontzield hadden. Dit goud werd nu in de persen weer tot de laatste druppel uit hen | |
[pagina 28]
| |
geknepen. Ik vroeg aan Urgande waar dit helse goud van de indianen voor werd gebruikt. Ze antwoordde: ‘Om er oorlog mee te kunnen voeren tegen de ketters, aangezien het geheiligde zilver allang geleden uit de arme kloosters gestolen is.’ Zeker, Berganza, ik zou me hier bijna aan vergaapt hebben als Urgande niet tegen me gezegd had dat het bijna middernacht was en dat we nog veel te zien hadden. We keerden daarom terug naar de dozen met geesten, nu tot nummer 4: bereide vuurduivels. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘doen hun werk met het vuur, waarin ze ook bereid worden, want door de kracht van dit element verplaatsen alle andere elementen zich, als de andere elementen het tenminste niet doven. Deze geesten zijn de subtielste van allemaal, hoewel sommigen geloven dat deze eer de luchtduivels verschuldigd is. Hoe het ook zij, het is een van deze duivels geweest, die een monnik het vervloekte buskruit heeft leren maken, en sindsdien zijn ze altijd in de nabijheid van kanonnen en heetgloeiende kogels geweest, omdat ze de macht hebben die te doen vallen waar ze willen. Ze bevinden zich ook in de vuurmijnen en verwoesten daardoor vaak een hele stad en met de stenen daarvan vliegen ze weer in de lucht naar het vurig element. Ze kunnen zich slechts in de gedaante van een salamander veranderen, en dit zo zelden, dat een sterfelijk mens hen ternauwernood in die gedaante ziet. Ze hebben ook iets gemeen met de alchimisten, want ze zitten voortdurend in de oven onder de ketels, destilleerglazen, en smeltkroezen, waar ze een schijn van de waarachtige kunst van het goudmaken tonen. Maar voordat deze ontdekt wordt, breken ze het een of andere glas, waar de alchimist zijn hoop op gevestigd had. Dit doet hem vaak meer duivels bezweren dan er in de hel bereid zijn. 's Nachts lopen deze duiveltjes ook in de gedaante van een lantaarn langs het veld en misleiden hierdoor de lichtgelovige landlieden die op dit bedrieglijke licht afstappen en daardoor bedrogen en op een dwaalspoor gebracht worden, zoals de Grieken aan de Eubeïsche kustaant. overkwam op de weg terug uit Troje. ‘Goed,’ zei | |
[pagina 29]
| |
ik, ‘laten we met onze dozen doorgaan. Hier staat: nummer 5: bereide lutchtduivels.’ ‘Deze,’ zei Urgande, ‘worden ook uit de mengelklomp van de elementen gemaakt en in vuur en water van aardse, vurige en waterige stoffen gezuiverd, want ze zouden anders niet geschikt zijn voor hun dienst. Deze geesten houden zich in de lucht op, ongeveer half zo hoog als de maan. Hun werk bestaat eruit van tijd tot tijd gruwelijke winden en stormen te verwekken en hagelstenen op de vruchten te gooien, zodat vaak alles wat er op de velden staat door hen neergehaald en vernield wordt. Ze vertonen ook angstaanjagende kometen, gevechten in de lucht en strekken ingevolge Gods beschikking, tot voorboden van het toekomstige kwaad.’ Ze wilde nog iets meer zeggen, maar werd weerhouden door een vreselijk groot geraas dat als een bulderende stormwind door de ingang binnenkwam. Dit schokte me zo zeer dat ik van angst verbleekte. |
|