De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermdCipion treedt in dienst van de hertog voor wie hij spion en postbode wordtcipion De schaamteloze dronken wijven die me 's avonds een gat in mijn kop gegooid hadden, strooiden door het hele leger het gerucht rond dat ze de blindeman in de gedaante van een hond viool hadden zien spelen, zodat voordat we opstonden, ons logement door allerlei schorriemorrie omringd was. Toen ik dat hoorde, begon ik te blaffen, waarop de hele horde me aanviel. Zeker, Berganza, ik dacht toen dat ze me aan stukken zouden scheuren, maar het liep beter af dan ik me voorstelde, want ik werd vastgebonden en naar een dienaar van de Inquisitie gebracht en er ernstig van beschuldigd dat ik een tovenaar was. Maar de inquisiteur, die een veel betere neus had dan die lui uit Rijssel, die een onschuldige papegaai om het geloof ophingen, nam deze beschuldiging niet over, want hij had me wel eens voor de wagen van de blindeman zien lopen. Daarom zei hij tegen zijn dienaren dat ze de blinde marskramer moesten gaan halen, wat meteen gebeurde. Zodra mijn baas de kamer binnenkwam, vroeg de inquisiteur hem waar hij die hond vandaan had. ‘Hij is aan komen lopen,’ zei mijn baas. ‘Waarvandaan,’ hernam de ander, ‘komt het gerucht dat je kan toveren, | |
[pagina 21]
| |
en jezelf in een hond kan veranderen?’ ‘Ik toveren?’ zei de blindeman, ‘ach wat overkomt me op mijn oude dag? Ik toveren? Terwijl ik zo heilig als Sint-Herodes en Sint-Pilatusaant. geleefd heb en bovendien driemaal in de week vastte, ach, ach, wat overkomt me?’ ‘Sus, sus,’ zei de inquisiteur, ‘geen nood, zeg me maar in het geheim, wat voor kunstjes je hond kan doen.’ Toen mijn meester dit hoorde, werd hij weer een beetje rustig en zei: ‘U zult het zo zien, maar u moet een bewaker sturen, opdat het beest niet door het gepeupel wordt overvallen.’ Dat beloofde hij te doen. De blindeman riep me en zei: ‘Kom op, Rebellarius, haal mijn viool.’ Dat deed ik in drie sprongen, waarop hij weer zei: ‘Ga de bierkan halen.’ Die bracht ik hem zo netjes alsof ik een non was die met haar kruikje naar het wijwatervat ging. ‘Dit is nog niets, mijn heer,’ zei de blindeman. ‘Hij kan al beter viool spelen dan menig neger in Guinea en dit is misschien de reden waarom de mensen geloven dat ik het was in hondengedaante. Ik zeg u naar waarheid, mijnheer de inquisiteur, dat dit beest zo slim is dat hij vele mensen overtreft, want hij begrijpt alles wat men tegen hem zegt en hij zou het allemaal ook kunnen doen als hij handen had gehad. Wat meer is, hij kent alle munten en ik vertrouw hem de ontvangsten veel beter toe dan aan vele lichtvaardige kassiers, want hij zal mijn kas nooit schade berokkenen, noch met dobbelen, noch met spelen op de kaatsbaan.’ ‘Alles goed en wel, patroon,’ zei de inquisiteur tegen mijn baas, ‘maar de hond moet hier blijven, ga zelf vrij heen, ik zal ervoor zorgen dat je tevredengesteld wordt.’ Hierop ging mijn baas huilend naar zijn logement omdat hij me had moeten verlaten en ik bleef bij de inquisiteur, die me heel goed te eten gaf. Toen het tijd was voor audiëntie, ging hij naar de doorluchtige hertog van Alva, die op het punt stond om naar Brussel te vertrekken. Aan hem legde hij het geval voor en ik werd ontboden. berganza Met een brief, Cipion? cipion Met een page die me aan een touw meenam. Ik | |
[pagina 22]
| |
werd binnengebracht in het vertrek van de hertog, waar de inquisiteur en de biechtvader van de hertog bij elkaar zaten. Toen ik deze eerbiedwaardige mannen zag, had ik bijna mijn hondengedaante afgelegd. Ik wil zeggen dat ik door het kussen van hun handen de menselijke plichtpleging betoond had, maar ik begon aan de ezel van Aesopusaant. te denken, en dat niet voor iedereen hetzelfde passend is. berganza Wat deed je toen, Cipion? cipion Ik schikte me naar de gelegenheid, want ik had wel vernomen dat de hertog van Alva, die nors van aard was, weinig ophad met hoofse complimenten en trouw het meest waardeerde. In het kort, Berganza, om je niet onnodig het hoofd te breken, moet je weten dat de inquisiteur in weinig woorden informatie over mijn behendigheid gaf. ‘Hij zal me dan wel van pas komen,’ zei de hertog. ‘Mijnheer,’ zei de biechtvader (die een groot sterrenkijker was), ‘toen ik gisteravond de sterren gadesloeg, bemerkte ik dat de hondsteraant. alle sterren door zijn glans uitdoofde en zich onnatuurlijk met Mars verenigde. Ik beken graag dat ik de betekenis van dit geheim niet kon ontrafelen, temeer niet toen ik zag dat alle sterren in het oosten verbleekten, maar ik begin nu de oorzaak te begrijpen.’ Hij wilde verdergaan, maar de hertog, die een man van weinig woorden was, gaf hem een teken dat hij moest zwijgen en zei slechts: ‘Ik behoef de uitkomst van alle dingen die Nederland en mij boven het hoofd hangen niet te weten voordat ze geschieden. Geef de blindeman honderd kronen voor zijn hond, en laat die hier blijven.’ Hierop ging de inquisiteur weg en Alva bleef alleen met zijn biechtvader, tegen wie hij zei: ‘Pater, deze hond zal een bekwame boodschapper voor ons kunnen zijn, maar voordat ik hem zaken van belang toevertrouw, moeten wij eerst zijn verstand testen.’ Toen ik dat hoorde dacht ik bij mezelf: ‘Ik zal zeker gepromoveerd worden tot een kunst waartoe ik niet in staat ben. Had ik nu maar veel geld, dan zou ik de wijsheid van mijn professoren kopen. Maar ik had het geluk dat normaal gesproken degenen | |
[pagina 23]
| |
hebben die men graag wil bevorderen, want men vroeg me niets dat mijn verstand te boven ging. Het ging erom of ik wel een brief zou kunnen bezorgen en ook of ik dapper genoeg zou zijn om het leger en de steden van de vijand te bespieden. Als antwoord kwispelde ik even met mijn staart alsof ik ja wilde zeggen. Dit begrepen ze heel goed, want geleerden, zoals je weet, behoeven geen wagen vol woorden. Nadat de biechtvader me in opdracht van Alva in van alles onderricht had, moest ik de volgende dag mee naar Brussel. O Berganza, ik zweer je dat ik nooit een vermakelijker reis dan deze gemaakt heb, want het was in de zomer toen het koren nog op de velden stond en de jacht zeer aangenaam was. Ik doorsnuffelde, om mijn doorluchtige en nieuwe meester te behagen, alle velden, en overmeesterde meer hazen en konijnen dan mijn baas daarna steden in Nederland won. Maar hij had dan ook met leeuwen, vossen en tijgers en niet, zoals ik, met hazen te doen, alhoewel deze dikwijls weerspannig genoeg tegen mij waren. Alles wat ik ving bracht ik aan mijn meester die door dit tijdverdrijf zijn van zorg gerimpeld voorhoofd niet weinig ontfronste. Toen we in de buurt van Brussel kwamen, werd mijn meester verwelkomd door Margaretha,aant. de zuster van de koning, en hoe honds ik ook was, ik kon wel zien dat er enig ongenoegen tussen beiden bestond, maar het veinzen met woorden hield dit verborgen. Zodra we in de stad en in ons logement waren, werd er meteen een halsband met zilveren beslag voor me gemaakt die vanbinnen hol was om er brieven in te kunnen verbergen. De volgende dag nam de hertog me apart en zei: ‘Pardon,’aant. (want hij had me deze naam gegeven) ‘je moet met Machiavellusaant. naar Madrid gaan, en wat brieven bezorgen bij een vriend naar wie hij je toe zal brengen. Maar zodra je weer weggestuurd wordt, kom dan zo snel mogelijk hiernaartoe voordat de ander hier is. Let goed op, mijn beestje, dat je dit zorgvuldig bezorgt.’ Ik knikte eerbiedig met mijn hoofd en ontving die avond de brieven in mijn holle halsband. De hertog verzocht Machiavellus me naar een | |
[pagina 24]
| |
zekere raadsheer, die hij noemde, te brengen. Voor hem had hij een brief in cijferschrift waardoor hij volledig op de hoogte kon komen. Hierop begon onze reis, Machiavellus te paard en ik te voet, zodat we na enkele dagen (omdat we met postpaarden door Frankrijk liepen) op een avond tot St.-Jean-de-Luz kwamen (dat aan de voet van de Pyreneeën ligt) om daar onze nachtrust te houden. |
|