De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermdHoe Cipion in dienst treedt bij een blindeman, waardoor hij in contact komt met de hertog van Alva, en wat er verder met hem gebeurdecipion ‘Wie zoekt, die vindt’, zegt het spreekwoord en terwijl ik dit overdacht, zocht ik naar iemand aan wie ik mijn getrouwe dienst kon opdragen. Uiteindelijk zag ik een blinde marskramer die met allerlei snuisterijen door het legerkamp liep. Zeker, ik | |
[pagina 14]
| |
kreeg er zin in om de leidsman van deze arme sukkel te worden, want het leek me dat ik daardoor mijn eerdere gebreken wat zou kunnen verbeteren. Daarom volgde ik deze blindeman tot zijn woning, waar ik al kwispelstaartend bij hem kwam. Hij voelde me langs zijn benen strijken en aaide mij over mijn rug. Het leek erop dat ik hem beviel want hij vroeg mij meteen (alsof ik hem antwoorden kon) of ik bij hem wilde wonen. In plaats van antwoord te geven, sprong ik hem om zijn hals met mijn voorste benen en betoonde hem grote vriendschap. Hij nam zijn kousenband, bond mij aan een stoel en gaf mij wat te eten en uit een potscherf wat te drinken wat mij niet slecht beviel. Die nacht sliep ik aan het voeteneinde van zijn bed, als je het een bed mag noemen, want het was maar een ruwe mat van stro met een deken erop waar de oude blindeman onder kroop en zo goed sliep als een rijkaard op het beste bed van de wereld. 's Morgens stond hij vroeg op, en ik ook. Ik geloof echt, Berganza, dat we allebei even snel aangekleed waren, want hij sliep, net zoals ik, in zijn beste plunje. Hij stak een hap in zijn mond en gaf mij ook wat, maar eerst spoelde hij zijn mond, waarbij hij zoveel rochels uitspuugde als er vlokken sneeuw uit een donkere winterbui vallen. Daarna spande hij mij voor het wagentje waarin hij zelf gewoon was zijn handelswaar mee te voeren en hij ging erin zitten, met zijn linten, veters, kousenbanden en allerlei snuisterijen om zijn oren. Ik kon mijn lachen bijna niet houden toen ik deze blinde Homerus (want hij zong altijd over de Trojaanse oorlog) zo zag zitten. Hij had voortdurend een aantal nieuwe liedjes die hij zo raar wist uit te loeien, dat de beste Hollandse koe het hem niet verbeterd zou hebben. Wanneer iemand iets wilde kopen, dan keerde ik me om met mijn bek naar de wagen, want de lengte van de touwen kon me dit niet beletten en ik keek toe of ze mijn blinde baas niets ontfutselden. In het kort, ik werd een heuse marskramer. berganza Zeg liever een marskramerspaard. cipion Wanneer er vrijsters bij hem kwamen kopen, wist | |
[pagina 15]
| |
hij hun altijd iets vermakelijks te zeggen, zodat ze graag van hem kochten, want hij leerde hun de echte kunst van het vrijen - om niet ‘koppelen’ te zeggen. Hij kon ook aan hun polsslag voelen of ze kruiden nodig hadden. Hij maakte allerlei gedichtjes, sonnetten en boerendeuntjes, zodat hij overal als de bonte hond bekendstond. Ik zweer, Berganza, dat Homerus bij zijn leven niet zoveel eer heeft gehad als deze blindeman, want hij werd overal binnengehaald, omdat hij een beetje kon zagen, ik bedoel op de viool spelen, op welk geluid hij mij liet dansen, waar ik al snel heel goed in werd. Hij leerde me ook brood halen en het geld herkennen, want hij kende het op het gevoel even goed als een ander met zijn ogen, wat me wel duizendmaal naar zijn vingers deed kijken om te zien of hij aan het uiteinde van zijn vingers ook ogen had. Hij stuurde me eens met een halve schellingaant. naar de marketenster om een kan bier te halen. Terwijl ik daar stond, hoorde ik dat een jongen maar een stoteraant. betaalde en het geld op de toonbank neerlegde. Nadat het bier getapt was, gaf ik de halve schelling aan de vrouw, die mij geen geld wilde teruggeven, maar ik haalde vier duitenaant. van de toonbank, nam ze met de kan in mijn bek en liep naar mijn blindeman. ‘De duivel hale die hond,’ zei de marketenster, ‘ik geloof echt dat die blinde stumper kan toveren en dat hij de een of de ander papenzoon in een hond veranderd heeft.’ Wat ze nog meer bazelde verstond ik niet. Ik gaf mijn baas het bier en de vier duiten en ik zei in mijn hondentaal dat ik die mee terug had genomen. Het scheen dat hij me begreep, want hij zei: ‘Je hebt heel goed gehandeld, mijn beestje, jij moet vaker naar de markt’. Toen het avond werd, ging mijn baas onder mijn begeleiding naar een huis waar volgens hem wat te lachen viel. En dit was waar, want hij was nauwelijks binnen of hij werd door twee hoeren verwelkomd, die hem meteen vroegen of hij zijn viool en zijn strijkstok bij zich had. ‘Neen, mijn kindertjes,’ zei hij, ‘maar ik zal er Rebellarius,aant. mijn dienaar (wijzende op mij) om sturen.’ Zij verwonderden zich over de woorden van mijn mees- | |
[pagina 16]
| |
ter en zeiden: ‘Als hij dat kan, heeft hij meer verstand dan een hond.’ ‘Je zult het wel zien,’ zei mijn blinde baas en zich tot mij richtend zei hij: ‘Loop, beestje, en haal mijn speeltuig, maar zie toe dat je het niet breekt, en weer snel terugkomt.’ Ik liep snel naar huis. Nauwelijks was ik binnen of ik zag een zwarte kat zitten wier ogen zo afgrijselijk in haar hoofd brandden, dat ik van schrik bijna weer teruggelopen was. Maar ik hernam mijn moed en dacht: zelfs als het een donderheks is, zal ik haar tot gruis vermalen. Vastberaden viel ik haar aan, maar met één sprong zat ze zo hoog dat ik haar geen kwaad kon doen. Toen begon ze met een schorre stem te zeggen: ‘O Cipion, waarom wil je me leed berokkenen? Ik ben de geest van je moeders grootmoeder. Vroeger was mijn naam Urgande, de onbekende,aant. ik heb het huis van de oosterse keizers door mijn toverij veel goedgedaan en de dappere helden, namelijk: Amadis, Esplandian, Pirion, Lisvart, Flerizel, Rogel, en anderen uit grote gevaren verlost. Hoe vaak ben ik voor hen met een mosselschelp door de zee gevaren en op een bezemsteel, zoals op een postpaard, door de lucht gereden! En niet door duivelse kunsten, zoals andere tovenaars deden, maar door de macht en toestemming van Sinte-Catharina van Siena, die ons ten zeerste begunstigt.’ Dat de duivel je op de magere bok voere, dacht ik. Ik denk dat je net zoals alle duiveljagersaant. door toedoen van Heintje Hennevoetsaant. gehandeld hebt. Het leek alsof ze mijn gedachten als uit een boekje kon lezen, zoals uit haar woorden bleek, want ze zei: ‘Je gelooft me nu niet, maar de tijd zal komen dat ik opnieuw voor je verschijn en dat je het zult inzien. Ik moet nu verder, ik zeg je alleen dat je binnenkort je land en koning een grote dienst zult bewijzen.’ Hierop verdween ze. berganza Waarachtig Cipion, deze dingen schijnen me niet geloofwaardig. cipion Toen ik zag dat mejuffrouw Urgande (die mij echt nagenoeg onbekend was) opnieuw naar haar makkers verdween, nam ik mijn meesters viool en zijn strijkstok en ging naar hem | |
[pagina 17]
| |
terug. Maar onderweg kreeg ik zo een zin om te spelen dat ik op mijn kont ging zitten, net als een mens, en ik pakte toen met mijn ene poot de strijkstok en met de ander de viool. Ik speelde volgens mijzelf zo mooi, dat ik vaak omkeek of er geen bomen, bergen, bossen, rivieren en allerlei beesten om me heen kwamen staan, zoals vroeger bij Orfeus toen hij aan de oevers van de Thracische rivieren speelde. Maar dit geluk was me niet beschoren, wat ik deels aan het zware waterige land toeschreef, want het is zeker dat de bergen, bossen en bomen in Griekenland lichtvoetiger en vlugger, en de dieren verstandiger zijn dan hier. Maar kreeg ik geen deel aan het eerste geluk, ik kreeg het wel aan het tweede, want een troep razende wijven die zich op een doopfeest boordevol brandewijn gezopen hadden, zag me en kwam recht op me af. Ik werd er eerst heel blij door, want ik meende toen ik hen zo zag aankomen dat het Apollo met de negen zanggodinnen was en speelde er lustig op los, totdat ze dichterbij kwamen. Toen zag ik dat het bacchantenaant. waren, die me met geweld te lijf wilden gaan want een van hen zei: ‘Hier zit de blinde marskramer, laten we hem al zijn geld afpakken en hem in het water gooien.’ ‘Nee, laten we hem stenigen,’ zei een ander, ‘want het is een tovenaar die de mensen wijsmaakt dat alle vrouwen gemeen zijn.’ Hierop begonnen ze me stuk voor stuk met een flinke steen te bekogelen, maar omdat ze slecht konden mikken, vielen de stenen allemaal voor me op de grond, wat ik aan de kracht van mijn spel toeschreef. Maar tenslotte maakten ze zoveel kabaal en kwamen ze zo dichtbij dat het mijn vioolspel verdoofde en er een steen tegen mijn kop kwam die me om deed vallen. Toen zagen ze voor het eerst dat ik een hondspersoon was, wat hen deed uitroepen: ‘Sla dood, sla dood, de blindeman heeft zich in een hond veranderd.’ Toen ik dat hoorde, kroop ik met mijn half kapotte kop achter een oude schutting totdat ik een beetje bijgekomen was. De wijven hadden mijn viool al gevonden, waarmee ze flink lawaai makend langs de straat trokken. Ik denk dat ze de viool wilden meenemen als teken van vic- | |
[pagina 18]
| |
torie over de blindeman. Dit moedigde me aan om hun die weer af te pakken, wat ik in drie sprongen deed, want ik greep degene die de viool in haar hand had zo hard van achteren, dat ze viel en de viool met de strijkstok losliet. Ik pakte ze meteen op en bracht ze naar mijn meester. Hij vroeg me waar ik zo lang geweest was, maar hij vond de oorzaak (zo dacht hij) aan mijn hoofd, omdat ik het hem liet voelen. Hij verzocht hun wat olie en wijn te geven, waarmee hij mijn hoofd een beetje insmeerde. Zeker, Berganza, deze blindeman behandelde me als zijn eigen kind, want hij voedde me in alle schranderheid op, zodat ik in veel dingen eerder een redelijk mens dan een beest scheen te zijn. Maar mijn meester, die een Pythagoreeëraant. was, geloofde heel zeker dat de geest van Diogenesaant. na veel omzwervingen had plaatsgenomen in mijn lichaam. berganza Die geest had beslist niet meer ervaren dan dat alleen de lichamelijke gestalte anders was. Maar het kan ook zijn dat hij door zijn omzwervingen wat bescheidener is geworden, want hij durfde als mens wel tegen zijn gelijken aan te pissen, wat jij, voorzover ik weet, nog nooit gedaan hebt, hoewel je nu in een hondenhuid steekt. Maar ga door met je verhaal. cipion Van de verschillende deugden die mijn meester bezat, was er een dat hij de meest geduchte leugenaar van heel Europa was. Hoor hier een van de staaltjes die deze blinde violist aan de waternimfjes vertelde die naast hem zaten: ‘Deze hond, mejuffers,’ zei hij, ‘is afkomstig uit Molossenland,aant. waar vroeger de oudste en voornaamste hondenfokkerij van de wereld stond. Het is nog niet zo lang geleden dat ik hem daar bij de grootste hondenfokker van het land kocht. Hij kostte me over de honderd chyquijns, wat evenzoveel dukaten zijn. Ik kwam samen met hem in Algiers in Barbarije, waar ons op een donkere avond een grote donderbui overviel, zodat we genoodzaakt waren om in een stuk geschut dat op de vesting stond te kruipen. Daar vielen we zo vast in slaap alsof we dood waren. Toen we ontwaakten bevonden we ons in Rome.’ ‘Wel, hoe kwam je daar | |
[pagina 19]
| |
terecht?’ vroeg een van de snollen. ‘Het schijnt,’ hernam mijn baas, ‘dat het kanon waar we in gekropen waren, met een flinke kogel van duizend pond geladen was en dat iemand het kanon per ongeluk afgevuurd heeft, waardoor we vast en zeker door de lucht gevlogen zijn. Of het moet minstens zo zijn dat de een of andere dienstbare duivel ons deze dienst bewezen heeft.’ ‘Wellicht was het dezelfde geest,’ zei de ene snol, ‘die de hertog van Brunswijkaant. met een leeuw door de lucht voerde, doch die had vooraf met hem onderhandeld, en jij niet.’ ‘Zeker,’ zei de blindeman, ‘ik heb mijn overtocht duurder betaald dan hij, want op deze reis verloor ik mijn gezichtsvermogen. Maar dat vind ik niet zo erg, want ik heb er verscheidene voorrechten door verkregen. Ten eerste dat alle vrouwen mij even mooi en bevallig voorkomen. Ten tweede, dat ik mij het verschil tussen dag en nacht alleen maar hoef in te beelden. Ten derde, dat ik, wanneer ik op de meest onherbergzame plaats ter wereld ben, me kan voorstellen dat ik door de aangenaamste tuin van Europa wandel. Heb ik kopergeld, dan denk ik mij in dat het van zilver is, en het zilver van goud. Bovendien is er nog iets anders dat me helemaal gelukkig maakt, namelijk dat ik onder het mom van mijn marskramerij de zuivere kunst van het bedelen kan beoefenen, want niemand dingt graag scherp af bij een blindeman. O juffertjes, als je eens wist hoe vaak de soldaten me vrij spel geven, dan zou je wensen ook blind te zijn.’ Door deze woorden begonnen de hoeren vrolijk te lachen en ik zou hetzelfde gedaan hebben, als ik niet gevreesd had dat mijn kop aan diggelen zou vallen. berganza Allemachtig, Cipion, wat ben je afgedwaald. cipion Ik zal met één sprong weer op de goede weg terugkomen. De juffers vroegen wat mijn meester deed toen hij zich te Rome bevond. ‘Ik ging,’ zei hij, ‘zodra ik over de schrik heen was met mijn makker (dat was ik) naar Zijne Heiligheid, aan wie ik mijn ervaringen vertelde. De oude man stond versteld en kon het nauwelijks geloven. Bij het afscheid kusten wij zijn voeten | |
[pagina 20]
| |
zeer eerbiedig.’ ‘Je hond ook?’ vroeg de ene juffer. ‘O ja, zei hij, want hij had deelgenomen aan deze wonderlijke “vervoering”.’ ‘Je liegt dat je hangen en drogen moet,’ zei ik tegen mijzelf, ‘ik ben nooit in Rome en evenmin in Algiers geweest, en nog veel minder heb ik de voeten van de paus gekust, want geen enkele ketter, laat staan een hond als ik, mag dat doen.’ O Berganza, als ik alle leugens van de blindeman zou moeten vertellen, dan had ik wel acht dagen werk. Nadat hij zich die hele nacht met de hoeren vermaakt had, gingen we (toen het al bijna licht werd) naar huis om op ons gemak te gaan slapen. |
|