De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[De hond van de hertog van Alva]Cipion bevindt zich in Italië in de buurt van Asti, bij het leger van de hertog van Alva, waar hij in dienst treedt van een barbierberganza Open nu, Cipion, de moordkuil van je gedachten, zoals je me beloofd hebt. We hebben immers, zoals we nu ervaren, de gave van de bespraaktheid gehouden. Maar als er iets in je hersens verdroogd of beschimmeld is, roep dan de oude heksen aan (ik bedoel de negen beschimmelde zanggodinnen, waar de oude dichters zo een stinkende drukte van maken) opdat ze jou met het water van de dichterlijke hengstenbronaant. besproeien. Dan zul je je doorluchtige daden met zo een vloeiende geest verhalen, alsof Apollo je mond vol nectar en ambrozijn gewreven had. cipion O spotvogel, ik denk wel dat we, zolang we hier op deze oude matten liggen, liever een been (met nog wat vlees eraan) van onze diklippige keukenmeid hadden dan al het voedsel dat Apollo aan zijn hersenloze kinderen geeft. Je weet toch ook wel dat honing niet voor ezels is. berganza Met deze inleiding is het zo wel goed, maar ik zou liever wat anders horen. Je weet wel waarom we hier gekomen zijn. cipion Zeker, luister maar, ik heb nu een opgewekte bui en de dingen die ik in gedachten heb, overvallen me met zoveel kracht, dat ik nauwelijks weet waarmee ik moet beginnen, of wat ik het eerst zal vertellen. Maar ik begin maar ergens. Mij dunkt dat mijn eerste vaderland (voorzover mijn geheugen reikt) Asti in Italië was, waar toen de grote hertog van Alva met zijn leger gereed lag om door Savoye naar Nederland te trekken. Een zekere barbier (of ‘veldscheerder’, zoals de soldaten zeggen) die naar het veld ging om drie of vier makkers van zijn regiment af te snijden,aant. vond me onder een boom liggen, waar de anderen aan hingen. | |
[pagina 8]
| |
berganza Wat bedoel je, wilde hij die van de galg afsnijden, dat is toch de taak van de beul? cipion Wacht op je beurt, zoals de nonnen doen, dan krijg je het eind van de zaak wel te pakken. Toen de barbier me zag, was hij zeer verbaasd en dacht dat ik daar uit de uitwerpselen van de dieven gegroeid was, zoals de zogeheten ‘pisdiefjes’ oftewel mandragorawortels,aant. zoals ik hem later vaak hoorde vertellen. Maar hij, voor geen kleintje vervaard, tilde me op en zei: ‘Waarachtig, dit zal een goede hond worden.’ Dit zeggende, bond hij me aan de boom totdat hij bij degenen die daar hingen, flinke stukken vlees uit de billen gesneden had, die hij vervolgens in een leren zak deed. Toen ik dat zag, dacht ik: de duivel hale hem. Ik, die maar een hond ben, zou mijn medehonden nooit zoiets willen aandoen. Toen we in zijn tent kwamen vroeg zijn makker, een kleermaker, hem waar hij vandaan kwam. ‘Van Patibulum,’aant. zei mijn baas, ‘waar ik dit vlees voor niets gehaald heb.’ De kleermaker dacht dat Patibulum een rijke boer was die daar in de buurt woonde en hij vroeg waar diens huis stond. ‘Daar, net achter die berg,’ zei mijn meester, ‘onder een grote boom.’ De kleermaker ging erheen, zag waar mijn meester dat vlees gekregen had en merkte toen dat wat hij dacht een boer te zijn, een galg was, of tenminste daarvoor diende. Hij kwam terug bij mijn meester en zei dat hij geen huis gezien had, noch een boer aan wie hij iets kon vragen. Hij liet hem niet merken dat hij iets wist. Toen hij vertrok, zag hij dat het vlees in een pot op het vuur stond te koken en tegen een Duitse soldaat die hij tegenkwam, zei hij: ‘Waarachtig korporaal, onze meester heeft in zijn tent een pot met lekker vlees aan de kook. Mocht je daaraan kunnen komen, dan zou ik voor de wijn kunnen zorgen.’ De Duitser, wiens maag van honger raasde als een keteltrom,aant. liep snel naar de tent van de barbier, waar hij niemand aantrof behalve mij. Hij ging snel naar de pot en haalde er een stuk vlees uit, waar hij zo smakelijk van begon te eten, dat ik, als ik ook een menseneter geweest was, er het andere stuk uitgehaald zou heb- | |
[pagina 9]
| |
ben. Toen hij de tent verliet, kwam mijn baas hem tegen en zei: ‘Wat voor de drommel eet je, Hans? Heb je dat vlees uit mijn tent gehaald? Het is uit het achterwerk van Jeuriaen Lacherbach gesneden.’ ‘Des te beter,’ zei de ander, ‘het is al naar binnen’. O, dacht ik, met mijn beestenverstand, wat een slokoppen zijn de Duitse krijgers, dat ze een stuk van hun eigen makker in hun holle maag naar binnen werken. Zo liep dit dus af, en ik kreeg die avond redelijk goed te schransen. berganza Uit de pot van Patibulum? cipion O nee Berganza, maar van een stuk schapenvlees dat mijn baas die dag op slinkse wijze verkregen had, want soldaten zijn daar niet vies van. berganza Mijn hemel, Cipion, als ik aan het soldatenleven denk, dan voel ik me soms al een echt mens, met een degen en dolk op mijn kont, hoed met pluimen op, laarzen met sporen aan. In het kort, uitgerust als een soldaat om ten oorlog te trekken tegen de Turken en de Moren, of tegen de afvallige Hollanders die het nu zo bont beginnen te maken. cipion Rustig, rustig, Berganza, ben je dronken? Je bent nog steeds een hond, en net zo'n echte als een reu van het slachthuis, waar je de krijgslust met de botten naar binnen geknaagd hebt. Terecht zegt het spreekwoord: ‘Men kan zijn oude schoenen weggooien, maar de oude zeden beslist niet.’ berganza Daar heb je gelijk in, Cipion, vergeef het mij. De trek die ik in het soldatenleven heb, heeft mij van de wijs gebracht. cipion Zou jij als je een mens was, aan de oorlog deelnemen? berganza Ja zeker, want er is geen eervoller zaak dan voor zijn vaderland, geloof en vrijheid te strijden. cipion Dat weten de Nederlanders ook wel, maar luister. berganza Heel graag, broeder Cipion. cipion Noem mij geen broeder, want ik wens de jouwe niet te wezen zolang je een zoon van Montiela blijft, zoals de oude | |
[pagina 10]
| |
tovenares in het ziekenhuis je wijsmaakte.aant. berganza Goed, ga door. cipion De volgende dag werd ons leger geïnspecteerd en in drie delen verdeeld, en zo over de Mont Cenis naar Savoye gevoerd. Mijn meester bevond zich in de achterhoede en ik was voortdurend aan zijn zijde. Vandaar gingen we in grote dagreizen naar Bourgondië en Lotharingen, totdat wij eindelijk in het midden van de zomer in Nederland aankwamen, zonder dat de soldaten tijdens de doorreis enig misdrijf begaan hadden, want Alva hield streng gezag over zijn volk. Maar bij het passeren van de Lotharingse grens gingen mijn baas en twee ruiters op schapenjacht, waarbij ik hun behulpzaam was, want in een ogenblik had ik de keel van drie schapen afgebeten, die ze met zich meenamen. Maar het was een slecht moment, want de hertog merkte het en gebood ze op te hangen. Twee werden er evenwel gespaard, en alleen de derde, die de aanstichter was, werd opgeknoopt. In het kort, mijn baas werd toen wel gered van de galg, doch beslist niet van zijn ondeugd. Hij leerde mij ondertussen allerlei dingen en noemde mij Patibulum, omdat hij mij bij de galg had gevonden. Deze aartsdief was de meest doortrapte boef van het hele leger. Hij pokerde dag en nacht en was bovendien een stevige hoerenloper. Hij had een nimfje, dat vroeger een soldatenvrouw geweest was, met wie hij samenwoonde, maar ze sloegen elkaar af en toe bont en blauw. Op een keer ging mijn meester 's avonds met mij op een avontuurtje, om te kijken of hij zijn avondmaal niet op andermans kosten kon gebruiken. Nauwelijks had hij echter tweehonderd passen gelopen, of hij werd door drie personen overvallen, die hem op het lijf zaten voordat hij het besefte. Toen ik dat zag, viel ik hen aan en beet de een zo in zijn been dat hij geen lust had om mijn baas nog meer kwaad te doen. Toen de ander dat zag, wou hij mij het leven benemen met zijn degen, maar ik ontweek de slag, schoot naar hem toe en pakte hem bij zijn lurven, zodat hij nergens heen kon. Ondertussen had mijn baas kans gezien om zich van | |
[pagina 11]
| |
de derde te ontdoen; die gaf hij zo'n flinke klap op zijn bek, dat hij neerviel. Toen hij rumoer van mensen hoorde, liep hij weg en ik ook. Maar een van de aanvallers had een zilveren horloge uit zijn zak laten vallen. Ik nam het in mijn bek en bracht het bij mijn baas, die er heel blij mee was, temeer omdat de naam van degene die het verloren had (het was een Bourgondiër) erin stond. Toen hij dat zag in een herberg waar hij was binnengelopen, zwoer hij met afgrijselijke eden en tonnen vol duivels dat hij zich zou wreken. Ik beken heel graag, dat toen hij weer op straat kwam, het mij leek alsof vele geesten om hem heen zwierven, waardoor ik zo bang werd, dat ik niets anders deed dan huilen en janken. Maar hij zag niets, want mensen, zoals je weet, zien 's avonds niet zo goed als een onredelijk beest. berganza Hoe liep dit af? cipion Het was al omtrent middernacht, en de afnemende maan was aan het dalen, toen hij bij het omslaan van een hoek een vrouw ontmoette, die met een sluier bedekt was. Toen zij hem zag, liep zij alsof ze geschrokken was met snelle stappen weg en hij ging achter haar aan, omdat hij door haar manier van lopen meende dat het zijn vriendin was. Ik wilde mijn meester niet verlaten, hoewel de vrees en wat ik zag mij daar reden genoeg toe gaven. Toen we in het open veld kwamen, keerde de vrouw zich om en wenkte met haar vinger. Ze ontsluierde haar gezicht, waarin twee ogen als kolen glinsterden. Mijn baas zag toen wel dat hij bedrogen was, maar hij bleef staan en vroeg wat ze wilde. Niets anders, zei ze, dan dat jij de zielen, wier verderf jij gezworen hebt, hier gezelschap houdt, totdat een vervloekte, wiens tijd bijna afgelopen is, je komt verlossen. Dit zeggende greep ze hem bij de keel en sleepte hem naar een brandend hol, waar een rookwolk uitkwam die de lucht en de sterren verduisterde en mij meer dan twee uur in zwijm deed liggen. Toen ik bijkwam, begon het al te dagen. Dit overkwam mij bij mijn aankomst in Nederland met het leger van de hertog van Alva. Waarachtig, Berganza, had ik als een mens kunnen spreken, | |
[pagina 12]
| |
dan zou ik terstond naar het orakel van Onze-Lieve-Vrouwe van Scherpenheuvelaant. gelopen zijn, om te weten wat dit visioen te betekenen had. Maar ik moest geduld hebben, totdat de gevolgen zich mettertijd zouden tonen. berganza Waar bleef je de volgende ochtend zelf? cipion Wil je dat weten, Berganza? Ik had in het leger het gouden spreekwoord van de Spanjaarden, dat luidt ‘het is edeler te stelen dan te bedelen’, al op mijn duimpje leren kennen. Ik probeerde hier gebruik van te maken. Ons leger lag omtrent Didenhofen (dat in Luxemburg ligt)aant. en was redelijk voorzien van voedsel, aangezien ik overal wat te schransen vond, maar het ging meestal om roofbuit, zoals bij soldaten gebruikelijk is. Weliswaar kreeg ik soms wel een schop voor mijn gat, zodat mijn benen rinkelden als een hoepel, maar ik bleef de schaamteloze hond uithangen totdat het geluk mij weer aan een meester hielp. berganza Wel, waarom liep je niet terug naar de vriendin van de barbier? Misschien had die je wel onderdak gegeven. cipion Ik had zo een angst voor de barbier en al zijn aanhang gekregen, dat ik er nauwelijks aan durfde te denken. Ik wist ook dat ze zich met de toverkunst bezighield en mensen in beesten kon veranderen, want ze had een bedrieglijke tong in haar mond, en ze was goedgebekt, en daarbij geborst en gebild als de hengst van Sinte-Ursula. In het kort, ze was een gewiekste meid en snel genoeg om iemand van de inhoud van zijn beurs te beroven. Hoor hier een van haar staaltjes: zij en mijn meester, hoogloffelijker memorie (want ik zal het nooit vergeten), kwamen eens in een boerenhuis, waar zij de boerin om zoete melk vroeg. De goede sloof gaf wat ze had, namelijk melk zonder room. Terwijl mijn vrouw dit proefde, vroeg zij haar of ze wel goed rooms-katholiek was. ‘O ja,’ zei de boerin, ‘en mijn hele leven geweest.’ ‘En ook alles en iedereen in uw huis?’ hernam mijn bazin. ‘Ja, juffrouw,’ zei de boerin, half bedeesd over een dergelijke scherpe vraag. ‘Dan hebt u,’ zei mijn juffer, ‘een | |
[pagina 13]
| |
groot kwaad gedaan door zulke ketterse en on “roomse” melk in uw huis toe te laten, en bovendien ook zo brutaal te liegen. Ach, ik wilde dat ik hier nooit was gekomen. Ik zal dit om mijn geweten te ontlasten aan de pastoor moeten doorgeven.’ ‘Ach mejuffer, doe dat niet,’ zei de boerin, ‘het is uit onwetendheid geschied. Ik wist helemaal niet dat melk zonder room, ketters en vervloekt was. Had ik dat geweten, dan zou ik het niet aan mijn kalf, en nog minder aan u gegeven hebben. Ach, mijn goede juffer, is er geen mogelijkheid om hieraan te ontkomen?’ ‘Geen ander,’ zei de aartsdievegge, ‘dan dat u het kalf dat deze onroomse melk naar binnen geslobberd heeft, naar de priester brengt, opdat hij het weer met wijwater zegent, en zo het kalf van onrooms weer rooms maakt.’ Dankzij deze raad ging het weer beter met de goede boerin, maar zij wilde graag dat er iemand anders naar de priester zou gaan, wat mijn bazin op zich nam. De boerin haalde toen het kalf uit de stal en leverde het aan mijn baas en zijn vrouw, die moeite genoeg hadden om hun lachen te houden. Ze dreven het onroomse kalf mooitjes voor zich uit, maar het kwam nooit terug in de stal waar het gestaan had, want mijn baas, zijn vrouw en enige andere vleesharpijen propten het binnen enkele dagen in hun holle maag. Ik kreeg er wel mijn deel van, maar het bezwaarde mij enigszins, toen ik besefte hoe de eenvoudige luitjes (die door hun onschuld de hemel verdienen) altijd in de strik lopen van de slimme bedriegers. |
|