| |
| |
| |
Invloed van de Spaansche literatuur
door Dr. G.J. Geers
'TIS EEN EIGENAARDIGE TREK VAN DEN SPAANschen mensch of van de Spaansche cultuur, wier drager en product hij tegelijkertijd is, dat zijn werken - zoo ze slagen - een ongekende hoogte van kunnen en vooral een weergalooze diepte van oorspronkelijkheid bereiken. Vandaar dat de wereldcultuur eenige zeer bijzondere bijdragen van Spanjaarden heeft ontvangen, van wie we in de schilderkunst b.v. slechts Velázquez, Goya en Picasso, in de mystiek Santa Teresa en San Juan de la Cruz noemen en aan wie de literatuur de Celestina, den Amadis-cyclus, den schelmenroman, den psychologischen roman (Don Quijote) en de Don-Juanfiguur te danken heeft.
Geen wonder dat vooral in de XVIe en de XVIIe eeuw, toen Spanje nog een wereldrijk was dat in de groote politiek een belangrijke rol speelde en welks taal door vele vreemdelingen gekend werd, de invloed van den Spaanschen geest en vooral van de literatuur in het buitenland heel sterk was. Daarbij kwam dat Spanje in die eeuwen een heel eigenaardige structuur vertoonde, die op andere volken een meesleepende - of sterk irriteerende! - uitwerking had en zelfs na den wereldoorlog weer is gaan uitoefenen.
De opmerkelijke trekken in Spanjes sociologische evolutie zijn ten eerste de eigenaardige vermenging van Spaansche (d.i. Romeinsch-gotische), Arabische en Joodsche cultuur in de Middeleeuwen, waarvan b.v. de Aristotelisch-Arabische philosophie van Averroës († 1198), het wetenschappelijk werk van Alfonso den Wijze († 1284) en Ramon Llul († 1316) en het veelzijdige, levende dichtwerk ‘Libro de Buen Amor’ van Juan Ruiz, den Aartspriester van Hita (± 1320) de vruchten zijn die te zamen een zeer rijke Voor-Renaissance vormen. Ten tweede de historisch zeer vroegtijdige en daarbij onnatuurlijk-strakke nationale eenheid van Castilië en Aragon onder de Katholieke Koningen, Ferdinand en Isabella, waarvan o.a. de Grammatica van Nebrija (1492) de uitdrukking is. Een eenheid
| |
| |
die door gelijkheid van wetten, godsdienst en ras - met uitdrijving van andersdenkenden en onderwerping van individualistisch-willenden o.a. de Comuneros, de opkomende burgerij, van ± 1520 - door autocratische koningen, wier ambtenarij alles bedisselde, door Inquisitie, terreur en leesverbod (b.v. van Erasmus' meeste werken geleidelijk na 1536), strengste etiquette, volksfeesten en bovenal door de leuze ‘Dios, Patria y Rey’ (God, Vaderland en Koning) steeds straffer maar ook steeds beklemmender is geworden. Vooral het Concilie van Trente heeft er dat dorre, ascetische, autoritaire en leven-ontkennende aan gegeven, dat op den duur Spanje heeft doen wegzinken in achterlijkheid, indolentie en algemeene armoede.
Doch de korte, maar hevige Renaissance van eind XVe eeuw tot ± 1550 bracht werken van fantasie, van heftig zinnenleven en a-moreel realisme als resp. de Amadis-romans, de Celestina en de eerste picareske romans: ‘La Lozana Andaluza’ en ‘Lazarillo de Tormes’. Daarnaast groote belangstelling in de historie, ook in de Romances zich uitend, het eerste nationale tooneel van Juan del Enzina († 1510) en vele vertalingen van klassieken (Livius, Vergilius, Plutarchus, Josephus, Sallustius, Apulejus, Juvenalis, Plautus, Euripides, Sophocles, allen vóór 1530). En de Barok-periode die onder Filips II inzette, dreef de geesten nog honderd jaar lang tot illusionisme van allerlei aard, tot een overdadig-bloeiende tooneel-literatuur die zich, evenals bij Shakespeare, losgemaakt had van het klassieke, tot een kunst die in vele opzichten een ‘Blut-und-Boden’-karakter vertoont, wat in die eeuw van opkomende nationaliteiten een voorsprong en voorbeeld beduidt. En tot het cynische realisme van de latere schelmenromans, tot het satanisme van Quevedo, den humor van Cervantes, de bloederige romantiek van Lope de Vega en van de novellen van Maria de Zayas y Sotomayor; tot een woeste theologie, een pessimistische philosophie (Gracián) en een allesverterende radeloosheids-mystiek (San Juan de la Cruz).
Dat de Nederlandsche Letteren van dit alles veel moeten hebben aanvaard is vanzelfsprekend, want ten eerste behoeft men niet te meenen dat de Calvinistische geest van Noord-Nederland zoo ver zou gestaan hebben van die Spaansche geestesuitingen; ten tweede was daar Zuid-Nederland dat na ± 1585 onherroepelijk gebonden blijft, aan de Spaansche administratie en aan de Spaansch-Roomsche cultuur en zich daarmee heel wat meer vereenzelvigt dan men zich in het Noorden wel altijd realiseert. Er was daar werkelijk een opgewekt Spaansch cultuurleven.
Niet altijd is de invloed van de Spaansche Letteren op de onze een rechtstreeksche geweest, want het aantal van hen die in de XVIe en XVIIe eeuw het Spaansch voldoende machtig waren om de vaak zeer moeilijke werken te vertalen of zelfstandig te lezen zal niet zoo groot zijn geweest, althans in Noord-Nederland. Coornhert en andere jongemenschen studeer- | |
| |
den in Spanje voor den koophandel en de zeevaart, Simon van der Haghe, die in Spanje eenige jaren rondzwierf, is van dit laatste een teekenend voorbeeld, immers zijn ervaringen daar openden zijn oogen voor het belang van de vaart op de Middellandsche zee, die allang was voorafgegaan door handel in Zuidvruchten en dgl. van de Vlamingen op de Atlantische kusten van Portugal en Spanje. Iberische handelsvertegenwoordigingen in de groote Vlaamsche koopsteden en later in Antwerpen, Middelburg en Vlissingen waren zeker niet zonder cultureel belang. Was niet de groote Spaansche humanist Luis Vives, vriend van Erasmus, tientallen jaren gevestigd te Brugge, waar hij in 1540 stierf en begraven werd? Philips van Marnix van St. Aldegonde was zeker uiterst kundig in de Spaansche taal (zie J.J. van Toorenenbergen, Ph.v. Marnix van St. Aldegonde. Godsdienstige en Kerkelijke Geschriften, Dl. III, Inl. p. XXII, M. Nijhoff 1891); Theodoor van Rodenburg heeft de jaren van 1610-'13 aan het hof van Madrid, waarschijnlijk als zaakgelastigde van Prins Maurits, doorgebracht; maar van de 5 groote dichters van onze Gouden Eeuw kende Vondel wel geen Spaansch en Breero ook niet. Te Winkel neemt aan dat Hooft en Cats de ‘Galatea’ van Cervantes en de ‘Diana enamorada’ (1559?) van Jorge de Montemayor zullen gelezen hebben, maar of ze een Spaanschen tekst onder oogen hebben gehad is daarmee niet gezegd. Van Cats is althans waarschijnlijk dat hij voor zijn ‘Spaens Heidinnetie’ niet het Spaansche origineel, nl. ‘La Gitanilla’
uit de ‘Novelas ejemplares’ van Cervantes, heeft gebruikt en door zijn toeschrijving aan een doctor ‘Pozzo’ geeft hij blijk de beroemde ‘Novelas’ niet eens als werk van Cervantes te kennen. Merkwaardig is in dit verband dat Cats, in de opdracht van zijn ‘Trouringh’ aan de geleerde Anna Maria Schuurmans, deze dame kennis van wel 8 of 9 talen toekent, maar daarbij het Spaansch niet noemt. Van Hooft voert Te Winkel in zijn bekend artikel in Tijdschr. aan, dat de slotvoorspelling van den Vechtstroom en ‘Geeraardt van Velzen’ door een passage in ‘Numancia’ van Cervantes (waar de Duero iets dergelijks doet) geïnspireerd werd, maar dat de Alfeo in Guarini's ‘Pastor fido’ ook zijn voorbeeld kan geweest zijn. Toch neem ik aan, vooral op grond van zijn ‘Nederlandsche Historiën’, dat Hooft behoorlijk Spaansch kende. En van Huygens staat dit absoluut vast: hij leerde het van een der Spaansche Joden in Amsterdam; 98 van zijn sneldichten ontleende hij aan het Spaansch en zijn ‘Spaensche wijsheit’ is de vertaling - met het origineel - van 1309 Spaansche spreekwoorden. Wel een prachtige oefening, juist voor zijn geconcentreerd dichtwerk!
Bij het overzien van deze notities ontkomt men, meen ik, niet aan den indruk, dat de rechtstreeksche vertaling uit het Spaansch niet de voornaamste weg moet geweest zijn, voor Noord-Nederland althans, waarlangs de Spaansche letteren hier binnendrongen. In 1621 gaf Guillén de Castro ‘Las mocedades del Cid’ uit, in 1636 bewerkte Corneille daarnaar ‘Le
| |
| |
Cid’ en dit werd ‘De verduytste Cid’ van Joh. van Heemskerk (1641); Juan Ruiz de Alarcón gaf in 1621 zijn ‘La verdad sospechosa’, Corneille bewerkte daarnaar ‘Le Menteur’ (1642) en Dr. L. Meyer vertaalde den laatste als ‘De looghenaar’ (1658); Lope de Vega's ‘El honrado hermano’ (vóór 1603) werd de ‘Horace’ (1640) en deze bereikte ons in Johan de Witt's vertaling. Welnu, dat is het proces dat zich vaak herhaalt en dat tevens in deze gevallen even aangeeft, hoe indrukwekkend van gehalte de bijdrage van Spanje is geweest. Maar ook de hoeveelheid van de Spaansche werken die, met of zonder sluizen, in de Nederlandsche cultuur zich heeft uitgestort, is groot. Reeds Te Winkel schreef in zijn grondleggend artikel op p. 61: ‘Daarentegen wordt niet dan terloops hier en daar over den invloed der Spaansche letterkunde gesproken, niettegenstaande die toch zeker meer dan driemaal zoo groot is geweest als die der Italiaansche, om van dien der Engelsche niet eens te spreken’. Hij noemde b.v. 70 tooneelstukken uit het Spaansch afkomstig, waarvan 40 direct vertaald, en meende dat zeer weinig daarvan vóór 1640 hier gekomen is. Kollewijn toonde echter in ‘De Gids’ van Sept. 1891 aan, dat die Spaansche invloed al van ± 1615 dateert. En als men nu latere onderzoekingen in aanmerking neemt, worden de groote veelzijdigheid der Spaansche vertalingen (of uitgaven in het Spaansch) en de intensiteit van sommige invloeden wel duidelijk. Zoo bevat bijvoorbeeld het werk van J. Peeters-Fontainas honderden nummers van Spaansche uitgaven in Noord- en Zuid-Nederland, weliswaar in meerderheid uit Antwerpen, Brussel, Gent, enz. maar toch ook verrassend veel uit Amsterdam, Leiden, Den Haag en Rotterdam. Zeer vele daarvan betreffen godsdienstige werken voor de talrijke Spaansche en Portugeesche
Joden, die tot op heden toe veel van de Spaansche taal door de eeuwen behouden hebben. Zij voerden b.v. ± 1699-1708 op een zolder in Amsterdam Spaansche tooneelstukken op en werden ook uitgenoodigd om deze in den Schouwburg te spelen; in verband met overheidsbemoeiingen verklaren ze dat ze meerendeels de Nederlandsche taal ‘niet en spreken nogh verstaen’. Voor het genot van deze Spaanschsprekenden zullen ook wel vele van die Spaansche uitgaven in 't Noorden bestemd zijn geweest, waardoor misschien een Spaansche vertaling van Fénélon's ‘Télémaque’ (bij Moetjens, Den Haag 1713) en herhaalde uitgaven van de groote Spaansche klassieken te verklaren zijn. Ook de leerboeken (voor spelling, spraakkunst, lexicologie) zullen wel bijna uitsluitend in het Noorden voor de Spaansch-Portugeesche Joden bestemd zijn geweest: in 't Zuiden was natuurlijk de kennis van Spaansch en de behoefte aan die kennis veel algemeener.
Daar waren de drukkerijen van Nuyts (Sp. Nucio) b.v. en die van Plantijn, die allerbelangrijkste Spaansche uitgaven tot stand hebben gebracht; zoo verscheen b.v. de beroemdste schelmenroman ‘Lazarillo de Tormes’ in 1554 te Antwerpen bij Nuyts, in Burgos en Alcalà de Henares tegelijker- | |
| |
tijd, terwijl men een oudere editie alleen onderstelt. Plantijn drukte voor Filips II de ‘Biblia Regia’ (1569,-'73) en deze drukkerij kreeg ook het monopolie voor drukken en uitgeven van missalen, brevieren en dgl. en behield dat tot eind XVIIIe eeuw. Maar hoe interessant het ook is de Spaansche drukken in de Nederlanden te bestudeeren - M. Sabbe in ‘Peilingen’ p. 43 en vlg. geeft nog talrijke veelzeggende voorbeelden - voor den invloed op onze letteren en op ons denken zijn natuurlijk de vertalingen (subs. bewerkingen en navolgingen) van oneindig grooter belang. Om daarvan een overzicht te krijgen behandel ik de Spaansche genres in groepen: roman en novelle, didactiek, theologie, techniek en tooneel.
Roman. Bij William Davids (‘Verslag v.e. onderzoek, enz.’) ziet men dat ook in ons land groote belangstelling bestond voor de fantastische proza-verhalen die onder den naam van Amadis- en Palmerin-romans tallooze lezers bedwelmd hebben. Ze schijnen terug te gaan op Bretonsche ridder-romans, o.a. den ‘Tristan’ en het eerste verhaal van Amadis werd misschien reeds ± 1300 aan het Portugeesche hof geconcipieerd. Ariosto gebruikt er verschillende passages van in zijn ‘Orlando Furioso’ en Tasso, de vader van Torquato, verwerkte de stof tot een gedicht in 100 zangen van 500 à 600 verzen ieder (‘Amadigi’, Venetië 1560). Tusschen 1598 en 1624 zijn alle boeken, sommige meermalen, in het Nederlandsch vertaald. Meestal uit het Fransch, in welke taal ook Willem de Zwijger ‘Amadis de Gaule’ zóó had leeren waardeeren, dat hij het boek aanbeval als lectuur voor zijn tweede vrouw, Anna van Saksen, evenals ‘andere boeken van kortswijl, die over de geheimen der liefde handelen’. Om dezelfde reden werden ze door de autoriteiten veroordeeld, in Spanje zelf al spoedig en ook in Holland, toen daar de aan de romantiek vijandige richting de overhand kreeg. In Spanje waren ze populair geworden door de bewerking van de eerste 5 boeken (1508) door Garci Rodríguez de Montalvo, waarop vele voortzettingen, o.a. ‘Palmerín de Oliva’ en ‘Palmerín de Inglaterra’ volgden. Ondanks veel verguizing door die autoriteiten, bij wie uitbundig en avontuurlijk idealisme gehaat was, sleepten ze velen mee, o.m. de jeugdige Heilige Teresa en haar broertje; tot de ‘Don Quijote’ met zijn caricatuur ze doodde, maar hun idealisme tegelijk op de ijle hoogten van den humor deed voortleven. Bij ons waren Starters Daraide, Bredero's Griane, Stommen Ridder en
Rodderick ende Alphonsus, de Griecxsen Amadis (1633) van Sal. Davidsz. Questiers, Amadis (1687) van T. Arendsz en waarschijnlijk allerlei spelen en spelletjes van Krul en dgl. min of meer origineele weerklanken ervan. Teekenend is dat later het lezen van deze romans een punt van aanklacht bij heksenprocessen kon uitmaken.
Schelmenromans. Wat men ook moge zeggen over voorloopers van dit typische prozagenre of over min of meer contemporaine literaire verwanten bij andere volken (Villon, Tijl Uilenspiegel, de Blauwe Scute, boerden en
| |
| |
kluchten Velerhande geneughlijke gedichten, etc), de Spaansche pícaro en zijn voorloopster in Delicado's La Lozana Andaluza (± 1530), is reeds in Lazarillo de Tormes (± 1550) tot het niveau gestegen dat Nietzsche ‘jenseits von Gut und Böse’ zou noemen. Dit prachtige boekje, waarvan de auteur tot nu toe niet eens kon vastgesteld worden, is in 1579 te Delft in vertaling verschenen, tegelijk met het vervolg, waarin Lazarillo avonturen onder water bij de tonijnen beleeft. In het Nederlandsch zijn echter het sarcasme van het eerste en de ironie van het vervolg verloren gegaan. Ook de Guzmán de Alfarache (1599-1604), dat naturalistische meesterstuk van Mateo Alemán, doorweven met kostelijke, misschien wat huichelende moralisaties, is minstens 7 maal in het Nederlandsch vertaald. Quevedo, de buitengewoon geleerde, scherpzinnige en demonische conceptist, viel hier bijzonder in den smaak (zie Aanteekeningen); ook zijn wreed-harde schelmenroman kortweg genoemd El Buscón (1607-1626). El Diablo cojuelo (1641, De hinkende duivel), die goede vondst van Luis Vélez de Guevara, later tot nieuwen roem gebracht door Lesage in zijn Diable boiteux is hier reeds in 1644 vertaald. En zelfs de reeds decadente romans van den breedsprakigen, over-vernuftigen Castillo Solórzano, de Trapaza (1637) en La Garduña de Sevilla (1642) ontbreken niet in het Nederlandsch. Tot den schelmenroman kan ook nog gerekend worden La ingeniosa Helena, hija de Celestina van A.G. de Salas Barbadillo (1612), waarover Lambert van Bos, de handige vertaler van den Don Quijote, zich in 1672 ontfermde.
Andere romans en novellen. Cervantes heeft volgens velen nooit een echten schelmenroman geschreven, maar verschillende van zijn 12 Novelas ejemplares zooals Rinconete y Cortadillo en El coloquio de los perros (De samenspraak der honden) komen er wel dichtbij. Ze zijn alle vertaald in het Nederlandsch en er zijn tooneelstukken op gebouwd; slechts de wonderlijk fantastische El Licenciado Vidriera is niet overgebracht. Wat Cervantes' meesterwerk betreft daarvan gaf bovengenoemde Dordtenaar een goede vertaling, die door W. Davids (op. cit.) besproken is, hoewel met te geringe kennis èn van het uiterst moeilijke Spaansch van Cervantes èn van het XVIIe-eeuwsche Nederlandsch. Mij valt op dat Van Bos de bijtende satire vaak niet of verkeerd vertaalt, dat humor hem nogal eens ontgaat of niet de moeite waard lijkt, en dat hij ook de parodie op het barokke taalspel niet waardeert. Cervantes' herdersroman Galatea, die vrijwel alleen door hemzelf hoog aangeslagen wordt, zou volgens Te Winkel, hoewel niet vertaald, Hooft en Cats o.a. beïnvloed hebben. Waarschijnlijker is dit voor Diana enamorada van Jorge de Montemayor (1558) en de voortzetting daarvan door Gil Polo (1564), die door Mr. Adriaan van Nispen in 1653 vertaald werd, waarbij zich het eigenaardige verschijnsel voordeed dat de vertaler het begin geeft van het werk van Montemayor maar heel spoedig overgaat op Gil Polo's boek, zonder dat zijn bewonderaars het merken. -
| |
| |
De bloederige, bandelooze novellen van Maria de Zayas y Sotomayor († 1640) verschenen hier pas - en gedeeltelijk - in 1731.
Moraliseerende novellen en romans, zoowel de hekelende van Quevedo, b.v. de Sueños (visioenen) en La hora de todos (Het uur van allen), als de didactisch-philosophische van den pessimist Graciàn (El Héroe 1637, El Discreto 1646, El Criticón 1651-'57) waren goed bekend in vertaling of in 't oorspronkelijk. In het algemeen is begrijpelijk, dat juist het leerzame ingang moest vinden in de Nederlanden en men vindt ook eenige werken van Antonio de Guevara († 1540) binnen 100 jaar hier vertaald: nl. zijn Libro Aureo, Relox de Principes, Aviso de privados y doctrina de cortesanos (Leytsman der Hovelingen), Epistolas familiares en Menosprecio de Corte y alabanza de Aldea (Misprijsinge des Hofs en het Lof der Lage Staet); zeker geen diepgaande werken, maar gemoedelijk en vaderlijk-verwaand in een sonoren, wat hollen stijl geschreven. De Silva de varia lección (1540) van Pero de Mexia berustend op de Apophtegmata van Erasmus en eenigszins verwant aan de Noctes atticae van Aulus Gellius werd o.a. in 1587 vertaald. Huarte's Examen de Ingenios (1585), werd in Holland herhaaldelijk uitgegeven evenals Saavedra Fajardo's Idea de un príncipe político cristiano (1640), misschien alleen in het Spaansch en dus vooral bestemd voor de Spaansch-sprekende Joden. Dezen schreven trouwens zelf heel wat Spaansche werken die hier uitgegeven werden; een der meest curieuze daarvan is Confusión de Confusiones van Josseph de la Vega (1688), een werk over den actiënhandel zooals die zich aan de Amsterdamsche Beurs ontwikkeld had. Het boek bevat de wonderlijkste vergelijkingen en uitweidingen van mythologischen, bijbelschen, literairen en natuurwetenschappelijken aard, maar heeft
tevens een groot historisch belang (Dl. X van de Werken uitgegeven door Het Ndl. Econ.-Hist. Archief, 's-Gravenhage 1939).
Religieuse en mystieke werken van Spaanschen oorsprong zijn er in de Nederlanden tallooze uitgegeven, maar uit den aard der zaak vooral in de Zuidelijke. Volgens Peeters-Fontainas zijn er in het Noorden ook vrij wat Spaansche edities verschenen, doch als vertaling noemt Davids alleen ‘Schat der Zielen’ (3e druk 1686), waarvan het Spaansche origineel nu ook is vastgesteld (zie Aanteekeningen). Maar in Antwerpen, Gent en Brussel verschenen soms zeer goede vertalingen van werken van Luis de Granada, Santa Teresa, J. de Palafox y Mendoza, Eusebio de Nieremberg, e.a. Ook van Juan de la Cruz, den diepsten mysticus en den meest dichterlijken van Spanje, noemt Davids de ‘Verhole Wercken van den Salighen ende verlichten Leeraar Joannes van den Cruyce... overgheset door Servatius van den H. Petrus. Gent M. Maes, 1693’. Verwonderlijk is, dat noch hij noch Te Winkel gemerkt hebben dat er van Juan de la Cruz reeds eerder vertaald was. Immers Te Winkel schreef in Tijdschr. I p. 83: ‘In 1657 gaf Joannes van den Cruyck te Antwerpen een mystisch
| |
| |
werkje uit dat hij uit het Spaansch had vertaald, getiteld: ‘De verholen minnesank tusschen de ziel en Christus haren bruydegom door Gulielmus Bolognino, met eenige gheestelijke liedekens.’ Zonder twijfel is dit de prachtige ‘Càntico espiritual entre el alma y Cristo su esposo’ van San Juan de la Cruz met commentaren van dezen G. Bolognino (1590-1669). Technische werken zooals reisbeschrijvingen zullen zeker in ons land verslonden zijn. Zoo zijn er eenige drukken van de vertaling van Augusto de Zarate Historia del descubrimiento y conquista del Perú (2 in Antwerpen, een derde in 1596 te Amsterdam). Een ondernemend man als Jan Huygen van Linschoten begreep het belang van kennis der Spaansche taal en der Spaansche (en Portugeesche) ontdekkingen. Hij schrijft in zijn Itinerario (1596), dat hij 17 Dec. 1580 in Sevilla aankomt ‘ende hoe wel ick sonderlinghe lust hadde terstond voorder te trecken, dan door ghebreck van de Spaensche tale (sonder welcke men qualick can overwegh geraken) was ghedwongen aldaer eenen tijt te blijven, om die ervarentheyt van de sprake wat te krijghen’. En achter zijn Itinerario vindt men ook meestal Reysgeschrift van de Navigatiën der Portugaloysers in Orienten, inhoudende de Zeevaert, soo van Portugael naer Oost Indien, als van Oost Indien weder naar Portugael. Insgelijkcx van Portugael Indien nae Malacca, China, Japan, d'Eylanden van Java ende Sunda... alles seer getrouwelijcken met groote neersticheyt ende correcti bij een vergadert, ende uyt die Portugaloysche ende Spaensche in onse ghemeene Nederlandsche Tale ghetranslateert ende overgheset door Jan Huygen van Linschoten (1e druk 1595). De Historie Naturael ende Morael van de Westersche Indien (1598-1624) is ook een
vertaling van Jan Huyghen van Linschoten naar de ‘Historia natural y moral de los indios’ van Fray José Acosta (1590). En zelfs bewerkte Isaac Jansz Bijl van Rotterdam het bekende Renaissancistische epos ‘La Araucana’ van Alonso de Ercilla y Zuniga (1569-'90) tot Historiale Beschrijvinghe der Goudtrijcke Landen in Chili ende Arauco, ende andere Provincien in Chili gheleghen (Rotterdam 1619). In 1595 verschenen 2 drukken resp. in Hoorn en in Amsterdam van D'Historie ofte Beschrijvinghe van het groote Rijck van China, uit het Italiaansch vertaald, maar - zooals het titelblad zeer terecht vermeldt - een oorspronkelijk Spaansch werk van Fray Juan Gonzalez de Mendoza, een Augustijner uit Toledo die te Rome in 1585 uitgaf ‘Historia de las cosas más notables, ritos y costumbres del gran Reyno de la China’, een werk dat nog tallooze malen herdrukt werd. Dichtbij deze soort werken van practisch nut staat ook Cort Onderwijs van de Conste der Seevaert beschreven deur den Licentiaet Rodrigo Zamorano... overgeset uit den Spaenschen in onse Nederlandsche sprake deur Martin Everart B. (Amsterdam 1598), een werk dat in de XVIe eeuw alleen 6 Spaansche uitgaven beleefde.
Na de studies van Te Winkel en Worp en vooral na de controle hierop en de verdieping die J.A. van Praag (La comedia espagnole aux Pays-Bas,
| |
| |
Amsterdam 1922) bereikte, is het duidelijk geworden, dat het Spaansche tooneel wel een zeer bijzondere populariteit in de Nederlanden heeft genoten. Dat de ‘Tragicomedia de Calisto y Melibea’ van F. de Rojas, wereldbekend als ‘La Celestina’ († 1500) - door Cervantes gekenmerkt als ‘een goddelijk boek, indien het het menschelijke meer verborgen had’ - reeds in 1550 werd vertaald is belangrijk, maar niet voor het tooneel, omdat de ‘Celestina’ met zijn 21 acten een onopvoerbare gedialogiseerde roman is. Tenzij dan als voorbeeld van profaan realisme, want de karakteranalyse in dit boek is geheel aardsch-zinnelijk en onbeschroomd-echt, ook in de taal; slechts de moraal is pessimistisch van schuldgevoel, zoodat de meeste personages in den dood hun straf vinden. Doch er zijn dozijnen stukken uit het Fransch vertaald die eigenlijk als Spaansch tooneel kunnen beschouwd worden, naast de talrijke directe vertalingen en bewerkingen. Lope de Vega (1562-1635) met zijn ‘nieuwe manier van comedies maken’, nl. film-achtige stukken met veel gebeurtenissen, bloedige daden en romantische vrijheden o.a. ten opzichte van de klassieke eenheden, had hier veel succes bij het groote publiek. Ridder Theodore Rodenburgh heeft verschillende stukken van hem vertaald of nagevolgd, meestal zonder den oorspronkelijken auteur te vermelden, wat nog vaak gebeurd is, b.v. met de Min in het Lazarushuys van Focquenbroch (1674), dat een bewerking bleek van ‘Los locos de Valencia’ van Lope. Verscheidene stukken werden door Spaansch-sprekende Joden in proza vertaald en dan door een Nederlandschen verzenmaker bewerkt; zo deed Jacobus Baroces b.v. voor Isaac Vos met ‘La fuerza lastimosa’ van Lope en deze Beklaeglijcke Dwang werd tusschen 1648 en 1780 vijftienmaal gedrukt. Ook van Calderón de la Barca (1600-1681) zijn minstens 5 stukken vertaald, doch
in tegenstelling met die van Lope de Vega komen zij uit Vlaamsche handen en slechts ‘La vida es sueño’ en ‘El mayor encanto amor’ zijn voor het Noorden bewerkt en daar gespeeld. Inderdaad niet altijd met profijt voor de aesthetische opvoeding van het volk, want het laatste stuk - Toveres Circe in vertaling - is een prul en wel geschikt om het geheele Spaansche Tooneel bij de fijnproevers in discrediet te brengen.
Breero's ‘romantische’ spelen hebben met Spanje waarschijnlijk alleen de stof gemeen die, zooals reeds vermeld werd, aan de Palmerin-romans ontleend is. De mengeling van tragisch en komisch, van verheven en platvoersch werd door Lope de Vega en zijn landgenooten verkregen door middel van graciosos, grappige knechten, enz. die in het stuk zelf hun rol meespelen; andere nuances werden nog verkregen door allerlei wisseling in de versificatie. De taal van Lope is meestal wat Renaissancistischrhetorisch, pas Calderon is gewonnen voor de vernieuwing van Góngora (1561-1627), die trachtte een duister, zeer persoonlijk taalspel te bedrijven dat hoogstens voor de cultos begrijpelijk zou zijn. Dit culteranisme of gongorisme - het wordt soms als voorlooper beschouwd van Mallarmé en de
| |
| |
zijnen - bediende zich van vele latinismen en graecismen, ook wat de syntaxis betreft, van overdadig veel en zeer gewaagde tropen, metaforen en hyperbolen, van mythologische en in het algemeen klassieke geleerdheid. Dit barokke spelen met den vorm - dat in heel West-Europa dan immers enthousiasten vindt - zal in onze letteren weinig invloed hebben geoefend, minder dan de precieusiteit die uit Italië over Frankrijk en uit Frankrijk aanwaaide; minder ook dan het conceptisme - het spelen met de gedachten - dat veel meer in het proza bedreven wordt en vaak makkelijker te vertalen is, en waarvan Quevedo een grootsch vertegenwoordiger is.
| |
Aanteekeningen
A. betreffende Spanje en Spaansche cultuur: J. BROUWER, Spaansche aspecten en perspectieven, Rotterdam 1939; GEERS-BROUWER, De Renaissance in Spanje, Zutphen 1933; G.J. GEERS, Lope de Vega, zijn geest en zijn werk. De Vrije Bladen, Hilversum 1935; E. MARTINENCHE, La Célestine, Paris, La Renaissance du Livre, z.j.; ERNEST MÉRIMÉE, Précis d'Histoire de la Littérature Espagnole, Paris 1922. B. betreffende Spaanschen invloed in Nederland: A. BORGELD, Ndl. Vertaling van Cervantes' Novellen. T.v.N.T. en Letterk. XXV (1906); WILLIAM DAVIDS, Verslag van een onderzoek betreffende de betrekkingen tusschen de Nederl. en de Sp. Letterkunde in de XVIe-XVIIIe eeuw, 's-Gravenhage 1918; G.J. GEERS, Spanjaarden en Spreekwoorden, Gids 1927; R.A. KOLLEWIJN, Theodore Rodenburch en Lope de Vega, Gids 1891; J. PEETERS-FONTAINAS, Bibliographie des Impressions Espagnoles des Pays-Bas. Préface de Maurice Sabbe, Leuven-Antwerpen 1933; J.A. VAN PRAAG, La comedia Espagnole aux Pays-Bas au XVIIe et au XVIIIe siècle, Amsterdam 1922; J.A. VAN PRAAG, Nederl. vertaling van werken van Don Juan de Palafox y Mendoza, Ts. voor Taal en Letteren 1929, p. 93-113; J.A. VAN PRAAG, Iets over oude Spaansche woordenboeken. De Nieuwe Taalgids 1929, p. 213-16; J.A. VAN PRAAG, De Ndl. vertaling van een weinig bekenden Spaanschen schelmenroman. Ts. v. Ndl. T. en Letterk. XLIX, p. 63-70; J.A. VAN PRAAG, De bronnen van de Dordrechtsche Arcadia (1662) en 't Suijdt-Hollantsche Thessalia (1663) van L.v. Bos, Neophilologus XV, XVII, XX; J.A. VAN PRAAG, Schat der Zielen (vert. Sp. anoniem mystiek werkje) Ts. v. Taal en Letteren 1937, p. 140-3; J.A. VAN PRAAG, Een Hollandsch epigoon van Quevedo: Salomon van Rustingh, Neophilologus, XXIII p. 154-162; J.A. VAN PRAAG, Ensayo de una bibliografia neerlandesa de las obras de Fray Antonio de Guevara. Homenaje
Rubio y Lluch, Barcelona 1936, I, p. 271-93; J.A. VAN PRAAG, Bibliografia de las traducciones neerlandesas de las obras de Baltasar Graciàn, Hispanic Review 1939, p. 237-41; J.A. VAN PRAAG, Ensayo de una bibliografia neerlandesa de las obras de Don Francisco de Quevedo, Hisp. Review 1939, p. 151-66; M. SABBE, Peilingen (1935); J. VLES, Le roman picaresque hollandais des XVIIe et XVIIIe siècles et ses modèles espagnols et français, 's-Gravenhage 1926; J. TE WINKEL, De invloed der Spaansche Letterkunde op de Nederlandsche in de XVIIe eeuw, T. v. Ndl. T. en Letterk. I (1880); J.A. WORP, Geschiedenis van het Drama en het Tooneel in Nederland, 2 dln, Groningen 1904-'08.
|
|