Coevoorden beleghert by sijn Excellentie/ ende in-ghenomen den XII. Septembris, Anno 1582.
[1592.] NV salic gaen beschrijven de belegeringe ende inneminge van het Stedeken/ende het huys van Coevoorden Anno 1592. geschiet. Doch dewijle dit een van de vermaertste en̄ stercste Fortressen van Nederlant is/dickwils belegert en gewonnen/dickwils af-geworpen ende wederom getimmert: Eer ick daer toe come/sal ick eerst de gheleghentheyt ofte situatie daer van in't corte beschrijven. Dese plaetse is soodanich/dat alle die uyt Frieslandt/ Omme-landen/Drente/ ende het Landt van Vollenhove na Duytsch-lant reysen willē/die moeten haren wech op Coevoorden nemen/want over de Bortange en is den wech nerghens na so bequaem. Coevoorden was Anno 1592. in den omme-ganck ontrent ses hondert vijftich treden groot. Het leyt tusschen twee morasschē/het heeft in t Noot-oost een geduyrich moras/ ses mijlen lanck/streckende tot aen den Dollaert: Jn 'tWesten heeft het een geduyrich moer of staende water/ niet veel corter als het andere/streckende tot voor by Hasselt/ende Swarte-Sluys/tot aen de Suyderzee. Dese beyde morasschen besluytē geheel Frieslant/ d'Omme-landen/Drente/en̄ dat deel van Over-Yssel daer Steenwijck ende Vollenhove in leyt/ sonder dat op die voornoemde twaelf mijlen langde eenigen harden pas is/ dan deur ende hart voor by Coevoorden alwaer eenen sand-wech is tusschen die beyde morasschen/ ontrent duysent treden breet: So dat Coevoorden wel bewaert zijnde/swaerlijck eenich vyants Leger in Frieslant/Omme-landen/ ende Drente comen can. Het leyt vijf mijlen van Lingen/vijve van Oldenzeel/ vijve van Zwoll/ neghen van Deventer/ ses van Steenwijck/ende seven van Groeningen. Sijn Princelijcke Excellentie is den 26. Iulij, 1592. met sijn Leger ende Geschutt voor Coevoorden gecomen. Daer lach binnen Graef Frederick van den Berge, Evert en̄ Herman van Ens gebroeders/Vasques en
Spaenjaert/ en̄ Capiteyn [1592.] Chalon, ende hondert Ruyters van Mendo ende Roderigo Vaenen. So haest als Graef Frederic sach/ dat sijn Excellentie sich neder-sloech/ soo stack hy het vuyr in de Vlecke voor het huys ligghende / vernielde oock alle hoven/boomen/ende heggen/die haer het gesichte benamen/en̄ dede alle mogelijcke verhinderinge. Des niet te min/so is sijn Excell. allencxkens met sijn loop-graven gecomē tot aen de grachtē des Casteels/ d'welck seer sterck is/ so wel natura loci, als by conste/ want het hadde vijf wel-gemaecte Bolwerckē op het fatsoen des Casteels van Antwerpē/met schoone hooge wallen rontom/en̄ binnen twee kattē noch hooger op-gevoert: De gracht was hondert voeten wijt/ en̄ daer in stont een sterck pael-werc van eyken balcken. Daer loopt een cleyn Rivierken lancx de Vlecke/dienende in de plaetse van een gracht/ d'welck dat mael mits den geduvrigen regen/so hooge was geworden/ datmen drie heele/en̄ drie halve Cartouwē van Zwol tot dichte by Coevoordē 'tschepe heeft gebracht. Daer lach een Ravelijn of uyt-stekende buyten-werck/ de Brugge bevrijdende/d'welck sijn Excellentie heeft ingenomen. Des niet te min hebben de belegerde/cloecke ende seer moedige uyt-vallen gedaen: Sy zijn eens op eenen claren middach uyt-ghevallen/ ende hebben een gheheele Compagnie Soldaten vernielt / doodtslaende den Capiteyn/ Luytenant/ Vaendrich / ende beyde Sergeanten /daer zijn alleen elf Soldaten van ghecomen. Om dese dolle uyt-vallen te verhinderen/ heeft sijn Excellentie goet ghevonden de Brugghe in stucken te schieten/ ghelijck hy oock ghedaen heeft: Doch nae der handt als de belegerde hare halve mane by de Brugghe ligghende verlaten moesten/so staken sy voorts de Brugghe gheheelijck aen brandt/om niet te connen vervolcht worden.