Louis Couperus. Een biografie
(1987)–F.L. Bastet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Tweede hoofdstuki 1891-1893 Huwelijk. Reis naar België. Vestiging te Hilversum. Uitgever L.J. Veen. Oscar Wilde. Lodewijk van Deyssel. Frederik van Eeden. Noodlot als drama. Eerste reis naar Italië. Dood van zijn moeder. Majesteit. Redacteurschap van De Gids.
ii 1893-1896 Tweede reis naar Italië. Griekenland. Reisimpressies. Bezoek aan Ouida. Jacob van der Doesstraat 123. Wereldvrede. Flaubert vertaald. Zelfmoord Gerrit Jäger. Van Deyssel recenseert. Gidsredactie verlaten. Hooge troeven. Venetië, Rome. Pier Pander. Willswinde. Ziek te Rome. Een bal.
iii 1896-1899 Den Haag: Metamorfoze. Ram terug. Winter in Parijs. Constance Valette. Eros van Praxiteles, androgynie, H. Was en de homoerotiek. Impotentie? Havermans portret. Vertrek naar Dresden. Psyche. Jan Toorop. Berlijn, Den Haag, Engeland. Alexander Teixeira de Mattos. Leo Simons. Fidessa. Brussel. Indische reisplannen.
iv 1899-1900 Genua, Monte Carlo, Batavia. De familie Valette in Tegal en Pasoeroean. Langs lijnen van geleidelijkheid. Keetje Serrurier. Opvoering van Racine, Esther. De stille kracht, fenomeen en roman. Nice, Hôtel Continental. Den Haag. Vrouwenkwestie, familieschandaaltjes en de kritiek.
v 1900-1901 Huwelijk L.J. Veen. Elisabeths zenuwen. Zakelijke regelingen. Vertrek naar Nice, Villa Jules. ‘Het’ salon?! Tante Marie Taets van Amerongen. Recensie W.G. van Nouhuys. Paul Kruger in aantocht. Lectuur van historische romans. Babel. De woning van een kunstenaar. | |
[pagina 151]
| |
I [1891-1893]Op woensdag 9 September 1891 trouwden Louis Couperus en Elisabeth Baud te Den Haag. Het burgerlijk huwelijk, aan het eind van de morgen gesloten, werd niet aangekondigd. De invitaties maakten slechts melding van de kerkelijke inzegening, waarvoor nog geen half uur werd uitgetrokken. De plechtigheid vond plaats in de Waalse Kerk aan het Noordeinde, waar Louis en Elisabeth enige jaren eerder ook elk waren aangenomen, hij in 1882 en zij in 1887.Ga naar eindnoot1 Dominee E. Bourlier moet het wel een van zijn wonderlijkste ceremoniën gevonden hebben, daar hij, na alle verontwaardigde persstemmen, van de inhoud van Noodlot niet onkundig zal zijn geweest. Het jonge paar maakte een korte huwelijksreis, eerste van de talloze gezamenlijk ondernomen reizen die gedurende meer dan dertig jaren zouden volgen. Zij bezochten Blankenberge, Oostende, Brugge en Gent. Herinneringen aan Blankenberge zijn verwerkt in Kleine raadsels van drie maanden later, zes vreemde hoofdstukjes ‘uit het dagboek van Taco Quaerts’, geschreven in december 1891.Ga naar eindnoot2 Zij verbleven daar in een pension bij een juffrouw, op een paar kamers met veranda aan de Zeedijk. De bedden hadden geen gordijnen, het behangsel was lelijk, met witte asters op grijze strepen. - In Uitzichten beschreef Couperus de kamer waar zij te Oostende logeerden, in Hôtel Continental,Ga naar eindnoot3 ‘met een nauwen drieboek van een loggia, waar alleen een canapé staat. De ramen open. Het zont; alles is zon in wijdte van zee en lucht. Onder mijn oogen de Zeedijk: de menschen wandelen er, zomermenschen, bont in de zon. ’ - ‘Des avonds, de sterren in de lucht: illuminatie. Het ruischt er niet meer, als een bijenkorf. De badkoetsjes staan gerijd onder aan den Zeedijk. In het geschemer van den avond nemen ze een vreemden vorm aan, allen denzelfden. Ze staan daar als een choor van witte monniken, die het hoofd in een kap verstaken [...]. De Kurzaal is verlicht; de muziek huppelt er als op satijnen | |
[pagina 152]
| |
schoentjes...’ In Brugge overwoog hij even of zij er niet een vervallen paleis zouden huren.Ga naar eindnoot4 Op 21 September namen zij hun intrek in de kleine Villa Minta te Hilversum.Ga naar eindnoot5 Het huis was een decennium eerder gebouwd door een Belgische architect. Slechts een vol jaar hebben de jonggehuwden er gewoond. Couperus heeft er de laatste hand aan Extaze gelegd. De herfst zette onmiskenbaar in: op een nacht rukte een zware najaarsstorm de pannen van het dak en de regen sloeg met geweld naar binnen. Van Booven vertelt - een herinnering van Elisabeth - hoe zij gedwongen waren naar Het Hof van Holland te vluchten, dwars door de neerkletterende regen:Ga naar eindnoot6 ‘Als meest waardevolle dingen uit het huis nam Couperus daarheen het handschrift van Extaze mee, terwijl Elisabeth het geldkistje droeg. Later, in de woning teruggekeerd, bleek de schade niet zoo heel erg, en kort daarop in October, werd het laatste woord van Extaze geschreven.’ Maar er waren oak mooie dagen. Van het balkon zag Couperus links,Ga naar eindnoot7 ‘vlak onder ons, de Vaart, tusschen hare taluds van gras, met een stuk hek. En daarachter, wijd, de wijdte van het land onder den wolkenkoepel der lucht. Des morgens, de nevels, die reepen mousseline en tulle, den een over den ander, trekken; éene verre geheimzinnigheid van mist, van verre mist, en, hier en daar, met nauwlijks den vorm van wat boomen, die boomen uit droomen zijn: witgrijze oaze in een woestijn van nevelmysterie [...]. Over de taluds van de Vaart dichtbij grazen de schapen, dik rond wollig in wintervacht, groezelig vuil; ze hebben weinig van koppen en pooten [...].’ - Een herder, een paar karren met zwaar trekkende paarden, het was nog het onbedorven Gooi van een eeuw geleden. Couperus schildert het alsof we een Mauve zien. (Later heeft in dit huis de weduwe van Van Hoytema gewoond.Ga naar eindnoot8 Onmiddellijk na de voltooiing van Extaze schreef Couperus in november 1891 UitzichtenGa naar eindnoot9, een overzicht van wat hij in Stockholm, Parijs, Oostende en Chaudfontaine uit zijn hotel- en pensionkamers gezien had. Het panorama dat hij in Hilversum elke dag zag sloot de reeks. Vervolgens begon hij aan de romantische, spiritistische novelle Epiloog.Ga naar eindnoot10 Voor het eerst deden daarmee stille krachten hun intrede in zijn werk. Hoofdpersoon is hier al een Hugo (preluderend op Hugo Aylva uit Metamorfoze). Ook komen wij reeds een marquise de Yéména tegen, wier naam in Majesteit en Wereldvrede nog menigmaal zal terugkeren.Ga naar eindnoot11 Hier | |
[pagina 153]
| |
pleegt zij zelfmoord na haar eerste huwelijksnacht. (‘Désilluzie van het huwelijk!’ beweert Hugo wereldwijs.) In de kamer waar het drama zich heeft afgespeeld laat Hugo zich voor een nacht insluiten. De volgende morgen blijkt een laken dat over een spiegel hing mysterieus opzij geschoven te zijn: rillend neemt Hugo de wijk. Het verhaal, een draakje maar niet zonder charme, heeft voornamelijk dit belang voor ons, dat wij er opnieuw het in de kiem mislukken van een man-vrouwrelatie in terugvinden. Paranormale zaken zijn ook in Kleine raadsels aan de orde.Ga naar eindnoot12 Ze worden verteld door Taco Quaerts uit Extaze. Deze heet ze in een dagboek te hebben opgetekend. Ditmaal gaat het niet om huwelijksproblemen, noch ook om geestverschijningen. Centraal staat opnieuw de vriendschapsrelatie tussen een afhankelijke jongen en een veel oudere man, de voortzetting derhalve van het Taco-Jules-motief. Er is sprake van allerlei onverklaarbare intuïties. Couperus schreef deze hoofdstukjes in december 1891, in Hilversum maar ook in Den Haag, waar hij met Elisabeth bij hun beider familie de feestdagen doorbracht. Een jaar nadat hij de eerste regels op papier had gezet verscheen in het januarinummer van De Gids (1892) uiteindelijk het voltooide Extaze.Ga naar eindnoot13 Op dat ogenblik bevond Couperus zich bij zijn ouders in de Surinamestraat. De roman leek hem dik genoeg om ook zelfstandig als boek gepubliceerd te worden. Ditmaal was hij het zelf die aan de nog jonge uitgever Veen vroeg of deze er niets voor voelde:Ga naar eindnoot14 ‘Naar ik mij herinner, deed U mij eens het voorstel mij uit te geven.’ - Flink gedrukt, met wijde letter, zou het er heel aardig uit kunnen zien. Tevens wilde Couperus zijn losse verhalen en schetsen, die tot nu toe al verschenen waren of nog zouden verschijnen, bundelen. De titel Novelletten die hij had bedacht zou hij later wijzigen in Eene illuzie.Ga naar eindnoot15 Veen deed hem een voorstel. Maar financieel beviel dit Couperus niet. Hooghartig schreef hij op 25 januari alleen maar terug:Ga naar eindnoot16 ‘Tot mij spijt kan ik niet in uw voorstel treden. Hooger aanbiedingen weigerde ik reeds.’ (Maar zouden die hem werkelijk gedaan zijn?) Couperus zat nu weer in Hilversum, waar hij door de eerste enthousiaste reacties op Extaze verrast werd. Emmanuel de Bom liet hem zelfs uit het verre Vlaanderen weten hoe prachtig hij het boek vond. Couperus was er mee ingenomen. Maar hoe hij moest reageren wist hij eigenlijk niet goed:Ga naar eindnoot17 ‘Laat mij U dus maar weinig schrijven en vergeef me het luttele dat | |
[pagina 154]
| |
ik U nu geef: ik schijn U iets gegeven te hebben in mijn boek en ben er blij om: zoo is het ten minste niet voor niets geschreven en geleden, mijn arm boek van geluk...’ De Boms voornemen hem te komen bezoeken wimpelde hij met vage gebaren af. Het zou immers stellig uitlopen op een desillusie! Nogal negatief eindigde hij met de woorden: ‘Ik kan U toch niet zeggen wat ik U wil zeggen: ik kan dat nooit, ik kon het zelfs niet in Extaze’. - Doelt Couperus hier op het gevoel van onmacht alles uit te drukken, dat iedere kunstenaar kent? Of bedoelt hij andere dingen? Want veel is, ondanks alle vermeende openhartigheid, in dit boek van Geluk en Leed te Zamen verzwegen gebleven. Het blijft bij hem altijd moeilijk zoiets uit te maken. Vrijwel nooit ook kunnen wij vaststellen welke niet-literaire werken tot hem zijn doorgedrongen. Heeft hij bij voorbeeld R. von Krafft-Ebings Psychopathologia Sexualis uit 1886 gekend? Het blijft een onbeantwoorde vraag. Zelfs directe literaire invloeden kunnen lang niet altijd met enige zekerheid vastgesteld worden. De waardering voor Couperus' werk beperkte zich niet tot ons eigen taalgebied. Zo is reeds in 1891 in Engeland een vertaling verschenen van Noodlot. In 1892 zou Eline Vere volgen.Ga naar eindnoot18 Deze aanloop tot internationaal succes liet Couperus overigens naar het schijnt tamelijk onberoerd. Hij gaf dit althans voor. In een omstreeks deze tijd geschreven - zij het ongedateerde - brief aan Trudy in Indië zei hij: ‘Het is intusschen jammer, dat al die roem mij koud laat; het kan me zoo bitter weinig schelen, wat de groote menigte van mij denkt; ik mis alle eerzucht - en geef alleen om de opinie van menschen, die ik liefheb en - heel onverstandig! - dit zelfs, ook al hebben ze geen verstand van litteratuur.’ - Zijn zwager Valette, die deze brief in 1913 publiceerde,Ga naar eindnoot19 voegde er toen als commentaar aan toe: ‘Houdt dit vooral niet voor pose, onaannemelijk trouwens in deze vertrouwelijke, geheel ongekunstelde brieven aan een zuster, die met hem sympathiseert. Hij meende dat, en meent het nog. Telkens en telkens weer verzekert hij datzelfde in den loop der jaren, tusschen zijn twintigste en zijn vijftigste, en wie hem kennen, weten, dat het echt is.’ Toch heeft Couperus bij herhaling aanwijsbaar belang gesteld in kritieken op zijn werk. Zijn artistieke autarkie mag dan groot geweest zijn, volstrekt absoluut en zonder pose was deze, Valettes beweringen ten spijt, toch niet. De latere brieven aan Veen spreken wat dit betreft duidelijke taal. Couperus' afwijzende brief heeft de jonge Amsterdamse uitgever teleurgesteld. Hem waren de successen van de begaafde Hagenaar allerminst | |
[pagina 155]
| |
onverschillig. Veen heeft vroegtijdig ingezien dat Couperus een van de grootste talenten van die periode was. Hij geloofde ook in diens toekomst, en dit bracht hem ertoe om per kerende post zijn aanbod wat de honorering van Extaze betreft te verhogen. Couperus, meer zakenman dan hij wel heeft willen toegeven, ging er onmiddellijk gretig op in. Hij deed nog meer. Reeds op 31 januari gaf hij Veen aanwijzingen voor de band die Extaze moest krijgen:Ga naar eindnoot20 ‘Ik had mij zoo iets gedacht van een groote ster, met een enkel lijntje van een wolk, eenigszins links bovenaan; de titel, onder rechts. Zoû U iemand weten, die dat artistiek en vooral zonder pretentie zoû kunnen teekenen. Wil dan ook s.v.p. de bijgaande opdracht vooraan laten plaatsen.’ (Dit betreft de bekende opdracht ‘Aan het Geluk en het Leed te Zamen. L.C.’ - gedateerd ‘Hilversum, Jan. '92.’) Veen dacht aan Jan Veth voor de band. Maar diens ontwerp kon Couperus' goedkeuring niet wegdragen. Hij vond de tekening stijf, de ster stijf, de letters stijf. Daarom bood Couperus aan zelf iets door iemand te laten tekenen. Hij kende iemand in Den Haag...Ga naar eindnoot21 Veen moet toen al het sterke vermoeden hebben gekregen dat hij met een niet alleen goede, maar tevens vooral ook lastige auteur te maken had. Verwend en veeleisend is Couperus altijd geweest en gebleven. Terwijl Veen met Extaze bezig was, ontving Couperus van een zekere Oscar Wilde diens The Picture of Dorian Gray ten geschenke, dat in 1891 verschenen was. Wilde had de Engelse vertaling van Noodlot gelezen en was enthousiast over het boek. In een helaas niet bewaarde brief aan Couperus liet hij dit zijn Hollandse collega weten.Ga naar eindnoot22 De vraag doet zich voor hoe Wilde hier toe kwam: had hij Couperus misschien in de winter van 1889-'90 al in Londen ontmoet, in de kring bij voorbeeld van sir Edmund Gosse of Jacques T. Grein?Ga naar eindnoot23 Hun correspondentie is spoorloos verdwenen, zodat dit niet meer dan een speculatie blijft. Hoe dit ook zij, Couperus vond de roman van Oscar Wilde ‘zeer boeiend en modern geschreven, met een tintje fantastiek’. Veel later heeft hij overigens beweerd dat Elisabeth de roman eigenlijk mooier zou hebben gevonden dan hij.Ga naar eindnoot24 Een feit is dat de laatste het plan opvatte het boek in het Nederlands te vertalen. Couperus deelde dit Wilde vast mee. Aan Veen vroeg hij of die bereid zou zijn de vertaling te zijner tijd uit te geven als boek. Eerst zou de tekst in afleveringen in Het Vaderland moeten verschijnen. Om Veen een indruk van de roman te geven stuurde hij hem het van Wilde gekregen exemplaar ter inzage toe. | |
[pagina 156]
| |
Daarnaast zond hij Veen nog iets anders: een lijstje van namen met het oog op de te verzenden presentexemplaren van Extaze.Ga naar eindnoot25 Behalve zijn vader, Trudy in Indië, tante Taets van Amerongen in Luik, zijn schoonmoeder mevrouw Baud en Jan ten Brink, komer er maar twee vrienden op voor: Frans Netscher en Gerrit Jäger. Beschouwde hij Ram in Atjeh als onbereikbaar? - Andere intimi had Couperus niet. Het lijstje verraadt, zoals ook de volgende zullen doen, zijn betrekkelijk geïsoleerde manìer van existeren. Couperus is altijd een man gebleven die zich weliswaar koesterde in de warmte van familieleden en enkele vriendinnen, maar die daarnaast bijna geen echte vrienden heeft gehad. Allerlei oppervlakkige kennissen daargelaten, leefde hij met Elisabeth min of meer op een eiland. Drie extra presentexemplaren zullen wellicht voor hemzelf, voor zijn tante Wilhelmina en zijn nichtje Minta in Baarn bestemd zijn geweest. Hij kwam daar vaak. Verder ging hij ook nogal eens naar Den Haag, waar hij dan bij zijn ouders logeerde. Hilversum vond hij op den duur toch te stil. Er gebeurde niets. Elisabeth had er tijd te over om aan de vertaling van Dorian Gray te werken. De stijl van haar vertaling wijst er op, mede in aanmerking genomen dat Couperus zelf in die tijd weinig geschreven lijkt te hebben, dat zij er samen mee bezig geweest zijn. In februari 1893 was. het af. Intussen was Couperus toen aan Majesteit begonnen. In Hilversum ook is het geweest dat Couperus bezoek kreeg van de man die zijn Noodlot in het Duits heeft vertaald, dr. Paul Raché uit Frankfort.Ga naar eindnoot26 Een grote dunk kreeg deze niet van hun ontmoeting. Hij schreef later:Ga naar eindnoot27 ‘...bij mijn eerste bezoek aan Nederland, leerde ik Couperus ook persoonlijk kennen, die toen in Hilversum woonde. Wij gingen een half uurtje in den tuin wandelen en spraken over allerlei, ik kan echter niet zeggen dat het tot veel toenadering kwam, daar zijn teruggetrokkenheid wat te veel met mijn jeugdig temperament in tegenstelling was.’ Van Baarn uit vroeg Couperus zijn uitgever begin juli om recensies van Extaze,Ga naar eindnoot28 voor zover die intussen verschenen mochten zijn. Van de kant van De Nieuwe Gids hoorde hij niets. Weinig kon hij vermoeden dat Van Deyssel hem op 25 juli 1892 uit Bergen op Zoom een lyrische brief over het boek zou schrijven, die onverzonden bleef.Ga naar eindnoot29 Had Couperus die wel kunnen lezen, dan zou hij vernomen hebben dat Van Deyssel dag en nacht van Extaze vervuld was; dat het hem geluk had aangedaan; dat hij de roman eenvoudigweg ‘subliem’ vond. Maar de brief is pas lang na Van Deyssels dood uit diens nalatenschap te voorschijn gekomen... | |
[pagina 157]
| |
Niet iedereen in de kring van de Tachtigers was er zo enthousiast over als hij. Kloos bij voorbeeld schreef Van Deyssel dat hij het een mal boek vond.Ga naar eindnoot30 Van Eeden beweerde zelfs er een bijzondere afkeer van te hebben.Ga naar eindnoot31 Van Deyssel liet zich vanzelfsprekend niet van de wijs brengen - ook niet door Henri Borel, die het boek iets vond als van een jongetje dat met zijn ei zat te knoeien - en begon te zwoegen op een recensie zonder weerga. Deze zou niet eerder dan in maart 1895 verschijnen. Hij heeft er toen zijn oordeel over ander werk van Couperus aan toegevoegd.Ga naar eindnoot32 Couperus wist van niets. In Hilversum drong dit alles niet tot hem door. Hij ging maar rustig zijn eigen gang. Spelende kinderen op straat konden hem voor het raam aan zijn tafel zien werken. Couperus was toen al beroemd genoeg om de ouders ontzag in te boezemen: ze maanden hun kroost zo stil mogelijk te zijn en hem te ontzien. Nog in 1981 wist mevrouw E. Ponse-Wilmer zich een brief van haar moeder te herinneren waarin deze schreef:Ga naar eindnoot33 ‘Toen ik 10 jaar was (ik ben nu 85) heb ik vlak bij hem gewoond aan de buitenste rand van Hilversum; ik heb hem dus van nabij gekend. [...] We zagen hem altijd zitten schrijven achter het raam van zijn werkkamer en wij, kinderen, mochten als we buiten speelden geen lawaai voor zijn huis maken. [...] 't Grappige is dat dat nog maar een klein stukje is dat Roeltjesweg heet. Dat stuk bij Couperus' huis heet nu: Couperusweg.’ In stilte maakte hij nieuwe plannen. Bourget had zijn boek Sensations d'Italie gepubliceerd, dat in het maartnummer van De Gids een geestdriftige bespreking kreeg.Ga naar eindnoot34 Na de recensie heeft Couperus, met zijn liefde voor Bourget, waarschijnlijk het boek zelf gelezen. Italië wordt er juichend in bezongen. Zijn sluimerend verlangen naar het land van belofte werd in het eentonige Gooi zo aangewakkerd, dat hij op 10 augustus 1892 Veen zijn spoedig vertrek naar Italië aankondigde.Ga naar eindnoot35 Eind september hoopte hij op te breken. De vertaling van Dorian Gray heette zo goed als voltooid te zijn. Het liep anders. Couperus' moeder, die al een tijd kwakkelde, werd ernstig ziek. De reis moest uitgesteld worden. Intussen waren de Kleine raadsels in De Gids verschenen, en zij troffen een merkwaardige dame diep in het hart: Elise van Calcar-Schötling. Zij was een militante publiciste die zich in de latere jaren van haar leven vooral met spiritisme heeft beziggehouden en van 1877 af, samen met haar man H.C. van Calcar, het spiritistische tijdschrift Op de grenzen van twee werelden redigeerde. De schetsjes | |
[pagina 158]
| |
boeiden haar zozeer dat zij Couperus spontaan een brief schreef. Op 8 September 1892 antwoordde hij:Ga naar eindnoot36 ‘Hooggeachte Mevrouw. Vergun mij u mijn vriendelijken dank te brengen voor uw hartelijke woorden. Mijn Kleine Raadsels zijn maar heele kleine raadseltjes: in werken als de uwe en b.v. in de Annales Psychiques komen zeker veel interessanter mededelingen voor. Hoewel de Kleine Raadsels meestal mij zelven werden voorgelegd, heb ik toch verder niet veel spiritualistische ervaring, en mijn voorgevoelens en voorgedachten komen juist meestal niet uit! Toch hecht ik zeer aan de waarde van zulke ervaringen, bij anderen. Ik hoorde vroeger, dat ten uwent séances plaats grijpen. Vergeeft u mij mijn indiscretie, zoo zou ik u gaarne in October met mijn vrouw een bezoek brengen, en het zou ons zeer aangenaam zijn zulk een séance bij te wonen. In de hoop dat u dit verzoek niet onbescheiden zult vinden, teeken ik mij met alle hoogachting uw dienstw. Louis Couperus.’ Zijn spiritistische belangstelling was vooral terreinverkenning. Blijkbaar volgde hij niet alleen Elises geschriften, maar las hij ook de Annales Psychiques. Was hij erop geabonneerd of kreeg hij het tijdschrift van anderen ter inzage? En wie waren de ‘anderen’, die ‘zulke ervaringen’ hadden? Met name kennen wij ze niet. Wel is er een indicatie. Op 23 augustus 1892 heeft Couperus een brief geschreven aan de man die zo walgde van Extaze, de heer Frederik van Eeden. De inhoud is merkwaardig genoeg om in zijn geheel geciteerd te worden:Ga naar eindnoot37 ‘Geachte Heer. Vergun mij u nevengaande brieven toe te zenden; zij zijn in eene impulsie geschreven door eene dame, die dikwijls zulke impulsies heeft: om te moeten schrijven dingen, die zijzelve niet weet wat ze beduiden. Reeds vroeger heeft zij iets geschreven, dat bleek, volgens prof. Cobet, Oud-Grieksch te zijn, Zij is eene dame, zeer eenvoudig, niet buitengewoon ontwikkeld, maar o.a. begaafd met eene bizondere magnetische gave van genezing. Hare voorgevoelens komen zeer stipt uit. Ik kan u geene juiste duidelijke schets van haar geven, daar ik haar persoonlijk niet ken. Men vroeg mij echter, of ik iemand zoû weten, die haar letterschrift zoû kunnen ontcijferen. Ik dacht aan u: misschien weet u iemand, die dit zoû kunnen; zoo u mij in alle geval met eenigen raad zoudt kunnen helpen, zoû u mij zeer verplichten. Geloof mij met vriendelijken groet uw dw. Louis Couperus.’ Van Eedens reactie is niet bekend. Er steekt een zekere ironie in, dat het eerste, meer uitvoerige contact tussen Couperus en Van Eeden niet van literaire maar van paramedische aard is geweest. Dat Van Eeden zich voor | |
[pagina 159]
| |
spiritisme interesseerde kan Couperus geweten hebben door een artikel van diens hand in De Nieuwe Gids van 1891:Ga naar eindnoot38 ‘Lombroso over de spiritistische verschijnselen’. Paranormale zaken nam Couperus kennelijk ernstig. Ze waren in die dagen trouwens erg in de mode. Latere persoonlijke ervaringen in Indië hebben hem zijn leven lang met overtuiging doen geloven in het bestaan van ‘stille krachten’. Voorlopig echter hielden veel prozaïscher zaken hem bezig. Het landelijke Hilversum begon hem nu echt te vervelen. Na een jaar nam hij het besluit Villa Minta vaarwel te zeggen. De huur liep trouwens toch af. Elisabeth en hij verhuisden naar Den Haag, waar zij aanvankelijk hun intrek in de Surinamestraat namen. In de loop van oktober betrokken zij kamers in het pension Celebesstraat 78.Ga naar eindnoot39 Intussen was Veen aan de produkte van Eene illuzie begonnen. Als frontispice wilde hij er een portret van de auteur in opnemen. In Amsterdam door Büttinghausen gemaakt foto's mislukten echter enigszins. Een fotografie door Adolphe in Den Haag, die veel familieleden van Couperus heeft gefotografeerd, vielen meer naar diens smaak uit. Het portret van Jan Veth uit 1892, in Hilversum gemaakt voor De Amsterdammer, vond Couperus ook niet kwaad:Ga naar eindnoot40 ‘Het is wat strak; maar ik vind er zeer, zeer veel goeds in.’ Veen heeft de foto gekozen. In de loop van het najaar ontving Veen alvast een gedeelte van het manuscript van de Dorian Gray-vertaling. Voltooid was deze nog niet. Toch dacht Elisabeth al weer aan nieuw werk. Couperus zelf liep echter met heel andere plannen rond. In het oerengelse weekblad The Illustrated London News had hij een portret gezien dat hem diep trof: tsaar Nicolaas II.Ga naar eindnoot41 Hij overwoog nu een boek te schrijven, in de elders al langer bestaande traditie der koningsromans,Ga naar eindnoot42 met als hoofdpersoon een jonge troonopvolger die door hevige gevoelens van twijfel en onmacht gekweld wordt. Het kwam hem voor dat hij zich in de persoonlijke problematiek van een dergelijke held maar al te goed kon inleven. Zo is Majesteit ontstaan, een roman die Couperus in zes maanden geschreven heeft. Hij moet er eind 1892 een schema voor hebben uitgewerkt. Zijn vertrek naar Italië werd nog weer uitgesteld, zodat hij goed aan het werk kon gaan. Op 12 december deelde hij Veen mee:Ga naar eindnoot43 ‘Wij blijven hier door omstandigheden tot Februari, dan gaan wij op reis.’ Nu hij toch in Nederland bleef, was hij tevens in de gelegenheid de opvoering van Noodlot bij te wonen, de door Gerrit Jäger gemaakte to- | |
[pagina 160]
| |
neelbewerking van zijn roman. Het stuk werd op het repertoire genomen door het Rotterdamsch Gezelschap De Vos en Van Korlaar. Willem Royaards zou de rol van Bertie spelen. Couperus kende hem uit Nunspeet. Enkele jaren eerder had hij Royaards daar ontmoet tijdens een vakantie met de Vlielander Heins. De vier jaar jongere acteur had toen op de Veluwe herstel van gezondheid gezocht. Sinds het voorjaar van 1892 was Jäger met zijn bewerking bezig geweest. Eind november ging de première in de Schouwburg Tivoli te Rotterdam. De ontvangst was matig. De Nederlandsche Spectator betoonde zich enthousiast, en Het Tooneel sprak van boeiend toneelwerk,Ga naar eindnoot44 ‘dat een machtigen indruk naliet. Het publiek, in het begin gereserveerd, liet na de tweede acte tweemaal het scherm opgaan en na de derde acte werden de acteurs vier malen teruggeroepen.’ Toch moest de opvoering als mislukt beschouwd worden. In De Gids sprak J.N. van Hall er een vernietigend oordeel over uit.Ga naar eindnoot45 Juist deze recensie, in dit tijdschrift, moet Couperus geraakt hebben. Zelf had hij tegen Royaards gezegd dat deze de Bertiefiguur goed had begrepen en uitgebeeld. Jan C. de Vos die Frank speelde, en mevrouw Van Biene in de rol van Eve, hebben het stuk evenmin als Royaards kunnen redden. Couperus hoefde het zich niet persoonlijk aan te trekken. De schuld trof vooral Jäger, over wie Van Hall schreef: ‘Wie, zich den roman duidelijk herinnerend, naar de schouwburg ging om de bewerking van Couperus Noodlot door den heer Jäger te zien vertoonen, zal zich herhaaldelijk hebben geërgerd: vooreerst over het feit, dat wat in den roman hem diep had getroffen, op het tooneel hem vreemd, soms belachelijk voorkwam; en dan over de gapingen in het stuk, over de bruske overgangen en de horten en stooten, waarmede de handeling voortstrompelt.’ Over de Bertie van Royaards gaf Van Hall de boutade weg: ‘Zulk een individu, als hij ons te zien geeft, met de valschheid in zijn blik, in zijn gang, in zijn stem, zou door een open natuur als Frank binnen het half uur de deur zijn uitgegooid, en Eve, de eerlijke, onbedorven Eve, zou zich met afschuw van hem hebben afgekeerd. [...] Zoo kwam er dan reeds van den aanvang af, èn door de schuld van den dramaschrijver, èn door die van den vertooner, iets als een valsche stemming in dit drama. [...] Zonder zich om een voorbereidenden opzet of een verzoenend slot te bekommeren, geeft de bewerker ons van Noodlot enkel den buitenkant te aanschouwen en maakt hij van een fijn gespannen roman een grof melodrama, dat door | |
[pagina 161]
| |
zijn horreurs op een zeker publiek indruk mag maken, maar dat buiten de groote kunst staat.’ Op 5 januari 1893 zond Couperus de rest van Dorian Gray aan Veen.Ga naar eindnoot46 In een begeleidende brief stelde hij hem voor zijn tot dan toe nog niet gebundelde poëzie uit te geven als Vroegere verzen - het zou Williswinde worden -, daar hij verder geen nieuw eigen werk had aan te bieden. Tevens deelde hij mee nu inderdaad op 1 februari 1893 op reis te gaan. De gezondheidstoestand van zijn moeder leek het toe te laten. Voorlopig einddoel was Florence.Ga naar eindnoot47 De eerste etappe ging tot München, waar Couperus en Elisabeth drie dagen bleven om er de beide Pinakotheken en de Glyptotheek te zien. ‘München was toen een doode stad,’ zou Couperus in 1912 schrijven toen hij er weer terugkwam,Ga naar eindnoot48 ‘waar de herinnering aan Koning Ludwig 11, op tragiesch geheime wijze omgekomen in het Starnberger Meer, nog somber rond zweefde; een doode stad, trots alles wat Ludwig voor haar gedaan had, en niets lokte mij toe er langer te verblijven toen ik de groote muzea gezien had.’ Zij reisden dus spoedig door naar Milaan, Genua, La Spezia, Pisa. Veertien dagen na hun vertrek echter, op 15 februari 1893, overleed Catharina Geertruida Couperus-Reynst toch nog betrekkelijk plotseling, in de ouderdom van nog geen vierenzestig jaren. Couperus reisde onmiddellijk terug.Ga naar eindnoot49 Te laat. Ontroerend heeft hij in Metamorfoze de dood van zijn moeder en zijn eigen, voorspelbare, reacties beschreven: ‘Alles was onwerkelijk en toch eenvoudig, of alles zich vereffend had. Daar lag zij, zacht, wit, stil, de oogen toe, het oude gelaat sereen, en alleen een trek om den mond was vreemd, en niet haar gewone glimlach. Maar het alleronwerkelijkste was, dat zij zoo ver was, eindeloos ver, verloren, onbereikbaar. Zij lag daar en zij was er niet. Er was niet tot haar te zeggen een woord van treurigheid, want zij was zóó ver, dat zij niet hoorde. Er was niet bij haar te leggen zijn arme hoofd van pijn en smart, en uit te huilen aan haar hart, want zij was zóó ver, dat zij niet zag en hem niet tasten kon. Zij was niet meer bij hen; zij was niet meer bij hem, dien zij bemind had als haar lieveling: zij was gegaan... [...]. Hij voelde, dat hij alles van haar had verloren, en dat hij was alleen en zonder steun, en zij hem nooit zoû zeggen, dat zij hem vergaf, al groote en al kleine kwaad.’ Pas na deze aangrijpende en definitieve catastrofe in zijn leven - Coupe | |
[pagina 162]
| |
rus spreekt van ‘wanhoop, die altijd zoû zijn en altijd troosteloos’ - trouwt in Metamorfoze Hugo Aylva. Duidelijk gaf Couperus hiermee aan hoezeer Elisabeth voor hem zijn moeder heeft moeten vervangen. Metamorfaze is niet alleen de ontwikkelingsgeschiedenis van een jong auteur en diens schrijverschap. Het is vooral ook de psychologische analyse van een in hoge mate aan zijn moeder gehechte jonge man, van diens gevoelens ten opzichte van haar, en van zijn wanhopige ontreddering als hij haar tenslotte moet verliezen. - Aan zijn uitgever Veen schreef Couperus:Ga naar eindnoot50 ‘U begrijpt, dat verdriet en vermoeienis mij eenigen tijd het corrigeeren der proeven van D[orian] G[ray] onmogelijk maken. Ik hoop u echter spoedig revizies te zenden.’
Hoe aangrijpend de gebeurtenis ook voor hem mocht zijn, het werk ging door. Het is iets wat wij bij Couperus telkens weer opmerken: schokken, zelfs hevige, hebben hem nooit van zijn struk gebracht. Steeds zijn het slechts kortstondige verstoringen van zijn evenwicht-op-langere-termijn geweest. In zijn werk kon hij zich geheel terugtrekken en zo zichzelf weer vinden. Zijn grote kracht lag in zijn sterke zelfdiscipline. Van teruggaan naar Italië was voorlopig geen sprake. Couperus schreef Veen op 17 maart 1893: ‘Wij gaan in den eersten tijd niet op reis, maar zullen van het voorjaar wel naar Baarn gaan.’Ga naar eindnoot51 Hij werkte nu druk aan Majesteit, en vervolgde: ‘Den roman, dien Het Vaderland aankondigde, heb ik reeds sedert eenigen tijd onder handen en is nog long niet klaar, hoewel ik er tegenwoordig druk aan werk. Hij is reeds aan den Gids beloofd; de heer Van Hall las het begin en drong mij zeer tot voortwerken, toen ik eens een moedelooze bui had.’ De eerste aflevering van het boek moest in het julinummer van De Gids verschijnen. Tot in de laatste dagen van april bleef Couperus er in Den Haag ten huize van zijn oude vader aan doorwerken. Daarna ging hij weer logeren bij zijn tante Baud in Baarn, in de villa Mon Repos. Daar zijn zuster Trudy met verlof uit Indië kwam, moest hij in de Surinamestraat plaats voor haar maken. Na Eline Vere is Majesteit Couperus' eerste nieuwe roman van forse omvang geweest. De compositie ervan is goed overdacht en uitgebalanceerd, de stijl virtuoos. Een aantal scènes legt getuigenis af van groot talent voor drama. Desondanks is het boek te zeer aan zijn tijd gebonden gebleken om het nu nog helemaal ernstig te kunnen nemen. De opeenstapeling | |
[pagina 163]
| |
van adellijke titels, paleizen en kwistig rondgestrooide juwelen doet sterk aan de door Couperus in zijn jongere jaren zo bewonderde Ouida denken. Ook invloeden van Paul Bourget laten zich herkennen: de zelfzuchtige, zwoele, door en door slechte hertogin van Yemena - haar naam kwamen wij al tegen in het verhaal Epiloog! - lijkt nauw verwant met de dogeresse Steno uit Bourgets roman Cosmopolis (1893). Evenals in dit laatste boek klinkt door het hele werk een valse toon mee die de geloofwaardigheid van de geschiedenis niet bevordert. Couperus heeft zich door Bourget en Ouida samen op artistieke dwaalsporen laten brengen. Later heeft hij dat zelf ook heel duidelijk ingezien en Majesteit betreurd. Hoofdthema van de roman is, afgezien van een flirtation met anarchistische motieven, de strijd tussen een autoritaire keizer en diens zwakke, overgevoelige zoon, een jongeman die denkt dat hij tot niets in staat is en daarom geneigd is zelf voor de verdrukten in de samenleving op te komen. 's Keizers dood echter doet in de kroonprins onvermoede talenten ontwaken. Dat Couperus in het boek gespeeld heeft met een zekere rivaliteit tussen hemzelf en zijn eigen vader ligt enigszins voor de hand. Toch mogen hier geen al te zware accenten op gelegd worden. In tegenstelling tot papa Couperus is keizer Oscar van elke charme gespeend. Kroonprins Othomar van zijn kant trouwt weliswaar tegen zijn zin, maar heeft een maîtresse gehad en is potent genoeg om bij zijn eigen vrouw zowaar een kind te verwekken. Slechts op één plaats vereenzelvigt Couperus zich duidelijk met hem, namelijk als hij hem laat zeggen:Ga naar eindnoot52 ‘Ik geloof nu, dat ik het element niet in me heb, met heel mijn ziel op te gaan in een gevoel voor een enkele andere ziel: ik zoû niet weten hoe ik ze vinden moest, die éene ziel, en ik zoû bang zijn me te vergissen, of me maar iets wijs te maken...’ Dit is weer de bekende narcistische kem van Couperus' eigen gevoelsleven, gericht op zichzelf en zijn kinderlijke fantasiewereld. Het vermogen zich in te kapselen was Couperus' grote kracht. Merkwaardig: tijdens het schrijven van deze al veel eerder overdachte roman heeft hij het verdriet om de dood van zijn moeder geheel opzij weten te zetten. Pas drie jaar later, heeft hij het in Metamorfoze verwerkt. In ‘Het boek van anarchisme’ vinden we overigens verrassend weinig terug van Majesteit, terwijl het er toch de spiegelroman van zou moeten zijn. Couperus heeft daar allerlei motieven ingevoerd die in 1893 nog volstrekt niet aan de orde waren. Het boek heet in Italië ontstaan te zijn. | |
[pagina 164]
| |
Maar Couperus heeft Majesteit te Baarn voltooid, in een hoog tempo, terwijl Elisabeth zich bezighield met het vertalen van George Moores roman Vain Fortune.Ga naar eindnoot53 Wel was het zo dat, terwijl Majesteit in De Gids begon te verschijnen,Ga naar eindnoot54 Couperus nieuwe plannen maakte voor een verblijf in Italië. Op 9 juli liet hij aan Veen weten:Ga naar eindnoot55 ‘In het midden van Sept. ga ik naar menschelijke berekening voor zeer lang naar het buitenland...’ Dit belette hem niet de uitnodiging aan te nemen - in Rome! - met ingang van 1894 tot de redactie van De Gids toe te treden. Een illuster gezelschap was dat zeker: W.G.C. Byvanck, J.N. van Hall, A.G. van Hamel, A.A.W. Hubrecht en P.W.A. Cort van der Linden. Couperus was als auteur erkend, beroemd en geëerd. Was hij ook een evenwichtig, volwassen mens? Hij werd daar wel voor aangezien. Maatschappelijk had hij zich op het oog goed aangepast. Zijn huwelijkse staat beschermde hem verder voor onmiddellijke verdachtmakingen of indiscreties. Maar in zijn diepste innerlijk... |
|