Louis Couperus. Een biografie
(1987)–F.L. Bastet– Auteursrechtelijk beschermdV [1889-1891]In September 1889 had Couperus zich in Den Haag onledig gehouden met boeken lezen en nu en dan eens een brief schrijven. Netschers kritiek, die gedeeltelijk wel bij hem in de smaak was gevallen, repliceerde hij met een vriendelijke opmerking naar aanleiding van diens In en om de Tweede Kamer. Parlementaire portretten en schetsen. Hij schreef hem:Ga naar eindnoot1 ‘Hartelijk dank voor de toezending van de Portretten; mijn compliment, dat je zulk eens stof zoo artistiek, al is het dan ook, zoo brutaal hebt weten te behandelen. Ik vind de schetsen zeer interessant, en zelfs sommige: kostelijk amusant op den koop toe! Je durft toch maar alles!!’ De vele gunstige kritieken op Eline Vere hebben ongetwijfeld niet alleen hemzelf in een goede stemming gebracht, maar zij zullen ook zijn vader genoegen hebben gedaan. De oude heer was nu over de zeventig. Het vertrouwen in het schrijverschap van zijn zoon, dat na diens dichterlijk echec aanvankelijk wel gewankeld moet hebben, herstelde zich, vooral nu het werk van Louis ook financieel vruchten begon afte werpen. Couperus' uitgever P.N. van Kampen in Amsterdam - die ook De Gids | |
[pagina 129]
| |
uitgaf - kan eveneens niet anders dan tevreden zijn geweet. Na een jaar werd een tweede druk opgelegd. Op 14 september 1890 droeg Couperus zijn boek in Luik aan Gerrit Jäger op. Daar tussenin nam Van Kampen een beslissing, zo ongelukkig en met zulke grote gevolgen voor de toekomst, dat het deze uitgeverij nog lang is blijven heugen. Het betreft een onbegrijpelijke kortzichtigheid. In 1968 vertelde J.W. van Kampen in een interview:Ga naar eindnoot2 ‘Wij hebben Eline Vere, dat eerst in De Gids verscheen [ook alweer geen erg ter zake kundige vergissing!], uitgegeven omdat mijn vader er op aan drong. Mijn grootvader voelde er niets voor. Hij vond Eline Vere maar een hysterische juffrouw. Het tweede boek van Couperus Noodlot kreeg mijn vader er dan ook niet bij hem door. De inhoud botste met mijn grootvaders religieuse (Doopsgezinde) overtuiging. Zo zijn we Couperus dus kwijtgeraakt.’ Noodlot draagtals datering mei 1890 (grootvader Van Kampen ten spijt is het vervolgens in oktober in De Gids gepubliceerd, waarvan de redactie geen doopsgezinde bezwaren koesterde). Maar zou Couperus er niet al eerder aan begonnen zijn? In Metamorfoze zegt hij over de spiegelroman Schaakspel van Aylva:Ga naar eindnoot3 ‘...het schrijven duurde langer, ging moeilijk, met onwil en vorderde in maanden, langzaam aan’. Uit de periode tot mei 1890 ontbreken brieven volkomen. Daardoor weten wij ook niet of Couperus van het najaar tot het voorjaar 1889-'90 steeds in Den Haag is gebleven. Daar Noodlot voor een belangrijk deel behalve in Noorwegen ook in Londen speelt, mag verondersteld worden dat Couperus die winter een reis naar Engeland heeft ondernomen alvorens aan die boek te beginnen. In Metamorfoze maakt ook Aylva een reis daarheen:Ga naar eindnoot4 ‘En hij vertrok naar Londen; vandaar naar Parijs; vandaar naar Nice.’ Noodlot begint met sneeuw in Londen, wat op januari 1890 kan wijzen. Dat Couperus Londen kende blijkt ook uit de latere Reis-impressies,Ga naar eindnoot5 waar sprake is van ‘Londensche lantarens’ en ‘de drukte... van Londen...’ Maar het kan een korte reis geweest zijn. Voor zover Couperus de wintermaanden in Den Haag heeft doorgebracht, is daar zijn vriendschapsrelatie met Johan Ram gegroeid. Sinds juni 1888 was deze uit Zeist in Den Haag gedetacheerd, waar hij als eerste luitenant bij de grenadiers diende.Ga naar eindnoot6 Couperus had hem zoals gezegd ontmoet in de kring van Emants,Ga naar eindnoot7 op diens toneelavondjes van ‘Utile et Laetum’. Ram, geboren op 7 december 1861 te Utrecht en dus anderhalfjaar ouder dan Couperus, wordt door Van Booven, die hem gekend heeft, beschreven als ‘een | |
[pagina 130]
| |
forsche, robuste, krijgshaftig uitziende persoonlijkheid, innerlijk echter tot diepe zwaarmoedigheid en mystiek geneigd’. Maar hij voegt daar aan toe: ‘Onder het ruwe uiterlijk van den militair had Couperus tevens groote sensitiviteit vermoed, en inderdaad gevonden.’ In een aantekenschrift uit die tijd schreef Emants over Ram:Ga naar eindnoot8 ‘R.m kan van niemand meer houden, zal nog eens trouwen uitsluitend om het geld, zegt dat wie uitgaat overal moet uitgaan omdat het gek is zich maar zoo eens hier of daar te vertoonen. Tegelijk jammert hij over den last en de verveling van het vele uitgaan. Hij wordt erg nagezeten door de meisjes en voelt zich ongelukkig door zijn eigen besluiteloosheid en zwakheid.’ Een andere aantekening luidde:Ga naar eindnoot9 ‘R.ms uitlegging vorig geslacht. Dit geslacht zei nog: zoo moet je zijn, nl. een fictiefideaal moet je verwezenlijken. Tegenover anderen durfde men niet toonen wat in zijn binnenste omging omdat men altijd voelde in werkelijkheid niet aan het ideaal, dat men schijnen wilde te beantwoorden. Tegenwoordig laat men zich meer gaan en lacht met die ideale menschen.’ - Deze enkele pennestreken van Emants geven enigszins een indruk, vooral als wij ook aan Van Boovens beschrijving denken, van de gekwelde man die Ram geweest moet zijn. Over de vriendschap die tussen Couperus en Ram ontstond heeft Van Booven gezegd:Ga naar eindnoot10 ‘In R. scheen Couperus iets van den volledigen mensch te vinden, waarin groote manlijke kracht en durf zich paarde aan uiterste gevoeligheid en ontvankelijkheid voor de verfijndste geestelijke verheffing.’ Het is meer geweest. De ontmoeding met Ram - een man uit zijn eigen kringen, jonkheer en telg van een oude Utrechtse familie - heeft Couperus voorgoed de ogen geopend voor de bittere werkelijkheid van zijn persoonlijke levenssituade. Waarheden die hij tot op dit moment misschien nog onvoldoende tot zich door had laten dringen openbaarden zich nu met noodlottige, onontkoombare kracht. In de te grote bescherming en geborgenheid van zijn ouderlijk milieu had zijn gevoelsleven zich tot nu toe narcistisch op zichzelf gericht. Liefdesrelaties had hij nog niet leren kennen. Wat verder niet oirbaar werd geacht, werd in deze kringen ook niet uitgesproken. Het ten tonele verschijnen van een man als Ram moet Couperus wel flink van zijn stuk gehracht hebben. Ram was een min of meer geletterd man. In de tijd dat hij Couperus leerde kennen heeft hij natuurlijk ook Eline Vere gelezen, het boek dat de jonge Haagse auteur in één slag beroemd maakte. Twee jaar ouder, en als luitenant altijd onder militairen verkerend, wist hij ongetwijfeld wat er in | |
[pagina 131]
| |
de wereld zoal te koop was. Wat dacht hij van Vincent Vere en diens schepper, die een zo duidelijk feminien getint karakter had ontwikkeld, en zelfs gecultiveerd, dat een Van Deyssel in Amsterdam, hoewel hij Couperus nooit ontmoet had - hij zal zijn informaties wel van Netscher gekregen hebben - de Hagenaar heimelijk ‘een freule’ noemde? Wat lang nog slechts een vermoeden was, staat sedert enige tijd volstrekt vast: Ram was homoseksueel.Ga naar eindnoot11 In hoeverre Couperus zichzelf tot op dat ogenblik wérkelijk kende blijft onduidelijk. Hoeveel argeloosheid school er in zijn uitingen? Uitgesproken ‘verering van de man’ komen wij aanvankelijk in zijn werk niet tegen. Anderzijds kunnen de vele naakte boezems, de bacchanten en odalisken, wulpse vorstinnen en godinnen uit zijn poëzie weinig verontrusting in zijn naaste omgeving gewekt hebben. Van zelfprojectie had men nog niet gehoord. Op het oog leek alles ‘normaal’, ook voor Couperus zelf. Wat Vincent Vere betreft, Eline denkt dat hij verliefd op haar is en dat hij haar wel ten huwelijk zal vragen. Er is in de roman niet letterlijk een toespeling te vinden van ‘tegennatuurlijkheid’ bij Vincent, hoe decadent hij zich verder ook moge voordoen. Voor St. Clare geldt trouwens het zelfde. Deze vraagt Eline zelfs regelrecht ten huwelijk. - Om kort te gaan, het gewraakte onderwerp lag misschien wel op de loer, maar kreeg geen kans omdat de auteur zelf er zich niet ten volle van bewust lijkt te zijn geweest. In Noodlot echter staan de zaken ineens anders. Het is alsof Couperus plotseling tot het besef is gekomen dat er iets noodlottigs met hem aan de hand was. Behalve Elisabeth, van kind at aan praktisch zijn zuster, had nooit een vrouw hem wérkelijk geboeid. Zelf vrijwel als meisje opgevoed, met en tussen vrouwen, had hij zich sterk met het andere geslacht geïdentificeerd. De onverhoedse ontmoeting met iemand als Ram, een sterk manlijk tegenwicht, was een hevige schok. De tegenstrijdige gevoelens die plotseling in hem opwoelden brachten hem in verwarring. De korte roman Noodlot lijkt dat althans aannemelijk te maken. Merkwaardig is vooral dat in dit boek de relatie Vincent-St. Clare uit Eline Vere als het ware gecontinueerd wordt in Bertie-Frank, maar ditmaal zo geperverteerd dat het drama eindigt in moord en dubbele zelfmoord. Daar steekt vermoedelijk meer achter dan alleen maar literatuur, ook al werkt de invloed van Ibsens Spoken nog steeds door (het toneelstuk wordt nu zelfs met name genoemd).Ga naar eindnoot12 Frank heeft trekken meegekregen die sterk van Rams persoonlijkheid | |
[pagina 132]
| |
zijn afgeleid. Emants, van zijn kant, ‘kopieerde’ Ram ook al, en nog veel nauwkeuriger, in zijn luitenant Siria, hoofdpersoon in zijn verhaal Zwijgen. De aan Emants ontleende gegevens, gecombineerd met wat wij verder uit andere bronnen over Ram weten, maken dat de trias Frank-Ram-Siria zich min of meer als een eenheid aan ons voordoet. In Noodlot is Frank groot en vierkant, en een man van de wereld. De feesten, diners en orgieën vervelen hem echter. In zijn als zinloos ervaren leven vindt hij geen voldoening, er zit hem iets dwars. Dit alles ging evenzeer op voor Ram. Aan diens graf in 1913 - Ram koos toen in schijnbaar volle gezondheid zijn eigen dood - zouden twee mannen gewagen vanGa naar eindnoot13 ‘het droevig lijden, dat jhr. Ram voor zijn omgeving altijd achter een vriendelijken glimlach wist verborgen te houden’. Een door een vriend geschreven necrologie spreekt van een bescheiden natuur, een zacht gemoed, een weinig strijdbaar karakter.Ga naar eindnoot14 Tevens wordt zijn fijnzinnige geest in herinnering gebracht. Hij heet een denker geweest te zijn, met een scherpe opmerkingsgave.Ga naar eindnoot15 Frank raakt in Noodlot verstrikt in de glibberige tentakels van een wel, uiterst androgyn aangelegde jeugdvriend, Bertie, een geraffineerde parasiet, letterlijk door hem in Londen van de straat geraapt. Als Frank liefde voor Eve opvat, op reis in Noorwegen, zegt de laatste dat zij Bertie eigenlijk ‘bijna als een meisje beschouwt’. Dit alles, gecombineerd met de duistere nachtelijke avonturen waar Bertie zich in Londen bij herhaling aan overgeeft - diens voorkeuren laten weinig te raden over; op een partijtje met drie vrouwen amuseert hij zich op zijn eigen manier, ‘in eene diepe minachting voor het vrouwlijk geslacht, ongevoelig voor haar drieër bevalligheden’ - , maakt dat Berties seksuele geaardheid voor een goed verstaander nogal duidelijk is, ook al wordt er expressis verbis niets uitgelegd. Het bij de naam noemen van het desbetreffende ‘euvel’ was in Nederland in die tijd echter volstrekt taboe, zeker in Haagse kringen, en in geschrifte wel helemaal. Couperus kon en wilde niet duidelijker zijn dan hij toch al was. Hij moest er bovendien rekening mee houden dat zowel zijn ouders als alle andere leden van de grote familie Noodlot zouden lezen dan wel er óver zouden lezen. In het boek dringt Bertie zich als een wig tussen de geliefden in, uit giftige jaloezie. Tenslotte vermoordt Frank hem. Diens zelfmoord daarop, samen met Eve, vindt evenals bij Ibsen plaats door middel van een flesje morfine. De herhaaldelijke verwijzingen naar Spoken zijn bestu- | |
[pagina 133]
| |
deerd door Klein, die tot de onontkoombare conclusie kwam dat, volgens de in Noodlot uitgewerkte opvattingen, de zon van het ware geluk pas gezien zal worden na de bevrijdende dood:Ga naar eindnoot16 eerder is de mens niet meer dan een toneelspeler, een acteur die een tevoren vastgelegde tekst en rol krijgt toebedeeld door zijn fatum. De zogenaamde menselijke wil zou op een illusie berusten. Gedreven door het zich bewust worden van zijn niet meer te veranderen afwijkende seksuele geaardheid - wat inderdaad als door een noodlot gedecreteerd kan worden beschouwd, daar de wil er geen vat op heeftgaat Couperus nu veel verder dan in Eline Vere, waar St. Clare met Emerson elke vorm van determinisme verwerpt. ‘Denken maakt in Noodlot de romanfiguren niet vrij,’ besluit Klein terecht. Dit was het wat Couperus ook in zichzelf moest leren aanvaarden. Het werd hem daarbij niet gemakkelijk gemaakt. Spoedig zou hij zelfs de wijk naar Parijs nemen, naar hij hoopte voorgoed. Ondanks het door-slaggevende succes van Eline Vere is 1890 voor hem een jaar vol problemen geworden. Men mag zelfs wel van een existentiële crisis spreken. Zijn omgeving verwachtte immers van hem dat hij netjes zou trouwen. Twee vrouwen uit zijn naaste familie dongen naar zijn hand.Ga naar eindnoot17 Beiden waren zij nichtjes van hem, die onder de kastanjeboom in de Sophialaan, elk op haar eigen manier, erg van hem gecharmeerd waren geraakt: Minta Baud en Elisabeth Baud. Met Schaakspel heeft Couperus in Metamorfoze zelf zijn Noodlot vergeleken.Ga naar eindnoot18 Er wordt daar echter in het geheel niets over een intrige meegedeeld, alleen de kwintessens komt ter sprake: het noodlot als enige levensmacht. Emilie/Elisabeth accepteert dat niet zonder meer. Voor de man die haar boeit en die zij juist zo bewondert, koestert zij hoop op iets beters, dat zij ziet als een hemelse ster.Ga naar eindnoot19 Zij wil Hugo/Louis beschermen tegen het lot dat Frank, Eve en Bertie heeft getroffen. En moeten wij hier misschien niet ook het lot van Petrus Theodorus Couperus aan toevoegen, de krankzinnig geworden broer van Louis? Wat wij geneigd zijn literaire motieven te noemen had direct met bittere werkelijkheid te maken. Over zelfmoord zal in Couperus' naaste omgeving ongetwijfeld dikwijls gesproken zijn. Het feit mag niet over het hoofd worden gezien dat twee van zijn beste vrienden - en Couperus heeft er nooit vele gehad - er toe zijn overgegaan: eerst Gerrit Jäger, en in 1913 ook Johan Ram. In het voorjaar van 1890 begon Elisabeth Baud te beseffen dat zij van | |
[pagina 134]
| |
haar neef Louis, de buil op haar voorhoofd ten spijt, hield als van geen ander: ‘Zij had hem altijd liefgehad, altijd van kind af aan.’ Het noodlot, dacht zij,Ga naar eindnoot20 ‘zoû niet durven verpletteren, een, die werd bemind....’ De ster als symbool was bestemd de band te sieren die Couperus een jaar later zelf ontwierp voor zijn volgende boek, Extaze, een indeme liefdesgeschiedenis.Ga naar eindnoot21 Zover was het echter nog niet. Na de voltooiing van Noodlot in mei 1890 vertrok Couperus voor enkele weken naar Karlsbad. Het staat niet vast met wie, vermoedelijk echter reisde hij samen met zijn tante Wilhelmina - nu eenenzeventig jaar oud - en haar jongste dochter Minta, die met haar achtentwintig jaren hopeloos bezig was een oude vrijster te worden. Beide hebben model gestaan voor de twee hoofdpersonen van de novelle die Couperus aldaar begon te schrijven en die veelzeggend ook in Karlsbad speelt, Eene illuzie.Ga naar eindnoot22 In de familiekring vond men het tamelijk vanzelfsprekend dat Louis maar met Minta moest trouwen. Zij werd te oud voor een ander. Bovendien waren er generaties lang Couperussen met Bauds in het huwelijk getreden, er bestond dus als het ware een traditie. - Maar Couperus voelde er niet veel voor. De in die die nogal eens gehuldigde moraal ‘dat alles wel over zou gaan als je maar eenmaal getrouwd was’ moet hij met argwaan hebben bekeken. Hoe zou zijn wil toereikend kunnen zijn om deze vorm van noodlot te overwinnen? Er kwam nog iets bij. Johan Ram was ook al in een zeer depressieve stemming. Hij liep rond met plannen te tekenen voor het Oostindische leger.Ga naar eindnoot23 Tegen Emants had hij gezegd, met de Atjehoorlog in gedachten: ‘Dan wil ik een Willemsorde halen want dat hoort er zoo bij. Ik geef niets om die dingen. Eigenlijk ga ik alleen om mij te laten doodschieten.’ - Een gedwongen huwelijk, een verloren vriend, het waren perspectieven om iemand de moed voorgoed te laten verliezen. Aan Netscher schreef Couperus dan ook, toen hij weer terug was uit Karlsbad, een mismoedige brief. Netscher had hem zijn Uit ons parlement gestuurd. Op 8 juli 1890 bedankte Couperus hem daar voor:Ga naar eindnoot24 ‘Ik schreefje niet eerder omdat ik in een zeer beroerde stemming was - en nu nog ben - en dat ik geen energie genoeg had om zelfs maar enkele woorden tot je te zeggen. Ik heb je werk met belangstelling gelezen, omdat het van jou was; anders had ik het, geloof ik, niet gelezen. Want al die mannetjes interesseeren me om hunzelve heel weinig en alleen een beetje, om de kunst, die jij wel zoo goed bent aan ze te verspillen. Ik hoop van harte dat je er veel geld | |
[pagina 135]
| |
meê verdient; anders begrijp ik in mijn onpolideke naïveteit heusch niet waarom je al die vervelende heeren zoo analyzeert. Ik zoû zoo gaarne eens een groot, flink, zuiver artistiek werk van je lezen: je lijkt me net de man om iets groots en flinks te maken. Hoe staat het met “Egoïsme”? Mijn Noodlot verschijnt niet als premie van het Nieuws; de heeren vonden het te akelig voor hunne abonnés en ze hebben au fond gelijk. Het komt nu in October in de Gids en dan, bij wien weet ik nog niet, apart uit. Ik zoû het heel aangenaam vinden als jij er de opdracht van wilde aanvaarden. Wil je dat? Vergeld kwaad met goed en doe het. Dan zend ik je later de druk-proeven van den Gids ter inzage en ter kennismaking. Ik ben nu bezig aan een novelletje: Een Illuzie en zal met het najaar nan een grooten roman beginnen: Extaze, waarvan de hoofdfiguur mij echter nog maar alleen voor oogen staat. Ziedaar mijn litteraire bezigheden en voornemens, die me in deze dagen van spleen nog een ietsje aan het leven doen hechten, al is het met veel. Ik ga niet met de Emantsen op reis, omdat ik er op het oogenblik niet de minste lust in heb. In September ga ik voor, naar ik hoop, langen tijd naar Parijs, zoolang als mijn duiten duren. Kom me dan maar eens opzoeken. Et à ce, adieu, mijn beste kerel, schrijf me gauw of je mijn boek aan je opgedragen wilt zien [...]’ Waarom droeg Couperus dit boek nu juist aan Netscher op, die met het ontstaan ervan toch weinig te maken heeft gehad? - Met Netscher samen had Couperus enkele jaren eerder Zola's Thérèse Raquin gelezen, een boek dat hij zijn leven lang is blijven bewonderen en dat ook later werk nog beïnvloed heeft. Juist in deze roman komt de noodlotsgedachte allesoverheersend naar voren. Ook bij Zola eindigt het verhaal met een dubbele zelfmoord. Het door Netscher aangehangen naturalisme heeft Couperus in geen ander boek zo beziggehouden als hier.Ga naar eindnoot25 In geen van zijn latere romans heeft hij zich met meer overtuiging in de schaduw van Ibsen en Zola tezamen geplaatst. Couperus werd vervolgens gegrepen door een andere schrijver, wiens werk nieuwe perspectieven voor hem opende: Paul Bourget. Van diens Un coeur de femme had hij drie dagen voor zijn brief aan Netscher, op 5 juli 1890, de laatste aflevering gelezen.Ga naar eindnoot26 Het boek is namelijk in Le Figaro als feuilleton gepubliceerd, voor het afzonderlijk verscheen. Extaze, de roman waar hij in de brief aan Netscher voor het eerst over spreekt, blijkt sterk door Bourgets nieuwe boek geïnspireerd te zijn. Wie bedoelt Cou- | |
[pagina 136]
| |
perus met ‘de hoofd-figuur’? Was dit een afspiegeling van Johan Ram, die zich op dat ogenblik nog steeds in Den Haag bevond? Tijdgenoten hebben het zo wel beschouwd.Ga naar eindnoot27 Intussen had Ram definitief het besluit genomen naar Indië te gaan. Op 16 juli 1890 berichtte Het Vaderland dat hij voor vijf jaar getekend had. (Ram bleef overigens nog tot 2 mei 1891 in Nederland, zodat hij Couperus' verloving met Elisabeth Baud heeft meegemaakt.) In de loop van juli 1890 heeft Couperus Eene illuzie voltooid. Gefrustreerde liefde is ook ditmaal het onderwerp: Tila en haar oude moezie in Karlsbad, terwijl Tila's minnaar Carel - alweer een Careltje! - in Scheveningen de drukproeven mag corrigeren van Tila's gedichten. Zij heeft een Christus-cyclus geschreven, die in De Nieuwe Gids zal verschijnen.Ga naar eindnoot28 Actueler kon het haast niet, Couperus was het tijdschrift na Van Deyssels prachtige recensie tijdelijk goed gezind. In het verhaal hoopt Tila dat de weke Carel haar vroeg of laat zal overmeesteren. Hij voelt daar echter niets voor. Er is ‘iets mannelijks in haar verdwaald’, en Carel heeft Tila dus maar liever platonisch lief. - Als Carel echter persoonlijk naar Karlsbad komt, vlamt de hoop van Tila op. Ook moezie veert overeind. Vervolgens gaat Tila tot actie over. Terwijl haar moezie de Figaro en Het Vaderland (!) leest, doet zij pogingen Carel letterlijk te verleiden. Vergeefs natuurlijk, want ‘hij verlangde niet naar de ketting harer armen om zijn hats’. Tila blijft voor Carel slechts ‘de goddelijke abnormaliteit van een empyreïsch wezen in een aardsche vrouw’. Dit brengt hem overigens wel in een bepaalde extase. Want bestond er iets heerlijkers dan dit: ‘zij was geene vrouw, zij had geen sekse, zij bestond niet, zij was eene illuzie’? Tila evenwel neemt het niet langer. De vermeende gelieven gaan voorgoed uiteen. De geromanriseerde versie dus van het gemankeerde huwelijk met Minta: het heeft er althans alle schijn van. Aan Elisabeth wilde Couperus zich overigens evenmin binden. Het liefst hoopte hij helemaal nooit te hoeven trouwen. Ook al om praktische redenen niet: want hoe moest hij, een beginnend schrijver, ooit de kost voor twéé mensen verdienen? Nu woonde hij nog bij zijn ouders in, beschermd en vooral ook goedkoop... Elisabeth, van haar kant, bleef in stilte een ster van hoop koesteren. Zij wist heel goed dat Louis, zij het dan op zijn manier, veel van haar hield. In een brief aan zijn nichtje Marie Vlielander Hein kwam Couperus daar ook rond voor uit:Ga naar eindnoot29 ‘Ik vind het heel lief in je dat je zoo een sympathie voor | |
[pagina 137]
| |
B.[etty] hebt, zij heeft een karakter dat heel weinig menschen kunnen doorgronden, een ziel van exquize fijnheid, en het getuigt heel hoog voor je dat jij die fijnheid hebt gevonden.’ Een eervolle onderscheiding op 12 augustus bracht een onvoorzien maar aangenaam financieel meevallertje met zich mee. Voor zijn roman Eline Vere werd aan Couperus toen de Thieme Prijs toegekend. Juryleden waren de heren A. Pierson, G. Kalff en R. Kollewijn. Nu hij over wat extra geld beschikte, begonnen ook de Parijse plannen van lieverlede duidelijker contouren aan te nemen. In die zomerdagen werkte hij weinig. Met Ram maakte hij's avonds soms een wandeling door de Scheveningsche Boschjes. Samen zagen zij hoe de wolken aan de maan voorbij trokken. Aan Marie Vlielander Hein, die weer met haar ouders en verdere familie in Nunspeet logeerde, schreef hij:Ga naar eindnoot30 ‘Het was pikdonker en we konden geen hand voor oogen zien soms. We kwamen niemand tegen, het was als liepen we in de inkt! Die groote ster, die flambouw des hemels, glansde met volle kracht en doofde dan in eens weer uit... zou dat lets beteekenen... een voorteeken?’ In dezelfde brief sprak hij over Extaze, waarin maar drie hoofdpersonen een rol zouden spelen. In zijn geest begon de compositie ervan al te groeien. Ondanks Rams aanwezigheid verlangde hij soms ook naar Nunspeet - de vrolijke dagen van Eline Vere op de Horze! - waar de Vlielander Heins lange wandelingen over de heide maakten. Hij schreef Marie:Ga naar eindnoot31 ‘Zou je niet van die witte duinen, waar papa de ezelin “plus blanche que la blanche hermine” heeft ingeteekend, een bedje van erica voor me kunnen meenemen? [...] Denk eens aan het ongelukkige stadsmensch, dat slechts droomt van roze heideplaggen en groote luchten daarboven. Heb je al een aquarel gemaakt naar mijn conceptie?’ Onder aan de brief schetste hij een heide bij dreigend regenweer, en hij krabbelde er bij: ‘Wolk voor verbetering vatbaar, maar het sentiment is niet te miskennen in den fijngetoetsten horizon.’ ‘Den 25sten fileeren wij naar Luik,’ schreefhij ook nog. ‘Het zal wel dol zijn, maar erg vermoeiend... vroeg op, veel afdoen, altijd uit!’ - Minta en Elisabeth Baud zijn ook naar Luik gegaan.Ga naar eindnoot31 Gedrieën zouden ze er logeren bij tante Taets van Amerongen-Riesz, dochter uit het tweede huwelijk van Couperus' grootmoeder Couperus-Cranssen. Zij woonde er 22 quai de la Boverie.Ga naar eindnoot32 Van Luik uit maakte Couperus een uitstapje naar Chaudfontaine. Hij bleef er slapen, inGa naar eindnoot33 ‘een kleine achterkamer, die dade- | |
[pagina 138]
| |
lijk op de moeras-groene Vesdre ziet. De bergen staan er nauw achter, beklemmend in den avond. De rivier is dood, verstorven. Mij buigend uit het raam, zie ik reusachtige waaiers electrisch licht, als een witten ether uit gloeizonnen. Het Kurhaus, dood, verstorven als de rivier, sombert daar in weg. Het is als wil het niet sterven, als ontsteekt het daarom al zijn hel gegloei, om te lokken, als kaarsen muggen lokken. Niemand zit aan de tafeltjes, in den witten ether. In het dorp zeurt uit een mallemolen een dean, altijd dezelfde.’ De melancholie van deze dagen was onontkoom baar. Terug in Den Haag bleef hij in die zelfde, trieste stemming verkeren. Zijn alter ego Hugo Aylva was hetGa naar eindnoot34 ‘of hij iederen dag dieper zonk in de modder van zijn melancholie, de modder van zijn altijd zelfde gedachten. Iederen dag voor zijn geestes-oog liet hij zijn jonge leven trekken voorbij, en zag hij de onwaarde ervan, de nutteloosheid. De onwaarde van zijn bestaan, de nutteloosheid van zijn pogen. Zijn gemis aan gezonde vreugde, zijn blindheid voor een levensdoel. Het was een hersennevroze van artist, die twijfelt aan zichzelven en wien de twijfel een kanker kan worden, aan de ziel, ongeneesbaar.’ In Metamorfoze plaatst Couperus deze wanhoop in een theosofische context. Hij was op dit ogenblik van zijn leven alleen maar ‘ziek om zijn eigen ziel, raadsel voor haarzelve, doodzwak in haar eigen onoplosbaarheid, en hevig verlangende naar den vasten steun van een groote sympathie’. Vijfentwintig jaar later, in 1915, heeft Couperus de trieste periode van vlak voor zijn Parijse escapade nog eens kort opnieuw beschreven. Hij was toen sinds enkele maanden gerepatrieerd vanwege de oorlogsomstandigheden, woonde aan de Hoogewal en voelde zich als het ware weer teruggeworpen naar de jaren van zijn jeugd:Ga naar eindnoot35 ‘O, Smart, die ik heb geleden, ik heb u nooit vergeten!’ riep hij toen uit. ‘Het leven is voort gegaan, omdat ik toèn jong was en sterker dan ik zelve wist en niet gestorven ben en mij slechts snikkend, gebroken heb laten zinken in de armen van al wat troostend mij wilde omringen. Maar heb ik u ook verzwegen, o Smart, ik heb u nooit vergeten.’ Overduidelijk heeft hij toen durven belijden wat de kern van zijn problematiek was, namelijk dat wat L.S.A.M. von Römer in 1904 in een brochure over homoseksualiteit zou betitelen als Ongekend Leed: ‘O, mijn Leed, o mijn hevige Smart... toèn, eenmaal, scheent gij mij bovenmenschelijk toe; nu heb ik u uìt geleden, maar vergeten zal ik u nooit. O mijn | |
[pagina 139]
| |
Smart, wat waart gij toen zwaar, wat hebt gij mij toen verpletterd, zoo zeer, dat ik mijzelven nu verbaas, dat ik nog leef. Wat heb ik met u geworsteld, gehijgd, wat hebben wij samen geleden, ik om ù maar gij om mij, die mij smart aan moest doen, o Smart! [...] Moeder van mijn ziel! Gij zijt de Waarheid geweest, de immense Waarheid, bijna te immens voor mijn kleine leven, te verpletterend voor mijn kleine zelf! Gij zijt de reusachtige Werkelijkheid geweest, o immense smart, die de goden mij gaven!’ Toen, na een kwart eeuw, kon hij schrijven: ‘Gij zijt voorbij, gij zijt gegaan. Alles van u is gegaan. Alles wat gij waart: liefde, lijden, smachten, snikken, seconden geluk en maanden wanhoop... dat àlles, dat àlles is heen.’ In 1890 was het de bittere werkelijkheid. Niet de goede stemming om geheel alleen op reis te gaan. Op 13 oktober liet hij zich desondanks uitschrijven, om zich in Parijs te vestigen.Ga naar eindnoot36 Zonder Elisabeth, zolang zijn geld zou duren - maar als het mogelijk was: voorgoed. Dat hij het meende bewijst zijn aankoop van een oersterke houten koffer bij Perry, die hem precies drieëntwintig jaar heeft gediend, tot hij hem uiteindelijk in 1913 toch heeft moeten afdanken - in Barcelona.Ga naar eindnoot37 Het is een van Couperus' dierbaarste bezittingen geweest, een koffer die volgens hem een ziel had: ‘Die houten koffer was heel zwaar, maar hij was daarbij ontzettend solide en hoewel ik geloof, dat ik in het bruto gewicht van mijn bagage veel overwicht heb betaald gedurende de vele jaren, dat hij mij diende, had ik die koffer erg lief en diende hij mij verbazend trouw. [...] Er schrijnt iets over mijn hart wanneer ik aan hem denk. [...] Hij was een koffer met een ziel.’ Geen wonder. Het was de koffer die Couperus meenam om in Parijs een nieuw leven te beginnen.
Een succes werd dit avontuur niet bepaald. Terwijl in Holland de publikatie van Noodlot grote opschudding veroorzaakte, zwierf hij eenzaam door een vreemde stad waar het ijskoud was, en waar hij vooral alle menselijke warmte moest missen. Aan Marie Vlielander Hein schreef hij treurig, al kort na zijn aankomst:Ga naar eindnoot38 ‘Ja kind, ze zijn wel lang, heel lang geleden, de dagen van Nunspeet, de dagen van de hei, en de sterren, en ze komen nooit weer terug.’ Hij vroeg haar te trachten zijn moeder over te halen naar Parijs te komen. Maar zij is daar niet in geslaagd, ondanks zijn woor- | |
[pagina 140]
| |
den: ‘Ik heb een gevoel of ik een schaduw sla over alles wat me omgeeft en iedereen tot wie ik spreek...’ Couperus had een trieste achterkamer in de rue Pasquier betrokken,Ga naar eindnoot39 ‘op de tweede verdieping van een groot huis; de kamer somber, de meubelgordijnen eenvoudig terzijde weggeschoven, somberrood. Voor het glas bloemen van guipure; de vensters gaan als glasdeuren open naar binnen, met een roestig vergulden kruk; een ijzeren balconhekje krinkelt er laag voor, met éene zelfde arabesk rechts en links [...]. Over den muur van den cour heen zie ik de façades van de Rue de l'Arcade. Alles is stil, gedempt als in eene provinciestad; het gebruis der boulevards is hier niet te hooren. Een enkele maal eene zware kar, die eenzaam wegrammelt; een rijtuig, vlug, wieleratelend, met een tikkelenden hoefslag van het paard.’ Soms legde hij een suikerklontje in de vensterbank, voor de duiven. Maar de suiker bleef liggen en verregende. Ze eten geen suiker, zei de knecht van het huis, Joseph. Couperus had een portefeuille vol aanbevelingsbrieven voor Massenet, Goncourt, Zola, Bourget, Van Beers bij zich. Eén daarvan had hij gekregen van de beeldende kunstenaar C.L. Philippe Zilcken, en de brief voor Zola zal Ten Brink hem wel meegegeven hebben.Ga naar eindnoot40 Deze heeft namelijk zelf met Zola gecorrespondeerd. Een kennis die in Parijs woonde, Frits Lapidoth - correspondent van Het Nieuws van den Dag - had Couperus kunnen introduceren waar hij maar wilde, maar hij maakte er geen gebruik van. Het is zelfs de vraag of hij Bourget bezocht heeft, voor wie hij toch sinds Un coeur de femme zo een grote bewondering had opgevat. De enige die hij een paar maal een bezoek heeft gebracht, was Teodor de Wyzewa, die zich voor de Nederlandse literatuur in het algemeen en voor Couperus in het bijzonder interesseerde. De Wyzewa heeft ook waarderend over hem geschreven.Ga naar eindnoot41 Zonder de warmte van familie of intieme vrienden kon Couperus het leven nauwelijks aan. In november schreef hij aan zijn zuster Trudy in Indië:Ga naar eindnoot42 ‘Ik ben nu in den Foyer der beschaving en ik vind het leven hier zoo afgesleten, zoo onfrisch, zoo zonder eenigen geur van jeugdig mooi. Parijs lijkt me een oude, vuile stad, waar de verguldsels der cafe's en theaters, de cosmopolitische warwinkel der boulevards, de fiacres en de cocottes, allen oud, vuil, afgesleten zijn; een navrante boel, waar het iemand een kwelling is in te leven. O, natuurlijk, er is hier “Kunst” en “Beschaving”, jawel, o God! jawel, ik weet dat, maar leef er eens in,... en | |
[pagina 141]
| |
toets, wat je hier vindt aan je eigen ideeën, aan je illusiën, wat een déceptie!...’ Van het Théatre Français hield hij wel, en Réjane zag hij graag eens acteren. De Grand Opéra echter viel hem in alle opzichten tegen. Hij ging naar een lezing van de beroemde criticus Francisque Sarcey over Paul Bourgets Un coeur de femme, maar vond het een marteling van twee uren lang: de man ontpopte zich in zijn ogen als botte bourgeois. Zelfs de zogenaamd elegante Parisiennes liepen er uitgesproken slordig bij: ‘De actrices zijn hier, naar wat ik zie, de eenige vrouwen, die zich goed kleeden; ten minste, de mondaines, die ik in den Grand Opéra zag, hadden oude jurken aan. Maar het is ook nog niet het seizoen.’ - Hij hoopte, zo schreef hij, in januari eindelijk in de loges de nieuwste creaties van Worth en Doucet te kunnen bewonderen.Ga naar eindnoot43 Het zou er echter niet van komen... Het is in deze tijd geweest dat Couperus een briefje ontving van iemand die gedurende vrijwel zijn hele kunstenaarsleven voor hem van buitengewoon grote betekenis zou worden. Een zekere L.J. Veen te Amsterdam, in die dagen nog een jonge, weinig bekende uitgever, schreef hem dat hij in De Gids zijn Noodlot gelezen had. Hij wilde het graag als boek uitgeven. Voelde Couperus daar iets voor? - Wat dacht deze Veen wel! Met één regel schreef Couperus de man terug ‘dat Noodlot zeer spoedig verschijnen zal bij de Uitgeversmaatschappij Elzevier’.Ga naar eindnoot44 Dit nam niet weg dat Couperus zijn naam goed in de oren knoopte. Hun tweede, latere contact, dat een relatie voor jaren zou garanderen, is van Couperus uitgegaan. De enige schets die hij eind 1890 in Parijs geschreven heeft, Een verlangen (gedateerd december), geeft ons een goede, zij het navrante, indruk van de naargeestige stemming waarin hij verkeerde.Ga naar eindnoot45 De hoofdpersoon in deze novelle maakt lange, doelloze zwerftochten door de stad. Zo heeft Couperus het ook beschreven in een brief aan Marie Vlielander Hein,Ga naar eindnoot46 waarin hij spreekt van ‘kolossale wandelingen, heel Parijs door, en ik amuseer mij dan om naar de namen van de straten te kijken en maak alzoo een locale studie van Parijs... Zoo nu en dan, al schrijf ik het niet aan oma [zijn moeder], dan is het hier zoo groot en wijd en koud en eenzaam om me heen, alsof Parijs de Sahara is. En nu zal je wel zeggen, waarom kom je niet terug, daar waar je het niet koud en niet eenzaam zoû hebben, maar heusch, ik voel dat het beter is, dat ik weg ben uit Den Haag, zelfs weg van jullie allen die zoo veel van mij houden en al heb ik het nu en dan koud, ik heb toch nog geen oogenblik berouw gehad dat ik hier ben gekomen...’ | |
[pagina 142]
| |
Kan de verklaring van deze laatste woorden misschien liggen in een passage uit Een verlangen? De hoofdpersoon aldaar heeft ‘acht maanden eene jonge vrouw zoo half en half lief gehad, eene vrouw, die hem aanbad’. Minta? En vervolgens horen wij: ‘hij was vlak daarop verloofd geweest met een jong meisje, dat hem na een jaar lijdens tegen haar eigen zin zijn woord terug gegeven had, omdat ze inzag, dat hij niet genoeg voor ze voelde om heur man te zijn.’ Elisabeth? Hoe dit ook zij, liefdesproblemen zijn in Holland zonder twijfel aan Couperus' vlucht naar Parijs voorafgegaan. In Een verlangen analyseert hij in ieder geval messcherp wat er eigenlijk met hem aan de hand was. Couperus begon zijn eigen noodlottig narcisme steeds duidelijker te doorzien. Hij kón niet iemand liefhebben:Ga naar eindnoot47 ‘Want - en dit was het juist - hij had nog nooit zoo iemand ontmoet, noch man, noch vrouw, die bij hem dat onwederstaanbaar, onherroepelijk, noodlottig verlangen had opgewekt zich te geven, zich te ontsluiten, zich te openen, opdat die man, die vrouw - die er niet waren - zien zouden zijn verlangen, smachtende in de diepte dier ontsloten ziel.’ Alleen bij zijn moeder kon hij zichzelf zijn. Daarom juist was hij ook van haar weggegaan. Het hoofdmotief van Gedroomd minnen duikt ineens weer op. Het ‘pluk den dag’ is alleen voor andere mensen weggelegd, niet voor hem: ‘wat hij eischte was het absolute, het volmaakte, het geheele, en die menschen, ze stelden zich tevreden met wat relatief, onvolmaakt en ten deele was’. Couperus' diepste wens, of liever zijn narcistisch-infantiel credo, luidt tenslotte zo: ‘Niet op te wassen, maar klein te blijven, naakt en klein in zondelooze onschuld, te lachen en te zingen met oogen en monden van naiveteit, hoog boven den modder en het zweet, lief te hebben met alléen naiveteit, met liefkoozingen zonder wellust, met zoenen van ziel!’ Wie zo denkt, is natuurlijk niet de meest geschikte kandidaat voor het volkomen huwelijk. Anderzijds mag een vrouw die zulke woorden leest, geschreven door de man van wie zij houdt, zich voor gewaarschuwd houden. - Elisabeth wist precies waar zij aan begon.
Al zijn misère ten spijt was Couperus niet van plan naar Den Haag terug te keren. Had een sterfgeval hem daar niet toe gedwongen, wie weet hoe het verder met hem zou zijn gegaan. Op 5 januari 1891 overleed de oudminister van Koloniën G.L. Baud, Couperus' oom. Hij was de grootvader van Elisabeth, die nog altijd bij hem in de Sophialaan inwoonde. Baud | |
[pagina 143]
| |
bereikte de leeftijd van negenentachtig jaar. Onvoorbereid kwam zijn dood dus niet. De gevolgen waren er niet minder ingrijpend om. Eerlang immers zou het huis voor de weduwe, tante Wilhelmina Baud-Couperus, veel te groot zijn. Het lag voor de hand dat zij dan naar een andere woning moest uitzien. Zij was tweeënzeventig en had aan zoveel ruimte geen behoefte meer. Couperus reisde naar Den Haag terug om de begrafenis bij te wonen.Ga naar eindnoot48 Of hij déze beschikking van het noodlot betreurd heeft? Het valt te betwijfelen. Elisabeth, van haar kant, was hulpeloos. Haar grootmoeder bleek zelfs niet in Den Haag te willen blijven wonen. Waar moest zij heen? Het lag in de aard der verwachtingen dat er veranderingen op til waren. In die dagen hebben Louis en Elisabeth een besluit genomen. Als jong auteur verdiende hij weinig, niet genoeg om van te leven. Na de dood van zijn ouders zou hij echter over eigen middelen beschikken. Elisabeth erfde wat geld van haar grootvader. Daar zij werkelijk innig veel van haar neef Louis hield en tot offers bereid was, zocht zij naar een oplossing die voor haarzelf, voor hem en tenslotte ook nog voor haar grootmoeder de meest aanvaardbare was: trouwde zij met Louis, dan kon zij alle praktische zorgen van hem afnemen. Zelf verwierf zij onafhankelijkheid van haar familie. Niet alleen zag zij zo een levenstaak voor zich liggen, maar zij hoorde tevens weer ergens bij. In plaats van met haar grootmoeder in de provincie te gaan vegeteren kon zij een heel eigen leven opbouwen, samen met de man voor wie zij een zo grote bewondering en genegenheid koesterde: Louis Couperus. Dat zij zeer essentiële beperkingen had te aanvaarden, moet zij gewoon geaccepteerd hebben. Af te moeten zien van kinderen, in een huwelijk dat meer op een samenleven van broer en zuster leek: zij zou er zich in schikken. - Kort na de begrafenis werd hun verloving bezegeld.Ga naar eindnoot49 Voor Minta was het niet prettig: zij naderde de dertig en had geen ander uitzicht dan bij haar moeder blijven. In Baarn, want dat zou het worden. In de ijzig koude winterdagen maakten de jonge verloofden soms een wandeling, of zij probeerden - in Rijswijk, op een ondergelopen stuk land - elkaar te leren schaatsenrijden.Ga naar eindnoot50 Dit werd natuurlijk een mislukking. Couperus had immers geen ‘sportchromosoom’. De vorst werd steeds strenger. Rivieren vroren dicht, en aan zee ontstond een ijswal. Op een van die januaridagen begon Couperus in een blauw schrift van Mensing en Visser aan het boek dat hij al sinds een half jaar wilde schrijven, | |
[pagina 144]
| |
Extaze. Als in trige koos hij een zelfde probleemstelling als Paul Bourget in Un coeur de femme:Ga naar eindnoot51 een teruggetrokken levende jonge vrouw ontmoet een jongeman die er op los leeft en wordt zonder het te willen verliefd op hem. Deze liefde moet zij tenslotte opgeven. Dit gegeven - dat in het begin tot in details overeenkomsten met Bourgets boek vertoont - werkte Couperus anders uit dan zijn Franse voorbeeld. Hij vlocht er zowel het hoofdmotief van Eene illuzie als het thema van zijn eigen diepe verlangen naar ‘liefkozingen zonder wellust, met zoenen van ziel’ doorheen. Bovendien voegde hij als trait d'union tussen de beide hoofdfiguren een sterk androgyne knaap toe, Jules, in wie wij een duidelijke zelfprojectie mogen zien. Jules kan bij voorbeeld op school niet mee, uitgerekend in de derde klas! Maar er is nog meer. Jules voelt een grote vriendschap voor de minnaar in het boek, Taco Quaerts. Hiermee duikt het Vincent / St. Clare en Bertie / Frank motief dus weer op. De verbindende vrouwenfiguur heeft in de drie boeken trouwens steeds verwante namen: Eline Vere (E.V.), Eve, Cecile van Even. Tijdgenoten is het voorts al opgevallen dat Quaerts veel gelijkenis met Johan Ram vertoonde, niet alleen uiterlijk maar ook wat karakterstructuur betreft.Ga naar eindnoot52 Het boek is dus nauw met Couperus' eigen leven en zijn vroegere werk verbonden. Toch is er een verschil met her er aan voorafgaande boek. Waar in Noodlot letterlijk ook het noodlot overwint, zegeviert in Extaze het goede, wederom door de invloed van Emerson, die het positieve element aandraagt: de ster van Elisabeths hoop. De novelle Een verlangen behandelde het zoeken naar een ideale, identieke, reine zusterziel, ‘die smachtte als hij... En leefde die, wanneer zouden zij elkaâr dan ontmoeten? Nog in dit leven? Na duizend metempsychozen?’ Ook in Extaze gaat het daar bij uitstek om. Nu echter wordt dit hoge doel bereikt, zij het slechts voor één avond. Quaerts heeftGa naar eindnoot53 ‘lief, met alleen zijne ziel’, ‘met de supreme Aandoening der essence zijns wezens’. Zijn geliefde moet voor hem blijven ‘eene vrouw, die geen vleesth was, die niets verlangde van de aarde, welke hij vond in andere vrouwen, die alleen ziel zoû wezen, zusterziel der zijne’. Zij van haar kant wil meer, beseffend ‘dat zij het aardsche miste, dat zij smachtte naar het aardsche...!’ - Zij berust echter, en kan dan het éne moment van opperste geestelijke liefde beleven dat hier extase genoemd wordt. Om de herinnering daaraan zuiver te bewaren gaat Quaerts voorgoed weg. Er wordt, ten afscheid, maar één kus gewisseld, die mevrouw Van Even grondig geniet: | |
[pagina 145]
| |
‘in de zonneverrukking van hare ziel mengde zich eene zaligheid van de aarde, een toegeven aan het geweld zijner omhelzing’. Dan is het boek uit. Op de band ervan liet Couperus een ster met wolken plaatsen, naar eigen ontwerp: Elisabeths ster van hoop, de ‘flambouw’ uit de Scheveningsche Boschjes in een augustusnacht met Ram. Wat de diepere betekenis hiervan is heeft Klein verduidelijkt.Ga naar eindnoot54 In Een verlangen vormt het metempsychose-motief al een aanwijzing dat Couperus onder invloed van theosofische ideeën was geraakt. In zijn Petrarcatijd had hij overigens al sterk het gevoel gehad dat zijn ziel verhuisd was van toen naar nu. Doorliep zij niet een proces van loutering, zocht zij niet steeds verder te komen op deze lange weg? Op de binnenkant van het kaft heeft Couperus zijn manuscript van een opgaande zon voorzien. In de zonnestralen staat de titel van het boek geschreven, in de zon zelf de aanvankelijke ondertitel: Het Boek van Geluk (wat later zou worden Een Boek van Geluk). Een grote en een kleine ster naderen elkaar. Elders in het handschrift tekende hij nogmaals een grote ster. Klein heeft deze theosofische ondergrond sterk belicht. Hij wees, evenals Jan Fontijn, op de positieve, aan Emerson ontleende strekking van het boek.Ga naar eindnoot55 Wat betekende het in de praktijk? In Extaze wordt een vorm van liefdeleven verheerlijkt waar niet iedere pas verloofde vrouw bepaald erg gelukkig mee zou zijn. De man wijst de seksualiteit af. De vrouw verlangt er naar, maar schikt zich in totale onthouding. Opnieuw mogen wij vaststellen dat Elisabeth precies geweten heeft wat er aan de hand was. Of de families Couperus en Baud ook perspicace genoeg geweest zijn om de volle draagwijdte van deze opvattingen te beseffen, is natuurlijk de vraag.
Terwijl Extaze moeizaam vorderde, stichtte Noodlot, dat Couperus zelf al weer ver achter zich had liggen, verwarring onder het Nederlandse lezerspubliek. Onmiddellijk bij verschijnen barstte de kritiek over de roman los, vernietigend wat de strekking van het boek betreft. Couperus' schrijverschap werd weliswaar ten volle erkend, maar men vond dat dit de roman eerst recht verwerpelijk maakte. Noodlot was een gevaar voor de geestelijke volksgezondheid, zo hebben sommigen betoogd. Op 14 februari 1891 sprak C.H. den Hertog in Amsterdam voor de Bond van Nederlandsche Onderwijzers over Eline Vere en Noodlot.Ga naar eindnoot56 Twee maanden later werd zijn referaat als brochure uitgegeven, met als titel Noodlottig determinisme. Naar Den Hertogs idee gingen beide boeken over ziekte- | |
[pagina 146]
| |
gevallen. Hij achtte het dan ook begrijpelijk dat men graag geloof gehecht had aan een, intussen alweer tot onzin gereduceerd, gerucht dat Couperus te Utrecht in een krankzinnigengesticht zou zijn opgenomen.Ga naar eindnoot57 (Ongetwijfeld is hier sprake van verwisseling met diens oudste broer Petrus Theodorus). Den Hertog nam het tot op zekere hoogte voor Couperus op. Hij vond het nonsens dat sommigen bij de redactie van De Gids hadden geprotesteerd tegen het plaatsen van Noodlot in het oktobernummer van 1890. Alle opwinding over de twee boeken achtte hij tamelijk dwaas. Want wie zijn vrees eenmaal overwonnen had, kon alleen maar baat vinden bij goed nadenken over deterministische opvattingen. Het leerde je dat je tijdig moest en kon ingrijpen, zodra iets op noodlottige wijze dreigde mis te lopen. Couperus hield zijn lezers dus juist een spiegel voor. Veel onverzoenlijker stelde zich echter J. van Loenen Martinet op. In Couperus' boeken werd immers zelfs de flauwste herinnering aan godsdienst uitgebannen! En ten gunste van wat dan wel? Van ‘de doodende cultus van het fatum’. Een ‘teken des tijds! Een oproeping tot den arbeid. Een aanwijzing van onze taak. Een drang tot zelfbeproeving en een reden tot ootmoed.’ - Anderen noemden Couperus' werk voor christenen ongenietbaar. Nog in 1913 memoreerde J. van den Oude hoe de verschijning van Noodlot gewerkt had als een rode lap op een stier.Ga naar eindnoot58 In Metamorfoze past Couperus nogmaals een kunstgreep toe. Hij laat Schaakspel verschijnen en bekritiseerd worden vóór zijn vertrek naar Parijs:Ga naar eindnoot59 ‘Brochures verschenen er over, van pedagogen, van predikanten; het lokte uit tot allerlei discussie, over determinisme, en het antieke idee van tragedie. Van de kansel werd er tegen gepredikt. Het was een slecht boek, van slechten invloed: geschreven met talent, boeide het en trok het aan, als met helsche magneten naar afgronden van verderf.’ Aylva ziet daarop in dat noodlotstheorieën hem nooit in het nirwana zullen brengen, en hij gaat dán pas weg uit Den Haag. In Parijs beleeft Aylva vervolgens een hevige liefde voor een mysterieuze barones, een verzonnen geschiedenis waar in Couperus' biografie geen ruimte voor te vinden is, zeker niet in Parijs. Wat wel met de werkelijkheid overeenstemt, is dat Aylva/Couperus aldaar brieven ontvangt van Emilie/Elisabeth, waarin zij hem de raad geeft terug te komen. Maar hij durft niet:Ga naar eindnoot60 ‘Iets begon in hem voor het eerst door te schemeren, dat zij hem lief zoû kunnen hebben met liefde.’ De spiegelroman van Extaze, in | |
[pagina 147]
| |
Metamorfoze ‘Het boek van Nirwana’ genoemd, moet beschouwd worden als een onhistorische interpolatie, in 1897 ingevoegd om te suggereren dat Extaze op een ware liefdesgeschiedenis zou berusten. Evenals echter de intrige van Extaze van Bourget is afgekeken, zo is oak de inhoud van ‘Het boek van Nirwana’ niets anders dan ‘à la Bourget’. In Un coeur de femme vertrekt de minnaar aan het slot op olifante- en leeuwejacht naar het oosten. In Extaze neemt Quaerts tegen het einde afscheid van zijn beminde omdat hij besloten heeft voor lange tijd op reis te gaan. In Emants' Argwaan vertrekt luitenant Siria naar Atjeh. Op 2 mei 1891 reisde Johan Ram voor vijf jaar eveneens naar Atjeh.Ga naar eindnoot61 Hij zou het daar op den duur tot postcommandant brengen. Hoe diep heeft het Couperus in beroering gebracht? We weten het niet. Maar behalve Gerrit Jäger had hij in Den Haag nu niet één intieme vriend meer over. En Jäger was ziek. Hij leed aan een ongeneeslijke kwaal, of meende althans daaraan te lijden. Nog altijd geïnteresseerd in toneel, overwoog Jäger Noodlot voor het theater te bewerken. Couperus beschouwde het boek als dood, voorbij. Het was niet meer dan een episode, die hij in een ‘metamorfose’ had uitgeleefd. Hij zwoegde nu voort aan Extaze. Soms ging hij naar zijn jonge buurvrouw die in de Surinamestraat op 22 woonde, mevrouw Van den Tol-Slicher.Ga naar eindnoot62 Zij was nog een schoolvriendin van Elisabeth uit Rijswijk. Haar vroeg hij om advies hoe het boek verder moest gaan. Natuurlijk debatteerde hij hierover ook met Elisabeth. Die zomer van 1891 woonde zij nog steeds in de Sophialaan. Pas in September zouden zij trouwen. Hun huwelijksreceptie zou in het grote huis van wijlen haar grootvader Baud gehouden worden.Ga naar eindnoot63 In de loop van de zomer ging Couperus logeren bij zijn oudste zuster, Johanna Fayan Vlielander Hein-Couperus. Zij woonde met haar man en haar twee kinderen in Wiesbaden. Couperus heeft haar daar wel vaker bezocht. Wiesbaden was vrolijk. In de Kurtuin werd dikwijls vuurwerk afgestoken:Ga naar eindnoot64 ‘de boschjes in den vijver waren als decoraties uit eene feeërie, purper en zeegroen, het water trilde goud van het licht; in de lucht zigzagden salamanders tusschen een regen van kleurige bollen’. - Zelfs in Wiesbaden werkte hij echter nog door aan zijn boek. Al met al heeft de ontstaansgeschiedenis van Extaze veel langer geduurd dan die van Eline Vere, dit terwijl het veel geringer van omvang is en eigenlijk eerder een novelle dan een roman genoemd moet worden. | |
[pagina 148]
| |
Couperus' tante Wilhelmina Baud-Couperus had intussen definitief besloten de Sophialaan binnen afzienbare tijd te verlaten en met haar dochter Minta in Baarn te gaan wonen. Daar Elisabeth niet te ver van haar gescheiden wilde zijn, besloten zij en Couperus een huis in Hilversum te zoeken. De keus viel op een kleine villa aan de Roeltjesweg, die Couperus voor een jaar huurde. Om de in de steek gelaten Minta een beetje te troosten gaf hij het huis de naam Villa Minta.Ga naar eindnoot65 Hoe stond hij intussen tegenover zijn aanstaand huwelijk? Met zekerheid is daar niet veel over te zeggen. Wenden wij ons tot Metamorfoze, dan stuiten wij op een probleem. Van een huwelijk is in de roman daar waar het chronologisch gesproken zou moeten plaatsvinden geen sprake. Aylva trouwt pas tegen het einde van het boek. Couperus heeft een verschuiving toegepast. Hugo Aylva gaat in zijn eentje naar Rome en schrijft daar ‘Het boek van anarchisme’, de spiegelroman van Majesteit. Dit laatste boek echter is pas in 1893 ontstaan, meer dan een jaar na Couperus' huwelijk. Uit Rome wordt Aylva vervolgens teruggeroepen omdat zijn moeder stervende is. Maar mevrouw Couperus-Reynst is pas op 15 februari 1893 overleden. In Metamorfoze volgt het huwelijk op haar dood. Het is duidelijk dat Couperus naarmate Metamorfoze vorderde steeds meer met zijn eigen levensfeiten heeft gegoocheld. Niet voor niets gaf hij zijn boek dan ook dit motto mee: ‘Al zoû ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zoû niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne: en de roman zoû een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realizeeren tot autobiografie.’ - Het zou zeker van meer voorzichtigheid getuigen indien wij ons minder op Metamorfoze beriepen bij de reconstructie van Couperus' werkelijke biografie. Maar gebrek aan directe bronnen maakt dit onvermijdelijk. Dat Couperus' huwelijk in het boek als een afsluiting gebruikt is, moet tevens op rekening van een meer harmonische compositie gesteld worden. Dit neemt niet weg dat het inderdaad de afsluiting van zijn jeugdjaren betekende. Wat hij in Parijs vergeefs had nagestreefd bereikte hij in Hilversum. Niet langer was Couperus het zoontje van zijn ouders. Voor het oog van de wereld was hij nu de echtgenoot van een vrouw, die hem adoreerde. Want dat deed Elisabeth. Op haar heeft Couperus altijd kunnen rekenen. Daarmee had zijn huwelijk misschien meer kansen dan menige verbintenis waarin de seksualiteit haar ‘normale’ rol voor zich opeist. |
|