7.1 Het spanningsveld tussen pedagogische en
esthetische normen
Hoewel de boekvernieuwing van de Negentigers de aanzet betekende voor
de interesse in artistieke prentenboeken bleken zij niet in staat vanuit de
principes van de Nieuwe Kunst een specifiek Nederlandse illustratieve traditie
in te zetten. Daarvoor lagen haar doelstellingen teveel op het esthetische
vlak. Dat wil zeggen dat het boekconcept onderworpen werd aan functionele
architectonische eisen met het doel om tot een vergeestelijking van de natuur
te komen. Dit puur esthetisch uitgangspunt van het systematische ornament had
binnen de Nieuwe Kunst de meer illustratieve kant verdrongen. Hun strenge
versierkunst werd in wezen door de kinderboekhervormers niet geaccepteerd.
Binnen de kunstnijverheid werd ieder ontwerp teruggebracht tot zijn
geometrische constructie, terwijl de nieuwe ontwikkelingspsychologie juist had
aangetoond dat de ontwikkeling van het kinderlijk tekenen geheel tegengesteld
verliep. In de eerste fase krabbelt het kind, waarbij de vormen gebaseerd zijn
op de draaiende handbeweging, pas veel later is het kind in staat strakke
lijnen en meer geordende structurele vormen te construeren.
Bovenal werd dit dilemma gevoeld in het tekenonderwijs op de lagere
school waar men nog uit ging van de traditionele ontleedmethode, gebaseerd op
de ontwerpprincipes van het kunstnijverheidsonderwijs. Volgens deze methode van
het zg. geometrisch tekenen behoorden de leerlingen eerst de grondvormen
(pyramide, vierkant, kegel etc.) te beheersen via overtrekken en natekenen,
waarmee in een later stadium voorwerpen en figuren opgebouwd konden worden. Dit
tekenonderwijs was zuiver utilitair, gericht op een verbetering van de
nationale kunstnijverheid, waarin geen rekening werd gehouden met motorische en
emotionele beperkingen van het kind. Het waren dan ook onderwijzers die bekend
waren met het Reformonderwijs, mensen als
Gerhard,
Ros,
Perk en
Wierink, die de voortrekkers werden van een
meer op ontwikkelingspsychologische basis gestelde tekenmethodiek.
Ben Wierink ontwikkelde in 1908 een Reformtekenmethode voor de lagere
school, getiteld Geen dag zonder lijn. Voorwerpen uit het
dagelijks leven werden als oefenvoorbeelden gegeven, gegroepeerd in opklimmende
constructieve moeilijkheidsgraad. Vlakke voorwerpen zoals vliegers, schriften,
schelpen werden opgevolgd door ruimtelijker en ingewikkelder samenstellingen.
Hoewel deze Reformmethoden een reactie waren op het op de ambachtelijke
praktijk gerichte traditionele tekenonderwijs, bleek Wierink als tekendocent
toch nog teveel ingebed in de traditie van de nieuwe kunst om de eigenheid van
het kinderlijk tekenen geheel recht te doen. Pas rond 1930 werd vrij tekenen en
fantasietekenen toegestaan, en dan nog sporadisch.