Tekenend voor toen. Norm en vorm van de illustratie in Nederlandse kinderboeken 1890-1940
(1984)–Jopje Bakker– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
3.1 De ReformDe plotseling bredere belangstelling voor het kind en zijn opvoeding werd voornamelijk opgewekt door een nieuw inzicht in de ‘onvolwassene’. Ontwikkelingspsychologische onderzoekingen hadden met het ontdekken van verschillende fasen in de ontwikkeling van het kind daarmee tevens aangetoond hoe beïnvloedbaar en weerloos een kind in wezen was. Rond 1900 veroorzaakten deze inzichten een hervormingsbeweging binnen het onderwijs. Uit vrees dat het kind te snel een op zakelijkheid ingestelde volwassene zou worden, concentreerde de nieuwe opvoedkunde, de Reformmethode genoemd, zich op de omgeving van het opgroeiende kind. Deze omgeving diende natuurlijk kindvriendelijk te zijn, afgesloten van negatieve invloeden van buitenaf. In de opvoeding zou men gaan inspelen op de typisch kinderlijke vermogens. De hele Reformbeweging was eigenlijk een bevrijdingsstrijd: van de natuur tegen de machine, van het gevoel tegen het nut, een strijd die samenging met de emancipatie van het arbeiderskind, het verbod op de kinderarbeid. De leerplichtwet dwong de jeugd in grote getale de klas in, waardoor het traditionele klassikale lessenverband pedagogisch niet meer te verantwoorden was evenmin als een eenzijdig gerichte kennisoverdracht. Hier in Nederland was het vooral Jan Ligthart die zijn onderwijsmethoden op de Reformgedachte baseerde. Kontakt met de levende natuur in de zaakvakken als aardrijkskunde en kennis der natuur en door de invoering van handenarbeid, een persoonlijke en liefdevolle omgang met de leerlingen en de intentie om te leren voor het leven, waren voor hem de essenties van de nieuwe pedagogiek. | |
3.2 Historische achtergrond van de belangstelling voor het kindDe kindgerichtheid in de opvoeding, ja zelfs in het gehele maatschappelijke denken, was niet een ontwikkeling die pas rond 1900 met de Reformpedagogiek ingezet werd. Het nieuwe kindbeeld begint reeds in de laat-Romantiek gestalte te krijgen, wanneer in de hogere kringen een kindercultus ontstaat, opgewekt door Rousseau's uit de Verlichting stammende opvoedkundige theorieën, met een wel zeer idealistische visie op de jeugd. Ga naar voetnoot6 Zo'n afzondering van de jeugd uit de volwassenenwereld kon plaatsvinden dankzij het feit dat in die kringen het kind niet meedeed aan het arbeidsproces. Prentenboeken en kindertijdschriften uit de laatnegentiende eeuw geven in tekst en beeld treffend weer hoe men het kind wenste te zien: onschuldig spelend in de kinderkamer of in de romantische, maar sociaal gezien onware, rol van weldoorvoed herderinnetje in een geordende natuur. Ga naar voetnoot7 Hoewel in wezen het oogmerk was om het kind niet te manipuleren, om het in zijn eigen waarde, zijn kind-zijn, te laten, wordt er sinds de kritische jaren zestigzeventig op de werkelijkheidsversluiering van hun streven gewezen. De huizenhoge | |
[pagina 18]
| |
problemen rond de verstedelijking, de levens- en werkomstandigheden van het grootste deel van de bevolking, de verarming van het gevoel door de industrialisatie werden in het kinderboek niet als zodanig getoond. Men zou de kinderwereld-verbeelding van toen kunnen beschouwen als de uitlaatklep voor de burgerij: het creëren van een ideale en stabiele wereld tijdens té grote maatschappelijke en economische veranderingen. Het kind werd gezien als toekomstige bewoner van de nieuwe orde en wordt ter bescherming buiten, ja zelfs boven de als decadent geziene volwassenenwereld geplaatst. Het zoeken naar oorspronkelijke uitingen en naar een de hele gemeenschap verbindende kracht om de culturele en sociale tegenstellingen op te lossen, kon derhalve culmineren in de idee van de onschuldige jeugd en in de speciale taakopvatting van de kunst als opvoeder. | |
3.3 Schoonheidsopvoeding, het kind als doelwitDat kunstopvoeding alleen effect zou hebben wanneer men van jongs af aan ermee in aanraking kwam, werd na het fiasco van de gedwongen volksverheffing duidelijk. In een polemiek over het thema volksverheffing zei Cornelis Veth in 1909: ‘Met de massa der volwassenen is voor geen beschavingswerk iets te beginnen (...) Laat de volwassenen met rust, leidt de kinderen (...) En denk niet altijd aan de “Kunst” denkt aan cultuur, aan de ontwikkeling der liefde voor de goede dingen’ (p. 23 e.v.) Met eenzelfde gedachte werd er in 1904 reeds een begin gemaakt met deze opvoeding ‘tot liefde voor goede dingen’ door de in dat jaar opgerichte Nederlandsche Vereniging voor Schoonheid in Opvoeding en Onderwijs (NVSO). De NVSO werd door J.D. Ros, tekenleraar aan de Haagse Academie, opgericht in directe relatie tot de vernieuwingen binnen het tekenonderwijs, welke in eerste instantie de herleving van het kunsthandwerk voor ogen hadden. Ros' ideaal was echter een alzijdige schoonheidsopvoeding, zodat het kind door gewenning aan het artistieke en schone in zijn omgeving spelenderwijs een smaakgevoel kon ontwikkelen zonder een straffe pedagogiek. Deze NVSO wist deskundigen als Bierens de Haan, de Reformonderwijzers Gerhard en Perk en de schrijfster Ida Heijermans aan te trekken, die in de reeks geschriften van de NVSO en in het verenigingsblad Schoonheid en Onderwijs de verschillende aspecten van de schoonheidsopvoeding binnen het onderwijs behandelden. Er werd een strijd geleverd om artistieke wandplaten, een ‘schone’ omgeving buiten en binnen het klaslokaal, uitbreiding van esthetische vormingsvakken als muziek, spel, handenarbeid, verbetering van het teken- en nederlands onderwijs. | |
3.4 Kinderboekhervorming als kunstopvoedingsbewegingAl deze belangstelling voor het kind en voor het schone in de opvoeding maakte dat in de strijd tegen tendenslectuur het belang van een esthetische kwaliteit zeer zwaar ging tellen. Geïnspireerd door het frissere taalgebruik van de literaire beweging van Tachtig en hun afkeur van onoorspronkelijk maakwerk begon een groepje van kinderboekauteurs en opvoeders zich af te zetten tegen het lage esthetische niveau van de jeugdboeken. Hierin namen zij een voorbeeld aan het werk van de Duitse Kunsterziehungsbewegung op dit gebied. Deze Duitse beweging die oorspronkelijk - rond 1870 - ontstaan is uit een artistiek protest tegen de overheersing van het wetenschappelijke rationalisme binnen de kunstacademies, kreeg door de overtuiging dat kunstenaar en kind een speciale gevoelsmatige band hadden een tak die zich inzette voor de esthetische opvoeding van het kind. Daarin werd voornamelijk een aanval gedaan op onartistieke en tendentieuze kinderboeken die in de scholen gebruikt werden, waaronder wereldliteratuur die speciaal voor het kind was gekuist, verkinderlijkt en voorzien van een moraal. Aparte kinderliteratuur kon volgens de Kunsterziehungsbewegung bij voorbaat niet artistiek zijn omdat er altijd een pedagogische ‘Tendenz’ in zou sluipen. Men eiste het werk van echte kunstenaars: zowel schrijvers als illustratoren. Ga naar voetnoot8 Vooral de ideeën van hun theoreticus, Heinrich Wohlgast, werden hier in Neder- | |
[pagina 19]
| |
land bediscussieerd. Hij stelde zonder meer het belang van de esthetica boven dat van de zedelijke opvoeding. ‘Volkomen valsch is de opvatting, dat de mensch moraal kan leeren, zonder eerst door aesthetisch gevoel bewustzijn van zijn hooger ik verworven te hebben’ werd hier ter lande Wohlgast nagezegd, doelend op de belerende strekking van de meeste kinderboeken. Het kinderboek moest een zaak worden van kunstenaars, echte literatuur, artistieke platen. ‘Schauen und erleben sollten zur Prinzipien des Lernens werden’, volgens Wohlgast om een tegenwicht te vormen tegen de overheersing van het nut in de opvoeding: ‘Die Herrschaft des Wortes und des Buchstabes sollte gestürzt’. In ons land stuitte deze extreme ideeën nogal op verzet. De pedagoog F.S. Rombouts, lid van de Katholieke Commissie ter Beoordeling van ‘goede’ kinderboeken, schreef ongezouten: ‘Het godsdienstig-zedelijke is bij een jeugdboek steeds het voornaamste (...) dus zullen we ons nooit kunnen verenigen met kunst-pedagogen en eenzijdige estheten à la Wohlgast, die indertijd in Duitsland zo'n drukte maakten’. Ook de mensen die hier als de strijders om het esthetisch element in het kinderboek genoemd kunnen worden, zoals de christelijk-socialistische Nellie van Kol en de bekende auteurs Nienke van Hichtum en Ida Heijermans Ga naar voetnoot9, gingen niet eensgezind in Wohlgast's gedachtengang mee. De socialiste Nienke van Hichtum schrijft wanneer ze in een Duits blad haar visie geeft op de taak van het socialisme op het terrein van de jeugdliteratuur, dat ondanks haar instemming met veel van Wohlgast's esthetiek-leer, ethisch-pedagogische waarden in een boek dienen te blijven prevaleren. Ga naar voetnoot10 Er bestond dus een spanningsveld, ook binnen de schoonheidsbeweging, tussen de nieuwe esthetische- en de intuïtieve opvoedkundige, veelal moralistische waardebepalingen. Om te begrijpen hoe deze Nederlandse boekhervormers de verhouding zagen tussen esthetiek en opvoeding, is het van belang te weten wat zij onder ‘het schoone boek’ verstonden. Heel illustratief is in dit verband een vrij ethisch-gekleurde definitie van het goede kinderboek door Nellie van Kol in het literaire tijdschrift De Gids. ‘Over de kwaliteit kan verschillend gedacht worden,’ schrijft ze. ‘Het boek kan uitsteken door vorm en inhoud, terwijl het naar het zedelijke gehalte en de vormende inhoud slecht, en dus inferieur is. (...) Het is de (superioriteit) waarvan Tolstoy beweert dat zij onmiddellijk begrepen wordt door de allereenvoudigsten. Dat moet waar zijn want wat enkel superieur is door kunst van vorm en schikking, of door diepte van geleerdheid, of door fijngesponnen redeneering, is slechts genietbaar voor wie zich in die richting oefende.’ Deze toegang tot de allereenvoudigsten heeft alleen de ‘ware’ kunstenaar, volgens van Kol. Hij die bezielde schoonheid nastreeft. In wezen betekende haar definitie dus dat de kunstenaar zich binnen bepaalde morele normen diende te bewegen. |
|