Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 2
(1870)–R.C. Bakhuizen van den Brink– AuteursrechtvrijV.Wij verbonden de namen van Dr. samuel coster en joost van den vondel, niet minder dewijl wij beiden, gedurende den afwisselenden loop van vondel's leven, naauw vereenigd vinden, dan omdat zoo de eene als de andere aan het hoofd der partij stond, die der heerschende Geestelijkheid eenen duurzamen haat had gezworen; bovenal uithoofde van den invloed des eersten op den laatsten, in dien kampstrijd duidelijk zigtbaar. En toch bestond er een groot verschil tusschen deze twee wapenbroeders. Indien de vader van coster bij Heiligerlee voor de vrijheid had gestreden, vondel's voorouders hadden geleden, maar om het geloof; en zoo Dr. coster, naar het schijnt, rijkelijk met middelen was gezegend en tot zeker aanzien geklommen, vondel worstelde nu door, dan buiten zijne schuld, met gebrek en kommer. - Als de eerste, gelijk hij door het doordrijven zijner nieuw gestichte Academie bewees, in aard en moed al het volhardende en standvastige bezat dat hem in de letterkundige wereld tot een geducht partijhoofd kon verheffen, vondel miste veel van die zelfstandigheid en volgde met een meer buigzaam karakter den stoot door anderen gegeven, dikwijls mompelende en zuchtende en schoorvoetende. - Was Dr. coster een gezellig dischgenoot, wiens vrolijke luim hem in het huisselijk verkeer nooit begaf, reeds vroeg had diepe zwaarmoedigheid vondel's breed gewelfd voorhoofd, als eene donkere onweêrswolk, over de vuurschietende oogen nedergeperst; - en stond aan coster het doel, dat hij | |
[pagina 34]
| |
in den strijd met het kerkelijk gezag beoogde, helder voor den geest, en nam hij met de verwachting der overwinning den kamp op zich, in vondel was iets van die onheilspellende prikkelbaarheid, welke haar slagtoffer nimmer rust vergunt, die het telkens prijs geeft aan het gevaar zijne ontevredenheid met de omstandigheden bitter te boeten, en toch door het echte kenmerk van den martelaar, het edele, zwijgende lijden, niet adelt. Zoo was het ook hier bestemd, dat de meerdere den mindere zou dienen. Want meer, oneindig meer dan coster was vondel als dichter, meer, oneindig meer als opregt godsdienstig mensch. Het is waar, hij verzaakte het geloof, hetwelk zijne pen eens met kracht verdedigd, zijn hart, zoo wij gelooven, met warme overtuiging had omhelsd. Doch wanneer de volkstraditie in vondel's overgang tot de Roomsche Kerk slechts eene daad van eigenbelang zoekt, dan vergete onbevangener regter zoo vele andere omstandigheden niet, welke ons nopen het oordeel aan Hem over te laten, die aller harten kent. Was zijne moeder zelve niet in de Catholijke Kerk gedoopt? - hadden zijne oogen zich niet voor het daglicht ontsloten, te midden der heilige praal van het Bisschoppelijk Keulen? - maakten de twisten, die zoowel de Doopsgezinde als de Gereformeerde Gemeenten verscheurden, geen pijnlijken indruk op zijn vroom gemoed? Ontwikkelde de poëzij, waarin hij zich bij voorkeur verdiepte, en die hem gedurig de glorie van Jeruzalem met haren tempel en hare wierookvaten en haren heiligen rei van priesteren voor de verbeelding riep, niet van zelve zijnen zin voor den uitwendigen luister van de Roomsche eeredienst? Men overwege, hoe zijne neiging tot de Moederkerk reeds in zijn treurspel de Maagden dóórschemerde: hoe hij, na zijnen overgang, zijn genomen besluit niet verbloemde, maar zich des noods als een martelaar voor zijne zaak bloot gafGa naar voetnoot(1). Men vergete eindelijk de voor- | |
[pagina 35]
| |
beelden niet van zoo vele beroemde mannen, wier geprangde en geplaagde gemoederen (en dat was vondel's meer dan dat van iemand!) in den schoot der Moederkerk als het ware eene ruste des grafs zochten. Wanneer ik van vondel's godsdienstigheid spreke, dan geef ik daarmede te kennen, dat in al zijne schriften, zijne hekeldichten zoowel als zijne treurspelen, innige eerbied voor het Opperwezen, vurige aankleving van het Evangelie, die gevoel voor de verhevenheid van de leer on de voorschriften dier blijde boodschap doorstraalt. De gelegenheid zal zich aanbieden, dit door de beschouwing van zijn Decretum Horribile en zijnen Palamedes te staven; thans zij het genoeg, op zijn treurspel de Gebroeders te wijzen. Ware deze stof in handen van coster gevallen, abjathar en zijn rei waren voorzeker als listige, heerschzuchtige priesters afgebeeld, die den zwakken david ten speelbal verlangden, om eigen bloeddorst aan hunne vijanden te koelen. Geheel anders vondel: in de uitroeijing van saul's geslacht ziet hij een blijk der Goddelijke regtvaardigheid, in david's gehoorzaamheid eene grootheid van karakter, slechts door abraham in het offer zijns zoons geëvenaard. Het zedelijk menschelijk gevoel van den dichter strijdt onophoudelijk met hetgeen hij als Gods woord eerbiedigt, doch even als de david, dien hij voorstelt, offert hij het eerste aan het laatste met pijnlijke aandoeningen op. Het zou ons niet moeijelijk vallen, uit de Godsdienstige gezindheid, waaraan vondel door geboorte en overtuiging verknocht was, ook den oorsprong zijner staatkundige meening afte leiden. De Doopsgezinden toch, een verleden getrouw, waarin zij ons vaderland door de verspreiding van het begrip van kerkelijke en burgerlijke vrijheid eene nooit genoeg gewaardeerde dienst bewezen, sloten zich ook in den wedstrijd | |
[pagina 36]
| |
tusschen oldenbarneveld en maurits geheel der Provinciale Staten aan, en bleken de ijverige raadslieden tot onderlinge verdraagzaamheid en vrede, zelfs met den buitenlandschen vijandGa naar voetnoot(1). Zij, die vondel's overtuiging in het eerste tijdvak van zijn leven verdenken, mogen toezien, hoe zij de eenstemmigheid verklaren, welke zijne politieke en godsdienstige gevoelens aan die zijner geloofsgenooten verbond. Werkdadigen invloed kan ook het verkeer hebben gehad, dat vondel van jongs af genoot. Zeker behoorde hij reeds vroeg tot dien kring, welke in den Oud-Burgemeester hooft het echte modèl van Hollandsche deugd waardeerde; en innige dankbaarheid, hetzij voor bescherming of voor ondersteuning hechtte hem aan het geslacht des eerwaardigen grijsaards, en aan anderen, die de staatkundige beginselen van dezen omhelsden of voort plantten, als de van beuningens, de vlooswycken, de burgs, de graefs, de bickers. Maar bijna schaam ik mij, aan den invloed van anderen te wijten, hetgeen het allereerst aan des dichters eigen' geest en aanleg behoorde toegeschreven te worden. Of mogt hij, waar het de belangen des vaderlands gold, zich niet vermeten zijne stem op te heffen, noch zijne meening uit te brengen, omdat het ongeluk der omstandigheden hem elders het licht had doen zien? Van vaders en moeders zijde uit Nederlandsch bloed gesproten, was hij wel geen getuige geweest van al het lijden waardoor onze bodem werd geteisterd, maar had hij er niet minder de wrange vruchten dier ellende om geplukt. Het land, waarin hij geboren werd, was voor zijne ouders slechts een land van vreemdelingschap, dat hen reikhalzend deed uitzien, naar den dag, waarop de vader- | |
[pagina 37]
| |
landsche zon hen weder bestralen, de geliefde grond hen weder onder zijne kinderen opnemen zou. Misschien had hij reeds als zuigeling den naam van Holland gestameld; misschien op hunne knieën meêgeweend, wanneer verrukking over den zegen, die aanvankelijk op dat erf rustte, tranen van dankbaarheid in hunne oogen opwellen deed! Derwaarts was hij in het prilste zijner jaren als naar het beloofde land heengevoerd; - zou hij dichter zijn geweest, zoo het genot dag aan dag te mogen gaslaan hoe het gemeenebest zich ontwikkelde, bij den jonkman niet den wensch had doen ontwaken als de jeugd om hem heen, als de hoop des vaderlands op te wassen voor alles wat goed was en groot? - zoo hij in vollen bloei niet van van verlangen had geblaakt, zijn eigen roem aan den rijzenden luister zijns volks voor eeuwig te verbinden? Het schip, dat Hollands Palladium, de vrijheide, binnen zijne houten wanden verdedigde, was, na het doorstaan van schier onlijdelijke stormen, door de bescherming des Almagtigen, door de zorg van getrouwe stuurlieden, voor het oogenblik in eene veilige haven, op eene kalme reede, teruggebragt. Met de ijverigste inspanning van krachten togen de wakkere schepelingen aan het werk, om het ontredderde wrak weêr op te tuigen. De her- en derwaarts verstrooide schipbreukelingen, of zij, die bij het vroeger dreigen van den nood ‘Aan 't naeste land hun leven in de boot’
geborgen hadden, keerden tot hunne oude leed- en lotgenooten weêr. Een frissche wind van voorspoed deed de zeilen zwellen; de wimpel der onafhankelijkheid wapperde door de lucht; - helaas! geene schoone verwachting wordt in haren vollen omvang vervuld. De twist tusschen de stuurlieden bragt andermaal het schip in gevaar; de pas verjaagde onweêrswolken verduisterden op nieuw de kimmen; wantrouwen, haat en wraakzucht verdeelden de schepelingen. Dat was, om met vondel te spreken, wiens beelden wij tot dus verre bezigden ‘Het onweêr, dat het roer vermande,
Toen't groote schip van Holland strande.’
| |
[pagina 38]
| |
Doch wie onder de togtgenooten rustig en kalm den dreigenden nood moge afgewacht hebben, vondel voorzeker kon dit niet. Zijn door zwaarmoedigheid en ongenoegen overprikkeld gestel, zijn voor den invloed van anderen slechts te vatbare geest, zijne luim, zijne warme vaderlandsliefde bovenal, alles zette hem aan, om, des noods met gevaar van goed en bloed, zijne stem te doen hooren; zelf beschreef hij dezen toestand krachtiger, dan wij zulks vermogen: ‘- waerheyd (dat's al oud) vind nergens heyl nocht heul,
Dies roemt men hem voor wijs, die vinger op den mond leyd,
O, kon ick oock die koust: maar wat op 's harten grond leyd,
Dat weltme na de keel: ick word te stijf geparst,
En 't werekt als nieuwe wijn, die tot de spons uytbarst.’
Wat nog bij dit alles ontbrak, om vondel tot hekeldichter te vormen, dat vulde zijne dichterlijke eerzucht aan. Die werd door de vervolging, welke zijne stoutheid ondervond, geprikkeld, daar zij hem bewees, hoe zeer zijne pijlen hun doel hadden getroffen; - die werd gevoed en gevleid door de aanzienlijken zijner partij, welke in den dichter het scherpste wapentuig zagen, om hune vijanden te grievenGa naar voetnoot(1); - die werd aangehitst door het genot der wonden, welke zijn vinnig vernuft den slagtoffers had toegebragt. Gescholden en gehaat, en voor kerkerstraf de stad ontvlugtend, keer op keer door aanhoudende geldboeten geperst; - door zijne bloedverwanten gewaarschuwd, van tijd tot tijd door meer gematigde mannen, zoo als hooftGa naar voetnoot(2), verlaten, scherpte | |
[pagina 39]
| |
dit alles slechts de vinnigheid des dichters, die het zich bitter beklaagde zijne hevigste hekeldichten ten vure te hebben gedoemd, in een oogenblik, toen hij zich voor de nasporingen der Overheid in het huis zijner zuster moest schuil houden. Men heeft in vondel's treurspelen, vooral in zijne gesprekken, niet ten onregte eene zekere zonderlinge scherpte van uitdrukking berispt, die de achtbaarheid der tragedie kwetst en vaak tot eenen boertigen wedstrijd van schampere geestigheid afdaalt. Bij hooft vindt men dit gebrek zelden, bij coster treft men slechts lange vervelende redeneringen aan; bij jan vos vertoont zich het hier boven gegispte verschijnsel als het gevolg van den driesten wansmaak diens stouten dichters. Maar de geestigheden van vondel hebben iets, dat gij wel aardig vindt, dat in weerwil van u zelven uwe lippen krult, dat gij hoogelijk prijzen zoudt indien het in een Saterspel, niet in een Treurspel voorkwam. Of is het niet aardig, zoo als joseph's broeders den hun om genade smeekenden knaap antwoorden: ‘Rijs op, het is geen wijs, dat Koninglijcke zielen,
Zich buigende in het stof, voor onderdaenen knielen.’
Zijn simeon en levi niet meermalen geestig, wanneer zij den door zijn geweten gefolterden juda zoeken gerust te stellen; wanneer zij tegen den stoutmoedigen ruben uitvaren? Maar wie kent die gesprekken uit Joseph in Dothan, wie kent den twist van cham en noach niet, al ware het ook bij wijze van spel en jokkernij? Liever erkennen wij in dit gebrek de oorspronkelijke levendigheid van luim, de bijtende levendigheid van het vernuft van vondel. Althans, schoon wij geenszins willen beweren, | |
[pagina 40]
| |
dat onze eerste dichter altoos de wetten van goeden smaak en kieschheid hebbe geëerbiedigd, aarzelen wij dáár, waar vondel's geest tot het platte en walgelijke afdaalt, zulks toe te schrijven aan gebrek van zin voor hetgeen wezenlijk edel, rein en welluidend is. Hij heeft hierin veeleer, onzes inziens, óf de bedorvenheid zijns tijds gehuldigd, óf de reeds op zich zelve scherp gepunte pijlen moedwillig in zwaveldamp en vuilnisstank gestoken, om de wonden, welke hij toebragt, bovendien nog walgelijk te maken. Want, waar hij kiesch moest zijn, wist vondel zóó zeer als iemand reinheid van woorden en gedachten te paren. Gij herinnert u zijne beschrijving van eva. Onverklaarbaar, waarom misschien niet, maar onverdiend zeker blijft nog uit onze bloemlezingen het schoone gesprek van adonias en abisag geweerd. Zie, hoe de blozende maagd met schuchtere schaamte te voorschijn treedt als het morgenrood, waarmede zij vergeleken wordt; - sla gade met hoeveel Oosterschen eerbied zij de vurige betuigingen van den Koninklijken Prins verneemt; - hoor met hoeveel talent deze op zijne beurt de ongeschiktheid eener huwelijksvereeniging, op het oogenblik dat alles nog om zijnen vader rouw draagt, bemantelt: - maar vooral bewonder die mengeling van jeugdigen hartstogt des vorstenzoons, en godsdienstige reinheid der maagd, welke den gekroonden Profeet in hare armen had gekoesterd! Zoo eenig tooneel, dit moet den hardnekkigsten tegenstander overtuigen, hoe zeer vondel het betamelijke niet alleen kende, maar ook, des vereischt, te eerbiedigen wist. |
|