| |
| |
| |
| |
Op de Weissenstein, 22 augustus 1830.
Van Bern heb ik u mijn laatste brief gezonden, lieve beste vrouw. Dat was, geloof ik, op woensdag. Wij zijn daar die twee volle dagen gebleven, woensdag en donderdag, meestal met regenachtig weer. In dat geval loopt het te Bern vol, omdat iedereen dan de bergen verlaat en liever in de stad is. Wij hebben toch de stad gezien. Die is niet groot, maar heeft een paar fikse straten, alle met arcades, waarin de winkels zijn. Door de grote straat, die zeer lang is, van de Lausannerpoort naar de Thunerpoort, loopt in het midden, in een brede, stenen goot, een beekje, zeer snel. Dat houdt de straat zeer zindelijk en fris. Al het vuil wordt daar in geveegd en vloeit dadelijk weg. De huizen zijn zoals elders, namelijk met verscheidene families in één gebouw. Er waren appartementen te huur, ook avec pension pour quelques mois, zoals de vreemden veel gebruiken. Ons logement Disselzwang (in het Frans Aux gentilhommes) was zeer goed, maar wij logeerden in 3 kamers, gelegen in een huis een paar honderd stappen van het eigenlijke hotel af op de 3de verdieping. Zeer goed. Dat is hier zeer gewoon als 't vol is. Woensdag zijn wij buiten de stad de wandeling gaan zoeken die zeer fraai is, veel op Arnhem gelijkend. De Aar stroomt langs de stad bijna met een halve cirkel. Donderdag zijn wij de bibliotheek gaan zien, waarvan het lokaal zeer net is, prijkende met een buste van de grote Haller. De grote kerk is merkwaardig, ook om de geschilderde glazen, maar nog meer om een heerlijk platform, of kerkhof met een aantal zware kastanjebomen, liggend op de wal en verrukkend uitzicht hebbend over de rivier naar de bergen. Dit alles is met nette banken voorzien en strekt, als het park te Brussel, voor de kleine wandeling. Wij dineerden die tweede dag aan de tafel van 4 uur, en hadden een uitmuntend diner. Toen gingen wij ten noorden van de stad een fameuze wandeling opzoeken, de Enge, allerverrukkendst, alles zacht glooiend met zwaar hout en heerlijke lanen.
Men heeft het gezicht op al de Alpen van het Oberland! 's Avonds zocht ik een expediteur op, om hem het verzenden
| |
| |
aant.
van enige kleinigheden op te dragen, die ik meebreng, gaande dit met de empletten van Hamaker en Geel in een kistje. Wat de winkels betreft is Bern mij tegengevallen of zij moeten minder slag hebben van uitstallen. Ik had gedacht hier wat voor uw toilet te kopen, maar vond niets wat mij beviel. nb in de wal lopen 2 levende beren, een beer staat in het wapen van de stad.
| |
Vrijdag, 20 augustus.
Nadat ik u woensdag mijn brief gezonden had, verklaarde ik 's avonds mijn reisgenoten, dat ik naar huis verlangde en mij niet zou houden aan de bepaalde 12de september. Ik stond vast op mijn stuk en zij hebben dan ook de tour naar Bazel zo ingericht, dat ik ruim de 24ste daar kan zijn. Deze morgen hadden wij voor het eerst te sukkelen met onze wasvrouw, die niet gereed was, waardoor wij eerst te half twaalf afreden. Door een heerlijke streek alsof het puikje van Gelderland bijeen was, naar Morat. Dit plaatsje ligt aan het meer van dezelfde naam, westelijk van Bern. Beroemd door de slag waarin Karel van Bourgondië door de Zwitsers werd geslagen. Wij wandelden daar naar een beroemde boom bij Villars. Deze lindeboom heeft beneden een stam van 32 voet diameter. Het meer is lief, met lage bergen omgeven.
| |
Zaterdag, 21 augustus.
Wij deden een heerlijke tour. Het ging eerst door de vallée d'Orvin. Ik had sedert Luzern en Bern gedacht, dat het ware Zwitserland nu gedaan was. Maar hier scheen het weer te beginnen. Wij waren nu in de Jura, de bergketen die Zwitserland van Frankrijk afscheidt. Wij reden langs het meer van Bienne (Biel), groter dan dat van Morat, en wij zagen daarin liggen de eilandjes van Rousseau, St. Pierre en een kleiner. Te Bienne komende, waar wij dineerden, vernamen wij, dat het ons te veel tijd zou kosten daarheen te varen. Wij troffen aan tafel gezelschap van een Lausanner, een zeer aardig jong mens. Verder reden wij door een treffende vallei, door de Suze doorstroomd, met rotsen aan de ene zijde en bruisend water. Telkens werd het gezicht verrast aan de linkerzijde door zich openende bergen, die ons welige vlakten
| |
| |
aant.
lieten zien. Dat riviertje bracht onder andere ook een ijzersmelterij in beweging. Wij kwamen toen te Sonceboz, waar onze koetsier zwaar aan 't krakelen kwam met de waardin. Hij vertelde ons, dat de reizigers daar schandelijk werden opgelicht en een heer eens voor zijn nachtverblijf 3 napoleons had moeten betalen. De weg werd vervolgens, rechts inslaande, nog interessanter. Het riviertje (de naam zal zich in Ebels handboek terug laten vinden) gedrongen tussen hemelhoge rotsen, vertoonde de Via Mala in het klein (zie mijn eerste brief van Milaan), maar treffend is de plek waar men eindelijk aankomt, genoemd Pierre-Pertuis. Dit is een rots, waarin een groot gat is geslagen om erdoor te rijden. Van de binnenzijde vertoont zich dat niet alleen zeer fraai, maar door het gat heen ziet men op een weelderige vlakte, met dorpen en vee bedekt, evenals of men door een rarekiekkast zag. Dit is Romeins werk en de oude inscriptie staat nog gedeeltelijk in de rots. Nu reden wij de hoogte af, kwamen te Tavannes, een rijk dorp. Het was ruim zes uur, met zeer mooi weer en wij hadden wel gewenst verder te kunnen rijden, maar de koetsier en de hospita zeiden, dat Moutier, de volgende plaats, te ver af was. Wij stapten dus af en namen bezit van perfect goede kamers. Toen gingen wij wandelen langs de kerk enz. (alles is hier protestant en spreekt meest Frans) en bestelden bij onze terugkomst de thee. In de zeer goede en nette salon gingen wij ons neervlijen. Toen bracht men ons heerlijk servies, prachtige koppen, lepeltjes, suiker en honing in fraai kristal, alles in de volmaaktste orde. Lekker brood en boter en appelbeignets, die uitmuntend waren. Bedden, ontbijt, alles in één woord was volmaakt en dat alles voor een civiele prijs. Dat plaatsje is dus om de herberg ook zeer aan te bevelen.
| |
Zondag, 22 augustus.
Het weer is somber. De lucht gedekt. Wij kwamen in een zeer interessante vallei van de Birse. De route werd kunstig gemaakt door een bisschop van Bazel, circa 1750. De gehele weg door de Jura en het bisdom van Bazel
| |
| |
moet door reizigers niet verzuimd worden. Eindelijk kwamen wij te Moutier. Daar zag het slecht uit. Na een ontbijt reden wij met een lichte char-à-bancs naar de Weissenstein. Het duurde 3½ uur eer wij boven op waren. Hier is het weer, hoezeer beter dan vanmorgen, ons toch niet gunstig voor het eigenlijke doel. Wij moesten de gehele Alpenrij kunnen zien, maar er lag een dikke bank van wolken voor, zodat zich nauwelijks enige der witte toppen vertoonden boven de wolken uit. Ik zal zien hoe het morgenochtend vroeg is, want wij slapen hier. En dan gaat het op Bazel, waar ik morgenavond hoop aan te komen.
| |
Maandag, 23 augustus.
Alles stemde mij sedert enige dagen om minder behagen in Zwitserland te scheppen. Het werd slechter weer en koud, zodat het voor een dag of drie reeds gesneeuwd heeft op de bergen. Men krijgt eindelijk, na zoveel gezien te hebben, verzadiging en - ik verlangde alleen naar huis, zodat mijn reisgenoten soms niets meer aan mij hadden. Evenwel ben ik hedenmorgen weer getroffen. De Rigi goed gezien hebbende, telde ik de Weissenstein voor niets en was er zelfs met tegenzin, enkel om de vrienden niet tegen te gaan, heen getrokken. Nu was ik voor 5 uur op, en heb ik gejouisseerd van een halfuurs schouwspel (want langer duurde het niet) dat voortreffelijk was, beter nog dan op de Rigi: het langzaam verlichten der sneeuwtoppen. Zelfs 10 minuten lang vertoonde zich de vergulde top van de Montblanc, die men van de Rigi geheel niet ziet. Overigens is het panorama niet te vergelijken met de Rigi. Men ziet weinig meren en meest het vlakke noordwestelijke gedeelte van Zwitserland. Straks rijden wij naar Moutier terug en rijden dan verder.
| |
Bazel, 24 augustus.
Gisteravond zijn wij hier aangekomen. Dadelijk vloog ik naar de post om uw brief. Ik vond er twee. Hoe jammer, dat ik over 't huis niet kon antwoorden, maar gij hebt volmaakt wel gedaan. Uw tweede deed mij ook oneindig veel genoegen, ziende dat mijn correspondentie u toch wat plezier heeft gedaan. Mij niet minder, want ik was dan, aan u
| |
| |
schrijvende, telkens met mijn gehele ziel bij u. Ik zal mijn journaal, sedert de Weissenstein, thuis wel vervolgen, maar mijn plan is genomen. De vrienden willen nog langs de Moezel en door Brabant, zodat wij morgen samen vertrekkende slechts een eind weegs samen gaan. Baden-Baden offer ik op, maar snel naar huis. Zeker ben ik niet later dan 2 september thuis en in uw armen. Of ik vroeger kan komen valt moeilijk te bepalen, omdat ik niet graag 's nachts doorreis. Ik moet fris bij u komen, niet waar? Vertel mijn spoedige thuiskomst nog maar niet aan iedereen. Anders word ik dadelijk lastig gevallen. Hoe zeer ik verlang alles wat mij dierbaar is terug te zien, kan ik u niet beschrijven. Ik heb haast en omhels u nog eens hartelijk. Dag beste vrouw, tot over weinige dagen.
|
|