| |
Bern, 17 augustus 1830.
Ik begin deze te schrijven, liefste, beste vrouw, 's avonds te 9 uur. Dat is 10 minuten na mijn aankomst.
| |
| |
Maar ik ben u nog schuldig het verhaal sedert Altdorf, waar ik u mijn laatste zond, de 4de. In 't Canton Uri, waarvan Altdorf de hoofdplaats is, is het alles Wilhelm Tell wat de klok slaat. Overal, in prenten en op de muren van openbare gebouwen, ziet men de afbeeldingen van die geschiedenis, die in het begin van de 17de eeuw plaats had. Daarom gaat men ook alle plekjes zien die er betrekking op hebben.
Wij voeren zaterdagmorgen voort met onze reis. Te 7 uur reden wij naar Flüelen, een half uur van Altdorf, vlak aan de Vierwaldstättersee. Daar namen wij een schuit met 4 roeiers, bezochten in het voorbijgaan die Tellenplatte, een kapel, waarvan gij de plaat wel eens gezien hebt en nog andere plaatsen. Het meer is zeker het frappantste van alle overige meren, wegens de verschillende figuren van de bergen en de hoeken erin. Wij landden verder aan te Brunnen om te ontbijten. Toen voeren wij verder naar Weggis, aan de voet van de Rigi. Vandaar klommen wij te 4 uur op. De vorige dag was het slecht weer geweest en waren de vreemdelingen teleurgesteld op de berg. Nu was het allerheerlijkst weer en alles beloofde een schone morgenstond. De klim was vrij steil en in de brandende middagzon. Men moet niet vergeten, dat men in al die plaatsjes, zoals Weggis en andere, volmaakt goed in de herbergen gediend wordt, zelfs voor logement. Onder het klinunen telkens achterom ziende, breidde zich het gezicht voortreffelijk uit over het meer, de steden en dorpen en naar de Alpen. De tegenoverliggende Mont Pilate was zonder nevel. Hoger komende zag men de vreemdelingen ook van de andere zijde naar de top stromen. Maar het werd tevens zeer koel. Wij kwamen nog gelukkig vóór zonsondergang boven, na ruim 3 uur klimmen. Het toneel was verrukkend, maar niet om te beschrijven. Vlak aan de bovenste top is het grote logement, waar wij echter niet aan aparte kamers konden geraken. In de salon troffen wij weer Tegel en vrouw, met Pit aan. Zeer aangenaam. Zij vertelden ons, dat zij de Gemmi hadden gepasseerd en dat de familie
| |
| |
Het Viermoudstrekenmeer vanaf de Rigi
Pluyger dat ook gedaan had! Wij soupeerden gezamenlijk te 8 uur en gingen te half tien slapen. Te 1 uur werd ik al wakker door de aankomst van andere gasten, die 's nachts opgeklommen waren of uit de andere herbergen kwamen die een half uur lager zijn.
Te half vier blies de morgenhoorn het opstaansignaal en iedereen stond op. Voor half 5 waren er honderd mensen op de top vergaderd, ieder in zijn dikke jas. Ik leende er een van de hospes, want de koude was scherp. Anderen kwamen in de deken van hun bed gewikkeld! Bij het vermeerderen van het daglicht zag men alleen enige bergtoppen en het gehele land verder als met een nevel bedekt. Toen de zon haar rood aan het oosten liet zien, verdwenen de nevels langzamerhand en nog meer, toen die vergulde schijf zelf zichtbaar werd. Geheel Zwitserland lag toen voor het oog open: de majestueuze Alpen met hun ijs en sneeuwtoppen, de meren, de steden en dorpen zonder tal, in één woord: alles. Het was alsof men de gehele
| |
| |
aant.
aarde aan zijn voeten had. Boven sommige plekken, bij gissing van 3 of 4 uur uitgebreidheid, hingen wolken, zeer laag, zodat het mogelijk is, dat men daar donker weer had, terwijl elders heldere zonneschijn was. De grote meren, waar wij over gevaren waren, schenen kleine waterplasjes. Prachtig was de verlichting van de sneeuwbergen - dat kunt ge begrijpen - die hals en hoofd boven de overige Alpen uitstaken. Op de kaart kan ik u aanwijzen tot hoever het gezicht zich uitstrekte. In het geheel troffen wij het bijzonder gelukkig. De volgende dag al was weer slecht. Lang na het ontbijt begonnen wij weer af te zakken, naar een andere zijde en in 3½ uur waren wij te Küssnacht, aan hetzelfde meer gelegen als Weggis, na vooraf de kapel en de weg bezocht te hebben, waar Tell Gessler dood heeft geschoten. Voor vrouwen wordt ook hier het klimmen gemakkelijk gemaakt door paarden. Het dalen gaat goed te voet. Te Küssnacht ontbeten wij andermaal met vruchten en wijn en toen ging het in een schuit op Luzern aan, heel plezierig. Daar kwamen wij te halfdrie aan. Luzern ligt zoals Zurich, met een ontzaglijk lange brug over het meer en over de Reuss, die, na het meer doorstroomd te hebben, hier weer in komt om zich lager met de Aar en dan met de Rijn te verenigen. Wij kwamen zeer goed terecht à la Balance, de kamers achter uitziende op de Reuss. Voor het eten konden wij de stad nog even zien. Die lange brug, die op de Zwitserse manier van een dak voorzien is en zo een aangename wandeling verschaft langs het meer, heeft in iedere kapbint van het dak een schilderij. Eerst een lange reeks behorende tot de historie van de stad en dan een andere reeks, bijbelse geschiedenissen. Te 5 uur aten wij met 4 Engelsen, aan wie wij ons niet stoorden. Toen werd het regenachtig. Ik liep toch nog even rond, verlangde naar Bern om uw brief, dronk thee en ging naar bed.
| |
Maandag, 16 augustus.
Heden heb ik het uitmuntendste kunst-monument gezien, dat Zwitserland oplevert. Gij weet, dat in 1792, 10 augustus, de Zwitserse guardes van Louis xvi,
| |
| |
aant.
bij het verdedigen van het paleis in de aanval van de revolutionairen allen zijn gesneuveld. Ter eer van hun moed en trouw heeft men hier een gedenkteken gemaakt, even buiten de stad. In een vlakke rotswand is ingehouwen een stervende leeuw, doorschoten met een piek, met de poten rustende op het koninklijke wapen. Gij kunt u niet verbeelden hoe veel uitdrukking er in de kop van de leeuw is. De plaat zal ik er u van meebrengen. Het is inderdaad aandoenlijk en kunstig. De rots zelf is de stof waarin en waarvan het gemaakt is, zodat het eeuwen verduren kan. Te twaalf uur dineerden wij en reden te 2 uur met slecht en koel weer naar Zell, door het Emmental, onder andere langs het Sempacher-meer, beroemd door een veldslag in oude tijd tussen de Zwitsers en de Oostenrijkers en de heldenmoed van Winkelried, een Luzerner. Te Zell, een dorp, kwamen wij in een boerenherberg, maar zeer goed en zindelijk (zo als hier overal) gelijk met een familie uit Wenen, waarmede wij op de Rigi reeds kennis gemaakt hadden: wonderlijke mensen. De moeder, een koopmansvrouw, met de kinderen en een neef. De moeder zeer spraakzaam, maar wat vulgair, een meisje van 16 jaar denk ik, flink uit de kluiten, nog 2 jongens en een kleiner meisje, de neef, iemand die op promoveren stond. Wij hoorden toen veel van Wenen, omdat die lieden zich zo wat bij ons aansloten en wij hebben samen te Zell souperende veel gelachen.
| |
Dinsdag, 17 augustus.
Vroeg op 't rijtuig, zoals ook de Weense familie. Het was alsof wij bij elkaar behoorden. Een heerlijke weg door het Canton Bern, in veel opzichten te vergelijken met het fraaiste dat wij in Gelderland hebben. De eerste halte was te Herzogenbuchsee, waar wij à la fourchette dineerden. Er stond een piano in de kamer (zoals dikwijls) en onze Weense juffrouw heeft uitmuntend gespeeld en gezongen. Sterker stem van een vrouw heb ik zelden gehoord. Vervolgens hielden wij op te - (ik zal het u nader zeggen) om een aandoenlijk grafteken te zien, opgericht ter ere van Mevr. Langhaus, die in de kraam gestor-
| |
| |
Monument voor de Zwitserse guardes van Lodewijk xvi die gesneuveld zin bij de verdediging van liet paleis tijdens de Franse Revolutie in 1792.
| |
| |
aant.
ven was. Het verbeeldt het breken van de grafsteen bij de jongste dag en stelt de vrouw met het kindje op de arm voor, uit het gebroken graf willende oprijzen: alleraandoenlijkst. De plaat met inscriptie zal ik meebrengen. Te 6 uur kwamen wij te Bern, dat zeer lief ligt. Men komt van de hoogte en ziet de stad als in de diepte. De Aar vloeit erlangs en zo langzaam dalende rijdt men de stad in. Wij zijn op recommandatie best terechtgekomen in de Disselzwang. Mijn eerste werk was naar de post te zenden, maar dat was al gesloten! Zelfs onze bagage, die van Genève per roulage besteld is, konden wij pas de volgende dag krijgen. Toen was souperen te half 8 het beste. Daarna ben ik in het koffiehuis de kranten gaan lezen en toen naar bed in de zalige verwachting van uw brief morgen.
| |
Woensdag, 18 augustus.
Te 7 uur, lieve, beste vrouw had ik reeds uw beide brieven, van de 18de en 30ste juli. O, met hoeveel drift heb ik ze gelezen en nog tweemaal herlezen. Hoe lief, dat gij mij aanspoort om niet te jachten, maar het zal weinig baten. Hoe gelukkig, dat gij zo tevreden zijt. Maar onze lieve Willemien, dat die sukkelt en weinig vooruitgaat, dat verdriet mij. Gij hebt wel gedaan met Mietje, maar hoe nu verder? Ik wenste u allen daar te Heiloo wel eens te zien. Zeker hebt gij mijn complimenten aan Koos en Dientje overgebracht. Deze morgen doe ik anders niet dan dit te schrijven. Het is zeer slecht weer. Ik moet verder voor de was zorgen, voor financiën enz. enz. Dan zal ik nog zien of ik nog een regeltje aan Hop kan insluiten en een briefje aan Peg en een aan Mama. Maak er staat op, dat ik de eerste dagen van september reeds thuis ben. O, ik verlang zo! Het is dus mogelijk, dat deze brief de laatste is, maar zeker op één na de laatste. Dag lieve, beste Anna, die mij zo nodig zijt voor mijn geluk. Maar ik moet bij u zijn. Zonder dat verlangen zelf was ik ongelukkig. Adieu, zeg alle goeds en dankbaars voor mij aan tante. Uw trouwe mannetje.
|
|