| |
Genève, 1 augustus 1830.
Gisteravond, lieve beste vrouw, zijn wij met de stoomboot pas te 5 uur hier aangekomen. Door een overscheping, halverwege, in een andere boot is dit zo laat geworden, alsof mijn ongeduld om tijding van u te hebben nog
| |
| |
aant.
meer op de proef moest gesteld worden. In het Hotel de la Couronne gekomen was mijn eerste werk zelf naar de post te gaan. Daar vond ik uw beide brieven van de 3de en 13de juli en deed tevens de mijne in de bus voor u. Gij begrijpt hoe ik ze onderweg naar huis reeds openbrak en hoe mijn hart schreide, toen ik zag, dat ik mij niet zonder reden voor u beangst had. Hoe moet mijn liefste, beste vrouwtje geleden hebben! En hoe edelmoedig heeft zij dat voor mij verzwegen! God dank dat gij nu beter zijt en dank ook aan de lieve Tante, van wier zorg en liefde voor u gij mij niets te veel kunt schrijven. Die zekerheid alleen was in staat mijn ongerustheid te lenigen, als ik nu en dan een zekere angst bij mij gevoelde opkomen, en het verlangen om zo dadelijk naar u toe te kunnen vliegen. Dat is ook een van die pijnen die men ondervindt als men zo ver van elkaar af is en tevens door anderen belemmerd wordt om zijn eigen zin te doen. Nooit meer! Ik ga voort met mijn verhaal. Van de vaart van gisteren heb ik u reeds geschreven. Men leeft zeer aangenaam op die stoomboot. Toevallig troffen wij er professor Humbert van Genève op, die wij toch meenden hier op te zoeken. Hij kwam van Frankrijk (daar alles in oproer is, zoals men zegt) en lieerde dadelijk met ons: een allerliefst, hups, beleefd man, gul en beschaafd tevens. In het logement aten wij laat, onder andere met Frans gezelschap. Ik zat naast een dikke dame uit Touraine. Complimenteuzer frasen heb ik nooit gehoord. Toenik haar servet opraapte, was het: pardon, monsieur a bien de la bonté, c'est la soie qui coule tant. Ik presenteerde haar ossetong. Zij weer: Monsieur n'en prendra point (très volontiers, zei ik) pourquoi non, vervolgde zij, elle n'en a jamais menti. Die aardigheid omtrent een ossetong was mij geheel onbekend. Ook hadden wij aan tafel de schoonbroer van de admiraal Duperré die nu voor Algiers is. Ik ging op mijn kamertje, dat een heerlijk uitzicht op het meer heeft, mij nog
eens op mijn canapé vlijen om eens recht op mijn gemak uw brieven te herlezen. Uw brief naar Genua zal dan mis wezen.
| |
| |
Gij schrijft mij niets van Heiloo. Op uw overig schrijven ben ik nu gerust. Tot de 8ste te Bern en tot de 24ste te Bazel. 's Avonds gingen wij de stad doorkruisen, en ijs gebruiken in een koffiehuis.
Heden, zondag, heb ik wat uitgeslapen. Wij zijn toch vroeg op pad geweest. De stad ligt heerlijk aan het meer. De Rhône stroomt pijlsnel, met blauw doorschijnende golven, in twee takken door de stad. De huizen zijn zeker zo groots niet als in de Italiaanse steden. Evenwel is er een nieuw gedeelte, dat zeer fraai is. Rondom heeft men het gezicht op de Savooise Alpen of naar de Jura en minder dicht op de neus. Te twaalf uur is Humbert ons komen afhalen (nadat wij in het Café van Antoine Papon, gelegen als het park te Amsterdam, limonadegazeuse gedronken hadden) en wij reden de poort uit naar de zuidkant van het meer. Daar is het buitenplaats aan buitenplaats, evenals buiten Haarlem en met zwaar geboomte en heerlijke lanen. Dat hadden wij in lang niet gezien. Hij bracht er ons op één, waar hij de eigenaar van kende, bij wie hij ons wilde introduceren, een rijk geleerde. De man was niet thuis, maar wij genoten niet minder van het gezicht op het meer en op de overkant. Hetgeen de omtrek van Genève zo buitengemeen lieflijk en bevallig maakt is, dat de oevers niet dadelijk in steile bergen opgaan, maar eerst flauw glooiend, en golvend heuvelachtig zijn en de bergen zich eerst op een afstand vertonen. Ik kom hierop nader terug. Wij dineerden vroeg en toen was Humbert er weer, zodat wij te 4 uur reden naar Ferney, over de Franse grenzen. Een heerlijke weg en bezaaid met welgeklede lieden en rijtuigen. Gij weet, dat Ferney eigenlijk het kasteel is van Voltaire, die daar het dorp gesticht heeft, werklieden gelokt en honderden mensen aan brood geholpen heeft. Nu is het een welvarend plaatsje. Het kasteel zelf, thans behorende aan de Comte de Bude, hebben wij gezien. De tuin is niet uitgestrekt, maar zeer lommerrijk, en met terrassen, met uitzicht tot op de Montblanc. Wij hebben ook in het huis de twee gewone kamers van
| |
| |
Voltaire gezien, zijn gezelschapskamer en zijn slaapkamer, juist zoals zij bij zijn dood waren. In het dorp heeft hij een katholieke en een protestantse kerk gebouwd, en op zijn buitenplaats zelf nog een afzonderlijke kerk. Het dorp Ferney was geheel Frans. Ofschoon men te Genève niets dan Frans hoort zijn de manieren toch verschillend van die van de Fransen. Maar te Ferney zag men duidelijk onderscheid. Wij reden toen naar een buitenplaats aan de noordkust van het meer, toebehorende aan een rijke particulier, de heer De Sellon, dezelfde die uit menslievendheid een grote premie heeft uitgeloofd over het beste geschrift om de afschaffing van de doodstraf aan te bevelen. Van hier hadden wij weer voortreffelijke uitzichten, op het meer, op de stad en op de bergen van Savooie enz. De overliggende kust vertoont zich lieflijk. Dat scheelt wat met de gezichten bij ons, bij voorbeeld van de Haarlemmermeer. Omdat alles bij ons laag en vlak is, ziet men weinig en verliest zich het afgelegene in de horizon. Maar hier is het alsof de tegenoverliggende vlakte opgelicht wordt om zich geheel aan u te vertonen. En omdat die glooiing zich uren ver uitstrekt mist gij niets, maar ziet alles: plantsoen, bomen, huizen, boerderijen. Gij ziet over bossen en hoogten heen, zonder zelf op een hoogte te staan. Daarachter staan die enorme massa's van Alpen met hun kale wanden, die, nu even door de stralen van de ondergaande zon beschenen, een flauw rood vertoonden. Het kalme meer werd maar even door scheepjes beroerd, wier vaart een lange streep in de oppervlakte naliet. Hetzelfde gingen wij genieten op een nieuw aangelegde buitenplaats Pregny (zo heet het dorp dichtbij). Alles is hier voor vreemdelingen open. En in het algemeen ken ik tot nog toe geen plaats, van alles wat ik gezien heb, waar men zich aangenamer kan etablisseren even buiten de stad, hetzij een gehele buitenplaats, hetzij een optrek hurende. Vervolgens bracht Humbert ons bij zich aan huis. Hij woont
buiten de poort aan het Plainpalais, alsof men te Utrecht in de baan woonde. Het Plainpalais zelf is een fraai, zeer uitge-
| |
| |
aant.
strekt gazon, met paaltjes van de weg afgescheiden en voor spelende kinderen enz. geschikt. De buurt is hier schilderachtig. Door zijn vrouw werden wij gul ontvangen op thee, met vruchtentaart enz. enz., zeer netjes en Hollands. Die mensen hebben grote gemakkelijkheid. Men spreekt te Genève het beste Frans. Er waren nog twee andere jonge geleerden, zeer plezierig. Met heldere maneschijn keerden wij naar huis.
| |
Maandag, 2 augustus.
Deze morgen zijn wij met een bootje op het meer gaan varen. Wij hebben de Montblanc nog in de verte gezien. Het water is zo helder, dat men op 22 voet diepte allerduidelijkst de grond ziet. In het meer worden ook snoeken gevangen, soms tot 60 pond toe. Te 8 uur waren wij weer thuis, om te ontbijten. En te 9 uur (op het ogenblik dat ik dit schrijf) wachten wij een andere heer om met ons curiositeiten te gaan zien.
's Middags te 3 uur. Zo op het ogenblik kom ik thuis. Wij hebben het Museum en de Bibliotheek gezien. Ook de gevangenis, een nieuwe inrichting, zeer aanbevelenswaardig wegens de menslievende behandeling van de gevangenen. In de Bibliotheek (die overigens niet veel bijzonders bevat) is een deel met eigenhandige brieven van Calvijn. Ook een handschrift met liturgieën, gebeden, en belijdenissen van de Waldenzen (uit de valleien van Piemonte), hetwelk bepaald ouder is dan de iade eeuw. Die gemeenten hebben onze gereformeerde leer enige eeuwen vroeger gehad dan wij door de reformatie. De taal van dat handschrift is oud. Raynouard heeft er een gedeelte van afgedrukt in zijn Histoire des troubadours. Ik heb ook de heer Puerari opgezocht, gewezen gouverneur van Nairac die hier thans Conseiller d'étât is. Wij hebben veel over Leiden en Leidse mensen gesproken. Tegen morgen heeft hij ons bij zich buiten verzocht. Er is hier een onbegrijpelijke nieuwsgierigheid, zelfs op straat, om de tijdingen uit Parijs te hebben. In een sociëteit was ik, waar de papieren zo vers werden aangebracht en een der heren op een tafel ging staan om ze hardop voor te
| |
| |
lezen. Het is hier levendig en vrolijk. Van de hoogste gedeelten van de stad heeft men altijd het gezicht op het meer. Nu zal ik om Mama een plezier te doen een regeltje voor haar insluiten. Ik heb mijn partij gekozen en kom zeker enige dagen vroeger thuis, dan ik voornemens was. Nader schrijf ik u precies. Reeds tel ik de dagen, hoewel ik het Oberland en de Rigi nog moet zien. Dag lieve beste vrouw, o zorg toch voor uzelf. Gij weet niet hoezeer ik mij verwijt, dat ik willens zo ver van u af ben. Verblijd mij nog braaf met uw schrijven, na de ontvangst van deze, naar Bazel, waar ik de 24ste aankom en dadelijk verder hoop te gaan. Maak, dat er twee dagen later nog één te Frankfurt a/M is. Wees voor mij ook dankbaar omtrent Tante, zoen de lieve wichten en houd uw armen open tegen de terugkomst van uw man.
|
|