Kind van de toekomst
(2005)–Arianne Baggerman, Rudolf Dekker– Auteursrechtelijk beschermdDe wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798)
[pagina 387]
| |
Hoofdstuk 9. Revolutie in NederlandBegin van een onbekend tijdperkAls gij deze bekomt, zult gij al weten dat den gewezen koning van Vrankrijk, reeds deze waereld heeft moeten verlaten. Wat kan men weinig staat maken op aardsche luister, immers behoedt die ons nergens voor en wat is het veel verkieslijker in eenen mindere stand geplaatst te zijn en daar in zo te leven, dat men van zijn doen en later behoorlijke verantwoording doen kan, en in zijnen kring zo veel mogelijk het heil en welzijn van zijnen evennaasten als dat van zich zelve te behartigen, en te helpen bevorderen. De tijding van deze executie treft ons, en doet ons zeer aan, daar wij ons voorgesteld hadden, dat men hem gratie zou bewezen hebben, dan neen, hij is maandagavond om 7 uuren onthoofd. Deze reactie op de terechtstelling van koning Lodewijk xvi dateert van 26 januari 1793 en is afkomstig uit een brief van Françoise Vockestaert, de vrouw van Pieter Paulus aan haar neefje Otto van Eck.Ga naar eind1 Zowel de brief is bewaard als Otto's reactie daarop, want de dag nadat het schokkende nieuws De Ruit had bereikt, schreef hij in zijn dagboek: ‘Vanmorgen heb ik alle mijne zaken niet verricht, omdat ik een brief aan oom en tante Paulus moest schrijven welke voor 10 uuren klaar moest zijn’. Uit het vervolg van zijn dagboekaantekeningen blijkt dat ook Otto overstuur was. Niet zozeer door het dramatische einde van de Franse koning als wel door de tijdnood waarin deze brief hem had gebracht. Met het beantwoorden ervan was zoveel tijd gemoeid dat zijn huiswerk er lelijk bij was ingeschoten: ‘Toen ben ik aan de Latijnse les begonnen met onvergenoegdheid, omdat ze, mijn dunkens, te groot was en ik, daar papa mij niet helpen konde, meer moeite dan anders moest doen’. | |
[pagina 388]
| |
Koning Lodewijk xvi onder de guillotine, uit De gruwel der verwoestinge of Vrankryks moord- en treurtoneel, 1794
Otto had andere zorgen aan zijn hoofd dan het tragische lot van Louis Capet of de spanningen in de internationale politiek. De dag waarop tantes brief arriveerde had Otto zijn horloge verloren en tot overmaat van ramp gaf zijn gedrag aanleiding tot nog meer verwijten van de kant van zijn moeder: ‘Mama zegt mij tot mijn leedwezen, dat zij mij naderhand nog tweemaal onvergenoegd gezien heeft en dat ik buitendien indiscreet was toen ik een brief las, welke mij in geenen delen interesseren konde’. De brief die Otto zo indiscreet had ingezien, was vermoedelijk eveneens afkomstig van zijn tante. Mogelijk bevatte dit schrijven nog wat meer nieuws over de executie dat men niet voor kinderogen geschikt achtte. Het gruwelijke einde van de voormalige Franse koning beroerde de gemoederen van veel Nederlanders, zowel in het Oranjegezinde | |
[pagina 389]
| |
Mirabeau stijgt ten hemel, Hommage à Mirabeau, 1792
| |
[pagina 390]
| |
De boeken van Mirabeau, waaronder Aux Bataves, detail van Hommage à Mirabeau, 1792
als in het Patriotse kamp. Op Lambert van Eck moet de gebeurtenis eveneens grote indruk hebben gemaakt. Nog maar vijfjaar eerder had hij rondgelopen in het paleis te Versailles en had hij de koning meer dan eens van nabij gezien. Nog meer zal hij begaan zijn geweest met de Franse vrienden en kennissen die tijdens de radicale fase van de revolutie, de terreur, onder de guillotine terecht waren gekomen. Van de politici bij wie Lambert van Eck en Pieter Paulus in 1788 in Parijs en Versailles steun hadden proberen te vinden voor een Patriotse omwenteling in Nederland, hadden velen aanvankelijk de revolutie omarmd. Graaf de Montmorin, de minister van Buitenlandse Zaken, de belangrijkste gesprekspartner van Pieter Paulus, had zich zelfs aangesloten bij de Jacobijnse club, de meest radicale stroming. Toch werd hij in 1792 ter dood veroordeeld louter en alleen omdat hij van adel was en tijdens het Ancien Régime overheidsfuncties had bekleed. Loménie de Brienne, voormalig regeringsleider, stierf kort na zijn arrestatie aan een beroerte, wat hem de gang naar de guillotine | |
[pagina 391]
| |
Het grafeiland van Rousseau, detail van Hommage à Mirabeau, 1792
bespaarde. De dood van Mirabeau was met zoveel mysteries omgeven dat velen de verdenking koesterden dat deze lastige revolutionair vergiftigd was. Het meest dramatisch was de terechtstelling van Beatrice Choiseuil, gravin de Grammont, van wie hij zo gecharmeerd was geweest en dankzij wier gastvrijheid Paulus en hij in Parijs zoveel Hollandse bannelingen en Franse politici hadden ontmoet. Zij werd op 22 april 1794 naar het schavot gereden, een jaar na de onthoofding van Lodewijk. Enkele andere vrienden en bekenden hadden het land nog juist op tijd weten te ontvluchten, zoals de markiezin de Champcenetz en de voormalige minister van Marine Castries. Uiteindelijk had ook Lamberts grote held Lafayette zijn biezen moeten pakken, nadat hij nota bene een hoofdrol in de revolutie had gespeeld als commandant van de Nationale Garde in Parijs.
In Hollandse kranten werd het verloop van de Franse Revolutie op de voet gevolgd. Ook verschenen er beschouwingen en geïllustreerde kronieken in boekvorm, zoals die van Martinus Stuart, bij Otto be- | |
[pagina 392]
| |
De nieuwstijding, uit B. Wolff en A. Deken, Economische liedjes, 1791
| |
[pagina 393]
| |
Willem v en zijn gezin verdreven uit Holland, Het paradijs verloren, 1795
kend vanwege zijn Romeinsche geschiedenis. Het geweld dat daar plaatsvond toen de geest eenmaal uit de fles was, had een matigende invloed op het verloop van de Bataafse Revolutie in de Republiek der Verenigde Nederlanden van 1795. In pamfletten werd met verwijzing naar het Franse voorbeeld gewaarschuwd tegen bloeddorstige uitwassen. Zo wijst de anonieme auteur van het in 1795 verschenen Vaderlandsche pro-memoria of welmeenende herinneringen voor dit provisioneel tijdperk op de gevaren: de ‘Fransche zo veelvormige revolutie’ zou weliswaar het goede hebben nagestreefd maar het land was inmiddels in rouw gedompeld vanwege alle gewelddadige excessen waarmee het proces gepaard was gegaan.Ga naar eind2 Ook Pieter Paulus neemt in zijn Verhandeling uit 1793 nadrukkelijk afstand van deze gebeurtenissen ‘die de omwenteling in Vrankrijk buiten tegenspraak bezoedeld en die het gevoelig hart van elk mensch met weedom vervuld hebben’.Ga naar eind3 Volgens hem bewees deze gang van zaken eens te meer hoe belangrijk het is om, alvorens tot actie over te gaan, het eerst onderling eens te worden over de ‘grondbeginse- | |
[pagina 394]
| |
De arrestatie van raadpensionaris Van den Spiegel, uit C. Rogge, Tafereel van de geschiedenis der jongste omwenteling, 1796
len’ waarop de nieuwe samenleving gestoeld moet zijn. Zoals we nog zullen zien voegde Pieter Paulus direct na de revolutie in Nederland de daad bij het woord door binnen een week met een Verklaring van de rechten van de mensch en van de burger te komen. Ook het heel wat minder gewelddadige verloop van de omwenteling zelf duidt op een leerproces van zowel de Nederlandse als de Franse revolutionairen. De Bataafse Revolutie van 1795 slaagde dankzij Frans ingrijpen, een interventie waar Pieter Paulus zeven jaar eerder in Parijs tevergeefs om gevraagd had. De gang van zaken was echter heel anders dan hij zich toen had voorgesteld, want de Fransen waren niet gekomen als redders van hun Hollandse kameraden, maar als bezetters. Desondanks werden ze door de voormalige Patriotten als bevrijders ingehaald. Oranjegezinde regenten moesten vanzelfsprekend het veld ruimen, maar de lokale omwentelingen verliepen in de meeste plaat- | |
[pagina 395]
| |
Vernieling van de graftombe van de gravin van Solms te Utrecht, 1795
sen rimpelloos. Een paar kopstukken van het oude bewind werden enige tijd gevangengezet. De voormalige raadpensionaris Van de Spiegel werd in strenge afzondering opgesloten in Huis ten Bosch, het Haagse paleis dat leeg stond sinds stadhouder Willem v naar Engeland was gevlucht. Een aantal Oranjegezinden begaf zich in navolging van de Prins in ballingschap naar Engeland of Duitsland. Lambert van Eck leidde in eigen persoon de fluwelen revolutie in Den Haag, nadat op 21 januari 1795 de Franse troepen het regeringscentrum waren binnengetrokken.Ga naar eind4 Hij formeerde een door hem voorgezeten burgercomité en zodra het zittende stadsbestuur was afgetreden, belegde hij een bijeenkomst in de Kloosterkerk. De zich nadrukkelijk als ‘burger’ afficherende Van Eck beklom de preekstoel en stelde voor een bestuur te vormen ‘gegrond op de Rechten van Vrij- | |
[pagina 396]
| |
Graven vernield door comité van remotie. Satirische prent uit David Hess, Hollandia regenerata, 1796
| |
[pagina 397]
| |
heid en Gelijkheid’. Na deze toespraak las hij een lijst van kandidaten voor, zowel voor het gemeentebestuur als voor de rechtbank. Daarna begonnen zijn toehoorders te klappen en hoezee te roepen. Onder de leden van de nieuwe gemeenteraad waren enkele oude regenten, zoals Adriaan van der Goes, voormalig burgemeester, en een paar welgestelden, zoals de rentenier Jan Jacob Cau, maar verder een loodgieter, een grutter, een glazenmaker, een landmeter en een horlogemaker. De observatie van de Orangistisch georiënteerde dagboekschrijfster Magdalena van Schinne was weliswaar schromelijk overdreven - ‘in onze steden zijn onder degenen die de regenten vervangen, banqueroutiers, zonen van beulen, velen die bijna waren opgeknoopt’ - maar ze had in zoverre gelijk dat de sociale verhoudingen van het Ancien Régime waren doorbroken. Zij zal niet de enige zijn geweest die door deze machtswisseling in verwarring raakte: ‘de totale omwenteling die plaats vindt in het groot en in het klein, biedt tamelijk vreemde gezichtspunten en het is de wereldkaart op z'n kop, die gewoonlijk kinderen zo amuseert, die er een heel juist idee van geeft’.Ga naar eind5 Niet overal verliep de revolutie zo soepel als in Den Haag. Hier en daar vonden vernielingen plaats van huizen, kerken en graven, onder meer in Utrecht en Woensel.Ga naar eind6 Nadat in de provincie Holland nieuwe stadsbesturen waren gekozen, zonden deze afgevaardigden naar Den Haag om als Vergadering van de Provisionele Representanten van het Volk van Holland het voorlopige bestuur van het gewest te vormen ter vervanging van de oude Staten van Holland. Velen die in 1787 van het toneel verdwenen waren, hernamen hun rol in de politiek.Ga naar eind7 Lambert van Eck werd namens Den Haag als representant verkozen in het nieuwe bestuur van de provincie Holland, evenals Jacob van Vredenburch en Jacob Reepmaker. Op 1 mei 1795 werd een dagelijks bestuur gevormd, het Comité van Algemene Waakzaamheid, waarin een andere oude bekende zitting had, Gerrit van Olivier. Verder werd er een Comité tot de Zaken van de Marine ingesteld, waarvan Pieter Paulus voorzitter werd en Lambert van Eck de betaalde functie van secretaris kreeg, ongetwijfeld dankzij zijn invloedrijke zwager. Pieter Paulus was tevens gekozen tot president van de gewestelijke vergadering van Holland, een functie die vergelijkbaar was met het voormalige ambt van raadpensionaris van Holland. | |
[pagina 398]
| |
Een van de eerste wapenfeiten van de Provisionele Representanten van Holland was het instellen van een commissie om een verklaring van de rechten van de mens op te stellen. Deze rechtenverklaring moest de basis vormen voor het nieuwe politiek bestel. Pieter Paulus werd voorzitter en ging met grote voortvarendheid aan de slag. Binnen een week stond de verlangde verklaring op schrift, zodat ze al op 31 januari 1795 kon worden aangenomen. De Verklaring van de rechten van de mensch en van de burger gold alleen voor de provincie Holland, maar al snel volgden de andere gewesten met vrijwel gelijkluidende verklaringen. De productietijd van dit document, in wezen nog steeds de basis van onze huidige grondwet, was verbazingwekkend kort. Paulus had echter al jaren aan een blauwdruk ervoor gewerkt in de vorm van zijn in 1793 verschenen Verhandeling over de vrage: In welke zin kunnen de menschen gezegd worden gelijk te zijn? In welke zin de regten en pligten, die daaruit voortvloeien? Dit traktaat, zoals we zagen intensief door Otto bestudeerd, telt niet minder dan 216 bladzijden waarin de belangrijkste politieke theoretici van dat moment, zoals Rousseau, Paine, Seyès, Mackintosh en Burke, de revue passeren. Van hen is Rousseau in Paulus' visie de belangrijkste denker. Dat blijkt uit het motto - een lang citaat uit Rousseaus verhandeling over de ongelijkheid onder de mensen - en uit de vele passages die in het boek zelf aan diens gedachtegoed zijn gewijd. Toch is hij het op een aantal essentiële punten oneens met de Franse filosoof. Rousseaus natuurstaat, waarin het kwaad niet zou bestaan, is volgens Paulus irreëel. Hij heeft er zijn literatuur en de vele reisverslagen in zijn boekenkast nog eens op nageslagen en constateert dat van dergelijke samenlevingen nergens een spoor te bekennen is. Het is een creatie van Rousseau zelf die een ‘wilde’ mens heeft uitgevonden om zijn ideeën te kunnen onderbouwen. De mens zoals Rousseau die schetst verschilt niet van dieren. Deze visie is bovendien geheel strijdig met Rousseaus latere ‘voortreflijk werk’, Du contrat social, waarin hij het ontwerp voor de ideale samenleving schetst. Ook in dit werk bespeurt Paulus echter tal van tegenstrijdigheden. Aan de ene kant benadrukt Rousseau dat de mens in die nieuwe samenleving aan niemand gehoorzaamheid verschuldigd moet zijn dan alleen aan zichzelf ‘en zo vrij blijft als nooit te voren’. Aan de andere kant benadrukt hij het belang van volkssoevereiniteit, een onderschik- | |
[pagina 399]
| |
king van het individu aan de ‘opperbestiering van de algemeenen wil’. Rousseaus oplossing voor dit dilemma: terugkeer naar de natuurstaat, waarin individueel belang en algemeen belang samenvallen, wordt door Paulus als irreëel ter zijde geschoven. Dergelijke samenlevingen hebben nooit bestaan en zouden ook niet levensvatbaar zijn. Paulus zoekt een tussenoplossing. Individuen moeten zich in maatschappelijke zaken schikken naar het algemeen belang, in die zin heeft de mens een aantal plichten te vervullen tegenover de samenleving waarvan hij deel uitmaakt. Aan de andere kant benadrukt hij eveneens de rechten van het individu tegenover het collectief.Ga naar eind8 De Nederlandse verklaring van de rechten van de mens zoals die onder voorzitterschap van Paulus twee jaar na de publicatie van zijn Verhandeling tot stand kwam, is vanuit deze invalshoek opgesteld. Anders dan in de Franse en Amerikaanse worden in de Nederlandse verklaring ook de rechten van het individu geformuleerd tegenover het collectief.Ga naar eind9 Het belang dat hieraan werd gehecht, blijkt ook uit de gekozen volgorde van artikelen. De eerste twee artikelen stemmen grotendeels overeen met de Franse en Amerikaanse verklaringen: ‘dat alle menschen met gelijke rechten geboren worden, en dat deze natuurlijke rechten hun niet kunnen ontnomen worden’ en ‘dat deze rechten bestaan in gelijkheid, vrijheid, veiligheid, eigendom en tegenstand aan onderdrukking’. In de daarop volgende artikelen worden echter meteen al enkele burgerlijke vrijheden vastgelegd, onder andere het recht op de vrijheid van meningsuiting en godsdienst, zelfs het recht om geen God te dienen. Deze vrijheden komen in de Franse verklaring op een veel lagere plaats en gaan vergezeld van allerlei wettelijke beperkingen. Zo wordt godsdienstvrijheid in Frankrijk wat zuinigjes toegestaan - ‘opvattingen, ook al zijn zij van godsdienstige aard’ - ‘mits het uiten daarvan de openbare orde zoals die bij wet is geregeld, niet verstoort’.Ga naar eind10 De ‘algemene wil’ die aan wetgeving ten grondslag moet liggen en waaraan iedereen zich te onderwerpen heeft, komt in de Nederlandse verklaring pas aan de orde nadat in de daaraan voorafgaande bepalingen een aantal beperkingen van de macht van het collectief over het individu is vastgelegd. Anders ook dan in het Franse en Amerikaanse voorbeeld werd het Nederlandse rechtensysteem gefundeerd op christelijke principes. De gelijkheid van alle mensen vloeide logisch voort uit het bijbelse gebod van naastenliefde: ‘Wat gij niet | |
[pagina 400]
| |
De Nationale Vergadering, uit C. Rogge, Tafereel van de geschiedenis der jongste omwenteling, 1796
wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Dit voorschrift, door Paulus in zijn Verhandeling uit 1793 tot grondregel uitgeroepen, is opgenomen in het derde artikel van de Nederlandse verklaring.Ga naar eind11 | |
Tamelijk fatsoenlijke mensenDe Bataafse Revolutie voltrok zich in eerste instantie op plaatselijk niveau, waar de stadsbesturen werden vervangen door revolutionaire comités. Vervolgens werden de provinciale Staten vervangen door vergaderingen van representanten van deze nieuwe lokale besturen. De Staten-Generaal ondergingen aanvankelijk alleen een personele verandering: de Oranjegezinden maakten plaats voor Bataafse revolutionairen. In de nieuwe bezetting zouden de Staten-Generaal nog een jaar blijven functioneren onder voorzitterschap van Pieter Paulus. Het stadhouderschap werd vanzelfsprekend meteen afgeschaft en de Raad van State werd eveneens opgeheven om plaats te maken voor | |
[pagina 401]
| |
een comité dat allereerst een plan moest opstellen voor het bijeenroepen van een democratisch gekozen Nationale Vergadering. Het land werd verdeeld in kieskringen, waaruit afgevaardigden werden gekozen. Alle mannelijke Nederlanders boven de twintig jaar mochten deelnemen aan de verkiezingen, alleen dienstpersoneel en bedeelden waren uitgesloten. De kiezers moesten wel een verklaring afleggen dat ze de erfelijkheid van ambten afkeurden, wat Oranjeaanhangers moest afschrikken. Na een landelijke verkiezing kwam op 1 maart 1796 de Nationale Vergadering voor de eerste keer bijeen. Plaats van vergadering was de voormalige balzaal van de Prinsen van Oranje aan het Binnenhof. Men koos bewust voor een andere locatie dan die waarin de Staten-Generaal van oudsher hadden vergaderd, maar ideaal was het niet. Om de breuk met het verleden beter zichtbaar te maken had men liever een nieuw gebouw neergezet met een moderne, classicistische façade, maar daarvoor ontbraken de middelen. Pieter Paulus werd met algemene stemmen tot voorzitter verkozen. Dat was vooral een symbolisch gebaar, want de functie rouleerde elke twee weken. In de kringen van de eerder geciteerde Magdalena van Schinne kon men opgelucht ademhalen: ‘De verkiezing van de Nationale Vergadering is beter geslaagd dan men wel dacht, twee-derde van de leden zijn tamelijk fatsoenlijke mensen’.Ga naar eind12 De leden van deze voor het eerst in de geschiedenis volgens het beginsel van algemeen (mannen-)kiesrecht gekozen volksvertegenwoordiging waren over het algemeen afkomstig uit de gegoede burgerij. Voor het overige was het een tamelijk gemêleerd gezelschap. De vergadering bood niet alleen plaats aan burgers die hun sporen in de Patriottenbeweging hadden verdiend, zoals Pieter Vreede, Bernardus Bosch en Ysbrand van Hamelsveld, maar ook aan telgen van de oude regentenfamilies, mits zij zich het revolutionaire ideaal eigen hadden gemaakt, zoals de Fries Coert Lambert van Beyma, tijdens de vergaderingen getooid met een rood vest als teken van zijn radicalisme. Van Beyma was een studievriend van Lambert van Eck. Meer vrienden en kennissen van de Van Ecks namen op die eerste maart van 1796 plaats in de banken, zoals W.H. Teding van Berkhout, de beide zonen van de Rotterdamse baljuw Paulus Gevers en zelfs Otto's leraar G.C.C. Vatebender. De gekozen volksvertegenwordigers gingen | |
[pagina 402]
| |
Lambert van Eck, silhouet als volksrepresentant, uit C. Rogge, Geschiedenis der Staatsregeling voor het Bataafsche volk, 1799
met hoge verwachtingen, maar ook met enige onzekerheid naar Den Haag. Van Ecks vriend Teding van Berkhout begon een politiek dagboek, dat hij opende met de verklaring liever op zijn buitengoed Pasgeld te zijn gebleven, maar zich niet aan zijn publieke taak te hebben willen onttrekken. Hij wilde naar zijn ‘vermogen en als eerlijk mensch aan het heil van mijn Vaderland meedewerken’.Ga naar eind13 Lambert van Eck zelf trad pas toe met ingang van 12 oktober 1796, als vervanger van een overleden lid en niet zonder tegenzin. Zijn verzoek om voor de eer te mogen bedanken met als argument dat het zijn inzet voor het Comité van Marine zou schaden, werd beleefd ter zijde geschoven.Ga naar eind14 Vanaf dat moment krijgen we dankzij de notulen | |
[pagina 403]
| |
een beeld van Lambert als praktiserend politicus. Hierbij moest hij het stellen zonder zijn zwager Paulus, de adviseur die hem vanaf zijn studententijd had bijgestaan. Enkele dagen nadat Paulus als voorzitter van de Nationale Vergadering de eerste vergadering had geopend, was hij ernstig ziek geworden. | |
... dat wij op onze posten sterven willen!De Dordtse predikant Paulus Bosveld, lid van de Nationale Vergadering, lichtte zijn vriend Cornelis de Gijselaar in een brief van 13 maart 1796 uitgebreid in over de conditie van de patiënt en de oorzaak van de ziekte, een door het nieuwe principe van gelijkheid verplicht geworden onderdeel van het ritueel dat volgde op Paulus' installatie als voorzitter: Paulus ligt nog hard ziek, en is zeer gevaarlijk geweest aan een zinking-koorts. Den 1 maart, dag der installatie van de Nationale Vergadering woei de wind uit den Noord-Oosten met volle kaken. Hij was president, en wierd in statie thuis gebracht, door de meeste leden. Proper geldeed, met de driekleurige escharpe gedecoreerd, ging hij blootshoofds, tusschen twee reien militairen van den groten trap van 't gewezen stadhouderlijk quartier, in het Nationaal Hotel, over het Binnen- en Buitenhof door de Gevangenpoort. Daar zetten wij (ik ging naast hem) onzen hoed wel op; maar het groeten en blootshoofds gaan hield niet op, langs de Vijverberg, Korte Vijverberg en zo naar 't logement van Rotterdam. Voor mij was ik weinig bevreesd, als aan koude gewoon. Dat het hem op zou breken was wel te voorzien. Gelijk hij er dan ook sedert niet wel uitzag. Echter hield hij het tot vrijdag uit, wanneer hij ziek wierd, en koortsen kreeg, tot geëgareerdheid [bewusteloosheid] toe. Evenwel, vomitieven, aderlatingen, spaansche vliegen en diergelijke manoeuvres hebben 't kwaad gestuit, zo 't schijnt, maar de boodschap is, dat hij zeer zwak is.Ga naar eind15 Bosvelds inschatting was te optimistisch, want vier dagen later bezweek Pieter Paulus aan zijn ‘zinking-koorts’, een longontsteking. Het nieuws van dit overlijden kwam hard aan in de Nationale Vergade- | |
[pagina 404]
| |
ring. De voorzitter opende de zitting met de officiële verklaring dat ‘de burger Pieter Paulus tot aan zijn dood toe niet opgehouden heeft, zich bij het Vaderland en bij de Vrijheid verdienstelijk te maken’. Alle leden riepen hierop ‘als uit eenen mond treurig uit: - “dit verklaren wij”’. Advocaat en gewezen banneling Bernardus Blok stelde vervolgens voor de overledene te eren door zowel de 144 leden van de Nationale Vergadering als die van alle ingestelde commissies te verzoeken in de begrafenisstoet mee te lopen. Zijn collega-advocaat Jacob Hahn attaqueerde dit voorstel met het argument ‘dat de denkbeelden, welke Paulus in zijn leven getoond heeft te hebben met zulk eene statie volmaakt strijdig’ zouden zijn. Bovendien had hij die morgen een nabestaande gesproken, vermoedelijk Lambert van Eck, die hem had verteld dat de begrafenis sober moest worden gehouden. Het was hun intentie ‘om met de grootst mogelijke stilte en eenvoudigheid het lijk ter aarde te bestellen’. Na uitvoerige discussie besloot de vergadering een commissie van twaalf leden uit de vergadering af te vaardigen om de weduwe de condoleren en haar van de inhoud van hun verklaring - verdienstelijk tot het einde - op de hoogte te brengen. De argumenten van Hahn en die van Schimmelpenninck hadden blijkbaar de doorslag gegeven: ‘dat de treurige stilte, die in de vergadering heerscht, meer ware hulde aan 's mans verdiensten doen, dan uiterlijken ceremoniën, waarvan Paulus in zijn leven zozeer afkerig was geweest’.Ga naar eind16 De schok klinkt ook nog na in een aantal dagboeken uit die tijd. Teding van Berkhout schrijft een dag voor het overlijden nog met Lambert van Eck te hebben gesproken, ‘die enige hoop op een goede crisis’ zag. De volgende dag bespeurde hij echter onraad toen hij zag dat de vensters bij Van Eck gesloten waren. Kort daarna kreeg hij inderdaad het bericht dat Paulus was overleden. Twee dagen later vernam hij dat Paulus ‘zonder statie’ was begraven in Scheveningen op de nieuwe begraafplaats Ter Navolging, ‘dus aan zijn principe omtrend het schadelijke van het begraven in de kerken trouw is gebleven’.Ga naar eind17 Paulus' overlijden werd, zoals we zullen zien, eveneens gedocumenteerd in het dagboek van zijn neefje Otto en in dat van zijn behandelend arts, dokter Groen. Op 13 maart beschrijft Groen zijn ontzetting over het noodlottige ziekteverloop van juist deze patiënt. Zijn | |
[pagina 405]
| |
gevoel van lotsverbondenheid met Paulus is zo sterk dat hij diens overlijden enkele dagen later beschrijft als een ‘ongeval dat mij is overkomen’. Deze identificatie blijkt echter niet zozeer voort te komen uit medeleven met de patiënt als wel uit bezorgdheid om zijn eigen reputatie. Geen slechtere reclame voor een arts uit die tijd dan uitgerekend een patiënt als Paulus - in de bloei van zijn leven en in het centrum van de aandacht - aan de dood te moeten prijsgeven. De afloop van dit ziekbed zou, zoals hij het op 13 maart formuleerde, ‘mijne tijdelijke belangens’ schaden. Groen had daarom, zoals hij later met wroeging vaststelt, de verleiding niet kunnen weerstaan om zijn blazoen te zuiveren door dominee J. zo snel mogelijk de statistieken door te geven: ‘Ik rustte niet voor dat ik hem had gecommuniceerd dat ik nog maar twee patiënten aan de thans regerende zinking-koorts had verloren en dit jaar niet meer als vijf doden had in mijn praktijk’. Nadat hij deze ijdelheid had opgebiecht, verluchtigde hij zijn dagboek met wat zwarte humor: Juffrouw Voet de dochter van den beroemden Eusebius Voet deed nu ruim vijf weken geleden een vriendschappelijk bezoek bij juffrouw Mol, en sprekende over de tegenwoordige tijdsomstandigheden viel het discours op P. Paulus, omtrent welken juffrouw Voet zich uitliet dat zij niet in staat zoude zijn om dien man te zien, veel min zich in één huis met hem te bevinden. Zij gaat heen, wordt den volgenden dag overvallen door eenen zinking-koorts, sterft en wordt op de begraafplaats bij Scheveningen te aarde besteld. Paulus wordt enige dagen daarna door soortgelijke koorts overvallen, bezwijkt, en zie daar, zijne grafplaats is naast die van juffrouw Voet.Ga naar eind18 Uit deze anekdote over de piëtistische juffrouw Voet blijkt dat niet iedereen Paulus op handen droeg. Treur- en lijkdichten overspoelden het land, zoals de Lijkcypressen ter nagedachtenis van P. Paulus.Ga naar eind19 Maar zijn dood maakte ook andere reacties los, die erop duiden dat de droefenis niet algemeen was, zeker niet onder zijn oude Oranjegezinde vijanden. Uit die hoek zullen de ‘digtstukjens op het afsterven van mr. Pieter Paulus’ afkomstig zijn geweest, waartussen dit grafschrift te vinden is: | |
[pagina 406]
| |
Hier ligt in deezen grond te rotten
Het hoofd der nieuwe Patriotten!
De staatzugt is als wind en rook!
Zoo was 't met Pieter Paulus ook!Ga naar eind20
In Parijs kwam het bericht van Paulus' overlijden als een donderslag bij heldere hemel. De Fransen hadden belang bij een stabiele zusterrepubliek. Het wegvallen van Paulus, in hun ogen de enige Nederlandse politicus die in staat was geweest de eenheid te bewaren, baarde hen zorgen. Dit gegeven in combinatie met het tijdstip van zijn dood, juist nadat hij als voorzitter was geïnstalleerd, leidde in Frankrijk tot het gerucht dat hij door politieke tegenstanders was vergiftigd. In werkelijkheid zijn er nergens, ook niet in het dagboek van zijn behandelend arts, aanwijzingen voor een vergiftiging te vinden.Ga naar eind21 De ware toedracht van de ziekte van Pieter Paulus vinden we kort vermeld in een aantekening van Otto op 17 maart 1796. Hij zocht de oorzaak in de zware last van de politiek. Daar mama deze week veel bij tante Paulus is geweest en mij dus niet gedurig mijn lessen heeft kunnen nazien, heb ik het journaal verzuimd en zoude het mogelijk dezen dag ook overgeslagen hebben, zo ik niet door een merkwaardige gebeurdtenis genoodzaakt wierd het te doen. Het was deze morgen ten 9 uuren, dat wij de droevige boodschap kregen dat oom Paulus, die sedert weinig dagen aan een zinkingkoorts gelaboreerd had, door gebrek aan krachten gestorven was. Dit is een zwaar verlies, zo voor tante en de verdere famille als wel voor 't land, maar het was de wil van God, die zeker niets dan goed doet en hem nu vast voor zijn rusteloos leven, 'twelk hij in een letterlijken zin voor zijn vaderland opgeofferd heeft, zal belonen. Françoise Vockestaert, Paulus' weduwe, lijkt de opvatting van haar neefje te delen: haar echtgenoot had zijn gezondheid geofferd op het altaar van het staatsbelang. Het comité van twaalf, door de Nationale Vergadering afgevaardigd voor een condoleancebezoek, werd de deur geweigerd met het excuus dat de weduwe te zeer van streek was om zo'n zware commissie te ontvangen.Ga naar eind22 Toen de Eerste Nationale Ver- | |
[pagina 407]
| |
Monument voor Pieter Paulus, 1797
gadering een jaar na dato met kanongebulder werd herdacht, kwamen de emoties weer volledig boven en luchtte ze haar gemoed in een brief aan Otto: ‘O, lieve Ot, wat mis ik, wat mist gij, wat mist het land, en alle die op welke oom betrekking had, niet aan hem, van wie ik met volle overtuiging zeggen kan, dat hij zich opgeofferd heeft voor zijn natuurgenoten, voor hemzelve niets te zwaar oordelende, als hij de Natie maar gelukkig zag - ach, stel u dien brave man toch ten voorbeelde, volg zijn spoor’. Misschien dacht Françoise Vockestaert hierbij ook terug aan de gure inhuldigingsplechtigheid met wijlen haar echtgenoot in de hoofdrol, die de egalitaire beginselen getrouw, blootshoofds eenieder groette die hij tegenkwam. Paulus Bosveld was er immers van overtuigd geweest dat deze beleefdheid Pieter Paulus de das om had gedaan, en het was uitgerekend deze ooggetuige die haar de avond tevo- | |
[pagina 408]
| |
ren had opgezocht om samen herinneringen op te halen. Pieter Paulus zelf had overigens in zijn openingsspeech voor de eerste Nationale Vergadering al aangegeven lichamelijk te zijn verzwakt door zijn inspanningen gedurende het voorafgaande jaar.Ga naar eind23 Dankzij zijn voortijdige verscheiden kon Pieter Paulus de geschiedenis ingaan als de politicus die boven de partijen stond en die de eenheid bewaard zou hebben als hij in leven was gebleven. Uit zijn openingstoespraak en zijn eerdere geschriften blijkt hoeveel belang hij hechtte aan eensgezindheid onder de leden van het landsbestuur en hoe groot zijn verwachtingen in dit opzicht waren. De leden van deze landelijke regering zouden zijn losgeweekt van hun particuliere belangen of die van de steden en provincies waaruit zij afkomstig waren, en zouden zich in hun besluiten uitsluitend laten leiden door één gemeenschappelijk streven: het bevorderen van het nationaal geluk en de welvaart van alle inwoners. De ‘dageraad van éénheid en onverdeelbaarheid van 's lands bestuur’ zou na een lange conflictueuze geschiedenis eindelijk zijn aangebroken. Aan een belangrijke voorwaarde hiertoe, een geweldloos verloop van de revolutie, was voldaan: ‘Gelukkig, ja driewerf gelukkig, dat wij hiertoe hebben mogen geraken’ zonder dat ‘de verbazende omwending van zaken door die moordtonelen bezoedeld is, waarmede die van andere landen, helaas! bezwalkt is geworden’. Ook verwachtte hij dat er nu definitief een einde zou komen aan de eindeloze beraadslagingen, patstellingen en het bestuurlijke onvermogen, die de oude bestuurscolleges hadden gekenmerkt. De nieuwe daadkracht bleek uit het tempo van werken in de maanden voorafgaand aan de Nationale Vergadering: ‘Wij hebben dan in den tijd van nauwlijks iets meer dan een rond jaar, het in dezen verder mogen brengen, dan tevoren in veel meer dan twee honderd jaren is kunnen worden daargesteld’. Als voorbeeld noemde hij de bestuurlijke hervormingen overal in den lande, de activiteiten van het Comité van Marine, dat erin geslaagd was binnen negen maanden al 77 schepen uit te rusten om Engeland het hoofd te bieden, en de vlotheid waarmee de Natonale Vergadering zelf tot stand was gekomen. Paulus besloot zijn toespraak met de leden aan te sporen zich maximaal in te zetten: ‘Dat wij het Vaderland behouden, of dat wij op onze posten sterven willen!’Ga naar eind24 Dat Paulus meteen daarop in het harnas is gestorven, weten we inmiddels, maar hoe ging het verder met de andere leden van de | |
[pagina 409]
| |
Nationale Vergadering in het algemeen en met Lambert van Eck in het bijzonder? Uit de notulen blijkt dat het hun noch aan passie noch aan inzet heeft ontbroken. | |
Stormachtige vergaderingen onder tijdsdrukIn 1795 veranderde zowel de inhoud als de stijl van het politieke bedrijf in Nederland ingrijpend. Hoewel het gaat om een van de meest dynamische episoden uit de Nederlandse geschiedenis, hebben historici er tot op heden verbazend weinig belangstelling voor getoond, een enkele uitzondering daargelaten. Wie zich in de Bataafse tijd verdiept moet zich noodzakelijkerwijs een eigen weg banen door archieven, kranten en ander drukwerk, dat juist nu in omvang sterk toenam. Bovendien is er vanaf dit jaar een zeer opmerkelijke bron beschikbaar, het ‘dagverhaal’ van de Nationale Vergadering. Anders dan de vergaderingen van de Staten-Generaal waren die van de Nationale Vergadering openbaar en vrij toegankelijk voor het publiek, dat van deze mogelijkheid grif gebruikmaakte. In de notulen wordt regelmatig melding gemaakt van een met toeschouwers afgeladen balkon vanwaar niet zelden geluiden van afkeuring of instemming te horen waren. Ook het publiceren van de notulen in het wekelijks uitgegeven Dagverhaal der Handelingen van de Nationaale Vergadering was een novum in de Nederlandse politiek. Iedereen die het lezen machtig was en over de middelen beschikte om deze krantjes aan te schaffen of ze in boekhandels, leesbibliotheken of sociëteiten in te zien of te laten voorlezen, kon de nieuwe volksvertegenwoordigers op de vingers kijken en zelfs de lichaamstaal van de sprekers analyseren: ‘Hier verheft de spreker de ogen en handen ten hemel’.Ga naar eind25 Sommige representanten waren weliswaar breedsprakig en het jargon zal voor de meelezers niet altijd even doorzichtig zijn geweest, maar over het algemeen werd er helder en zonder veel omhaal van woorden gediscussieerd. Tijd en vooral tijdgebrek waren op de vergaderingen een vast thema. De omvang van de operatie - een complete bestuurlijke hervorming van de Republiek - en het tijdsbestek waarbinnen die zou moeten plaatsvinden, waren aanleiding om met de tijd te woekeren: avondlijke vergaderingen waren meer regel dan uitzondering, ook nachtelijke zittingen kwamen voor, op zaterdagen werd | |
[pagina 410]
| |
Het comité van voorlichting, uit David Hess, Hollandia regenerata, 1796
| |
[pagina 411]
| |
doorvergaderd en soms zelfs op zondag. Op initiatief van Otto's leraar Vatebender werd daarom een commissie benoemd die een plan opstelde ‘tot het verdelen van den Nationalen tijd, omtrend de werkzaamheden dezer vergadering’.Ga naar eind26 Zelfs tijdens de beraadslagingen of men al dan niet voltallig de begrafenis van Pieter Paulus zou bijwonen, werd de discussie afgekapt om redenen van efficiëntie: vier representanten ‘verklaren zich tegen de verdere deliberatiën hierover, als tijdverspillende en onnut’.Ga naar eind27 Maar op den duur werden zinsneden als ‘Ik zal mij onthouden van overtollige redites’, waarmee ook Lambert van Eck eens een rede begon, een cliché. In het ‘Nieuw staatkundig woordenboek’ werd dan ook de uitdrukking ‘de nationale tijd besparen’ aldus uitgelegd: ‘Dit betekent in een beleefde term veel te praten en niets uit te voeren’.Ga naar eind28 De tijdsdruk waaronder werd gewerkt had eveneens zijn weerslag op Otto, die in zijn dagboek veelvuldig melding maakt van de voortdurende afwezigheid van zijn vader: ‘Zo even krijgen wij een briefje van papa dat hij niet thuis kan komen, dewijl hij de gehele nacht in de vergadering moet blijven, dus wij vannacht weer alleen zijn’. Maar Otto mag niet ldagen, ook hij moet op zijn manier een bijdrage leveren aan een betere toekomst: ‘Papa is gisteravond niet thuis gekomen en komt mogelijk vanavond weder niet thuis. Wat is het toch naar dat hij het zo volhandig heeft, maar neen, dat moest ik niet zeggen, dewijl het voor 't vaderland en wat nog meer is, voor de vrijheid dat hij werkt, tenminste, in de Romeinsche historie die ik lees, vind ik geen voorbeelden die mij anders zouden kunnen doen denken’.Ga naar eind29 De momenten die Otto met zijn vader kan delen worden schaarse lichtpuntjes: ‘Dewijl het zo vroeg donker is, blijft papa ook meest alle nachten maar in Den Haag, maar dat journaal zit ik nu evenwel naast zijne zijde te schrijven. Ik vind dat ik mijne zaken veel plaizieriger en gemakkelijker afdoe in zijn tegenwoordigheid als anders, hoewel ik (dit mag ik vrij zeggen) zijn aanspooring tot naarstigheid niet nodig heb’.Ga naar eind30 Otto begint zich nu ook zorgen te maken over zijn vaders gezondheid. Diens eenenveertigste verjaardag op 11 november 1796 is aanleiding voor een uitweiding over de risico's die zijn vader liep door zichzelf niet te ontzien: Toen ik opgestaan was, ging ik naar zijn kamer en was blijde hem daar alleen te vinden. Toen kon ik mijn hart zoveel te beter | |
[pagina 412]
| |
voor hem uitstorten, hem mijne dankbaarheid aen God betuigen, die hem nu weder zo lange tijd voor ons heeft gespaard. Hij had toch door het al te veel werken zijn krachten net evengoed kunnen uitputten en er aan gesuccumbeerd hebben, als oom Paulus dit jaar gedaan heeft. Wat zijn wij God dus niet verschuldigd. Eindelijk heb ik hem beloofd mijn best te zullen doen, om zijn leven tenminsten niet nog meer te verkorten door hem reden tot ongenoegen of drift te geven. Over de aard van Lamberts activiteiten in Den Haag laat Otto zich niet uit. In zijn dagboek lezen we niets over de debatten waaraan zijn vader deelnam, de standpunten die hij innam, de conflicten waarvan hij deel uitmaakte, de concessies die hij deed, de kongsies die hij sloot of de frustraties waarmee een botsing van idealen en praktijk onvermijdelijk gepaard gaat. Enkele van Lamberts politieke idealen komen in Otto's dagregister wel aan de orde, maar alleen terloops, uitgewerkt op microniveau, zoals enkele jaren eerder, toen Otto verlangde naar een bromtol, maar deze wens niet werd gehonoreerd omdat het ding van Engelse makelij was: ‘Jammer is het dat het goed altemaal uitlands is en onze handwerkers er dus geen bestaan van hebben’.Ga naar eind31 Met zijn door Oeconomische Tak-idealen geïnspireerde visie confronteerde Lambert ook de Nationale Vergadering. Hij was ervan overtuigd dat de Nederlandse nijverheid gestimuleerd zou worden, wanneer landgenoten meer producten van eigen bodem kochten. Het importeren van waren moest worden tegengegaan en vooral moest verboden worden dat winkeliers ingevoerde goederen lieten doorgaan voor Nederlandse waar. Dat voorstel kreeg brede steun, maar Lamberts latere voorstel om alle militairen en ambtenaren te verplichten zich in Hollandse stoffen te kleden riep tegenstand op. Het werd als een inbreuk op de persoonlijke vrijheid beschouwd. Later pleitte Van Eck tevergeefs voor een verbod op de invoer van cichorei.Ga naar eind32 Lamberts opvattingen over hervorming van het strafrecht klinken door in een medelijdende passage in Otto's dagboek van 5 april 1794, toen zijn vader nog rechter was in de Raad van Brabant. Otto schrijft dat zijn vader die dag doodmoe en gedeprimeerd was thuisgekomen omdat hij mensen had moeten verhoren die op het punt stonden de doodstraf te krijgen. Otto's redenering is kinderlijk eenvoudig. Als er | |
[pagina 413]
| |
geen moordenaars bestonden, zou de samenleving veel humaner zijn: ‘dan zoude men ook zoveel niet horen van menschen openbaar te straffen en zelfs met de dood, 'twelk het menschendom schande aandoet’. Uit die laatste toevoeging blijkt de afkeer in huize Van Eck van de gebruikelijke straffen als geseling en ophanging, en tortuur om bekentenissen los te krijgen. Dezelfde geest spreekt uit het lemma ‘criminele regtspleging’ in Lamberts manuscript-encyclopedie, waarin hij al jaren eerder had geschreven: ‘Meer dan ooit legt men zich thans toe om deze tot groter trap van volmaaktheid te brengen’, in het bijzonder door het opleggen van de ‘zachtst mogelijke straffen’.Ga naar eind33 Tijdens een discussie in de Nationale Vergadering van 24 februari 1797 schaarde Lambert van Eck zich achter het omstreden voorstel om de afschaffing van de pijnbank in de grondwet op te nemen. Hij nam als eerste het woord en zei kort maar krachtig dat zo'n hervorming vanzelfsprekend moest worden doorgevoerd. Daarna volgden evenwel anderen, onder wie Schimmelpenninck, die weliswaar tegen tortuur waren, maar meenden dat de rechtspraak voorlopig nog niet zonder dit dwangmiddel kon. Schimmelpenninck verweet Van Eck te redeneren vanuit ‘een philosophischen geest’.Ga naar eind34 Voor meer achtergronden van Lamberts politieke standpunten laat Otto's dagboek ons echter in de steek. Otto las weliswaar elke dag de krant en zal van zijn ouders en hun gasten ook het nodige over de alledaagse politieke perikelen hebben vernomen, maar zijn dagboek was duidelijk niet bedoeld voor dergelijke informatie. We zagen al dat het andere functies te vervullen had: als kladboek van zijn hart, als hulpmiddel om een beter mens te worden, om hem van normen en waarden bewust te maken, met als richtsnoer voor zijn handelen: ‘God boven alles te beminnen en steeds mijn evenmensch te behandelen als ik wenschen zou van anderen behandeld te worden’.Ga naar eind35 Sinds Paulus' Verklaring van de rechten van de mensch van januari 1795 was dat laatste voor het gehele Nederlandse volk als voornaamste deugd vastgelegd. Als het aan Lambert had gelegen zou ook het eerste gedeelte van de moraal die hij Otto bijbracht in 1797 alsnog in de grondwet zijn opgenomen. Hij deed daartoe een voorstel tijdens zijn periode van zijn voorzitterschap. Op 6 januari 1797 werd Lambert van Eck tot voorzitter van de Nationale Vergadering gekozen. Deze functie werd door hem aanvaard | |
[pagina 414]
| |
met een speech waarin hij niet alleen begrip vroeg voor zijn onervarenheid in een dergelijke functie, maar ook voor zijn ‘weinige geschiktheid om voorganger te zijn, daar ik steeds gewoon ben slechts te volgen’. Toch was hij verheugd als voorzitter een steentje te mogen bijdragen aan de arbeid die bedoeld was ‘om het geluk van tegenwoordige en navolgende geslachten’ te bevorderen. Hij besloot zijn rede met de hoop uit te spreken dat de komende debatten over de nieuwe grondwet zouden worden gekenmerkt door eendracht: ‘dat de geest van wijsheid en order onder ons woone, geene verdenkingen of verwijderingen onze zo hoognodige eendracht scheure, en de verwachting der goede in den lande teleurstellen; steeds indachtig aan de Goddelijke liefde, die, zo ik hope, ook in onze aanstaande Staatsregeling de waarborg wezen zal van onze christelijke gevoelens: behandelt en bemint malkanderen en uwe medemenschen als uzelven!’Ga naar eind36 Als binnen de Nationale Vergadering al een sfeer van eensgezindheid heeft bestaan, was die verdwenen vanaf het moment dat de nieuwe grondwet ter tafel kwam. In de lange discussies over welke bepalingen al dan niet in de constitutie moesten worden opgenomen, botsten de zogenaamde federalisten die pleitten voor het behoud van de gewestelijke soevereiniteit met de zogenaamde unitarissen, voorstanders van een sterk centraal bestuur. Dit conflict zou in 1798 leiden tot een door unitarissen gepleegde staatsgreep, waarbij Lambert van Eck en een aantal andere voormalige revolutionairen in het gevang belandden, waarover later meer. Zover was het nog niet toen Lambert van Eck een debat aanzwengelde over de geest waarin het land zou moeten worden geregeerd.Ga naar eind37 Hij begon zijn rede met een pleidooi voor de noodzaak om grondrechten te formuleren - in die zin was hij een geestelijk erfgenaam van wijlen zijn zwager Paulus: ‘Het kan een verlicht gouvernement zekerlijk niet dan tot eer strekken opentlijke belijdenis te doen van de grondbeginselen, welke de fundamenten uitmaken van het bestuur, waarvan de uitoeffening aan hetzelve is toevertrouwd. De grondslagen van het Nederlandsche staatsgebouw derhalven te vestigen in de eeuwige, onveranderlijke principes van het algemene staatsrecht, zoals hetzelve in de School der ware Verlichting wordt geleerd, kan niet anders dan aan het edel doelwit worden toegeschreven om het geluk | |
[pagina 415]
| |
der maatschappij te verzekeren en het genot en de beoeffening der onwrikbare rechten en plichten van ieder burger te vereeuwigen’. Van Eck onderschreef hetgeen in de Verklaring van de rechten van de mensch was geformuleerd, namelijk ‘de hoofdtrekken van ons systema van maatschappelijk geluk’. Maar hij miste er toch iets in: ‘Onder de gronden toch welke het geluk van onzen nieuwen staat moeten verzekeren, verdient mijns bedunkens de godsdienst, waardoor ik de erkentenis onzer betrekking tot en afhankelijkheid van het Opperwezen versta, om meer dan eene reden, mede wel deeglijk te worden opgenoemd. Zulk een godsdienstig besef beschouw ik als de bron en steun van alle maatschappelijke deugden en een der sterkste bolwerken, zo tegen de dwingelandije als de regeringloosheid’. Sommige afgevaardigden reageerden enthousiast. Zijn Delftse buurman Willem Teding van Berkhout noteerde in zijn dagboek dat de rede voortreffelijk was geweest.Ga naar eind38 Kritischer reageerde Bernard Hoffman: ‘Wat is godsdienst? Een woord dat in onze taal zeer dubbelzinnig is en door velen op zulk eene wijze wordt uitgelegd, als hunne bekrompen begrippen zich daarvan een idee vormen’.Ga naar eind39 Jacob Hahn kwam er bij de definitieve bespreking op terug en zei dat het hier een ‘zedelijke les’ betrof, die niet ‘tot de beginselen behoort, die aan het hoofd van een maatschappelijk verdrag moeten staan, die den toets helpen uitmaken waaraan de constitutie, dat is de grondwet der maatschappij, zal getoetst kunnen worden’. Hij voegde eraan toe ‘dat ik niet kan denken dat de burger Van Eck zou wenschen de deur wederom te openen tot de alleronaangenaamste discussiën, wat men te verstaan hebbe onder “ware godsdienst”: discussiën die voorwaar ter deze politieke vergadering geheel ongepast zijn’. Inderdaad had de Nationale Vergadering al eerder het verstrekkende besluit genomen tot scheiding van kerk en staat, en de spreker suggereerde dat Van Eck dat weer wilde terugdraaien. Van Eck stelde nog een ander amendement voor, want aan het slotartikel wilde hij toevoegen: ‘zonder huiselijke deugden kan niemand een goed burger zijn’. Om welke huiselijke deugden het zou gaan, werd niet nader gespecificeerd, maar vermoedelijk die deugden waarin hij ook zijn zoon Otto had grootgebracht. Voor dit voorstel was evenmin veel animo en het was opnieuw Hahn die sneerde: ‘Ik heb tegen dit bloemetje niets, maar ik moet al wederom verklaren, dat het hier niet | |
[pagina 416]
| |
behoort. Ik laat de leer gelden niet slechts in den catechismus, maar ook zedekundig dat een slecht man, een slecht vader, een kwade zoon geen goed Patriot kan zijn, maar ik kan mij niet verbeelden dat daartoe hier eigentlijk de rechte plaats is’.Ga naar eind40 Zijn laatste grote rede hield Lambert tijdens de zitting van 12 februari 1797, toen er gediscussieerd werd over de vraag of de uitvoerende macht bij ministers of bij comités moest komen te berusten. Hij pleitte voor de instelling van ministeries, want comités zouden volgens hem te veel tijd besteden aan delibereren en niet altijd voldoende deskundigheid in huis hebben. Dit betoog werd onderbouwd met zijn eigen niet altij d positieve ervaringen als secretaris van het Comité van Marine.Ga naar eind41 Uit de notulen komt Lambert naar voren als een pragmatisch politicus, die te midden van het gekrakeel kalm bleef en sussende geluiden maakte. Bij voorkeur stuurde hij aan op een compromis of desnoods op uitstel totdat de gemoederen bedaard waren om in een zaak van gewicht ‘des te nauwkeuriger te wikken en te wegen’. Hij zei bij zo'n gelegenheid dat ‘in het politique de principes zich niet a priori laten vaststellen’ en dat ‘alle beginselen ook hare eigen klaarheid niet altoos mede [brengen] en veelal voor verschillende modificatiën vatbaar zijn’.Ga naar eind42 Het betrof hier het ontwerp voor een nieuwe grondwet, de belangrijkste opdracht van de Nationale Vergadering, maar vanaf het begin tevens het grootste strijdpunt en uiteindelijk de splijtzwam in de nieuwe politiek. | |
De eerste grondwetHet breekpunt in de discussie was de kwestie of de Republiek moest worden ingericht volgens federaal Amerikaans model met een gedeelde soevereiniteit, of moest worden omgevormd tot een eenheidsstaat naar Frans voorbeeld, waarin de macht volledig in handen zou zijn van een centrale overheid. De complexiteit van de materie, waarvoor Lambert al waarschuwde, speelt ook historici parten die helderheid proberen te scheppen door deelnemers aan deze strijd in groepen in te delen: federalisten versus unitarissen gecombineerd met een driedeling in democraten, moderaten en aristocraten op basis van hun standpunt over volkssoevereiniteit. | |
[pagina 417]
| |
Dat federalisme en progressiviteit heel goed konden samengaan, blijkt alleen al uit het moderne Amerikaanse voorbeeld, zoals Nederlandse federalisten niet nalieten te benadrukken. Amerika was immers snel uitgegroeid tot een stabiele democratische republiek, terwijl de Franse unitaire republiek werd geteisterd door terreur.Ga naar eind43 Andere auteurs beriepen zich op de politieke idealen van Rousseau, omstreden maar niet bepaald vanwege zijn conservatisme, die nog het meest overeen zouden komen met het federalistische gedachtegoed. In de tegenstelling aristocraten, moderaten en democraten worden tevens de vigerende opvattingen over het kiesrecht verdisconteerd - meer of minder democratisch. Aan de ene kant van het spectrum opereren de regenteske aristocraten, die de inspraak van burgers tot het minimum willen beperken, aan de andere kant radicale democraten voor wie het beginsel van volkssoevereiniteit de alfa en omega van de nieuwe samenleving was en die de permanente actieve participatie van burgers in het politieke proces tot de kern van het politieke bestel maakten. Daar tussenin zweefden de moderaten die een getrapt kiesstelsel voorstelden waarin door ‘het volk’ gekozen afgevaardigden tijdens hun zittingsperiode onafhankelijk opereerden, zonder bindend mandaat van hun kiezers, en waarin alleen burgers stemrecht kregen die aan bepaalde inkomenscriteria voldeden. Het eerste ontwerp van de nieuwe grondwet dateerde van november 1796 en werd in de Nationale Vergadering ingediend door Schimmelpenninck, die hierin een aantal concessies had gedaan aan de gematigde unitarissen. Eerdere ontwerpen waren reeds bij voorbaat niet in stemming gebracht vanwege de overweldigende oppositie tegen hun sterk federale karakter. Onder de 78 sprekers die in de Nationale Vergadering het woord voerden over de vraag of Schimmelpennincks ontwerp uitgangspunt mocht zijn voor een verdere uitwerking van de grondwet was ook Lambert van Eck die zich aansloot bij de opvattingen van Schimmelpenninck.Ga naar eind44 Lambert behoorde niet tot de groep van ‘vijfentwintig hardnekkige federalisten’ die tegenstemde. Hij schaarde zich in een breed gezelschap waarin alle overige facties waren vertegenwoordigd, zelfs uiterst radicale democraten als Pieter Vreede. In dit eerste ontwerp was een poging gedaan om zowel aan de bezwaren van de federalisten als aan die van unitarissen tegemoet te ko- | |
[pagina 418]
| |
men. Zo was de naamgeving ‘provincies’ ter aanduiding van de negen gewesten vervangen door ‘departementen’ en was het aantal departementen vervolgens uitgebreid tot elf, later verruimd tot vijftien om tot eenheden van gelijke bevolkingsgrootte te komen. De macht van deze departementen werd echter nauwelijks aangetast. Wel werd een compromis bereikt over artikel 11, waarin bepaald werd dat het aan de centrale overheid was om vast te stellen welke zaken als nationale aangelegenheden moesten worden aangemerkt en welke tot het terrein van de lagere overheden behoorden.Ga naar eind45 De commissie begon niet opnieuw, maar ging herschrijven en amenderen, zodat de tekst aangroeide tot 918 artikelen en werd voorzien van het predikaat ‘het Dikke Boek’.Ga naar eind46 Deze smalende bijnaam gaat eraan voorbij dat er ook in een ander opzicht sprake is van een prestatie van formaat, want er lag nu een volledig nieuwe bestuursstructuur voor het land op tafel. Op 10 mei 1797 werd het Ontwerp van Constitutie bij hoofdelijke stemming door de Nationale Vergadering aanvaard tijdens een rumoerige bijeenkomst waarin ook Van Eck opnieuw zijn fiat gaf. De bal lag nu bij de stemgerechtigden in den lande, ‘het Nederlandse volk’ met uitzondering van vrouwen, kinderen, dienstpersoneel en bedeelden, die zich op 8 augustus van dat jaar in een referendum mochten uitspreken voor of tegen het ontwerp. Gedurende de tussenliggende drie maanden stelden voor- en tegenstanders alles in het werk om de publieke opinie over de pro's en contra's voor te lichten. In deze maanden werd een strijd om de publieke opinie gevoerd die zonder precedent is in de geschiedenis van de Republiek, want voor het eerst gebeurde dit in een situatie waarin het publiek de mogelijkheid had om zijn mening via een stemming te doen gelden. Voorstanders van de constitutie zetten een omvangrijke politieke voorlichtingscampagne op touw. Een samenvatting van de tekst werd in een oplage van 20000 exemplaren over het hele land verspreid. Daarnaast werden tal van educatieve pamfletten gedrukt waarin de voordelen van de constitutie op toegankelijke wijze werden uiteengezet in de vorm van samenspraken tussen bijvoorbeeld ‘Pieter en Klaas’, naar oud Hollands gebruik een conversatie tussen twee genoeglijk pijprokende heren.Ga naar eind47 Predikanten die zich tegen de in de constitutie opgenomen scheiding van kerk en staat keerden, benutten de kansel om hun gemeenteleden op te roepen het satanswerk uit te drijven. Ra- | |
[pagina 419]
| |
dicale tegenstanders op hun beurt streefden hetzelfde doel na, maar om geheel andere redenen en met andere middelen. Zij maakten gebruik van hun eigen nieuwsbladen, zoals De Democraten, De Politieke Opmerker of De Domkop, en clubs, zoals het Haagse gezelschap ‘Doet Recht en Ontziet Niemand’, al in een eerder stadium opgericht, maar nu ingezet als vehikel om hun bezwaren onder de aandacht van een zo groot mogelijk publiek te brengen. De voorstanders van de constitutie beschikten over minder persorganen. Het eerste weekblad van moderate overtuiging was Heraclijt en Democrijt, dat op 3 december 1796 begon te verschijnen, volgens De Democraten ‘een listig wapen der foederalisten, gemaakt om onder den schijn van gematigdheid en innig medelijden met de ellende van het Vaderland, het volk vrees voor de één en ondeelbaarheid in te boezemen en langs die weg hetzelve te doen werken ter bevordering hunner eigen fijne list’.Ga naar eind48 In februari van het daaropvolgende jaar volgde Den Nationaalen Schildwagt en in mei van dat jaar, toen de campagne rond het Ontwerp van Constitutie een aanvang nam, beschikten de voorstanders tevens over een dagblad: De Republikeinsche Courant. Deze krant was een initiatief van de Gemeenebestgezinde Burgersociëteit in Den Haag, nog geen anderhalve maand eerder opgericht om tegenwicht te bieden aan de ‘democratische’ clubs. De stichting van een dergelijke sociëteit was noodzakelijk, zo schrijft een van de leden, omdat het de hoogste tijd is: dat de stemmen van alle braven zich verenigen, om het woest geschreeuw te doen zwijgen van alle die honderden ambtenjagers, die niets anders begerende dan hetzelfde geluk te hebben, hetwelk God betere het! reeds zovelen hunner broeders te beurt viel, en zich in goede posten, of zelfs de hoogste vergaderingen te dringen, daarom alleen een woest getier van vaderlands- en vrijheidsliefde aanheffen, schoon hun zedelijk character, hunne daden en hunne berooide omstandigheden hen eer gelijken doen aan het geboefte, dat Catalina vergezelde, dan aan ware patriotten.Ga naar eind49 Deze woorden zijn geschreven door een vriend van Lambert van Eck, Jacobus Kantelaar. Kantelaar was sinds november 1796 op voorspraak | |
[pagina 420]
| |
van Lambert diens vervanger als secretaris van het Comité van Marine, en inmiddels eveneens uit die functie ontheven vanwege zijn toetreding, als plaatsvervangend lid, tot de Nationale Vergadering.Ga naar eind50 Het Haagse genootschap telde meer leden van de Nationale Vergadering, zoals Lamberts vriend en buurman Teding van Berkhout, zijn studievriend Coert Lambert van Beyma, Jacobus Scheltema, Cornelis van der Hoop en Lambert van Eck zelf. Hij was lid van het eerste uur en een van de vier auteurs van een op 1 april 1797 in kranten gepubliceerde advertentie waarin de Sociëteit zich aan het publiek voorstelde. Mede-auteur van deze advertentie was Jacobus Kantelaar, die de doelstelling van de club ditmaal wat diplomatieker formuleerde. De Societeit zou zijn opgericht om de eendracht tussen patriotten te bevorderen. Ze betreurden de verdeeldheid die inmiddels was ontstaan en bevorderd ‘door mensen, die enkel hun voordeel zochten bij verwarring en partijschap’. Deze verdeeldheid zou blijven voortduren zolang alle weldenkende burgers zich niet aaneengesloten hadden.Ga naar eind51 De lezers van het democratische blad De Weerlicht werden tegen deze Haagse beweging gewaarschuwd. Moderaten zouden bezig zijn een centrale organisatie op te zetten met allerlei vertakkingen in den lande om de stemming over de constitutie te beïnvloeden. Dit bericht wekt bewust de indruk van een vijfde colonne. In werkelijkheid had de Haagse Sociëteit slechts twee zusterorganisaties, een in Amsterdam en een in Rotterdam. De democraten zelf waren beter geoutilleerd. Ze besloten de Nationale Vergadering te verzoeken het eindoordeel over de constitutie een maand uit stellen om het volk meer tijd te geven om bezwaren in te dienen en riepen tegelijkertijd het volk op dit zo spoedig mogelijk te doen. Deze oproep werd razendsnel verspreid door talloze sociëteiten ‘Voor één- en ondeelbaarheid’. Het verzoek om uitstel werd echter onverwijld door de Nationale Vergadering verworpen. De drie Gemeenebestgezinde Sociëteiten publiceerden hierop een verklaring in de dagbladen, waarin het publiek werd gewezen op de intriges van democratische zijde. De democraten zouden met verwerpelijke methoden verwerpelijke argumenten naar voren brengen. Als reactie liet de Rotterdamse afdeling van Voor Eén- en Ondeelbaarheid weten geen tegenstander te zijn van een constitutie, maar het huidige ontwerp te verwerpen omdat het de weg zou vrijmaken voor fede- | |
[pagina 421]
| |
ralisme, oligarchie en de onderdrukking van de stem van het volk. De Rotterdamse Gemeenebestgezinde Sociëteit publiceerde op haar beurt een krantenbericht waarin haar tegenhangers ervan werden beschuldigd een monsterverbond met Engeland te hebben gesloten om het land zodanig in verwarring te brengen dat de Engelsen de kans zouden krijgen om het stadhouderschap te herstellen.Ga naar eind52 Vanaf 24 juni volgde een publiciteitscampagne in het moderate Heraclijt en Democrijt met veel voorlichting over de voordelen van de constitutie, gelardeerd met verdachtmakingen aan het adres van de tegenstanders. In juli volgde een publicitaire meesterzet van de andere kant, de democraten. Zij publiceerden een Manifest, ondertekend door twaalf leden van de Nationale Vergadering, de ‘twaalf apostelen’, waarin de stemgerechtigden werden opgeroepen om het Ontwerp van Constitutie af te wijzen. Het Ontwerp zou de deur wijd openzetten voor de bestuurlijke situatie van vóór de revolutie en het volk wederom reduceren tot afhankelijke slaven die zouden zuchten onder een ‘aristocratisch juk, dat met zacht fluweel was overtrokken’.Ga naar eind53 Dit Manifest werd niet alleen als zelfstandige brochure uitgegeven maar tevens in de kranten geplaatst. Ongetwijfeld droeg de goede timing bij aan de uitslag van de stemming die op 8 augustus 1797 plaatsvond. Met slechts 27 955 stemmen voor en maar liefst 108 761 stemmen tegen werd het Ontwerp verworpen. Het was een vernietigende uitslag voor Lambert en zijn politieke geestverwanten. De Nationale Vergadering was terug bij af, maar het was dan ook volgens de radicale democraat Vreede beter om geen constitutie te hebben dan een slechte. Andere democraten, zoals Jacob Hahn, betreurden de situatie. In de bestaande omstandigheden was het beter om ‘een veelvervig kleed of een harlequinsrok aan te trekken, als met zijn blote billen te lopen’. Zelfs Vreedes geestverwant Valckenaer schreef aan de vooravond van de stemming niet te weten waarop hij moest hopen. Vanuit zijn positie als minister wenste hij dat de constitutie zou worden aangenomen vanwege de noodzaak om na alle geharrewar tot een daadkrachtige regering te komen en vanwege het angstige vermoeden dat het geduld van de Fransen begon op te raken. Als burger die onder de nieuwe constitutie zou moeten leven, wees hij het Ontwerp echter af: ‘Ik weet niet of er een tegenspraak in dit alles schuilt, maar ziehier, dat is wat ik in werkelijkheid voel’.Ga naar eind54 | |
[pagina 422]
| |
Na nieuwe verkiezingen zou de Nationale Vergadering zich in een andere samenstelling nogmaals over de kwestie van de grondwet buigen. Van Eck nam hierin opnieuw zitting, ditmaal als plaatsvervanger van de Arnhemse afgevaardigde J.S. Weltholt, die tot de nieuwe Commissie van Constitutie was toegetreden.Ga naar eind55 Deze commissie werd op 15 september 1797 geïnstalleerd, maar zou niet meer de kans krijgen een nieuw plan aan de Nationale Vergadering voor te leggen, want terwijl de commissieleden tot een nieuw compromis probeerden te komen, was achter de schermen een staatsgreep in voorbereiding. Valckenaer zat er niet ver naast toen hij in de zomer van 1797 het vermoeden uitsprak dat na een jaar discussie zonder uitkomst het geduld van de Fransen te zeer op de proef was gesteld. Frankrijk wilde een volwaardige zusterrepubliek met een volwassen constitutie.Ga naar eind56 De poging van de Franse ambassadeur Noël om de zaak te forceren door het volk van Nederland vlak voor het referendum op te roepen om vóór de constitutie te stemmen had vermoedelijk averechts gewerkt.Ga naar eind57 In Frankrijk was inmiddels een meer oorlogszuchtige regering aan het bewind gekomen. De gematigde Noël, door zijn huwelijk met een Haagse dame gelieerd aan de moderate factie, werd vervangen door zijn baas Delacroix, die met nieuwe instructies het strijdperk betrad. Hij zou eerst de weg der overreding moeten bewandelen, maar zo nodig dreigen dat de Franse regering alsnog gebruik zou maken van de rechten als veroveraar van de Republiek der Verenigde Nederlanden.Ga naar eind58 Delacroix mocht zelf beslissen of hij een plan van constitutie nog ter goedkeuring aan het volk zou voorleggen of deze fase voor de zekerheid maar gewoon zou overslaan. De democraten op hun beurt zagen door deze machtswisseling nieuwe mogelijkheden voor een constitutie zonder verregaande compromissen. Hiertoe werden in het geheim onderhandelaars naar Parijs gestuurd - een rol die Paulus en Van Eck acht jaar eerder zelf hadden vervuld - die de stemming onder de machthebbers peilden en probeerden tot concrete afspraken te komen voor Franse steun aan een coup. Het overleg verliep alleszins bevredigend, mede dankzij de belofte van een miljoen gulden aan smeergeld. De Franse regering ging akkoord met een staatsgreep in de Republiek op voorwaarde dat die coup zou plaatsvinden zonder moord en doodslag. | |
[pagina 423]
| |
Dit geheime overleg was een initiatief geweest van een groep Amsterdamse radicalen, de Jacobijnen. Slechts enkele democraten die zitting hadden in de Nationale Vergadering, onder wie Pieter Vreede, werden van de details op de hoogte gebracht. Hun overige geestverwanten werd alleen in beginsel medewerking gevraagd. Niet alle democraten waren hierover enthousiast. Een aantal van hen, onder wie Vreede, wilde nog een laatste poging doen om binnen de Nationale Vergadering tot overeenstemming te komen. Hiertoe stelden zij een manifest op met daarin een basisprogramma voor de nieuwe constitutie, waarvoor zij probeerden een meerderheid te werven. Uiteindelijk ondertekenden 43 representanten dit manifest, niet Lambert van Eck, minder dan een derde, alleen nog voldoende om hierover ophef te maken. Het werd niet alleen in Nederlandse kranten gepubliceerd maar ook, in vertaling, in Frankrijk en Italië.Ga naar eind59 Deze publicatie leidde in de Nationale Vergadering tot een wekenlang debat waarin niet zozeer de inhoud van het Manifest ter discussie stond als wel de gevolgde procedure, waarbij Lambert van Eck weer in beeld komt, die tot dan toe had gezwegen. Was hij op de hoogte van een op handen zijnde staatsgreep? Wist hij welk risico hij nam door het Manifest niet te ondertekenen, de laatste poging van de ‘tegenpartij’ om tot een vergelijk te komen voordat naar andere middelen zou worden uitgeweken? Hij zal er niet over zijn ingewijd, maar geruchten over een mogelijke coup deden al vanaf december de ronde.Ga naar eind60 Lambert nam het woord op 4 januari 1798, achttien dagen voor de machtswisseling, en bezegelde hiermee zijn lot. Voor een beter begrip van zijn standpunt en van dit stuk nog ongeschreven politieke geschiedenis is het nodig om de draad eerder op te pakken, in december 1797, toen de vergadering niet alleen werd geconfronteerd met het bewuste Manifest, maar ook met een golf petities van bezorgde burgers die hun eisen op tafel legden ten aanzien van de nieuwe constitutie en voorstellen deden betreffende een breed scala aan aandachtspunten zoals het belastingstelsel, de opheffing van de gilden, de scheiding van kerk en staat, het behoud van de kerkelijke goederen. Deze petities werden doorgeschoven naar de constitutiecommissie.Ga naar eind61 De discussie over het Manifest der 43, later in de vorm van rekesten ingediend door een aantal Leidse en Amsterdamse burgers, had meer voeten in de aarde. In deze rekesten werd een politiek | |
[pagina 424]
| |
bestel geëist waarin de volksvertegenwoordigers te allen tijde door hun achterban konden worden teruggeroepen, permanente volkssoevereiniteit, kiesrecht voor iedereen ongeacht inkomen, een centrale overheid, algemene belastingheffing naar inkomen en samenvoeging van de departementale schulden tot één nationale staatsschuld. Het Leidse rekest bevat, anders dan het Amsterdamse, een aantal dreigementen. Allereerst wordt hierin verklaard dat alleen een Ontwerp van Constitutie kan worden aanvaard waarin deze punten zijn verwerkt. Vervolgens wordt geëist dat alle representanten alsnog het Manifest der 43 ondertekenen om het volk te tonen dat zij uit het goede democratisch-republikeinse hout gesneden zijn. De hieropvolgende passage is later, nog vóór de aanbieding doorgestreept, maar maakt wel duidelijk hoe de stemming lag. Leden die ondertekening weigerden, zouden daarmee hun ware gezicht als volksvijand tonen. In de definitieve tekst is dit positiever geformuleerd. Representanten die het Manifest alsnog ondertekenen tonen serieus mee te willen werken aan die ‘grote doeleinden’ die noodzakelijk zijn om het volk gelukkig te maken.Ga naar eind62 De gevolgtrekking dat weigeraars tonen te kwader trouw te zijn, wordt in deze versie overgelaten aan de goede lezer, maar die boodschap is niemand in de vergadering ontgaan. Jan Bernd Bicker, telg van een aristocratische familie en federalist, vond het daarom nodig eerst zijn geloofsbrieven te overleggen. Hij verklaarde patriot in hart en nieren te zijn. Hij mocht dan over een aantal zaken opvattingen koesteren die afweken van die van andere leden van de vergadering, één ding stond voor hem als een paal boven water: ‘het vaste voornemen, om onze revolutie met bloed en goed staande te houden’. De actie van de 43 ondertekenaars achtte hij echter ‘ongeoorloofd’. Het was tegen alle regels om als lid van een ‘regering’, de Nationale Vergadering, vooruitlopend op het oordeel van een door diezelfde regering ingestelde commissie al conclusies te trekken waaraan niet meer mocht worden getornd. Hij vond daarom ‘met een oprecht revolutionair hart’ dat de rekesten ter zijde moesten worden geschoven.Ga naar eind63 De federalist en radicaal C.L. van Beyma gooide het over een andere boeg. Hij probeerde in een uitvoerige reactie puntsgewijs aan te tonen dat de voorgestelde bepalingen multi-interpretabel en te vaag waren om ze met een gerust hart te kunnen onderschrijven: ‘het twee- | |
[pagina 425]
| |
de articul der verbintenis spreekt over de gelijkheid in rechten, en sluit uit de ongelijkheid, voortspruitende uit geboorte, rang, bezitting of geloofsbelijdenis. Maar zijn er geen andere? Immers vele. Moeten die dan ook niet uitgesloten worden? Ik geloof, ja’.Ga naar eind64 Hij zal hiermee onder andere hebben gedoeld op de ongelijkheid in ras. Van Beyma was immers een van de weinige voorstanders van de afschaffing van slavernij en slavenhandel.Ga naar eind65 Mogelijk doelde hij eveneens op sekseongelijkheid. Om de onduidelijkheden in het voorgestelde eerste artikel aan te tonen vergeleek hij de inhoud hiervan met zijn eigen opvattingen. Het eerste artikel spreekt over een ‘onvervalschte volksregering bij vertegenwoordiging’, maar Van Beyma wees erop dat democratisch gekozen volksvertegenwoordigers vrij zijn in de invulling van hun mandaat en niet slechts de spreekbuis zijn van hun achterban. Hiervoor beriep hij zich op de ideeën van Rousseau, die hem reeds als kind met de paplepel waren ingegoten: ‘De grote Rousseau heeft mij reeds in mijne kindsheid geleerd, dat het niet met den aard der zaak, en dus met de beginselen strijdig is, dat ik in eene geordende maatschappij iemand zou kunnen gelasten of machtigen om voor mij te willen. Onze wil, burgers representanten! laat zich niet vertegenwoordigen’. De rekesten ademen door de formuleringen - het volk moet invloed hebben op het bestuur - een sfeer van onvrijheid. ‘Invloed op’ impliceert immers dat het volk wordt bestuurd, dat het niet zelf het heft in handen heeft. Het volk, zegt Van Beyma, mag niet als een kind onder curatele worden gesteld. Ook bij het beginsel van de een- en ondeelbaarheid plaatste Van Beyma kritische kanttekeningen, want dat was volgens hem hooguit een praktische noodzaak. ‘Hij, die Rousseau gelooft, dat men in de kleinste republicquen het meest vrij kan zijn, zal de noodzakelijkheid bejammeren, dat de omstandigheden thands gebiedend eischen, dat men de staten zo groot heeft moeten maken’. Jan van Hooffs redenering komt overeen met die van Bicker. De 43 ondertekenaars van de verklaring in de Haagsche Courant waren hun boekje te buiten gegaan, want het was tegen de regels dat regeringsvertegenwoordigers hun minderheidsstandpunt op deze manier naar buiten brachten. Daarnaast verklaarde hij ‘dat er zich zodanige dingen in dat Manifest bevinden, die ik dodelijk voor de vrijheid houde en die tot niets anders geschikt zijn, dan om de demagogie altijd ten | |
[pagina 426]
| |
koste van 's Volks welzijn en rust te doen regeren’. Het is ook de demagogie die hem het meest tegenstaat in de rekesten en publicaties van democratische zijde, zoals in de 32ste aflevering van De Weerlicht, waarin ‘men opentlijk en straffeloos’ durft op te roepen de democraten door donaties te steunen om zich met meer succes teweer te kunnen stellen tegen een tegenpartij die financieel wordt ondersteund door Engeland. ‘Is dit niet honend?’ Hij eiste hierover van de democraten verantwoording. Want als zij financieel werden ondersteund door de volkssociëteiten, waren ze niet langer als onafhankelijk te beschouwen en moesten ze zich uit de vergadering terugtrekken. Hierop ontstond grote commotie: Onderscheiden leden vliegen vervolgens van hunne plaatsen met drift op, satisfactie vorderende. De verwarring wordt al heviger en meer algemeen; ook de tribunes mengen zich door handgeklap en andere tekenen in de deliberatiën. De president vermaant door onophoudelijk den presidialen hamer te doen vallen de leden tot de order; doch Van der Hoeven, Van Roseveldt Cateau en anderen gaan onafgebroken voort, en de Vergadering wordt hoe langer hoe ontstuimiger; terwijl Van Hooff zich tegen deze sommatiën blijft verzetten; roepende ‘dat hij zich niet zal laten afschrikken, daar hij gezworen heeft en ook bereid is zich voor het Volk op te offeren, maar dat hij dat Volk nimmer zal vleien’. Het gedruis en de grote verwarring houdt steeds aan: daar zelfs onderscheiden leden zich in persoon naar Van Hooff begeven, en hem ten duidelijksten de grootheid van hun ongenoegen doen blijken, zo door woorden als gebaarden. Nadat de rust was weergekeerd en was afgesproken dat Van Hooff zijn verklaring zou herhalen om daarna ruimte te geven aan de andere partij, werd de discussie voortgezet. Representant Lemon vond het niet te pas komen om leden van de Nationale Vergadering aan te spreken op krantenberichten: Dan zoude men even zo goed kunnen aanvoeren De Heraclijt en de Democrijt, welke mogelijk door sommige ondersteund was en waarin op een allerschandelijkste wijze onderscheiden leden | |
[pagina 427]
| |
dezer Vergadering waren gehoond, zonder dat dit immer door dezelve is gedisavoueerd geworden, maar dit deed hier niets ter zake. Hij had ook reeds lang horen schermen met de woorden Vrijheid, Volksgeluk, Volksinvloed, Gelijkheid en dergelijken. Dan ook de grootste despoten en aristocraten bezigden deze termen en het Volk wierd wars van al die klanken en het wilde daadzaken. Het werd dus tijd, door daden en niet door brommende en niets beduidende woorden te tonen, welke gevoelens men in zijn ziel omvoerde.Ga naar eind66 Lambert van Eck behoorde tot de laatsten die een opinie over deze kwestie gaven. Hij zegt zich niet te willen laten verleiden tot het soort van emotionele uitweidingen, door oud zeer ingegeven wederzijdse verwijten of ideologisch bevlogen toespraken van een aantal van zijn voorgangers. Dat leidt alleen maar tot grotere verwarring en onderlinge verwijdering. ‘Ik voor mij, kom daarom, zonder omwegen, terstond ter zake’. Hij heeft ervoor gekozen ronduit te zeggen dat hij behoort tot die groep binnen de vergadering die van opvatting is dat het voorstel indruist tegen de afgesproken regels. Hij zegt dat zonder omhaal van woorden en zonder rekening te houden met het risico door deze opvatting ‘voor onkruid onder het goede zaad gehouden te worden’. Wel wil hij nog iets kwijt over het achterliggende motief van deze rekesten. De indieners hiervan doen voorkomen hiermee vooral het herstel van vertrouwen van het volk in zijn vertegenwoordigers op het oog te hebben gehad en bevordering van rust, kalmte en eensgezindheid onder de volksvertegenwoordigers onderling. Als ze dit werkelijk voor ogen hadden, vindt Lambert het onbegrijpelijk waarom ze niet eerst hebben geprobeerd binnen de Vergadering tot een compromis te komen, maar meteen al met hun Manifest de publiciteit hebben gezocht. Deze gang van zaken riekt naar andere motieven, ‘doordrijving en dwang’, en heeft het vertrouwen van het publiek alleen nog maar verder geschaad en het onderlinge wantrouwen van de volksvertegenwoordigers versterkt. Lambert pleit ervoor ‘tot ware broederschap terug te keren’ en het partijbelang ondergeschikt te maken aan het algemeen belang. Deze eensgezindheid is vooral noodzakelijk vanwege de toenemende dreiging vanuit het buitenland. | |
[pagina 428]
| |
Vermoedelijk refereert Lambert hier aan de oorlogsdreiging vanuit Engeland, temeer omdat enkele maanden eerder de Nederlandse vloot tijdens de Slag bij Kamperduin grotendeels was vernietigd. Hij zal ook hebben gedoeld op een mogelijke interventie in de Nederlandse politiek van Franse zijde, een evenmin denkbeeldig gevaar, zoals nog zal blijken. Aan het slot van zijn betoog wijst hij erop dat iedere actie onwillekeurig reactie oproept en niet altijd de gewenste, ‘en het spreekwoord is in de laatste tijden door de ondervinding genoegzaam bevestigd, dat hij die het onderste uit de kan wil hebben, doorgaans het lid op de neus krijgt’.Ga naar eind67 Met een dergelijk beroep op het gezond verstand kon Lambert dan misschien zijn zoontje Otto tot redelijkheid bewegen, op zijn collegapolitici heeft zijn betoog weinig effect gehad. Ook de latere actie van Hugo Gevers om de leden nog eens de slotwoorden van Paulus' openingsrede eenstemmig te laten herhalen, mocht niet meer baten: De president antwoordde, dat hij daarin met geheel zijn hart toestemt en dat geen waar Bataaf daarin huiverig zijn kan, rijst daarop van zijn zitplaats op, gelijk ook vervolgens alle de verdere leden der vergadering en hunne rechte hand hemelwaards heffende, zweren, dat zij het Vaderland redden of op hunne posten sterven zullen.Ga naar eind68 Het voorstel van C.L. van Beyma op dezelfde vergadering van 15 januari om de saamhorigheid te bevorderen door op zondag 21 januari, de vijfde verjaardag van de onthoofding van Lodewijk xvi, alle leden de eed te laten zweren ‘van haat aan het stadhouderschap en alle overheersching’ sneuvelde. Haat tegen dwingelandij en overheersing achtte men te vanzelfsprekend om dat nog eens expliciet te moeten verklaren. Hahn sprak het vermoeden uit dat dit voorstel was ingegeven door geruchten over ‘eene gewelddadige onderneming, die sommige onverlaten bezig zouden zijn te smeden tegen de Vergadering die het vrije volk van Nederland vertegenwoordigt’.Ga naar eind69 Beyma voelde de bui blijkbaar hangen, maar zal zich er niet bewust van zijn geweest dat deze plannen op het punt stonden te worden uitgevoerd. Op 21 januari gaf de nieuwe Franse ambassadeur Delacroix een diner om de executie van Lodewijk te vieren, waarvoor meer dan | |
[pagina 429]
| |
vijftig gasten waren uitgenodigd, onder wie ook Van Hooff, de politicus die enkele weken eerder in de Nationale Vergadering zo'n commotie onder de democraten had veroorzaakt met zijn beschuldiging van volksdemagogie. De toast van de gastheer op het welslagen van de revolutie deed een belletje rinkelen bij Van Hooff die hierop reageerde door, voordat hij onder protest de tafel verliet, luidkeels te verklaren dat Delacroix blijkbaar vastbesloten was het vaderland in beroering te brengen, maar dat hijzelf in dat geval nog liever zijn eerste slachtoffer wilde zijn dan in zijn land een herhaling te moeten meemaken van de 31ste mei van Frankrijk.Ga naar eind70 De verwijzing naar de 31ste mei zal toen voor alle aanwezigen meteen duidelijk zijn geweest. Van Hooff doelde op de ‘val van de Girondijnen’, die op 31 mei 1793 in Parijs had plaatsgevonden. Op die dag waren 27 gedeputeerden met geweld uit de Franse Nationale Conventie verwij derd, en dat was het begin van de terreur onder Robespierre, waarin de beul van Parijs en de guillotine overuren maakten. Voor Van Hooff en velen met hem zal dat moment in eigen land toch eerder zijn gekomen dan verwacht. Een dag na het diner pleegde een aantal radicale democraten met hulp van de Fransen een staatsgreep waaraan een voorbereiding van maanden was voorafgegaan. Het eerste onderdeel van het draaiboek was de verkiezing van een radicale democraat tot voorzitter van de Nationale Vergadering, de hoogste functie in het land. Nadat op 20 januari de radicaal Midderigh met een nipte meerderheid tot voorzitter was gekozen, kon de revolutie beginnen. Op 22 januari 1798 kwamen voor dag en dauw, rond 5 uur 's ochtends, ‘50 vertrouwelingen’, allen leden van de Nationale Vergadering, bijeen voor een voorbespreking van de coup. De overige leden werden opgeroepen voor een buitengewone vergadering om 8 uur 's ochtends waar het kaf van het koren werd gescheiden. Al lang van tevoren was er een zwarte lijst opgesteld van 22 volksvertegenwoorigers die beschouwd werden als tegenstanders van de republikeinse beginselen. Zij werden onder bewaking van vier grenadiers in een kamer apart gezet.Ga naar eind71 Onder hen bevond zich ook Lambert van Eck. In zijn familieboekje schreef hij: Den 22 januari 1798 was ik onder de 22 leden der vergadering, allen echter behalve ik originele representanten, welker tegen- | |
[pagina 430]
| |
woordigheid in de vergadering bij de geprojecteerde omkering van zaken op dien dag men te gevaarlijk schijnt geoordeeld te hebben, en die daarom in de presidentskamer gearresteerd en feitelijk uit de vergadering gezet wierden. Hierop werden ze onder huisarrest geplaatst, maar op 3 februari daaropvolgend werd Lambert zonder aankondiging vroeg in de ochtend van zijn bed gelicht en onder militair escorte afgevoerd naar Huis ten Bosch ‘zonder dat mij daarvan enige reden gegeven, of zelfs enige nieuwe aanleiding daartoe voorgewend wierd’.Ga naar eind72 Hetzelfde gebeurde met de overige 21 afgezette representanten, niet alleen de regenteske aristocraten Jan Bernd Bicker en C. de Vos van Steenwijk, beiden fervent federalist, maar ook de aristocratische federalist-anarchist C.L. van Beyma, de man met het rode vest, die kort tevoren nog zo enthousiast de onthoofding van Lodewijk xvi had willen vieren, en de Brabantse democratisch en unitaristisch gezinde koopman Jan van Hooff, de politicus die aan de vooravond van de staatsgreep onder protest het diner van Delacroix had verlaten. Zijn uitroep nog liever het eerste slachtoffer van een staatsgreep te willen zijn dan het vervolg hiervan te moeten meemaken bleek niet aan dovemansoren te zijn gericht. Onder de gevangenen bevonden zich ook bekende publicisten, zoals de veelschrijver-vertaler Jan David Pasteur, tijdschriftredacteur Jacobus Kantelaar en de verlichte theoloog Ysbrand van Hamelsveld. Het was een bont gezelschap waarin weinig samenhang te ontdekken valt. Slechts een deel van de 22 behoorde tot de radicale federalisten, maar niet Lambert van Eck die bovendien voor de samenvoeging van de gewestelijke schuldenlasten had gestemd en die nationaal opererende ministeries prefereerde boven comités.Ga naar eind73 Van Eck was niet de enige die zich het hoofd brak over de vraag waarom hij op de zwarte lijst was beland. Bij zijn arrestatie had hij op dit punt geen nadere toelichting gekregen, maar gezien zijn opmerking in zijn familieboekje is hierover ook later geen duidelijkheid gekomen. Alleen al het feit dat hij een tijdelijk lid was van de Nationale Vergadering, plaatsvervanger van een lid van de constitutiecommissie die haar taak er haast op had zitten, maakt zijn arrestatie raadselachtig. Zo dacht Lambert er zelf ook over. In zijn al aangehaalde verslag | |
[pagina 431]
| |
over de verwijdering van de 22 representanten staat immers de veelzeggende bijzin: ‘allen echter behalve ik originele representanten’. Misschien was het zijn rijkdom. De Fransen hadden aanvankelijk het plan om naar Frans gebruik de goederen van de gearresteerden te confisqueren.Ga naar eind74 Dat zou ook de arrestatie van Van Beyma begrijpelijker maken. Het verklaart echter niet de arrestatie van mensen als Pasteur, Van Hamelsveld of Kantelaar. Misschien was Van Eck achter de schermen machtiger dan uit de notulen blijkt. Misschien was het zijn weerstand tegen het ‘Manifest van 43’ of zijn lidmaatschap van de propagandistische Haagse Gemeenebestgezinde Burgersocieteit, waarvan hij blijkens de door hem ondertekende advertentie een prominent vertegenwoordiger was en waarin ook Kantelaar, Van Hamelsveld, Van Beyma, de eveneens gearresteerde Jacobus Scheltema en Cornelis van der Hoop participeerden. Deze club met haar vertakkingen en publicitaire netwerk was een factor van belang gebleken in de strijd om de publieke opinie. Het felle weekblad Heraclijt en Democrijt, het moderate tweewekelijks verschijnende blad Den Nationaalen Schildwagt en het gelijkgestemde dagblad De Republikeinsche Courant stonden bijvoorbeeld onder redactie van Jacobus Scheltema, Lamberts club- en lotgenoot in Huis ten Bosch.Ga naar eind75 Misschien ook hebben de samenstellers van de zwarte lijst zich laten inspireren door een andere anonieme publicatie die in de zomer van 1797, aan de vooravond van het referendum, was verschenen: Monument voor het aankomend geslacht, met een karakterschets van alle representanten die op dat moment in de Nationale Vergadering zitting hadden.Ga naar eind76 De auteur van dit pamflet trekt een duidelijke scheidslijn tussen volksvertegenwoordigers die wel en die niet zouden deugen. Op een enkele uitzondering na behoren alle latere gearresteerden tot de laatste groep. De typeringen van een aantal radicale democraten - ‘verdient de achting der natie’ of ‘een goed man met eerlijk hart en bijna geheel patriot’ - staan in schril contrast met die van de tegenpartij. Zo wordt J.B. Bicker gekarakteriseerd als ‘het hoofd der aristocratische cabaal in Holland, een listige intrigant, die niets ontziet om zijne egoïstische bedoelingen te bereiken’. G.H. van Marle, later eveneens gevangen in huis Ten Bosch, is volgens het pamflet ‘na Bicker het gevaarlijkste wezen in de Nationale Vergadering’. Zijn latere medegevangene J.A. de Mist ‘is geen slijmgast, maar eerder een oran- | |
[pagina 432]
| |
Het Plan van Constitutie wordt op 8 augustus 1797 ten grave gedragen, 1797
geklant’. Zijn adviezen zouden een noodlottige invloed hebben gehad op de Nationale Vergadering. Van Hooffkomt er beter van af, maar in juli 1797 leefde blijkbaar al wel het vermoeden dat hij nog lastig zou kunnen worden, zoals later ook is gebleken: ‘een eerlijk man die het wel meent, maar geen meester zijner driften, een blind navolger der Franschen en daarom een speelpop der intriganten, hij is een volksvriend en evenwel vervoert zijn afkeer van terrorisme hem zover, dat hij alle volksvergaderingen haat [...], advocaat der nieuw ontworpen constitutie’. Ysbrand van Hamelsveld zou in het verleden een goede reputatie hebben gehad, maar was tegenwoordig vooral berucht vanwege ‘zijne zotte dweperijen, belachelijke adviezen, en bespottelijk presideren’. Hij schreef tijdens de vergadering weekbladen, ‘een zonderlinge tijdkorting van een representant’. Coert Lambert van Beyma was aanvankelijk eveneens veel- | |
[pagina 433]
| |
belovend: ‘een man, die ongetwijfeld onder de eerste patriotten behoorde gerangschikt te worden zo hij zich altoos was gelijk gebleven; dan zijn zonderling gedrag, zo in het stuk der amalgame als in andere gevallen, waarin hij de braven afviel, doen hem beschouwen als zonder vaste grondlegging zelfs daar velen hem voor een intrigant groeten, omdat niemand die Van Beyma kent, zal beweren, dat het hem aan verstand ontbreekt’. De evaluatie van H. van Castrop kan veel korter zijn: ‘een dikke aristocraat, begaafd met eene grove stem, grote inbeelding, klein verstand en een slecht hart’. Als Lamberts buurman en vriend W.H. Teding van Berkhout het ongeluk had gehad voor een tweede termijn te zijn gekozen was hij, gezien zijn karakterschets, zeker in Huis ten Bosch van de partij geweest: ‘zeer slecht, die dikwerf zijn schorre stem als een brutaal viswijf in de vergadering verheft en wiens eloquentie in enkel rasen bestaat, een lastig maar onbeduidend wezen 'twelk de Delftenaars liever in een verbeterhuis hadden moeten plaatsen’. Lambert van Eck kwam er relatief goed van af: ‘een man die voorheen onder de revolutionairen uitmuntte, maar zedert zich zelven verzorgd hebbende, zich in alle zijne daden als een aristocraat deed kennen’. Met ‘zichzelf verzorgen’ wordt gedoeld op het ambt als secretaris van het Comité van Marine, dat hij meteen na de revolutie in 1795 verwierf. In een eerder pamflet, waarschijnlijk eind 1796 gepubliceerd, wordt Van Eck uitvoeriger afgeschilderd.Ga naar eind77 Zijn pragmatische houding en relativerende kijk op politieke conflicten worden hier als aanloop gebruikt voor een beschuldiging vriendjespolitiek te bedrijven en ook zelf de vruchten daarvan te plukken: ‘[Van Eck is] van oordeel dat in het politique de principes zich niet a priori laten vast stellen, ergo ook niet het principe van een ondeelbaarheid; dit nu past zeer wel in den mond van een raadsheer van den Hove van Braband, maar thans niet in den mond van een man die van eene ondeelbare Republicq zulk een aanmerkelijke jaarwedde en van particulieren zoveel emolumenten trekt. Bij de laatste omwenteling deed hij in de Doelen en in de Fransche kerk in Den Haag vele aanspraken en was overal de eerste om revolutionaire daden en gesprekken te koesteren, doch na een bekomen secretariaat à 29 000 gulden, door zijnen zwager hem geschonken, werd hij terstond zeer stil en zo toegevend omtrend Orange als alle zijne patronen, en als zijn vrind Kantelaar, die nu ook volgens de | |
[pagina 434]
| |
voorzegging van den representant Evers “een vette brok bij de marine” heeft en verder zal krijgen tot beloning van zijn vlijend rapport’. Deze beschuldiging lijkt niet geheel van waarheid te zijn ontbloot. Pieter Paulus zal ongetwijfeld de hand hebben gehad in Van Ecks benoeming en Kantelaar was inderdaad dankzij Van Ecks voorstel diens vervanger geworden op het goedbetaalde ambt van secretaris van het Comité van Marine. De overige aan Van Eck toegedichte eigenschappen komen enigszins overeen met het beeld dat oprijst uit de notulen van de vergadering, zijn pragmatisme, de neiging te wikken en te wegen en zich tijdens vergaderingen meestentijds op de achtergrond te houden, maar krijgen hier een boosaardig, doortrapt tintje, alsof hij als baantjesjager voor zichzelf en de mensen in zijn omgeving alleen maar plaats had genomen in de vergaderbanken om zijn netwerk te versterken en vanwege de ruime hieraan verbonden jaarwedde. In werkelijkheid was hij, zoals we zagen, met tegenzin tot de Nationale Vergadering toegetreden. Zijn argument harder nodig te zijn bij de marine was reëel, gezien de rampzalige afloop van de Slag bij Kamperduin in oktober 1797, ruim een jaar nadat Lambert zijn sleutelpositie bij de marine had moeten opgeven. Beide pamfletten brengen ons wat de redenen voor Lamberts arrestatie betreft niet veel verder dan alleen de constatering dat hij net als de andere 21 in een kwade reuk stond. Voor het overige was het een uiteenlopend gezelschap in Huis ten Bosch, met voldoende gepreksstof maar ook voldoende stof voor hoogoplopende politieke discussies. Zoveel zielen zoveel zinnen, zelfs met betrekking tot de kwestie van federalisme versus eenheidsstaat. Historici hebben, als zij al een poging deden om de selectie van deze 22 te verklaren, altijd op hun vermeende federalisme gewezen. Uit een brief van Lambert aan zijn echtgenote blijkt echter dat dit nu juist een onderwerp was dat in Huis ten Bosch werd vermeden om het gezellig te houden. Met enige ironie schreef hij: ‘Het gemeenschappelijk ongeluk verwekt een algemene uniteit onder ons. Trouwens het federalisme is buiten cours, en wij zorgen onder ons, dat het zijn hoofd niet opsteeke’.Ga naar eind78 De gedetineerden sloten ondanks hun uiteenlopende achtergronden vriendschappen die werden bevestigd in hun vriendenalbums. Enkele daarvan zijn bewaard, zoals dat van F.W. Anthing, waarin Lambert als motto schreef: ‘Le milieu est le point le plus voisin de la sa- | |
[pagina 435]
| |
gesse’.Ga naar eind79 In het album van Ysbrand van Hamelsveld schreef hij een vergelijkbaar devies: ‘Le juste milieu, où repose la vertu est toujours le but du sage’. Deze lijfspreuk stond voor zijn ideaal van politieke vooruitgang zonder de revolutionaire excessen waarvan hij zelf slachtoffer was geworden. Na de zuivering van de Nationale Vergadering werd de volksvertegenwoordiging herdoopt in Constituerende Vergadering en werd er in hoog tempo een nieuwe grondwet opgesteld, waarin Nederland werd omgevormd tot een eenheidsstaat. Dit voorstel leek zo sterk op het compromis waaraan in de Tweede Nationale Vergadering was gewerkt, dat de coup van januari ook wel is getypeerd als een ‘nodeloze revolutie’.Ga naar eind80 Het werd aangenomen door‘grondvergaderingen’van kiezers, waaruit voor alle zekerheid de federalisten waren geweerd. De leidende personen in het nieuwe landsbestuur talmden echter met de invoering van de nieuwe grondwet, misschien omdat deze hun machtspositie zou ondermijnen. Hiermee werd op 12 juni 1798 korte metten gemaakt door een nieuwe coup van meer gematigde zijde, opnieuw met steun van de Fransen, uitgevoerd door het Bataafse leger onder aanvoering van generaal Daendels, een in 1787 uitgeweken Patriot, die inmiddels een militaire carrière had gemaakt. In juli trad de nieuwe Staatsregeling in werking, na een worsteling van meer dan twee jaar en twee staatsgrepen. De volksvertegenwoordiger Van de Kasteele verklaarde bij die gelegenheid de revolutie als voltooid te beschouwen. | |
PersvrijheidIn de definitieve Staatsregeling is een aantal idealen terug te vinden waarvan we zeker weten dat Lambert ze onderschreef: het stimuleren van de binnenlandse nijverheid, de afschaffing van de pijnbank, vrijheid van godsdienst, en zelfs een paar van de door hem persoonlijk bepleite bijstellingen. Lamberts ‘bloemetje’, huiselijke deugd als verplichte moraal, waarmee Hahn in 1797 nog de lachers op zijn hand had gekregen, was in mei 1798 toch nog tot bloei gekomen. Artikel 7 verklaart dat niemand een goed burger is dan alleen ‘die de huiselijke plichten in de onderscheiden stand, waarin hij moge gesteld zijn, zorgvuldiglijk uitoefent en voorts in alle opzichten, aan zijne maat- | |
[pagina 436]
| |
schappelijke betrekkingen voldoet’. Ook het achtste artikel, waarin de godsdienst de burgers ‘ten duursten aanbevolen’ wordt, zal Lambert als pleitbezorger van een dergelijke bepaling tot tevredenheid hebben gestemd. Over de vrijheid van drukpers, vastgelegd in het zestiende artikel, heeft Lambert zich tijdens de vergaderingen niet uitgesproken. Toch weten we dat ook hij hiervan een principieel voorstander is geweest. De door Lambert voor eigen gebruik geschreven encyclopedie bevat een uitgebreid lemma over persvrijheid dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: Drukpers: behoort onbepaald vrij te zijn; zedert deze uitvinding zijn de menschen omtrent hunne belangen verlicht geworden. [...] Geschriften over het staatsbestier, indien zij waarheid bevatten, behoren niet verboden te worden, omdat de waarheid te stuiten alle verbetering belet; indien zij leugens behelzen wederleggen zij zichzelven, of vinden ras een voorstander der waarheid, die het publique beter onderricht. Ook zijn zwager Pieter Paulus had die vrijheid hoog in het vaandel staan. Zowel in zijn Verhandeling uit 1793 als in de door hem in 1795 opgestelde Verklaring van de rechten van de mensch nam het ideaal van de persvrijheid een prominente plaats in. Zonder dit recht zouden alle andere rechten waardeloos blijken. In een democratische samenleving gefundeerd op de christelijke leer van gelijkheid is persvrijheid van cruciale betekenis. Van Eck formuleert deze samenhang als volgt: ‘In een vrije staat behoort men zijne gedachten over den godsdienst en de regering vrijelijk te kunnen uiten - dit eischt het belang van beide - zonder deze vrijheid had de christelijke godsdienst zo ver niet doorgedrongen - de Hervorming had geen plaats gehad’. De tekst van dit lemma geeft een goede doorsnede van het Patriotse gedachtegoed op dit punt. Van Eck blijkt bijna alles op dit terrein gelezen te hebben, hij verwijst naar auteurs als Voltaire, Price en Priestley, die vooropliepen in het debat over vrijheid. Nederlandse teksten waarnaar hij verwijst zijn onder meer de befaamde oproep Aan het volk van Nederland van Joan Derk van der Capellen en pamfletten als Twee gesprekken tusschen Waermond en Vrijhart, anoniem gepubliceerd door Pieter Vreede. Verder noemt hij diverse artikelen over | |
[pagina 437]
| |
Vrijheid van drukpers, titelprent van een pamflet door Batavus, 1785
| |
[pagina 438]
| |
De beul verbrandt het tijdschrift de Post van den Neder-Rhijn op het schavot te Arnhem, 1784
| |
[pagina 439]
| |
het begrip vrijheid die verschenen in spectatoriale tijdschriften als De Burger en De Opmerker.Ga naar eind81 Een van de door hem aangehaalde pleidooien voor vrijheid van drukpers was, opmerkelijk genoeg, geschreven door een befaamde Oranjegezinde publicist, Elie Luzac.Ga naar eind82 De hausse in dergelijke pleidooien in de jaren tachtig van de achttiende eeuw hing samen met het feit dat de drukpers door de Patriotten gehanteerd werd als een politiek wapen in hun strijd tegen het stadhouderlijke regime. Talloos waren de aanvallen op de stadhouder en de Orangisten in pamfletten en spotprenten, een genre dat in korte tijd tot grote bloei kwam. Veel van deze publicaties vielen ten prooi aan de censuur, zoals Aan het volk van Nederland. Het geruchtmakende verbod van de Patriotse krant Post van den Neder-Rhijn werd door Van Eck uitvoerig bekritiseerd met veel aandacht voor de juridische aspecten. Ook de bijdragen van twee Fransen aan het Nederlandse politieke debat werden in de ban gedaan, Mirabeaus Aux Bataves, uit 1788, ook in Nederlandse vertaling, en Condorcets Adresse aux Bataves uit 1792.Ga naar eind83 Van Lambert van Eck zijn geen publicaties bekend. Wel verscheen in de Post van den Neder-Rhijn in 1786 een ambtshalve geschreven brief van hem en drie medeleden van de Raad van Brabant. In deze lange brief vragen de raadsleden aan de Staten Generaal om een einde te maken aan de achterstelling van Brabant, dat geen zelfstandige provincie was, maar een gebied dat rechtstreeks vanuit Den Haag werd bestuurd. De Patriotten wilden hieraan een einde maken en Lambert nam duidelijk stelling met zijn ondertekening van deze brief, waarin gevraagd werd de ‘Brabanders alle die vruchten hunner langdurige en getrouwe associatie met de Republiek te doen genieten’.Ga naar eind84 Verschillende auteurs in Lamberts omgeving werden door censuur getroffen, zoals Jean Luzac en Ysbrand van Hamelsveld en zijn zwager Pieter Paulus, wiens boek, wat nonchalant omschreven als Verhandeling over de gelijkheid der menschen, in 1794 in Den Haag werd verboden. Het betreft vermoedelijk de editie van Paulus' Verhandeling die verschenen was bij de Amsterdamse uitgever D.M. Langeveld. In Amsterdam werd het boek niet verboden maar wel scherp in de gaten gehouden. De Amsterdamse hoofdofficier constateerde in mei 1794 verontrust dat dit boek in revolutionaire kringen intensief werd gelezen.Ga naar eind85 | |
[pagina 440]
| |
Het belang dat de Patriotten hechtten aan de vrijheid van drukpers had diepere beweegredenen dan alleen hun eigen negatieve ervaringen met censuur.Ga naar eind86 Vrijheid van drukpers werd beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de ideale samenleving die de Patriotten voor ogen stond: een op volkssoevereiniteit gebaseerde republikeinse staat. Corruptie en machtsmisbruik van een regering konden alleen worden voorkomen wanneer opinies vrijelijk konden worden geuit en verspreid. Deze redenering zien we zowel bij Pieter Paulus als bij Lambert van Eck. Van Eck heeft in zijn manuscript-encyclopedie wel oog voor de keerzijde van de medaille. Een volledige afschaffing van censuur zou de deur openzetten voor staatsondermijnende geschriften. Ging men er echter toe over voor dergelijke publicaties een uitzondering te maken, dan zou het middel erger zijn dan de kwaal: zo'n verbod was onverenigbaar met de ware vrijheid en ‘een gevaarlijke stap tot eene langzaam insluipende slavernij’. Daarbij, zo schreef Van Eck, moet de invloed van ‘lasterschriften en naamloze ophitsingen’ niet overschat worden. In dit verband citeert hij met instemming Van der Capellen: Boeken maken geen opstand; om het gemeen in beweging te brengen, moet men het door levendige stemmen aanhitsen. Een goede regering heeft van het volk niet te vrezen, omdat zij dezelfde belangen met het volk heeft. Het volk te verlichten is het terug te houden, van aan verkeerde aanhitsingen geloof te slaan. [...] Men heeft geen recht, om het volk dom en onwetend te houden, onder 't voorwendsel van opstand en verwarring voor te komen. In de marge van dit lemma gaf Van Eck nog een concreet voorbeeld, namelijk hoe de koning van Pruisen optrad tegen de Histoire philosophique des Indes, waarin G.Th.F. Raynal slavernij en andere kwalijke gevolgen van de Europese expansie aan de kaak stelde.Ga naar eind87 Frederik de Grote verbood het boek niet, maar gaf iemand opdracht om een verweerschrift te publiceren. De moraal die Van Eck aan dit voorbeeld verbond, luidt: ‘Zo hadden de raadgevers van onzen Prins met het boekje Aan 't volk van Nederland moeten handelen’. Persvrijheid gold volgens Van Eck zelfs voor geschriften met een antigodsdien- | |
[pagina 441]
| |
Geschriften van gevluchte Patriotten worden in Amsterdam door de beul op het schavot verbrand, uit Atlas van vaderlandsche gebeurtenissen, 1789
| |
[pagina 442]
| |
stige strekking. Zulke werken vervullen een nuttige functie omdat ze een reactie oproepen. Om het volk van verkeerde ideeën af te houden moet men geen boeken verbieden, maar mensen door tegenargumenten weerhouden ‘aan verkeerde aanhitsingen geloof te slaan’. Tot zover de theorie, opgeschreven in een tijd waarin de Patriotten nog geen politieke macht hadden en regelmatig door de censuur werden getroffen. De praktijk bleek gecompliceerder toen deze groep vanaf 1795 zelf aan het roer stond en de kans kreeg om met die zo verlangde vrijheid van drukpers te experimenteren. Het streven van de nieuwe machthebbers om het bestuur transparanter te maken door de notulen van de Nationale Vergadering te publiceren, was geheel in de geest van Lambert van Eck. Hij meende immers dat een gedegen voorlichting ‘het volk’ zou weerhouden aan ‘verkeerde’ publicaties, op welk terrein dan ook, geloof te hechten. Omdat de belangen van een goede regering en die van het volk zouden samenvallen, was het vooral van belang de waarheid naar buiten te brengen ter voorkoming van of desnoods als tegengif voor mogelijk staatsondermijnende publicaties. Met hoog oplopende conflicten tussen de volksrepresentanten onderling was geen rekening gehouden. Er waren nog geen spelregels voor een situatie waarin minderheden binnen de Nationale Vergadering de publieke opinie zouden mobiliseren tegen meerderheidsbesluiten. Het huidige politieke stelsel met een regering en een parlement dat is onderverdeeld in regerings- en oppositiepartijen, moest nog worden uitgevonden. De enige structuur die men kende was die van de oude Staten-Generaal met hun geheime vergaderingen en besluitvorming bij consensus. In de nieuwe situatie van na 1795 gebeurde steeds weer het ondenkbare, zoals de openlijke strijd tussen zich steeds duidelijker uitkristalliserende partijen om de publieke opinie, waarin het door een meerderheid aanvaarde Ontwerp van Constitutie door medeleden werd aangevochten. Dat ging tegen alle oude normen van politiek fatsoen in. De pogingen van de moderaten, georganiseerd in de Gemeenebestgezinde Sociëteiten, om op hun beurt de andere partij publiekelijk in diskrediet te brengen waren volgens diezelfde norm eveneens verwerpelijk - de bestuurscolleges van vóór de Bataafse Revolutie zouden althans nooit in zo'n positie terecht zijn gekomen. Hooguit haalden dissidente regenten hun gram via anonieme pamfletten, maar dat gebeurde zonder het aureool van gezag, | |
[pagina 443]
| |
dat volksvertegenwoordigers wel hadden wanneer zij via politieke manifesten de publieke opinie beïnvloedden. Die goede oude tijd? Lambert zal hiernaar hebben terugverlangd toen hij het Monument onder ogen kreeg waarin hij met behulp van enkele letterlijke citaten uit de gepubliceerde notulen werd geportretteerd als een opportunist van het zuiverste water. Lezers die de moeite namen om de oorspronkelijke notulen erop na te slaan, zouden tot de ontdekking zijn gekomen dat de betreffende citaten geheel uit hun context waren gelicht. De bronnen lagen voor het oprapen maar zo'n exercitie vergde wel doorzettingsvermogen. Een boosaardig, sappig geschreven pamflet was bovendien als lectuur heel wat amusanter. De ideale democratie veronderstelt een intellectueel geschoold lezerspubliek dat zich uitvoerig over pro's en contra's wil laten informeren. Zover was het nog niet in Lamberts tijd en zover is het eigenlijk nooit gekomen. Om dit probleem te ondervangen waagden ook de Gemeenebestgezinde Sociëteiten zich op het pad van de demagogie met hun niet minder boosaardige publicaties in kranten en tijdschriften waarin de ‘ware’ bedoelingen van de hun opponenten, de ‘democraten’, werden onthuld: die maakten gemene zaak met Engeland en zij zouden het land in chaos storten. Het vitriool waarin Lamberts geestverwanten, en misschien ook hijzelf, hun pen doopten werd door hen beschouwd als tegengif. In die zin zijn ook deze acties te rijmen met de principes van Lambert zoals beschreven in zijn encyclopedie. En het volk? Is vrijheid slechts een list? om menschen te bedriegen?
Is zij een net waarmee bedrog onnoz'len vangt?
Een strik voor 't onwijs volk, waarin 't zich zelve verhangt?
Een fuik voor heerschzugt? en een spinneweb voor vliegen?
Dit schreef Ysbrand van Hamelsveld - ‘uwen lotgenoot’ - in Lamberts vriendschapsalbum in het voorjaar van 1798. Hij was in hetzelfde pamflet als Lambert van Eck gehekeld als een broodschrijver en politicus zonder vaste beginselen, en na de coup in dezelfde gevangenis opgesloten. Wat te doen met die vervloekte vrijheid van de anderen? ‘O, God, die alles weet en alles gadeslaat, wil ware vrijheid, eens te lang miskend gehaat, door onbegrensde macht, aan 't woest | |
[pagina 444]
| |
geweld ontrukken!’ Hun medegevangene Van Castrop - in het pamflet getypeerd als iemand met een ‘grote inbeelding, klein verstand en een slecht hart’ - sloeg zijn ogen niet ten hemel, maar bleef zich vasthouden aan zijn amulet: ‘ware volksvrienden gebruiken geen ander zwaard dan dat der rede en overtuiging om het vooroordeel te vellen’.Ga naar eind88 Rede en overtuiging zouden uiteindelijk ‘ware vrijheid’ bewerkstelligen, en als zij er niet zelf van zouden mogen profiteren dan toch in ieder geval toekomstige generaties, die immers werden opgevoed om die ware vrijheid aan te kunnen. |
|