Kind van de toekomst
(2005)–Arianne Baggerman, Rudolf Dekker– Auteursrechtelijk beschermdDe wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798)
[pagina 17]
| |
ProloogParijs 1789Verkenning over de grensIn het vroege ochtendgloren van donderdag 15 mei 1788 zaten drie reizigers in een koets van verhuurbedrijf Jan Grut bij een Rotterdams tolhuis te wachten op de veerboot die hen om vier uur precies over de Maas zou varen. Deze oversteek vormde de eerste etappe van een lange reis die hen naar Antwerpen, Brussel en uiteindelijk Parijs zou voeren. Er was die ochtend echter een storm opgestoken en de veerman durfde de overtocht niet aan. Pas toen een uur later de wind wat luwde, waagde hij het erop. Ook de daaropvolgende zeiltocht over het Hollands Diep naar Brabant verliep niet zonder vertraging, natte voeten en een verhoging van het normale tarief. Toen deze hindernissen waren genomen, aan de andere oever een ontbijt was genuttigd en de drie weer plaats konden nemen in de koets die hen naar hun eerste bestemming zou brengen, was het moment aangebroken om opgelucht adem te halen, de van thuis meegenomen ballast achterin te vergeten en de blik naar buiten te richten, naar de landerijen die voorlopig nog erg leken op die rond Rotterdam, en naar de toekomst, de vergezichten die aan de overkant van de grens lagen. De reis kon beginnen. Alleen het meegebrachte tafelzilver van mevrouw Gevers baarde de reisgenoten zorgen. De spanning nam toe toen ze bij de grensovergang uitgerekend in handen vielen van drie ‘onbescheiden tolbediendens die voordat wij hen een fooi konden toevoegen, onze koffers reeds ontpakten en de sleutels gevraagd hebbende, alles onbescheiden doorsnuffelden en op nieuwe handschoenen, onderkousen etc. zeer chicaneerden’. De vondst van het zilver, nog voordat de situatie kon worden uitgelegd, maakte de stemming er niet beter op. De toelichting dat mevrouw Gevers weliswaar Hollandse was maar in Brussel | |
[pagina 18]
| |
De Bastille, uit J.H. Campe, Over de staats-omwenteling in Frankrijk in brieven, 1790
woonde en daarom was vrijgesteld van invoerrechten, kwam te laat om de douaniers met wat kleingeld tevreden te kunnen stellen. Aan een stevige fooi om hun houding te versoepelen en een tijdrovende papierwinkel - lijsten van ingevoerd huisraad dat in Brussel aan een nader onderzoek moest worden onderworpen - viel niet meer te ontkomen. De identiteit van een van de drie reizigers, mevrouw Gevers, echtgenote van de naar Brussel gevluchte voormalige Rotterdamse baljuw Paulus Gevers, is nu duidelijk. Zij keerde terug naar huis, althans naar haar tijdelijke verblijfplaats in ballingschap, die gezien de invoer van het eigen tafelzilver een steeds duurzamer karakter was gaan krijgen. Haar missie was een andere dan die van haar beide metgezellen, Pieter Paulus en zijn zwager Lambert van Eck. Deze twee heren gingen op pad om een andere wereld te verkennen. Maar ook hun motief om op reis te gaan kwam voort uit de dramatische gebeurtenissen die een jaar eerder in Nederland hadden plaatsgevonden, zo weten we uit het uitvoerige reisverslag dat Lambert van Eck heeft opgesteld.Ga naar eind1 | |
[pagina 19]
| |
RestauratieDe kruitdampen van de veldslagen van het jaar 1787 waren weliswaar opgetrokken, maar zelfs voor direct betrokkenen, zoals onze drie reizigers, was het nog verre van duidelijk wat er zich precies in de Republiek der Verenigde Nederlanden had afgespeeld. Zeker is dat de revolutie en restauratie die in dat jaar hadden plaatsgevonden de culminatie waren van de politieke onrust die was begonnen toen het land in 1779 in oorlog was geraakt met Engeland. Die oorlog was een gevolg van de steun die de Republiek gaf aan de Amerikaanse koloniën, die in opstand waren gekomen tegen het moederland, Engeland. Veel Nederlandse kooplieden en bankiers hoopten dat Amerika, eenmaal onafhankelijk, een belangrijke handelspartner zou worden. Zo wilden zij terrein herwinnen op Engeland, hun grootste concurrent. De principiële kanten van de Amerikaanse vrijheidsstrijd hadden in Nederland zeker zoveel weerklank gevonden. In kranten verschenen vertalingen van de nieuwe grondwetten die door de kersverse staten aan de overzijde van de oceaan werden opgesteld. De leiders van de opstandelingen werden in Nederland als helden beschouwd. De Amerikaanse zeekapitein Paul Jones werd in Amsterdam toegejuicht. Aan beide zijden van de oceaan werd gewezen op de overeenkomsten tussen de Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Nederlandse Opstand tegen Spanje twee eeuwen eerder. De Amerikaanse gezant, John Adams, appelleerde aan deze gevoelens door de Staten-Generaal hier expliciet op te wijzen: ‘The origins of the two republics are so much alike, that the history of the one seems but a transcript of the other.’ Via pamfletten werd druk uitgeoefend op stadhouder Willem v en de Staten-Generaal, en in het hele land werden petities ingediend, wat ertoe leidde dat de Republiek in 1782 als eerste Europese land de Verenigde Staten als zelfstandige mogendheid erkende. De Amerikaanse vrijheidsstrijd vormde tevens een inspirerend voorbeeld, omdat er in de Republiek een groeiende ontevredenheid was over stadhouder Willem v, die zich te veel macht zou hebben toegeëigend. Nederland moest zich als het ware opnieuw bevrijden, ditmaal niet van een vreemde vorst, maar van een binnenlandse tiran. De edelman Joan Derk van der Capellen tot den Pol publiceerde in | |
[pagina 20]
| |
1781 zijn pamflet Aan het volk van Nederland, dat hij besloot met de oproep: ‘Wapent u allen’.Ga naar eind2 Ondertussen verliep de oorlog tegen Engeland desastreus. De ooit roemrijke vloot had de Engelsen in een zeeslag bij de Doggersbank in 1781 nog enig weerwerk gegeven, maar faalde daarna volkomen. De militaire onmacht bracht reeds langer bestaande binnenlandse tegenstellingen aan het licht. Als stadhouder was prins Willem v verantwoordelijk voor het voeren van een oorlog waar hij niet achter stond. Degenen die de oorlog wel steunden, zoals veel Hollandse regenten, beschouwden de prins als een heimelijke bondgenoot van Engeland. Het Amerikaanse voorbeeld had inmiddels bewezen dat nieuwe ideeen over vrijheid, democratie en zelfbestuur daadwerkelijk in de praktijk konden worden gebracht. Het binnenlandse conflict leek op het eerste gezicht op eerdere confrontaties tussen Orangisten en Staatsgezinden, vergelijkbaar met de confrontaties tussen prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt in 1618 of tussen prins Willem iii en Johan de Witt in 1672. Ook toen werd dikwijls teruggegrepen op middeleeuwse privileges, maar nu kreeg deze oude retoriek een nieuwe dimensie. Omdat zij meenden het beste met het vaderland voor te hebben, tooiden de critici van het bewind zich met de strijdnaam Patriotten. Het signaleren van de problemen van hun tijd was echter heel wat gemakkelijker dan het vinden van oplossingen. Steeds duidelijker werd dat de Patriotten een zeer divers gezelschap vormden. Van der Capellen pleitte in Aan het volk van Nederland voor een ‘wel-ingerigte regeering’, gebaseerd op representatie, waarbij het hele volk - maar niet het ‘grauw’ - was betrokken en waarin vrijheden gegarandeerd waren. Dergelijke ideeën leefden ook onder bestuurders in verschillende provincies, vooral in Holland. De Republiek was een gelaagde oligarchie, waarin de macht op alle niveaus - lokaal, provinciaal en in de Staten-Generaal - bij een select gezelschap welgestelde families berustte. De paar duizend regenten, die in stedelijke besturen en allerlei andere colleges waren vertegenwoordigd, vormden echter geen eenheid. Overal bestonden interne tegenstellingen, die met een zekere regelmaat aan de oppervlakte kwamen, vooral als het ging om materiële zaken als het vergeven van profijtelijke ambten. Sommige regenten wilden de positie van de stadhouder slechts ondermijnen om zelf een | |
[pagina 21]
| |
Stadhouder Willem v probeert een burger van zijn voedsel te beroven, spotprent van Rienk Jelgerhuis, de latere portrettist van het gezin Van Eck, 1786
| |
[pagina 22]
| |
grotere vrijheid te krijgen, voor anderen speelden er ook principiële overwegingen mee. De burgerij zag in programma's als dat van Van der Capellen een kans om eindelijk de politieke invloed te herwinnen waarvan ze ooit beroofd was. In 1784 werd de vrede met Engeland getekend, maar desondanks verscherpte het binnenlandse conflict in snel tempo. Overal werd de bevolking gedwongen een keuze te maken en terwijl Oranjegezinden hier en daar gewelddadige betogingen hielden, organiseerden de Patriotten zich in militaire vrijkorpsen. In 1785 werd stadhouder Willem v zozeer door de Staten van Holland in zijn bevoegdheden beknot dat hij Den Haag verliet en zich in Nijmegen vestigde. In november van dat jaar sloot de Republiek een defensief verbond met Frankrijk, een land dat de Amerikanen eveneeens gesteund had. Op tal van plaatsen, met name in Amsterdam en Rotterdam, vonden bij die gelegenheid feestelijkheden plaats die gepaard gingen met optochten, vuurwerk en uitbundige maaltijden van Patriotse regenten, die op prenten werden vastgelegd, opdat de hele bevolking kon meegenieten. Tegelijkertijd werd het conflict grimmiger. In verschillende steden werden Oranjegezinden uit het bestuur gezet en vervangen door Patriotten. Op straat vonden steeds gewelddadiger gevechten plaats tussen aanhangers van beide opvattingen. Nergens liepen de gemoederen zo hoog op als in Rotterdam. In 1783 was hier een Patriots vrijkorps opgericht en zelfs een apart kinderlegioen, de ‘Bataefsche jongelingen’. De Patriot Paulus Gevers, die in 1785 tot baljuw was benoemd, wist het stadsbestuur eenvoudig naar zijn hand te zetten. Meer moeite had hij met de Oranjezinde volksbeweging, geleid door de straatverkoopster Kaat Mossel. Op gezag van Gevers werd zij gearresteerd en gevonnist: geseling, brandmerking, tien jaar tuchthuis en verbanning uit de stad. De uitvoering van het vonnis werd uitgesteld vanwege een slepend hoger beroep, maar inmiddels was Kaat Mossel gepromoveerd tot martelares voor de Oranjezaak. Ondertussen was ook Paulus Gevers door zijn harde optreden uitgegroeid tot een held, maar dan van de Patriottenbeweging. Er verscheen een portret waarop hij in een klassieke pose wijst naar een opengeslagen foliant met de handvesten van Rotterdam, als bewijs dat hij de oude rechten van de burgerij verdedigde. Meer progressieve Patriotten dachten juist vooruit, en in juni 1786 werd op een bijeen- | |
[pagina 23]
| |
Patriots leger voor Delft bij de Vliet, 1787
komst van vrijkorpsen uit het hele land besloten te streven naar een nieuwe regeringsvorm gebaseerd op representatie. Twee patriotten, Pieter Vreede uit Leiden en Wybo Fijnje uit Delft, stelden een ontwerp voor een nieuwe grondwet op, waarin de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring doorklonk. Twee Hollandse regenten wierpen olie op het vuur door in hun koets het Binnenhof op te rijden door de grote poort, die voorbehouden was aan de prinsen van Oranje. Een Patriots legertje bewerkstelligde enige tijd later een reeks van stedelijke omwentelingen, onder meer in Delft en Den Haag, waarbij Oranjegezinde regenten het veld moesten ruimen. Aan de Patriotse successen kwam een einde toen in juni 1787 de gemalin van Willem v, prinses Wilhelmina, op weg naar Den Haag werd aangehouden in Goejanverwellesluis. Dat was voor haar broer, de koning van Pruisen, aanleiding om militair in te grijpen. | |
[pagina 24]
| |
Hoewel de Patriotten verweer boden, konden ze geen stand houden. Hun hoop was nu gevestigd op de Franse koning, van wie zij op grond van het pas gesloten defensieverdrag hulp verwachtten. Maar steun bleef uit en na de capitulatie van Amsterdam op 10 oktober was het pleit beslecht. De stadhouder keerde terug naar Den Haag en een restauratie van het oude regime volgde. Dat was het startsein voor vele Patriotten, mogelijk zo'n twintigduizend, om het land te ontvluchten, veelal naar Frankrijk. De meesten keerden na enkele maanden huiswaarts toen de rust was weergekeerd of omdat ze amnestie hadden gekregen. Enkele duizenden vestigden zich in permanente ballingschap. In de Republiek was het weer rustig geworden, maar zowel Oranjegezinden als Patriotten verdiepten zich in de vraag hoe het zover had kunnen komen. | |
Geestverwanten in ballingschapEen groot aantal Nederlandse Patriotten was neergestreken in Brussel, het politieke centrum van de Zuidelijke Nederlanden, van waaruit landvoogdes Maria van Oostenrijk uit naam van haar broer, keizer Jozef ii, het land bestuurde. De vluchtelingen waren gastvrij ontvangen en omgekeerd stonden de Patriotten sympathiek tegenover de hervormingen die hier sinds enkele jaren werden doorgevoerd. In 1781 was godsdienstvrijheid wettelijk vastgelegd en de macht van de rooms-katholieke kerk ingeperkt. Oude regeringscolleges en gewestelijke besturen werden gestroomlijnd. De traditionele lokale kermissen waren vervangen door een van bovenaf georganiseerde nationale feestdag. Bestuurshervorming en volksbeschaving waren ook idealen van de Nederlandse Patriotten en konden zeker de goedkeuring van Lambert van Eck wegdragen. Onderweg, toen hun koets langs Vilvoorde reed, waren de drie reizigers al een voorbode van de nieuwe tijd tegengekomen in de vorm van ‘een zeer groot gebouw met ontelbare kleine venstertjes’. De voerman vertelde Lambert dat het een ‘werkhuis’ was voor veroordeelde misdadigers. Deze moderne gevangenis, een paar jaar eerder gebouwd, wekte de belangstelling van Lambert: ‘Wij namen ons voor om zulks van Brussel weder te gaan bezichtigen’. Zoals veel moderne juristen was Lambert van Eck een tegenstander van de dood- | |
[pagina 25]
| |
Oranjegezinden uit Den Haag plunderen huizen in Delft, 1787
| |
[pagina 26]
| |
straf. Vrijheidsstraffen werden als een humaner alternatief gezien, zij het niet in de kerkers van oude kastelen, maar in speciaal daartoe ontworpen gevangenissen. De gevangenis te Vilvoorde zou de gehele negentiende eeuw als voorbeeld van deze nieuwe aanpak dienen.Ga naar eind3 Eenmaal in Brussel aangekomen kregen de twee reizigers in hun hotel nog dezelfde avond ‘vele bezoeken van Hollandsche vluchtelingen die zeer aangedaan waren van ons te zien’. De volgende ochtend om negen uur stonden er alweer andere Hollanders te wachten ‘van allerlei rang en soort’. Uit de vele gesprekken die Paulus en Van Eck met hen voerden kwam een weinig vrolijk beeld naar voren: interne strubbelingen, teleurstelling over de mislukking van het jaar tevoren en verwijten over het ontbreken van Franse steun, kortom ‘veel onverstandig geklaag’. Van Eck en Paulus deden hun best om de scherpe kantjes weg te nemen en spraken bemoedigende woorden: Wij begonnen dadelijk om van alle kanten de stenen des aanstoots weg te ruimen en vonden tot ons genoegen bij allen die wij spraken, van wat klasse of van welke sentimenten, zoveel invloed dat ieder aannam om de vorige hartelijkheid zonder argwaan, zonder nijd en ook zonder trotsheid aan de ene, of brutaliteit aan de andere kant te doen herleven, alle verwijten van vorige misslagen, onheilen en onbezonnen veroordelingen van tegenwoordige daden en demarches na te laten; en zich te gedragen als een volk dat andere mogendheden waardig blijven achten om in hunne oude rechten hersteld te worden als de gelegenheid zich daartoe mocht opdoen. Van Eck voelde zich het meest thuis binnen de groep die aristocratisch werd genoemd. Hij bezocht het ‘wekelijks gezelschap van oude regenten’ en trof daar tal van bekenden, onder wie De Gijselaar en Gevaerts, de twee regenten die twee jaar eerder eensgezind door de Oranjepoort van het Binnenhof waren gereden, maar nu voortdurend ruzie maakten. Verder sprak Lambert onder anderen met Jan Jacob Cau, die betrokken was geweest bij de arrestatie van prinses Wilhelmina, en zijn stadgenoot Wybo Fijnje, een van de ideologen van de Patriotse bewe- | |
[pagina 27]
| |
ging. Ook werd de Hollandsche Sociëteit bezocht, waar een meer gemêleerd gezelschap bijeenkwam. De kastelein kwam Van Eck bekend voor, het bleek de zoon te zijn van zijn Haagse wijnkoper. De Hollandse kolonie was een in zichzelf gekeerde gemeenschap die verteerd werd door heimwee. 's Avonds tijdens de diners, zo schrijft Van Eck, ‘verbeeldden wij ons alwederom als vanouds in Holland te zijn’. Hij bezocht een kennis met wie hij ‘op de oude Haagsche wijze’ een pijpje rookte. De ballingen leefden in het verleden en vergaten om zich heen te kijken, te veel in beslag genomen door het eindeloos herkauwen van de gebeurtenissen in de noodlottige zomer van 1787. Aan wie was het te wijten dat alles was misgelopen? Waarom hadden de Fransen niet ingegrepen? Wie had de fatale blunder gemaakt? Paulus en Van Eck wilden daarentegen vooruitkijken. De modernisering van de Nederlandse staat kon volgens hen niet worden tegengehouden, maar succes was wel meer dan ooit afhankelijk van buitenlandse hulp, vooral van Frankrijk, want van keizer Jozef ii was geen steun meer te verwachten. Paulus en Van Eck bezochten slechts als toeristen het kasteel te Laken, de residentie van de landvoogdes. Ze wierpen een blik in de kamer van de Conseil d'Etat, het hoogste bestuursorgaan, en bewonderden ‘de vele fraaie meubels tot berging der papieren’. Ze bezichtigden verder het arsenaal van oude harnassen, schilden, spiesen, zwaarden en geweren, ‘moordtuig’, waar Van Eck niets van moest hebben. Wel werd zijn blik getroffen door het zwaard waarmee Van Egmond en Van Horne onthoofd zouden zijn, de twee edellieden die in verzet waren gekomen tegen de Spaanse koning en helden waren in de ogen van zowel de Orangisten als de Patriotten. Tot slot wandelden ze door de omliggende tuinen, waar de fonteinen uitzonderlijk hoog spoten dankzij een nieuw technisch wonder, een ‘vuurmachine’ ofwel een stoommachine. De tuin was opgesierd met een ‘fraaie chineesche toren’ die Van Eck niet naliet te beklimmen, wat hem tot de constatering bracht dat deze 232 treden hoog was. Hij genoot van ‘de verrukkelijkste gezichten’, onder andere op de torens van Mechelen en Antwerpen. Lambert tuurde weliswaar in noordelijke richting, maar vervolgde zijn reis de volgende dag verder naar het zuiden, naar de meest dynamische stad van het continent, het politieke centrum van het land waarvan de Patriotten hun heil verwachtten. | |
[pagina 28]
| |
Hoopten ze in Parijs een energieker en optimistischer slag ballingen te treffen? In elk geval had zich hier een select gezelschap Patriotten gevestigd, want er mochten alleen Nederlanders wonen die hun verblijf zelf konden betalen of die zo prominent waren dat ze door de Franse overheid waren geïnviteerd. De leider van de uitgeweken Hollanders was baron Robert Jasper van der Capellen van de Marsch, achterneef van de inmiddels overleden auteur van Aan het volk van Nederland. Hij werd omringd door edellieden uit Gelderland en Overijssel en tal van voormalige Hollandse regenten. Het moet voor Van Eck en Paulus een teleurstellende ervaring zijn geweest te bemerken dat ook de in Parijs gevestigde ballingen graag terugblikten op de gebeurtenissen van het jaar daarvoor. Typerend is een gesprek met de Gelderse edelman Gerard Brantsen, waarin deze zijn gal spuwde over ‘de imbeciliteit’ van de Fransen, die in 1787 nagelaten hadden in te grijpen. Uit Lamberts verslag blijkt dat hij en Paulus een weerzin begonnen te ontwikkelen tegen dergelijke klaagzangen en zulke discussies trachtten te omzeilen. Pieter Paulus en Lambert van Eck waren niet naar Parijs gekomen om met verbitterde Hollandse vluchtelingen te spreken. Het eigenlijke doel van de reis wordt geleidelijk duidelijk uit het verslag dat Lambert schreef: overleg op hoog niveau tussen Paulus en de Franse regeringsleider Loménie de Brienne, diverse ministers en andere hooggeplaatste personen. Alles wijst erop dat de reis werd gemaakt op persoonlijke uitnodiging van de Franse minister van Buitenlandse Zaken, de graaf van Montmorin. De Fransen wilden weten wat ze aan de Patriotten hadden in geval van een nieuw internationaal conflict. De Patriotten wilden van hun kant de Fransen polsen of ze militaire steun zouden krijgen voor het omverwerpen van het regime van stadhouder Willem v. Van Eck schrijft weinig over de inhoudelijke kant van de gesprekken; de meeste hiervan werden door Paulus alleen gevoerd. Paulus had in de tijd dat hij een hoge bestuurspost bekleedde bij de Nederlandse marine de kans gekregen om een uitgebreid Frans netwerk op te bouwen. Hoezeer de Fransen hem toen waardeerden, blijkt onder andere uit een brief van de diplomaat Rayneval, die in 1786 naar Nederland was gegaan om de gespannen situatie ter plekke te observeren en over Paulus het volgende berichtte: ‘Hij is een zeer verlichte Patriot, die ondanks zijn jeugd ideeën heeft die zowel hel- | |
[pagina 29]
| |
der als gematigd zijn’. Paulus werd dan ook hartelijk ontvangen en kreeg de verzekering dat de Fransen de Nederlandse Patriotten te hulp zouden zijn gekomen indien ze een ‘homme de tête’ naar Parijs hadden gezonden, dus iemand zoals Paulus. Onder de huidige omstandigheden moest er echter nog eens goed over worden nagedacht op welke wijze de stadhouderlijke ‘revolutie’ ongedaan kon worden gemaakt.
Anders dan de Hollandse bannelingen in Antwerpen en Brussel waren hun in Parijs woonachtige geestverwanten tot op zekere hoogte geïntegreerd in het sociale leven. Enkele Nederlandse vrouwen die met aanzienlijke Fransen waren getrouwd, speelden hierbij een centrale rol. Zij organiseerden diners die zich leenden voor het leggen van contacten met de Franse elite. Sophia van Neukirchen-Nijvenheim, de dochter van een Gelders edelman en door haar huwelijk markiezin van Champcenetz, gaf feesten die werden gefrequenteerd door Nederlandse bannelingen en Franse politici. Margareta Cornelia van de Poll, geboren in Amsterdam, maar inmiddels gravin d'Usson, introduceerde Paulus en Van Eck bij Jacques Necker, die als minister van Financiën een sleutelrol speelde. De Hollandse gravin werd door Van Eck getypeerd als ‘een deftige en verstandige vrouw’, die hen ‘zeer vriendelijk’ ontving ‘in een charmant cabinetje, waarin zij een zeer propere bibliotheek had en een uitgang naar een charmante tuin’. Een derde vrouw die als spil fungeerde was een Française, gravin de Grammont. Deze hofdame van koningin Marie-Antoinette verzekerde Paulus en Van Eck ‘dat de koning en de koningin de Nederlandse Patriotten een goed hart toedroegen’. Zij was ‘zeer ingenomen met broeder Paulus’, en de waardering was wederzijds: ‘Mevrouw Grammont beviel ons uitermate wel, zijnde reeds een vrouw van jaren, doch zeer verlicht in 't politique en ijverig om in een goede zaak van dienst te zijn’. Bijeenkomsten, salons, diners en feesten namen een belangrijke plaats in binnen het Franse politiek bedrijf. Men kon echter ook aan het politieke leven deelnemen door een bezoek aan publieke plaatsen, zoals de koffiehuizen bij het Palais Royal, waar Paulus en Van Eck regelmatig te vinden waren. 's Avonds brachten zij dikwijls een bezoek aan de opera, waar ze allerlei bekenden ontmoetten. De schouwburg- | |
[pagina 30]
| |
loges waren ontmoetingsplaatsen van lieden van diverse pluimage: politici, bankiers, journalisten en militairen. Het viel Van Eck op dat de laatsten niet in uniform mochten verschijnen, maar waarom dat verboden was wist hij niet, en zo was er in de hoofdstad wel meer gaande waarvan hij de betekenis niet goed kon inschatten. Aanvankelijk sloeg hij daar geen acht op, gericht als hij was op het doel van de missie: Fransen te interesseren voor de toestand in Holland. | |
Franse contactenDe serieuze diplomatie was het terrein van Pieter Paulus, die regelmatig hooggeplaatsten onder vier ogen sprak. Zo overlegde hij tijdens zijn verblijf niet minder dan eenentwintig keer met de graaf van Montmorin, de minister van Buitenlandse Zaken, en sprak hij acht keer met eerste minister Loménie de Brienne. Slechts af en toe vertelde hij zijn reisgenoot iets over het besprokene, zoals op 9 juni 1788 toen hij op bezoek was geweest bij de diplomaat Mercy d'Argenteau, die zich ‘allergunstigst’ had uitgelaten en meende dat er ingegrepen moest worden, omdat het Huis van Oranje een ‘eeuwigdurend struikelblok voor het ware interest van de Republiek’ vormde. Meer dan zulke algemeenheden liet Paulus echter niet los. Dat Lambert probeerde uit andere bronnen zijn informatie aan te vullen, blijkt uit een Engels krantenknipsel dat hij bij zijn verslag heeft gevoegd. Daarin wordt bericht dat de Engelse regering zich grote zorgen maakte over geheim overleg in Parijs. Het bericht is vaag, maar kennelijk meende Lambert dat het aan zijn missie refereerde, wat inderdaad goed mogelijk is. Door het troebele kijkglas van Lambert valt wel de algemene teneur van de door Paulus gevoerde gesprekken waar te nemen. De Franse regering betreurde inmiddels haar afzijdigheid ten tijde van de Pruisische inval in de Republiek. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de gemoedstoestand van de inmiddels uitgerangeerde diplomaat Vérac tijdens zijn bezoek aan Paulus. De voormalige gezant in Den Haag was ‘zeer aangedaan over den keer van zaken, bij welke hij zeide dat hij ook niet weinig gesouffreerd had’. Hij beweerde zelfs drie maanden lang alle gezelschap te hebben gemeden. Hoezeer de ontwikkelingen in Nederland de Fransen bezighielden blijkt ook uit het feit dat een van de opinion leaders van dat moment, | |
[pagina 31]
| |
de graaf van Mirabeau, een heel boek aan de kwestie wijdde, Aux Bataves, sur le stadhouderat. Twee maanden voordat Paulus en Van Eck in Parijs arriveerden, had hij het manuscript afgesloten met een oproep aan het Nederlandse volk om in opstand te komen tegen de stadhouder.Ga naar eind4 Zijn boodschap vatte Mirabeau samen aan het slot: ‘Aux armes, nobles patriotes, aux armes!’ Zelfs zij die hierbij hun leven zouden verliezen waren gelukkig, want zij brachten een offer voor hun kinderen. Van Eck en Paulus gingen bij de bekende schrijver langs, maar troffen hem niet thuis. Een beroemdheid die ze wel ontmoetten, was Thomas Jefferson, de Amerikaanse gezant, met wie ze genoeglijk dineerden. Ze troffen de toekomstige president in een bijzonder goed humeur, want hij had zojuist het nieuws ontvangen dat een negende staat was toegetreden tot de Verenigde Staten van Amerika. Van alle gespreksgenoten maakte de markies de Lafayette de meeste indruk: ‘Lafayette beviel ons boven verwachting, is jong, doch bij uitstek zedig en bedaard, zowel in zijn stem en figuur, als de duidelijkheid en bon sens, waarmede hij spreekt’. Lafayette was een internationale beroemdheid. Nadat hij aan de zijde van de Amerikanen het nieuwe continent had helpen bevrijden, was hij als een held in zijn geboorteland teruggekeerd. Lafayette vertelde uit eigen ervaring spannende verhalen over de Amerikaanse vrijheidsoorlog. Hij prees de Amerikaanse soldaten die blootsvoets moesten marcheren en in de open lucht overnachtten. Hij beschreef de moordpartijen van de Engelsen, die zelfs zwangere vrouwen hadden afgeslacht. Het ergste was dat ze slaven hadden ontvoerd en besmet hadden met pokken om ze vervolgens weer vrij te laten, zodat onder de Amerikanen een epidemie uitbrak.Ga naar eind5 Tussen de twee Hollanders en de Fransman groeide al snel een grote wederzijdse waardering en vriendschap. Ze ontmoetten Lafayette niet minder dan zesentwintig keer, evenals zijn vrouw, volgens Lambert ‘een vrolijk, aangenaam en verstandig vrouwtje, die extra veel van haar man houdt’. Tussen de bladzijden van het reisverslag ligt nog een briefje waarin de Fransman Paulus en Van Eck bij hem thuis uitnodigt. Lafayette toonde zich tegenover hen altijd vriendelijk en beleefd, maar ondertussen dacht hij het zijne van de partijstrijd in Nederland: ‘It is strange to see so many people so angry, on so small a spot’. | |
[pagina 32]
| |
Portret van Lafayette, uit J.H. Campe, Over de staats-omwenteling in Frankrijk in brieven, 1790
| |
[pagina 33]
| |
Dat weten we uit zijn brieven aan zijn vriend George Washington, waarin hij geen blad voor de mond hoefde te nemen. Hij noemde de stadhouder een domkop (‘such a blockhead’), maar zag ook de gebreken van de Patriotten, want die waren ‘almost as much opposed to each other as they were to the statholder’. Hij vond dat de radicale Patriotten nogal ver gingen in hun eisen (‘some Patriots carry their views very far’). Tegen zijn twee bezoekers liet hij zich minder kritisch uit: hij verklaarde zeer betrokken te zijn bij Nederland, dat hij in 1785 had bezocht, en ‘betuigde te verlangen de natie van dienst te kunnen zijn’. Op het hoogtepunt van de crisis, zomer 1787, had Lafayette klaargestaan om met een Frans leger de Pruisen uit Nederland te verdrijven, maar de Franse regering durfde toen de confrontatie niet aan. Terwijl de eerste ontmoetingen in het teken van de situatie in Holland stonden, gingen de latere besprekingen meer en meer over de hervormingen die in Frankrijk in gang waren gezet en die tot groeiende verdeeldheid leidden. Vlak voor hun aankomst had Lafayette aan Washington geschreven: ‘We are in a critical situation’. Hij voegde eraan toe alle discretie ter zijde te hebben geschoven, waarmee hij bedoelde openlijk de zijde van de hervormers te hebben gekozen.Ga naar eind6 Hij was al lid van de Assemblée des Notables, de raad die de koning advies moest geven over hervormingen, waarin hij onder meer had voorgesteld de protestanten godsdienstvrijheid te verlenen. Zijn progressieve houding bracht hem zelfs in conflict met zijn naaste familie. Tijdens een diner vertrouwde hij Lambert toe dat zijn grootmoeder niet meer met hem wilde praten. De situatie in Frankrijk was even complex als die in de Republiek. De Franse koning had onder druk van de publieke opinie besloten enkele hervormingen door te voeren. Hij wilde allereerst de uit de Middeleeuwen stammende parlementen afschaffen. Dat waren provinciale adviesraden die wetten moesten goedkeuren. Juist in de kring van Lafayette verzette men zich hiertegen, omdat men meende dat de koning hiermee vooral zijn eigen macht wilde vergroten. Het krachtigst was het protest in Bretagne. Bretonse edellieden hadden een petitie opgesteld, die ook door Lafayette was ondertekend. Hij toonde deze ‘circulaire brief’ aan Van Eck. ‘Zijn antwoord’, schrijft Van Eck, ‘toonde dat hij openlijk uitkwam voor de zaak der parlementen, of liever der | |
[pagina 34]
| |
natie; Frankrijk, zeide hij, was thans in een gevaarlijke crisis en het zou zich spoedig decideren of men onder het volstrekte despotismus of onder de geregelde invloed van een billijke constitutie leven zou’. Als beste oplossing van de problemen zag Lafayette een nieuwe oorlog met Engeland, dan zou de ‘algemene gisting’ worden ‘verdoofd’ en de bevolking zich weer achter de koning scharen. Kennelijk voelde Lafayette zich toch nog zozeer verbonden met de monarchie dat hij van een dergelijk machiavellistische noodgreep een heilzame uitwerking verwachtte. Bij elk bezoek aan Lafayette vernam Van Eck nieuwe ontwikkelingen. Op 2 juni vertelde zijn gastheer tijdens een lunch, dat het getal van protesterende Bretonse edelen was aangegroeid tot zeshonderd, en dat ze nu ook een politieke eis hadden geformuleerd: het aftreden van twee ministers. Verder wist Lafayette te vertellen dat er al troepen naar Bretagne waren gestuurd ‘en dat hij vreesde dat deze ijver van slechte gevolgen zou zijn’. Een later etentje bood ‘een schone gelegenheid om over de inwendige zaken van Vrankrijk’ te praten. Van Eck verwachtte veel van Lafayettes invloed op de ‘amis de la liberté’ omdat die de ‘Hollandsche zaken’ zouden steunen. Kort voor hun terugkeer kwamen Paulus en Van Eck hun vriend toevallig op straat tegen, die hen meteen enthousiast uitnodigde voor een dejeuner, ‘omdat hij veel te verhalen had van hetgeen gebeurd was, waarin hij zelf niet weinig was geconcerneerd’. Lafayette vertelde dat hij een verboden vergadering van Bretonse edellieden in Parijs had bijgewoond en dat hij een nieuwe protestbrief aan de koning had ondertekend. Er waren een paar Bretonse edelen gevangengezet in de Bastille en het had weinig gescheeld, beweerde Lafayette, of hij was daar eveneens beland. Heldhaftig stelde hij echter ‘dat men daartoe de bijeenkomsten zonder tirannie niet konde beletten’. Lafayette was inmiddels uit de actieve militaire dienst verwijderd, maar zo noteerde Van Eck vol bewondering, ‘intusschen verminderde hij niets in zêle om te arbeiden voor het nationaal belang en de constitutie terug te bekomen die het volk toekomt’. Op 2 augustus namen ze afscheid van Lafayette, die het sensationele nieuws mededeelde dat de Staten-Generaal bijeen zouden worden geroepen: ‘In een jaar tijds had men het nu zover gebracht [terwijl] men hem voor dwaas hield’ toen hij dat een jaar eerder voor het eerst | |
[pagina 35]
| |
had voorgesteld in de Assemblée des Notables. De bevolking kreeg hierdoor weer een stem en hoewel de uitkomst onzeker was, was er geen weg terug meer mogelijk. Paulus en Van Eck waren naar Frankrijk gekomen om via ministers en andere hooggeplaatste personen het beleid ten aanzien van de Republiek te beïnvloeden. Uiteindelijk was het de koning, Lodewijk xvi, die het beleid bepaalde. Tot de koning doordringen was slechts weinigen gegeven, maar Lambert van Eck liet zich niet de kans ontgaan om hem tijdens een bezoek aan Versailles van een afstand te bekijken. De koning was een soort toeristische attractie, die zijn maaltijden veelal in het openbaar nuttigde. Op een dag dat Paulus weer allerlei besprekingen had, begaf Lambert van Eck zich naar het kasteel La Muette in het Bois de Boulogne om naar een diner van de koning te kijken. In het aanzittend gezelschap zag hij enkele bekenden, zoals de graaf van Montmorin, ditmaal in vol ornaat en behangen met medailles en eretekens. ‘We namen de koning van alle kanten terdege op, hij was vrolijk, gul en spraakzaam tegen een dame, die naast hem zat, at en dronk veel met appetijt, en zag er goed en genoeglijk uit’. Kortom, het geheel bood een vertrouwenwekkende indruk in de ogen van iemand die meende dat van deze vorst de bevrijding van het eigen vaderland zou moeten komen. Het moet Van Eck en Paulus vreemd te moede zijn geweest om een maand later tot de ontdekking te komen dat meer en meer van hun gesprekspartners zich van de koning afwendden. Dat gold bijvoorbeeld voor de markies d'Osmond, die verantwoordelijk was voor de Hollandse vluchtelingen en die ‘zeer vrij’ over de koning sprak met allerlei details over diens ‘onbezonne buien’. Naarmate de Franse binnenlandse problemen groter werden, nam de belangstelling voor de Hollandse perikelen af. Een van de laatste adviezen kwam van een Fransman die niet kon begrijpen ‘dat er onder de Patriotten geen Brutussen gevonden werden die het Huis van Oranje als de eeuwigdurende oorzaak van 't bederf van ons land met tak en wortel uitroeiden’. Het advies kwam erop neer om prins Willem v om zeep te helpen, zoals Brutus in het klassieke Rome Julius Caesar had vermoord vanwege diens dictatoriale neigingen. Het radicale middel van de tyrannicide zou een paar jaar later inderdaad worden toegepast, alleen was toen niet prins Willem v het slachtoffer.Ga naar eind7 | |
[pagina 36]
| |
De kerk Sainte-Geneviève in aanbouw, uit Lamberts reisgids, Guide des amateurs et des étrangers voyageurs à Paris, 1787
| |
Modern toerismeLamberts eerste actie nadat hij in Parijs was gearriveerd, was de aanschaf van een ‘nieuwe grondkaart’ van de stad. Dat hij van plan was zich ook de toeristische genoegens van zijn bezoek aan Parijs te laten smaken, blijkt uit de twee volumineuze gidsen die hij ook had gekocht. Gewapend met de Guide des amateurs et des étrangers voyageurs à Paris en de Voyage pittoresque de Paris begon hij aan een eerste verkenning.Ga naar eind8 De stad riep bij Lambert gemengde gevoelens op. De Tuilerieën beschrijft hij bijvoorbeeld als ‘een groot prachtig gebouw’ dat echter ‘oud en onzindelijk’ oogde, omdat het niet meer werd bewoond. De tuinen waren helaas nog ingericht ‘in de ouderwetsche smaak’. Het was er echter vanwege de drukke en geanimeerde sfeer wel plezierig wandelen. Het Louvre - ‘slordig en vervallen’ - beviel Lambert al evenmin.Ga naar eind9 Tijdens zijn bezoek aan het Châtelet, een somber kasteel midden in de stad, wierp Van Eck een blik in de ‘morgue’. waar | |
[pagina 37]
| |
Bestorming van de Bastille op 14 juli 1789, uit De gruwel der verwoestinge of Vrankryks moord- en treurtoneel, 1794
op straat gevonden lijken enkele dagen werden opgebaard.Ga naar eind10 Over het nabijgelegen stadhuis was hij kort: een ‘ouderwets gebouw’. Zijn bezoek aan de Bastille vormde een dieptepunt. Dit middeleeuwse bolwerk was in Lamberts ogen een afschuwelijk relict uit het verleden: hij vond ‘dat desselfs akeligheid hare renommé surpasseert’. Lambert van Eck hield niet van oude, sombere gebouwen, maar hiervan wist hij ook dat Voltaire, Mirabeau en andere intellectuelen er op last van de koning opgesloten waren geweest. Op het moment van Lamberts bezoek herbergde het bolwerk een nog obscure schrijver. Achter een van de ‘vensters met ijzeren bouten’ legde de markies de Sade op dat moment de laatste hand aan een merkwaardige ‘roman philosophique’, Aline et Valcour. Een paar maanden later zou Sade vanuit zijn cel luid schreeuwend oproepen om de gevangenen uit de Bastille te bevrijden. | |
[pagina 38]
| |
Toen Van Eck voor het imposante gebouw stond, heerste er echter nog grote rust. Hij kon niet dichterbij komen, omdat de brug over de slotgracht was opgehaald. Wel ging hij wandelen in een park daarnaast, vanwaar hij uitzicht had op een tolpoort in aanbouw, een gebouwtje dat hem wel kon bekoren. Moderne architectuur beantwoordde beter aan Lamberts smaak en daarom genoot hij ook van zijn bezoek aan de bijna voltooide kerk Sainte-Geneviève. Dit bouwwerk, schrijft Van Eck, deed ‘eer aan menselijk vernuft’. Hij beklom zelfs de steigers om van nabij het beeldhouwwerk te bewonderen. Vooral van de enorme koepel was hij zeer onder de indruk.Ga naar eind11 Lambert was zich bewust van het belang van dit bouwwerk dat de doorbraak van een nieuwe stijl markeerde, het neoclassicisme, een architectonische revolutie, waarbij de idealen van de Verlichting zichtbaar werden gemaakt in publieke gebouwen. In de praktijk betekende dat vooral het scheppen van een woud van zuilen rond een zo imposant mogelijke binnenruimte. In de nieuwe architectuurtheorie moest een bouwwerk metafysische kwaliteiten hebben om een breed scala aan gevoelens op te roepen. De architect van de Sainte-Geneviève, Jacques Germain Soufflot, had de weg gebaand voor werkelijk revolutionaire architecten als Ledoux en Boullée, die fantastische ontwerpen maakten voor onder meer een ‘Tempel voor de Herinnering’ en een ‘Cenotaaf’ voor Isaac Newton.Ga naar eind12 Van Ecks bewondering voor een tolpoort van Ledoux, zonder zelfs de naam van de architect te weten, bewijst dat zijn smaak geheel upto-date was; hij herkende en waardeerde juist de vormgeving die haar tijd vooruit was. Ook in Nederland werd het nieuwe classicisme gezien als de stijl van de toekomst, en vooral door de Patriotten omarmd.Ga naar eind13 Lambert ging in Nederland om met de neoclassistische architect Jan Giudici, door Pieter Paulus twee jaar eerder aangesteld bij de Rotterdamse Admiraliteit.Ga naar eind14 Giudici, later beïnvloed door Ledoux, kreeg de kans om veel te bouwen in Rotterdam en omgeving, zoals de Beurs en enkele woonhuizen in Schiedam en de hervormde kerk in Zoeterwoude. De nieuwe bouwstijl was ook te zien geweest bij de decoraties die in 1787 als achtergrond voor de vele Patriotse feesten en ceremoniën dienden, maar deze houten bouwsels waren na de restauratie van de stadhouder weer even snel verdwenen als ze waren opgericht. | |
[pagina 39]
| |
Ontwerp voor een tolpoort bij Parijs door C.N. Ledoux
Het Palais Royal was het kloppend hart van Parijs en het is dan ook niet verwonderlijk dat Lamberts eerste stadswandeling hier naartoe ging. Ooit was er het koninklijk hof gevestigd, maar nu was het paleis verhuurd in appartementen, terwijl onder de arcaden talloze winkels en restaurants gevestigd waren. Het carrévormige plein was een plaats ‘waar het van rijtuigen en mensen krioelde, zodat wij ons nauwlijks wisten te bergen, en waar evenals op de kermis alles te krijgen is in winkels, die onder lange galerijen, door welke gewandeld wordt, in kleine huisjes expres daartoe zijn gebouwd, waaronder ook een menigte koffiehuizen en andere, waar men eten en allerlei verversingen krijgen kan’. Het was er altijd ‘stikvol’ en 's avonds was Van Eck gecharmeerd van de ‘vele lichtjes’ en van de ‘ombres chinoises’, het Chinese schimmenspel dat er te zien was. Het Palais Royal was de plek waar de nieuwste kranten en pamfletten werden verkocht. Gedurende zijn verblijf keerde Lambert hier telkens terug om er ‘nieuwspapieren’ te lezen en ‘pamphlets’ te kopen.Ga naar eind15 Het Palais Royal was ook de plaats bij uitstek om te dineren, zoals op 27 mei, bij Au Vallois, aan de publieke tafel. Meestal at Van Eck | |
[pagina 40]
| |
echter bij restaurateur Massé, met zijn zwager, maar vaker, zoals op 11 juni, ‘in mijn enigheid’, omdat Paulus bezig was met politiek overleg. Soms ook dineerde hij hier in het gezelschap van andere Hollanders in een apart kamertje. In deze omgeving kon men terecht voor de bevrediging van zowel lichamelijke als intellectuele behoeften, zoals op 21 juni, toen Van Eck na een diner bij Massé de rest van de avond doorbracht met het lezen van kranten in het ‘pavillon des gazettes’. Eens reed Van Eck naar het Bois de Boulogne, waar verschillende koffiehuizen gevestigd waren. Hier at hij aan een tafeltje in de open lucht waar iemand hem uitlegde dat men tevoren ‘zich een lijst moest laten geven met de prijzen van 'tgeen men hebben wil’.Ga naar eind16 Lambert had met andere woorden kennisgemaakt met de voorloper van de menukaart. De restaurants die Van Eck in Parijs bezocht, vormden een nieuw fenomeen. Anders dan in de toen nog steeds gangbare herbergen, waar men doorgaans moest eten wat de pot schafte en moest aanschuiven aan de gemeenschappelijke tafel, hadden de bezoekers van deze moderne restaurants de mogelijkheid om aan aparte tafeltjes te zitten en uit meerdere gerechten een keuze te maken. Het dineren was geïndividualiseerd en ook daarin klonk de nieuwe tijd door. Van Eck waardeerde de Franse keuken, die toen al een grote reputatie had, maar zijn Hollandse gevoel voor properheid botste af en toe met wat hij de Franse slordigheid noemde. Hij gruwde bijvoorbeeld van de melk die hem eens bij een kopje thee werd aangeboden, ‘vermits die vellig en onsmakelijk eruit zag en die een blauwe, vuile couleur aan de thee gaf, hetgeen wij vreesden aan het koken van dezelve of het staan in een vuile pan te moeten attribueren’.Ga naar eind17
De vele wetenschappelijke en filantropische instellingen die in Parijs - de culturele hoofdstad van het Europa van die dagen - gevestigd waren, hadden eveneens een grote attractieve waarde. Lambert bezocht ze systematisch. Op 27 mei nam hij om te beginnen een kijkje in de Bibliothèque Royale. De bibliotheek van de Franse koning was op dat moment de grootste ter wereld en was twee dagen per week drie uur lang opengesteld voor bezoekers. ‘Wij vonden er een menigte mensen reeds bezig aan tafels met lezen schrijven en tekenen’, constateerde Van Eck. Hij was onder de indruk van | |
[pagina 41]
| |
de ‘ongelooflijke menigte’ boeken, zeker toen hem werd verteld dat dit maar een fractie was van het totaal en dat het merendeel van de driehonderdduizend banden in een apart depot bewaard werd. Langs de wanden stonden borstbeelden van literaire helden, zoals Voltaire. In een andere zaal bevond zich een enorme collectie van vijftienduizend bijbels en ook voor de theologische werken was een aparte zaal ingericht. Over deze laatste collectie merkte Lamberts gids op dat daarnaar ‘het minste navraag was, terwijl op publique dagen in alle andere vakken veel gewerkt word’. Van Eck was aangenaam verrast ook het Groot Placaat Boek op de planken te zien staan, een meerdelige uitgave van de belangrijkste wetgeving in de Republiek. Het werk werd intensief geraadpleegd, net als andere Nederlandse boeken: ‘Aan de banden kon men merken dat er velen uit Holland herwaarts gaan. Van onze historie vindt men er bijna alles. Hetgeen mij verwonderde, was dat er mij door een der heren opzieners het laatste nummer der Vaderlandsche Letteroefeningen en Nederlandsche Bibliotheecq getoond wierden, die hij zeide dat hun regulier wierden overgezonden’. Op 25 juni bezocht Van Eck de Académie des Sciences, waar hij in een zaal met modellen van ‘nuttige uitvindingen van andere natiën’, een Hollandse zaagmolen ontdekte. Op 10 juni was de Jardin du Roy aan de beurt, een hortus botanicus, waar zich een kabinet van natuurlijke historie bevond met onder meer opgezette struisvogels. Er stond een levensgroot standbeeld van de voormalige directeur, Buffon. De nieuwe directeur, Daubenton, vervolgde de publicatie van een groot overzichtswerk, de Histoire naturelle, die Lambert thuis op de plank had staan. Op 11 juni bezocht Van Eck de school voor blinden, de eerste in Europa. Onderwijs aan blinden was een van de speerpunten van de Verlichting en liet zien dat zelfs kinderen met een ernstige handicap, voorheen gedoemd tot bedelen, zich een plaats in de maatschappij konden verwerven. Lambert bezocht een publieke demonstratie van het brailleschrift, een noviteit. Toen een blind jongetje een landkaart legde van puzzelstukjes, reikte Lambert hem Holland aan, dat prompt op de juiste plaats werd ingepast. Hoogtepunt van de demonstratie was de voordracht van zelfgeschreven gedichten door twee blinde jongens, die verhaalden hoe ze ‘uit de staat der allergrootste ellende en ongeluk’ dankzij dit onderwijs toch ‘nuttige leden van de | |
[pagina 42]
| |
maatschappij’ konden worden. Van Eck was zo gegrepen door dit optreden dat hij bleef zitten om nog een tweede sessie mee te maken, ‘welke ik wederom doordrongen van aandoening bijwoonde’. Twee dagen later ging hij voor een derde maal naar de ‘publieke exercitiën van de blinden’. Vervolgens bezocht Lambert het instituut voor doofstommen, waar de methode van het liplezen was ontwikkeld. Van Eck nam ook een kijkje bij universitaire instellingen. In de rechtenfaculteit ontmoette hij een lid van de Conseil du Roy en vroeg hem of hij daar een zitting mocht bijwonen, ‘doch hij antwoordde dat men thans het gehele rijk zou kunnen doorreizen zonder zulks te kunnen aantreffen’. De reden was dat rechters en advocaten in staking waren gegaan tegen de hervormingsvoorstellen van de koning, ‘doch dat het een gehele studie voor een vreemdeling zou zijn eer hij het verband van dat alles begreep’. Een bezoek aan het Palais de Justice op 28 mei kon evenmin doorgaan, want de rechtbank ‘was thans met Franse en Zwitserse gardes bezet, om de assemblées in de tegenswoordige discordie en bewegingen te verhinderen’.
In Parijs was alles bezienswaardig, zelfs de hotelkamer, die verfraaid was met behang met Chinese motieven. De grootste indruk maakte het watercloset. Gewend aan een po of een gemak dat door bedienden af en toe geleegd werd, trof hij een ingenieuze installatie aan, die hij nog nooit gezien had en daarom uitvoerig beschreef. Het was een ‘gemak’, dat ‘men telkens met het opendraaien van een kraan, waarvan de pijp het water fourneerde uit een reservoir van boven, konde doorspoelen, terwijl datzelfde water door een andere kraan diende om een straaltje uit een koper pijpje op te spuiten, tot zuivering van degene die er gebruik van wilde maken, en ook een loden prop met een kopere knop op de andere zijde van den bril, diende om, na gebruik, de reuk te beletten, om naar boven te perceren’. Het apparaat staat symbool voor individualisering - men bediende het closet zelf -, privatisering en een grotere gevoeligheid voor lichamelijke functies, maar voor Lambert was het in de eerste plaats een teken van technische vooruitgang, iets waar hij een scherp oog voor had.Ga naar eind18 Het meest imposante product van de nieuwe tijd was de stoommachine, door Van Eck steevast ‘vuurmachine’ genoemd, waarvan een paar jaar eerder in Rotterdam het eerste exemplaar in Nederland was | |
[pagina 43]
| |
Aanleg van moderne riolen in Parijs uit Duhamel de Monceau e.a., Description des arts et métiers, verschenen tussen 1761 en 1789
geïnstalleerd. Lambert bekeek onder meer de stoommachine die de pompen aandreef voor de nieuw aangelegde Parijse waterleiding. Het vuur was niet groot, constateerde Lambert maar wel constant: ‘drie werklieden stoken de oven altoos’. De aanleg van een waterleiding was al een minstens zo belangrijke stap voorwaarts in een tijd waarin de meeste mensen nog afhankelijk waren van pompen die weinig fris water uitspuwden. In eigen land zou met de aanleg van waterleidingen pas ver in de negentiende eeuw worden begonnen. Het indrukwekkendste staaltje van modern technisch kunnen zag Lambert tijdens de rondreis die hij vanuit Parijs maakte naar de havenwerken in Bretagne. Bij Cherbourg werd in de zee een dijk aangelegd om de haven toegankelijk te maken voor grote oorlogsschepen. Er werden gigantische houten kegels afgezonken door ze vol te storten met stenen. Terwijl de toppen van deze ‘cônes’ boven water uit bleven steken, werden de tussenliggende gaten volgestort. Het is het eerste voorbeeld van waterbouw met behulp van caissons. Vanwege zijn deskundigheid in zeezaken was Paulus door de Franse minister van Marine uitgenodigd om dit alles ter plekke in ogenschouw te nemen. Lambert ging mee en mocht ook meevaren in een sloep om vanaf een van de ‘cônes’ het project van nabij in ogenschouw te nemen. Van Eck zag | |
[pagina 44]
| |
hoe deze gevaartes, waarvan het bovenste gedeelte zich uit de zee opheft, door de kracht der golven gewrongen en geteisterd wordt; enige waren reeds in duigen geslagen, doch desniettemin dacht men dat men de dijk zou tot stand brengen, gelijk de tussenwijdtens aan de andere zijde inderdaad reeds als een dijk steen boven het water kwamen uitkijken; wij beklommen een dezer cônes aan de zijde van 't Fort Royal, alwaar dezelve gaaf gebleven zijn, dezelfde waarop de koning een andere naastgelegen cône heeft zien zinken in 1786, waarvan de kruin met een harde pleister gepaveerd is, zodat men op grote zerken schijnt te wandelen; wij waren midden in zee als op een geïsoleerde toren en hadden van hier het gezicht op de gansche cirkel van batterijen en forten die successievelijk hun canon op een gegeven sein losbranden.Ga naar eind19 Deze grootschalige dijkenbouw riep een gevoel van heimwee op, dat vervolgens nog versterkt werd door het landschap tijdens de terugreis naar Parijs: ‘Men kon zich verbeelden in Holland te zijn, binnensdijks en buitensdijks alles vlak land, uitgestrekte weiden en korenvelden. De huizen langs den dijk evenals in de Tieler- of Krimpenerwaard, doch over de rivier tegen de bergen aan schone gezichten evenals of men langs den Rhijn aan de zijde van de Overbetuwe dicht bij Arnhem reed’. Ter afleiding beklom hij in Tours de toren ‘van de cathedrale, omtrent 300 trappen hoog’.Ga naar eind20 Onderweg leerde hij ook een andere, minder voorbeeldige, kant van Frankrijk kennen. Hij was geschokt door de armoede van de boeren en hun miserabele hutjes en ontstemd over de vuile en armzalige herbergen waar hij zelf noodgedwongen moest overnachten. Het Franse natuurschoon was daarentegen een aantrekkelijke kant van het reizen: ‘men verbeeldt zich in een andere waereld en schoner natuur overgebracht’.Ga naar eind21 Van Eck genoot van de ‘continuele schilderijtjes tegen hoogtens en in laagtens, alles vruchtbaar en bebouwd, en waarbij het oog overal reiken kan’. De natuur is ‘zo zacht en lieftallig dat niet dan zachte aandoeningen daardoor in de ziel ontstaan’. Op de heenweg hadden Van Eck en Paulus het paleis en de tuinen van Chantilly bezocht, een landgoed dat men hield ‘voor het schoonste van Frankrijk’.Ga naar eind22 Een gids nam er de bezoekers onder zijn hoede: ‘Wij | |
[pagina 45]
| |
kregen een conducteur in livery, die ons in elk gebouw of partij aan een ander overgaf, die aldaar het opzicht had’. De tuin van Chantilly ‘was zeer groot’ en kende ‘oneindige variatiën, zo in plantsoen, wandelingen, bosquets, hermitages, salons, vijvers, cascades, grotwerk etc’. Hoogtepunt was de ‘hameau’, het boerendorpje dat enkele jaren tevoren was gebouwd. ‘De hameau,’ zo schreef Lambert, ‘bestaat uiterlijk uit boerenschuren op een grasveld met paden doortreden en bloemen heestergewassen onregelmatig beplant. Deze schuren zijn van binnen gemeubileerde salons à la champêtre, ieder tot haar bijzonder oogmerk dienende, de een om te dansen, de andere voor 't biljart, een derde als een boerenkeuken, de vierde om te eten, stallen voor vee, om herberg te houden en diergelijken. Bij fêtes word dit gedeelte van de Engelse tuin wel geïllumineerd, als ook de brede, slingerende beek, die uit een grote vijver zijn oorsprong heeft, waarin dan met kleine schuitjes gevaren wordt’. In Parijs gearriveerd had Van Eck alle tijd om in de tuinen van Versailles rond te lopen, terwijl zijn zwager Paulus besprekingen voerde. Het paleis zelf vond hij een ‘doolhof van vertrekken’. De tuinen waren enorm uitgestrekt, sommige delen waren nog ongeveer zoals ze een eeuw geleden waren ingericht, namelijk als geometrische tuin, die bestemd was om van alle gezichtspunten de aandacht van de wandelaar te vestigen op het imposante paleis en aldus op de macht van de koning, het centrum van dit universum. De traditionele geometrische aanleg was nog zichtbaar rond het kantoor van de diplomaat Rayneval, waar Van Eck stuitte op een ‘ouderwetsche Hollandse tuin met vruchtbomen, bloemen en groenten op rechte bedden’. ‘Alles was hier in geregelde lanen met opgaande bomen en geschoren heggen’. Meer naar Lamberts smaak was het Petit Trianon van koningin Marie Antoinette. Het was ‘klein, maar charmant gemeubileerd’, we ‘waren verrukt door de Engelschen tuin, die men daar heeft aangelegd’ en de ‘oneindige variatie van plantsoenen, gazon, beken, en vijvers, in de nieuwste smaak’. Net als in Chantilly toonden de bouwsels aan de buitenkant ‘een boersche smaak’, maar ze waren ‘van binnen kostbaar en gemakkelijk gemeubileerd’. In deze omgeving bevond zich ook een ‘akelige rots over het water hangende en een donkere hermitage’. Kortom, zo stelde Lambert vast, dit geheel bood ‘geen geringe diversie’. Mocht Lambert volledig zijn ingepakt door dit vertoon van vor- | |
[pagina 46]
| |
stelijke praal, een opmerking van Rayneval attendeerde hem op de andere kant van de medaille, want ‘de helft der Nationale Schuld lag in Versailles begraven’.Ga naar eind23 Aan het eind van zijn verblijf had Lambert van Eck zowel de gebouwen als de tuinen, zowel het centrum als de omgeving van Parijs grondig en systematisch verkend. Zoals het een reiziger betaamde, had hij ook zijn kans gegrepen om de hele stad vanaf een uitzichtpunt in ogenschouw te nemen. Dat deed hij tijdens een bezoek aan een koninklijk slot dat zich buiten de stad in Saint-Cloud bevond. Vanuit dit op een berg gelegen paleis kon hij met behulp van een telescoop van de ‘heerlijkste gezichten’ op de stad genieten.Ga naar eind24
Op het moment dat Lambert Versailles met al haar pracht en praal bezocht, was het ondenkbaar dat nog geen twee jaar later alle adellijke titels in Frankrijk zouden zijn afgeschaft en dat de koning verder als ‘meneer Capet’ door het leven zou moeten. Wie het reisverslag van Van Eck echter leest met kennis van de latere gebeurtenissen, ziet op iedere bladzijde voortekenen van wat komen ging. Lambert van Eck verhaalt van illegale vergaderingen, soldaten die overheidsgebouwen bewaken, troepenbewegingen in de provincie, familieruzies over politiek, de onttakeling van het rechtssysteem en de opsluiting van dissidenten. Dat alles zou op 14 juli 1789 resulteren in de bestorming van de Bastille, het startsein voor de Franse Revolutie.
Toen Paulus en Van Eck aanstalten maakten voor hun terugreis - Paulus voerde zijn laatste gesprekken, terwijl Lambert alvast de koffers pakte - was het duidelijk dat geen Fransman nog belangstelling had voor de Hollandse problemen, geobsedeerd als men was door de eigen ‘zwevende troubles’. Van Eck kon hiervoor wel enig begrip opbrengen, want, zo schrijft hij, de graaf van Montmorin, de minister die hen had uitgenodigd, had inmiddels zijn handen vol aan de ‘ongeredderde boel’ in eigen huis.Ga naar eind25 Hoewel teleurgesteld, begrepen ze dat ze moesten wachten totdat in Frankrijk de rust zou zijn weergekeerd. Dat leek slechts een kwestie van tijd. Het grootste, modernste en machtigste land ter wereld zou deze crisis wel te boven komen. Toch was de stemming op de terugtocht anders dan op de heenreis. Ook het landschap dat de twee reizigers vanuit hun koets aan zich zagen voorbijtrekken, lag er anders | |
[pagina 47]
| |
Het grafeiland van Rousseau te Ermenonville, circa 1785
bij. Sinds enkele weken regende het dag in dag uit. Lambert zag boeren hooien ondanks het natte weer. De korenvelden waarover hij op de heenreis zo lyrisch had geschreven, waren veranderd in grote plassen: ‘Wij zagen veel vis vangen op het ondergelopen land door middel van afgravingen met netten’. Men maakte zich zorgen over de oogst en de eerste tekenen van onrust dienden zich aan. Op zijn laatste dag in Parijs had Lambert een aanplakbiljet gezien dat berichtte over de veroordeling van een graanhandelaar wegens hamsteren.Ga naar eind26 Onder deze droevige omstandigheden reisden ze snel huiswaarts. Ze maakten alleen nog een kleine omweg om het landgoed Ermenonville te bezoeken, waar ‘Jean-Jacques Rousseau gestorven en begraven is op een eiland onder een groupe van populieren’. Hier had Rousseau op uitnodiging van de markies de Girardin zijn laatste jaren doorgebracht. Het landgoed was aangelegd volgens de moderne Engelse tuinstijl en geïnspireerd door Rousseaus roman Julie ou la nouvelle Heloïse.Ga naar eind27 De markies had zelf de natuurlijke tuinstijl gepropageerd in zijn boek De la composition despaysages uit 1777.Ga naar eind28 In 1778 was Rousseau begraven op een kunstmatig eilandje dat in een meertje was aangelegd. Zijn grafsteen werd voorzien van de inscriptie: ‘voor een vriend van natuur en waarheid’. | |
[pagina 48]
| |
Lambert van Eck was enthousiast over het park: ‘Overal vonden wij de natuur door de kunst zo eenvoudig geïmiteerd alsof er geen kunst aan besteed was - geen opschik ter waereld van menschenhanden - de gebouwen en tempeltjes allen in een rustigen smaak, met één woord, de schoonheden van Italië en Switserland verrukkelijk nagebootst’.Ga naar eind29 Een park moest volgens de markies zo worden aangelegd dat er verschillende mooie gevoelens bij de wandelaar werden opgeroepen. Om dit te bevorderen waren op daartoe geëigende plaatsen - bomen, hekken, rotsen - opschriften en dichtregels aangebracht, die de gedachten van wandelaars moesten bijsturen. Lambert was daarover zeer te spreken: ‘De opschriften en spreuken, die men in deze wildernis op ruwe stukken rots aantreft, vermeerderen het gevoel der ziel en brengen er nuttige en aangename denkbeelden in voort, die men anders nog mogelijk gemist zou hebben’. En hij concludeerde: ‘De mensch leert hier de natuur smaken en wordt als gedwongen de macht en goedheid op te merken van de hand die hemzelven en de dingen die hem omringen heeft voortgebracht’. Zijn rondgang eindigde evenwel in een teleurstelling, want zware regens hadden de vijver in een moeras veranderd, zodat hij niet naar het dodeneiland kon worden geroeid. Lambert mocht, zo schrijft hij op spijtige toon, slechts vanuit de verte het graf van de door hem bewonderde filosoof aanschouwen. Dit modderige einde aan het slot van het reisverslag is in wezen symbolisch voor de hele onderneming van Lambert en Paulus. Toen zij vertrokken, leken de omstandigheden gunstig om steun te krijgen van de Fransen voor een omwenteling in de Republiek. Maar met de haven in zicht strandden de plannen op een aantal ontwikkelingen die noch zijzelf noch hun Franse contacten hadden voorzien - zwaar weer in Frankrijk. Eenmaal thuisgekomen legde Van Eck zich erbij neer dat de reorganisatie van de Nederlandse staat nog even op zich moest laten wachten. | |
[pagina 49]
| |
Delft 1789Het portretEen jaar nadat Lambert uit Parijs was teruggekeerd werd het gezin Van Eck geportretteerd door de veelgevraagde schilder Rienk Jelgerhuis. We zien een gezin, vader, moeder en vier kinderen - keurig verdeeld in twee jongens en twee meisjes - dat ons recht in de ogen kijkt. Opmerkelijk is de nonchalance waarmee de gezinsleden zich op deze pastel hebben laten vastleggen. De vrouw des huizes met de baby losjes op haar knie, terwijl ze het dochtertje aan haar andere zijde, dat zo uit het kader lijkt te willen stappen, stevig bij de hand grijpt. De heer des huizes zit wijdbeens, hond aan zijn voeten, de elleboog achteloos op een stapeltje paperassen waarbij hij geflankeerd wordt door de oudste zoon. Het opengeslagen boek maakt bepaald niet de indruk de statige bijbel te zijn waarmee eerdere generaties zich gewoonlijk lieten portretteren. Het ligt een beetje schuin, vermoedelijk op een ander boek, en heeft zoals alle overige aanwezigen iets beweeglijks, in dit geval iets wiebeligs, alsof het elk moment op de grond kan ploffen zonder dat de bezitters zich daarover zullen opwinden. Die zien eruit alsof ze het boek in dat geval laconiek zullen oprapen en nadat de portrettist is vertrokken, de bladzijde waar ze waren gebleven zullen terugzoeken om daarna hun lectuur weer vrolijk te vervolgen. Ook de oudste dochter, in het centrum van het portret, lijkt midden in een activiteit te zijn gestoord. Ze staat startklaar met een pen in de hand achter een lessenaar met daarop, alweer, papieren, mogelijk een brief.
Dit bevroren beeld van de familie Van Eck uit de winter van 1789 komt pas weer tot leven in het voorjaar van 1791, wanneer een van de geportretteerden zijn pen in inkt doopt om schuldbewust, maar bezield door het voornemen om zijn papieren voortaan zorgvuldiger op te bergen, het volgende te noteren: De journalen van 17 febr. 1791 af (wanneer ik journaal ben beginnen te houden) tot nu toe, zijn door agteloosheid verlooren. Onder deze bekentenis prijkt in een ferm handschrift de aanduiding | |
[pagina 50]
| |
Het gezin Van Eck in 1789, pastel door Rienk Jelgerhuis
van het jaar en de eerste van een lange reeks beschrijvingen van de gebeurtenissen in het leven van de auteur: Thands ben ik wat traag in het opstaan vermits het 's morgens vroeg nog wat koud is. Wij hebben tog een volkome groene mai. Was ik maar niet doof, zoude ik vroeg opstaan om de nagtegaal te horen. Dit dagboek zal vrijwel dagelijks worden bijgehouden en uitgroeien tot een document van 1560 pagina's, aanvankelijk beschreven met grote kinderlijke letters, later in een kleiner, regelmatiger handschrift. Totdat hieraan op 17 november 1797 een abrupt einde komt met de woorden: ‘Gister slecht weer en sneeuw. Vandaag beter met vorst, wind oosten’. Een jaar later zou de nog jonge auteur overlijden aan tuberculose. | |
[pagina 51]
| |
Het ontwaaken, uit J. Hazeu, Kinderpligt en zinnebeelden, 1789
| |
[pagina 52]
| |
Deze notities stellen ons in staat de wereld van het laatste decennium van de achttiende eeuw te verkennen door de ogen van een kind. Terwijl Lambert van Eck ons met zijn reisverslag door het Parijs aan de vooravond van de Franse Revolutie loodste, is het zijn oudste zoon Otto, tien jaar oud wanneer hij zijn dagboek begint, die ons wegwijs zal maken in Nederland tijdens de laatste jaren van de achttiende eeuw. De wisseling van perspectief is ingrijpender dan alleen een verschuiving in tijd en plaats van handeling. Toen het gezin in 1789 werd vereeuwigd, onderging de politieke landkaart van Europa een ingrijpende wijziging door de Franse Revolutie, zes jaar later gevolgd door de Bataafse Revolutie, die in 1795 een einde maakte aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de notities van dit levendige, maar vaak zwaar verkouden en soms slechthorende jongetje krimpen de grote politieke ontwikkelingen ineen tot huiselijke proporties. Otto's wereld is aanvankelijk een kleine wereld, 's zomers begrensd door de sloten en hekken rond de tuin van het landgoed De Ruit bij Delft en 's winters door de muren van het grote huis bij het Buitenhof in Den Haag. De hiërarchie, wetten en mores waarmee hij te maken heeft, zijn die van een kleine republiek, bestierd door zijn ouders, soms geassisteerd door ooms, tantes en grootouders, met zijn broertjes en zusjes als elkaar bestrijdende en beconcurrerende onderdanen en het huispersoneel als voetvolk onder aan de ladder. Op het portret ontbraken ze, maar in huis waren ze voortdurend aanwezig, de meiden en knechten die in Otto's dagboek meestal naamloos figureren. Sommigen worden aangeduid als ‘de koetsier’ of ‘de kindermeid’, anderen zijn alleen voorzien van een voornaam en duiken pas in het dagboek op wanneer zij ontslag hebben genomen, zoals keukenmeid Eva en werkmeid Leentje. Alleen de oude tuinman, Gijs Kersseboom, valt door zijn leeftijd en zijn expertise op het terrein waar Otto's hart ligt - de natuur - buiten deze orde. Behalve zijn kennis neemt Otto soms ook het idioom van zijn vriend en mentor over, zoals blijkt uit een aantekening van 4 september 1795: Mama was noch gister, noch vandaag content van mij, ten dele over mijne kwade manieren, vooral aan tafel, en ten dele over | |
[pagina 53]
| |
alle mijne daden en woorden in 't geheel, zoals ik het vanmiddag nog betoond heb en het was nog maar over een kleine geringigheid (zoals Gijs zegt). Waar het reisverslag van vader Van Eck ons introduceerde bij een aantal achttiende-eeuwse prominenten, zo bekend dat ze het zelfs zonder voornaam kunnen stellen - de revolutionair Lafayette, de diplomaat Jefferson, de filosoof Mirabeau - wordt het dagboek van Otto voornamelijk bevolkt door lokale beroemdheden. De kern van Otto's kleine republiek bestaat niet alleen uit zijn ouders, broer, zussen en het huispersoneel, maar ook uit de dieren die hij met tuinman Gijs op de Delftse markt koopt: zijn geit, een paard, tortelduiven, konijnen, leeuweriken, puttertjes en natuurlijk de hond, die op het familieportret aan Lamberts voeten ligt. In de cirkels daaromheen figureren Otto's vriendjes en vriendinnetjes, de meesters die hem dans-, muziek-, teken-, taal- en rekenles geven, buren en kennissen van de familie en een aantal predikanten. De buitenste ring wordt bevolkt door de pachtboeren en landarbeiders die op het landgoed van de familie Van Eck werkzaam zijn. En de wereld daarachter? Hoe ver weg die was, blijkt uit een observatie van een generatiegenoot van Otto, Maurits VerHuell, die in een vergelijkbare omgeving opgroeide. Hij vermoedde achter het buitenhuis waar hij woonde, een gapende afgrond, waar de wereld eenvoudigweg ophield te bestaan: ‘Lang is ons dat vreemde gevoel bijgebleven en dat is niet eerder verdwenen dan toen wij ons meer en meer ontwikkelden en onze moeder ons het land op de kaart aanwees dat aan de andere zijde zich uitstrekte.’Ga naar eind30 Otto leefde niet lang genoeg om zijn jeugdervaringen in retrospectief te zetten, zoals VerHuell, die op middelbare leeftijd het dagboekje terugvond dat hij als vijftienjarige in de zomer van 1802 had bijgehouden en dat hij van melancholiek commentaar voorzag. Hij las nog eens terug hoe hij begeleid door het gezang van kikvorsen een leuk vogeltje ving, in een dennenboom klom en daar een mierennest aantrof, hoe hij tijdens het slootjespringen een natte broek haalde, twaalf visjes waaronder een snoekje verschalkte en hoe hij na de rijke vangst van wel vier vogeltjes in slaap was gevallen op het grasveld voor het huis. Hij las over de lange wandelingen met zijn vader en de spelletjes | |
[pagina 54]
| |
Het landleven, uit P. 't Hoen, Nieuwe proeve [van] kleine gedigten, 1778-1779
| |
[pagina 55]
| |
met vriendjes - ‘wij speelden daar met kikvorsen die wij een draatjen aan 't eene been deden en lieten zwemmen en vervolgens de vrijheid gaven’ - en over zijn voorstelling met de toverlantaren met onder het publiek een pachtboer: ‘hij wist niet wat het was en hij zei “het lijkt net haast de duvel”’. Het waren bezigheden die slechts werden onderbroken door een plotselinge regenbui of het luiden van de bel als het etenstijd was. 's Middags was er altijd een kopje thee, maar ook dan ging het spel gewoon door: ‘onder het theedrinken schoot ik 't geweer af van papa’. In Otto's dagboek vinden we soortgelijke beschrijvingen van wonderlijke vis- en vogelvangsten, wandelingen, ontmoetingen met pachtboeren, avontuurlijke klim- en springpartijen en dromerige middagen, liggend in het gras. Als hij de kans had gekregen om dit land van melk en honing te ontgroeien, had hij vermoedelijk dezelfde melancholie ontwikkeld als Maurits die zijn dagboek uit 1802 bijna twintig jaar later nog één keer oppakte en er een gedichtje bij schreef over die ‘gelukkige dagen in de ochtend van het leven’.Ga naar eind31 Otto's beschrijvingen van het buitenleven verschillen weinig van die van Maurits en ook de aard van hun bezigheden komt sterk overeen. Otto's dagboek gaat alleen veel verder in de vermelding van andere, soms minder rooskleurige aspecten van zijn leven. Zo beschrijft hij, anders dan Maurits, ook de strubbelingen tussen hem en zijn zusjes, bijvoorbeeld toen hij eens ‘uit ongedienstigheid’ weigerde zijn kleinere zusje Cootje zijn schoffeltje uit te lenen, of de aanvaringen met zijn ouders over zijn onbeleefdheid, ontevredenheid, wildheid, nalatigheid, ondeugendheid, luiheid, drift, plagerijen of jaloersheid, of zelfs een combinatie van een aantal misdragingen: Hoewel ik deze dag over het geheel vergenoegd doorgebracht heb, zo is dezelve evenwel niet onfeilbaar ten einde gebracht en ik heb mijzelven te verwijten van driftig geweest te zijn, wangunstig en mijn zusjes geplaagd te hebben. Drie fouten, de een al erger als de andere.Ga naar eind32 Waar Maurits tijdens het theedrinken blijkbaar zonder problemen het geweer van zijn vader mocht leegschieten, ontaardde Otto's wapenoefening bijna in een drama: | |
[pagina 56]
| |
Op het dessert heb ik een grote onvoorzichtigheid begaan door een geladen pistool in mijne handen te nemen en, niet wetende dat het geladen was alzo ik het kort tevoren papa onder de mussen had zien afschieten, zwaaide ik er mede in het ronde en had de haan reeds overgezet om vuur te geven, waardoor niet alleen de glazen zouden gebroken zijn, maar ook papa en mama dodelijk verschrikt; doch de Voorzienigheid wilde dit nog beletten, doordien ik het eerst aan mijn zusje wilde laten zien. Intussen zag papa het en het afschieten wierd gelukkig voorkomen. In Otto's dagboek wordt met volle teugen genoten - van zijn nieuwe geitje waar hij meteen al zo aan verknocht raakt dat hij het dier geen minuut meer alleen kan laten, van de voordelige aankoop van twee vogeltjes op de Delftse markt, van een bezoek aan het theater of aan een ‘koorddansersspel’ op de Delftse kermis in 1797. Vaak wordt echter de lach gevolgd door een traan. Soms zijn het tranen van verdriet, bijvoorbeeld nadat hij zijn geliefde oom en tante Paulus heeft uitgezwaaid, die na een lange logeerpartij op het landgoed weer huiswaarts keerden. Op andere momenten huilt hij van frustratie, bijvoorbeeld als een uitje op het laatste moment niet blijkt door te gaan - ‘en hoewel ik begreep dat ik er nu toch niet zoveel plaisier zoude hebben, kon ik mij evenwel niet onthouden om eens te huilen’. Of er vloeien tranen van spijt zoals op 7 augustus 1791 wanneer hij zich heeft verslapen: Den dag met huilen begonnen, omdat ik, niet vroeg genoeg opgeroepen zijnde, van gedachte was dat ik mijn journaal van gisteren niet zoude hebben kunnen inhalen. De diepte van kinderverdriet is voor volwassenen onpeilbaar. Het is hevig, maar wordt ook snel weer vergeten. Eenmaal uit het paradijs verdreven, overgeleverd aan een veel grotere en meer gecompliceerde wereld, rest meestal een vreemde mengeling van niet meer herinnerde pijn, vergeten vreugde, heimwee naar wat niet meer is. In de tijd waarin Otto opgroeide werd voor het eerst geëxperimenteerd met het oproepen van deze nostalgische sensatie, en het is niet toevallig dat men probeerde voor volwassenen een met de kindertijd geassocieerde idylle tot leven te brengen door middel van subtiel gecom- | |
[pagina 57]
| |
poneerde tuinen met daarin spiegelende vijvers, kronkelende beekjes, verborgen hutten, Chinese pagoden, door populieren omzoomde dodeneilanden, schilderachtige boerderijtjes, watervallen en Zwitserse bruggen. Uit de boekhouding van het landgoed De Ruit blijkt dat ook Otto's vader na zijn terugkomst uit Frankrijk - waar hij, zoals we zagen, onder de indruk was geraakt van dergelijke tuinen - besloot van zijn landgoed zo'n romantisch paradijs te maken. In het kasboek zijn betalingen te vinden voor bomen, zaaigoed en schuiten vol zand, waarmee de arbeiders een stukje polder in een heuvellandschap moesten herscheppen. Maar hoe idyllisch was de kleine wereld van Otto eigenlijk? Otto leefde in een zorgvuldig geconstrueerde en geënsceneerde omgeving waarin natuurlijkheid en spontaniteit van bovenaf werden opgelegd. Zoals nog zal blijken, gold dat niet alleen voor het landschap om hem heen, maar ook voor zijn innerlijk landschap, dat eerst zorgvuldig in kaart werd gebracht om daarna, inspelend op zijn natuurlijke neigingen, in de door zijn opvoeders gewenste richting te worden bijgestuurd. Het lieflijke landschap van De Ruit met zijn kunstmatige heuvels en slingerbeekjes kan worden opgevat als een proeftuin van de Verlichting. Deze transformatie van het Hollandse polderlandschap moest immers ook worden gezien als een overwinning van de mens op de natuur, een bewijs dat de mens zelf vorm kan geven aan zijn wereld, kortom, datgene wat tegenwoordig maakbaarheid wordt genoemd. Maar wat maakbaarheid was, en meer nog, waar de grenzen van de maakbaarheid van de wereld lagen, moest nog ontdekt worden. | |
Een jongetje dat alles goed moest makenWas De Ruit inderdaad een veilige haven? Het familieportret uit 1789 toont een gelukkige familie, waaraan niet te zien is dat er kort tevoren enkele dramatische gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Vier jaar eerder was een zusje van Otto aan de pokken overleden, wat de ouders sterk had aangegrepen. En nog maar een jaar eerder was Otto's broertje Adriaan enkele dagen na zijn geboorte aan een zware verkoudheid overleden. De dood bleef een regelmatige bezoeker op De Ruit. De baby op het portret is Otto's broertje Franc, die enkele maanden later eveneens aan een verkoudheid zou bezwijken. Voordat Otto | |
[pagina 58]
| |
in 1780 werd geboren, had zijn moeder al drie zwangerschappen achter de rug die achtereenvolgens waren geëindigd in een miskraam, een vroeggeboorte en de geboorte van een voldragen baby die kort hierna was gestorven. De geboorte van Otto, ‘een welgeschapen zoon’, werd dan ook ervaren als een wonder, te meer omdat hij ‘wederom te vroeg doch echter zeer gelukkig’ ter wereld kwam, zoals vader Lambert in het door hem bijgehouden familieboek noteerde.Ga naar eind33 Van die trotse ouders met hun blijmoedige en leergierige kindje kunnen we nog een glimp opvangen in een brief uit 1813, gericht aan Otto's moeder, waaruit alleen een uitgeknipt fragment over Otto is bewaard. Nadat de adressant enthousiast de ontwikkeling van haar eigen kleinkinderen heeft beschreven - nog half leesbaar in de marges van het knipsel - herinnert de onbekende schrijfster zich Otto - haar ‘oom Ot’ - toen hij zo oud was: Hij praat nog zo duidelijk niet als zijn oom Ot. Herinnert gij uw nog wel toen hij anderhalv jaar was, mama en ik bij uw kwamen logeren, en gij deed ons de deur open met hem op den arm, toen hij duidelijk en prompt zeide ‘Dinaar Grotemama’? Mij dunkt, ik hoor het hem nog zeggen, want liever en mooier jonge moet er nog geboren worden.Ga naar eind34 Uit de papieren in het familiearchief en uit Otto's eigen schrijfsels, met name zijn dagboek, rijst het beeld op van een jongetje dat alles goed moest maken, niet alleen het sterven van zijn voorgangers maar ook de gevoelens van machteloosheid van Lambert na de mislukte Patriottenrevolutie van 1787. Nadat Lambert in 1788 uit Frankrijk was teruggekeerd, moest hij zich erbij neerleggen dat de reorganisatie van de samenleving nog even op zich zou laten wachten en beperkte hij zich tot een tweetal projecten dichter bij huis: de transformatie van de classicistische tuin van zijn landgoed tot een romantische landschapstuin, en de opvoeding van zijn oudste zoon Otto tot een modelburger. Beide projecten vertonen op het eerste gezicht weinig raakvlakken. Wie zich verdiept in de hervormingen in de tuinarchitectuur en in de nieuwe opvoedingsidealen komt echter al snel tot de conclusie dat ze in elkaars | |
[pagina 59]
| |
verlengde lagen. De verbouwing van het landgoed zal hierna besproken worden, eerst zal Otto's verwachtingshorizon worden gereconstrueerd aan de hand van een analyse van zijn opvoeding, zijn schrijfexcercities, lectuurdieet en leesgedrag. Over het intellectuele klimaat waarin Otto opgroeide, zouden de paperassen op het portret ons vast iets kunnen vertellen. En misschien hebben we ze wel onder ogen gehad, want er is veel bewaard gebleven in het familiearchief, waaronder het kasboek van De Ruit, een door Lambert geschreven encyclopedie met uitvoerige aantekeningen over allerlei onderwerpen, Lamberts album amicorum, brieven van en aan zijn vrouw Charlotte Amélie Vockestaert enzovoort. Het beeld dat uit deze paperassen naar voren komt is consistent: het waren moderne, verlichte mensen, christelijk en tolerant, idealistisch, maar ook pragmatisch. Deze levenshouding vinden we bevestigd in Otto's dagboek: zijn ouders hadden zich intensief verdiept in verlichte pedagogische verhandelingen en probeerden zo consequent mogelijk de hierin gepropageerde deugden - edelmoedigheid, liefdadigheid, medelijden, vergevensgezindheid en zelfbeheersing - bij hun kind tot ontwikkeling te brengen. In het dagboek zien we Otto regelmatig op zijn vingers getikt worden, omdat hij zijn kostbare tijd niet nuttig heeft besteed, weigert zijn speelgoed met zijn zusjes te delen, eens ‘zeer onmedelijdend’ is geweest tegen een arme boer, zijn dieren of zijn huiswerk heeft verwaarloosd, zijn ouders niet uit eigen beweging heeft gehoorzaamd, zijn sociale plichten heeft verzuimd of zijn driften niet onder controle heeft weten te houden. Een gedragsverbetering op al deze punten zou, zoals zijn moeder regelmatig opmerkt, niet alleen prettig zijn voor de andere gezinsleden, maar vooral voor Otto zelf. Otto's dagboek geeft niet alleen een beeld van de normen waaraan het ventje werd geacht te voldoen, maar ook van zijn dagelijkse activiteiten. Binnenshuis hield hij zich bezig met lezen, brieven schrijven, klavierspel, dansen, tekenen, netten knopen, dozen plakken, papierknippen, bordspelen en zelfs het drukken van geschriften op een ‘hand-drukkerijtje’. Activiteiten buitenshuis waren in Otto's opvoeding minstens zo belangrijk. Buiten wordt getold, geschommeld, gewipt, gevist, in het voorjaar worden er kievitseieren gezocht en bomen gesnoeid, in de winter doet Otto aan ijszeilen. Verder zien we hem | |
[pagina 60]
| |
slootjespringen, schuitjevaren, vuurwerk afsteken, rijden met zijn geitenwagen, paardrijden, vogeltjes vangen op de vinkenbaan, trommelen, badmintonnen en vol overgave timmeren aan diverse projecten: een molentje, een verblijf voor zijn konijnen en vogelhokken in diverse maten. Dat laatste zal te maken hebben gehad met zijn verantwoordelijkheid voor de verzorging van zijn dieren. Hij had tevens de zorg voor een eigen moestuin waarin hij groenten verbouwde, en hij bezocht diverse echte boerderijen om de werkzaamheden aldaar te kunnen gadeslaan. Ook bracht hij leerzame bezoeken aan werkplaatsen en fabrieken. Deze reeks van bezigheden geeft door haar rijke schakering de indruk spontaan door de uitvoerder zelf te zijn samengesteld - Otto toont zich een gezonde Hollandse jongen met hooguit een al te volle agenda. Bij nadere beschouwing blijken we echter meer met de agenda van zijn ouders van doen te hebben. Otto's dagprogramma bestaat uit een interessante mengeling van traditionele Hollandse kindervermaken en geheel nieuwe elementen, geïnspireerd door de verlichte pedagogiek van die dagen. Nieuwe opvoedkundige inzichten stelden af en toe ook nieuwe grenzen aan Otto's agenda. Zo hadden zijn ouders hem expliciet verboden te schaatsen. Het is goed mogelijk dat zijn vader daartoe besloot na het lezen van een artikel (‘Het rijden op schaatzen afgekeurd’) in het progressieve weekblad De Denker, waarvan we weten dat het in zijn boekenkast stond.Ga naar eind35 In Otto's tijd waren het pedagogische adviesboek en het kinderboek nieuwe genres. De succesvolle schrijfster Betje Wolff merkte een jaar voor Otto ter wereld kwam op: ‘Men maakt thans ongemeen veel werk van de opvoeding der kinderen, voorzoverre die door plannen en voorschriften te bevorderen is’. Ook schreef ze enthousiast over de groeiende populariteit van het kinderboek.Ga naar eind36 In beide genres vonden Otto's ouders kinderen die model konden staan voor hun zoontje, bijvoorbeeld in de kindergedichtjes van Hiëronymus van Alphen, die een paar jaar voor Otto's geboorte verschenen waren. De illustraties bij die gedichtjes lijken wel snapshots uit het dagelijks leven van Otto. En hij zou met zijn geit, hamer, beitel en schoffel ook zo kunnen zijn weggewandeld, of misschien weggevlucht, uit het boek dat een inspiratiebron was voor bijna alle auteurs die schreven over en voor kinderen: Jean-Jacques Rousseaus Emile ou de l'éducation. |
|