Kind van de toekomst
(2005)–Arianne Baggerman, Rudolf Dekker– Auteursrechtelijk beschermdDe wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798)
[pagina 9]
| |
InleidingDelft 2004Wie zich wil verplaatsen in het gezichtspunt van een achttiendeeeuws kind, heeft een lange weg te gaan. Dat realiseerden we ons nog niet toen we een stapel rafelige schriftjes in handen kregen, aanvankelijk met grote hanenpoten beschreven, later in een regelmatiger handschrift. Het bleek een kinderdagboek te zijn uit de jaren 1791-1797, op tienjarige leeftijd begonnen door een jongetje van goede komaf met de naam Otto van Eck.Ga naar eind1 Otto's aantekeningen hebben de omvang van hooguit enkele alinea's per dag. Ze zijn soms cryptisch, geschreven voor een goede verstaander, maar vormen tezamen wel een van de vroegste en meest omvangrijke kinderdagboeken die tot op heden in Europa zijn teruggevonden. Dit bijzondere dagboek bood de mogelijkheid de achttiende eeuw te verkennen door de ogen van een kind, mits wij ervoor zorgden ons tot goede verstaanders te ontwikkelen. We besloten het manuscript niet van een afstand te analyseren, het niet te bevragen op alles wat ons zo interessant leek, maar de zaak om te draaien. Het blikveld van het kind bepaalde onze onderzoeksagenda, zijn interesses werden de onze. Tijdens het onderzoek bewandelden we de hoofdwegen zowel als de kronkelpaden van zijn leven, onwillekeurig gehoor gevend aan een eeuwenoud reizigersadvies om altijd te beginnen met een dwaaltocht door de nog vreemde stad om pas later het overzicht te zoeken door het beklimmen van de hoogste toren. Nu het boek was geschreven, de plot van Otto's leven was vastgelegd op papier, was het moment aangebroken nog eens in vogelvlucht en met grotere afstand terug te kijken. Voordat we afscheid zouden nemen van Otto's wereld, wilden we nog één keer in zijn voetsporen treden door op exact dezelfde datum als hij, maar wel meer dan tweehonderd jaar later, de toren van Delft te beklimmen. | |
[pagina 10]
| |
De trap was nog meer afgesleten, de treden waren even ongelijk gebleven. En het kind? Een, twee, drie, vier - een triomfantelijke dreun tot 333. Hij vergiste zich. In werkelijkheid zijn het er meer. ‘Een tree voor elke dag van het jaar,’ hoorden we iemand boven in de toren roepen. Otto's commentaar in zijn dagboek was summier als altijd. Bezield door zijn lectuur van die ochtend waaruit hij de conclusie had getrokken dat het maar goed is dat mensen niet in de toekomst kunnen kijken, was hij met zijn muziekleraar naar de Nieuwe Kerk gelopen om de toren te beklimmen. Die was ‘333 trappen hoog, alwaar men zeer ver en onverhinderd zien kan als zijnde boven alle huizen en bossen verheven’. Zover waren wij nog niet. Ook wij telden de treden en probeerden tegelijkertijd het uitzicht in de gaten te houden, dat zich verwijdde maar ook steeds verder verwijderde van dat van Otto. Naarmate we hoger klommen en het pittoresk gerestaureerde Delft terugslonk tot de proporties van Madurodam, werden de verschillen tussen zijn en ons uitzicht groter. Anders dan Otto konden wij wel in de toekomst kijken: een horizon gemarkeerd door reclamemasten, industrieterreinen, kantoorparken en buitenwijken in een tamelijk willekeurig patroon, alsof iemand ze nonchalant met gulle hand over het landschap had uitgezaaid om ze daarna alle kans te geven uit te groeien en elkaar te verdringen. Ertussen een waterige lijntje - de Vliet - en verder weg nog wat oude kerktorens. Voor Otto's ogen moet zich daarentegen een vlak weidelandschap hebben ontvouwd, met hier en daar een boerderij, een molen of een eendenkooi, dat het decor leek te vormen voor een aantal imposante buitenplaatsen die zich met hun geometrische tuinen als sneeuwkristallen in het landschap hadden neergezet. De waterweg de Vliet maakte, al was hij toen smaller, meer indruk en wees nadrukkelijk in de richting van Den Haag, waarvan de torenspitsen zich tegen de horizon aftekenden. Vanaf een van die torens had prins Maurits tijdens een eerste experiment met de verrekijker tot zijn verbazing op de klok van Delft kunnen zien hoe laat het was. De precieze tijd werd niet genoteerd. Wel de datum, 12 november 1608. Otto keek bijna twee eeuwen later, in 1793, vanaf de andere kant naar een ons vreemde wereld, die alleen nog te reconstrueren is met behulp van plattegronden, schilderijen en prenten. | |
[pagina 11]
| |
Die beelden zijn statisch, maar Otto zag een wereld volop in beweging, vanaf de toren ten dele zichtbaar met behulp van een verrekijker. Het vlakke polderlandschap was een bouwplaats waar arbeiders druk aan het graven waren en bergen zand aanvoerden om de geometrische tuinen in de omgeving om te vormen tot romantische paradijzen, gestoffeerd met heuvels, dalen en slingerbeken. Toen Otto de toren beklom was deze transformatie in volle gang. Ook op het landgoed De Ruit waar Otto zelf woonde en dat hij eveneens kon zien liggen als hij vanaf de Delftse toren in westelijke richting keek. Een aardverschuiving van politieke aard vond twee jaar later plaats, maar ook die verandering hing al in de lucht. Het jaar 1793, toen Otto de toren beklom, was ingeluid door de terechtstelling van koning Lodewijk xvi, de uiterste consequentie van de Franse Revolutie die vier jaar eerder begonnen was. Een soortgelijke revolutie in Nederland, maar minder bloederig, stond op het programma voor 1795. De voorbereidingen waren reeds in volle gang. Otto's vader zou hierbij een prominente rol spelen. Veel belangrijker nog was de rol van Otto's oom Pieter Paulus die in 1793 alvast een blauwdruk schreef van de samenleving die hem voor ogen stond, niet langer hiërarchisch en autoritair, maar gebaseerd op vrijheid en gelijkheid. Naar later zou blijken een nog problematischer duo dan men vooraf had ingeschat, zelfs niet met elkaar te verenigen door de ‘broederschap’ die optimistisch aan het tweetal werd toegevoegd. Een debat zonder einde was begonnen. Waar trekt men de scheidslijn tussen de vrijheid van het ene en die van het andere individu? Wat te doen wanneer de vrijheid van de een terreur bewerkstelligt over de ander? Paulus geloofde in de menselijke neiging tot het goede, te bezielen door een devies dat later in de grondwet werd opgenomen: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Deze inmiddels tot cliché geworden moraal ontleende hij aan de Duitse filosoof Immanuel Kant, tevens de auteur van de meest geciteerde definitie van de Verlichting: Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van een ander. Men heeft deze onmondigheid aan zichzelf te wijten, wanneer de oorzaak ervan niet in een gebrek aan verstand, | |
[pagina 12]
| |
maar in een gebrek aan vastberadenheid en aan moed ligt, zich van zijn verstand zonder leiding door een ander te bedienen. Sapere aude. Heb de moed, je van je eigen verstand te bedienen! is derhalve de zinspreuk van de Verlichting.Ga naar eind2 Optimistisch was men zeker, maar niet gespeend van realiteitszin. Otto's oom verbond de twee basisrechten - vrijheid en gelijkheid - nadrukkelijk aan plichten van individuen tegenover elkaar en tegenover de samenleving. Opvoeding was hierbij van cruciaal belang. Het volk moest worden opgevoed om die nieuwe vrijheid aan te kunnen. Persvrijheid bijvoorbeeld, zo benadrukte Otto's vader Lambert van Eck in een van zijn aantekeningen, zou alleen werken wanneer iedereen alles wat in de openbaarheid verscheen zou lezen en dankzij een goede scholing naar waarde zou kunnen schatten. Noch hij, noch Paulus, noch hun mederevolutionairen konden in de toekomst kijken, zoals Otto terecht opmerkte op die mooie dag in 1793 - gelukkig maar. Paulus' manifest was het uitgangspunt voor de Nederlandse Verklaring van de rechten van de mensch en de burger die door de revolutionairen werd afgekondigd nadat stadhouder Willem v met zijn gevolg was verjaagd en de Bataafse Republiek een feit was geworden. Het vormde ook de grondstof voor de eerste Nederlandse grondwet, die van 1798, nu vrijwel vergeten, maar cruciaal voor de overgang naar het moderne Nederland zoals we dat nu kennen. In die zin was Otto's wereld vreemd, maar toch vertrouwd.Ga naar eind3 De Bataafse Revolutie en de daaropvolgende jaren luidden de totstandkoming in van een nieuwe staat met nieuwe politieke spelregels. Tegelijkertijd markeert de revolutie van 1795 de geboorte van een nieuw individualisme en een nieuw zelfbeeld. Door ingrijpende maatregelen zoals de scheiding van kerk en staat, het bij wet vastleggen van individuele mensenrechten en de afschaffing van gilden en feodale rechten, werden mensen bevrijd van de banden die hen tijdens het Ancien Régime met elkaar hadden verbonden. Mensen kregen meer individuele verantwoordelijkheid in de politiek door de invoering van het stemrecht. Ze kregen ook meer verantwoordelijkheid in hun persoonlijk leven, onder meer door een aantal juridische hervormingen. De overgang naar een moderne staat en naar de moderne Nederlander was een van de belangrijkste en spannendste momen- | |
[pagina 13]
| |
ten in de Nederlandse geschiedenis, maar werd door latere historici toch meestal gezien als een periode die amper aandacht verdiende. Een reden daarvoor is het sterk afwijkende karakter van deze BataafsFranse episode van 1795 tot 1813 binnen de Nederlandse geschiedenis. Een andere reden is dat het Huis van Oranje, na de vlucht van stadhouder Willem v in 1795 naar Engeland, buiten de kraamkamer van het moderne Nederland werd gehouden. De Oranjes leefden bijna twintig jaar in ballingschap, eerst in Engeland, later in Duitsland. In 1813 werd de Bataafs-Franse tijd afgesloten met een restauratie die bekroond werd met het aantreden van Willem i als koning der Nederlanden. Temeer daar de meeste voormalige revolutionairen zich met deze ommekeer hadden verzoend, wilde niemand, en zeker het nieuwe koningshuis niet, terugkijken op deze cruciale periode. Otto van Eck, het jongetje op de toren, stond er met zijn neus bovenop. Hij groeide op in de periode waarin de idealen van de Verlichting uitkristalliseerden en men het moment rijp achtte om ze in de praktijk te brengen. De idealen waarop onze moderne huidige samenleving is gefundeerd, waren in Otto's tijd nog niet vanzelfsprekend, maar sprankelend, radicaal en inspirerend: vrijheid van meningsuiting, zelfbeschikkingsrecht van individuen, het gelijkheidsbeginsel van alle burgers, democratie, vrijheid van godsdienst maar ook de vrijheid om niet godsdienstig te zijn. De bijbehorende plichten waren er nog niet van afgesleten. Het geloof in een maakbare mens en maatschappij - in de potentie van het verstand, de wereld begrijpen is haar beheersen - was nog jong. Dat impliceert echter niet dat dit optimisme onschuldig was of nog vrij van cynisme. De aardbeving in Lissabon in 1755, waarbij 35 000 mensen omkwamen, had Voltaire geïnspireerd tot zijn Candide, waarin hij het geloof in de goddelijke voorzienigheid op de helling zette. Een dergelijke ramp was niet te rijmen met het idee dat de mens in de beste van alle werelden zou leven, zoals de filosoof Leibniz had beweerd. Ook Jean-Jacques Rousseau, die we in dit boek nog vaak zullen tegenkomen, was niet optimistisch over de toekomst. Zijn ideaal om terug te keren naar een kleinschalige samenleving waarin de mensen in harmonie met elkaar en met de natuur zouden leven, was nostalgisch. Hij was zich er echter terdege van bewust dat zo'n terugkeer naar een natuurstaat onmogelijk was. Rousseaus pupil Emile | |
[pagina 14]
| |
werd in zijn gelijknamige boek over de opvoeding weliswaar een tijdlang ver van de samenleving gehouden en opgevoed in een landelijke idylle, maar hij werd wel voorbereid op het leven in de moderne, in Rousseaus ogen verdorven, carrièremaatschappij. Pas wanneer Emiles vermogen om goed en kwaad van elkaar te onderscheiden voldoende tot ontwikkeling zou zijn gekomen, mocht hij toetreden tot de samenleving. Deze ideeën waren lange tijd aanleiding om Rousseau buiten de Verlichting te plaatsen en hem te zien als een reactie op de rationaliteit van zijn eeuw, een vroeg-romantische denker. Zijn gedachtegoed zou al de kiem van totalitaire negentiende-eeuwse idealen in zich dragen zoals het communisme of later het fascisme. Inmiddels is men hiervan teruggekomen. De Verlichting wordt nu voorgesteld als een veelkoppig wezen - van Kant tot Voltaire of Rousseau - dat zijn schaduwen al vooruitwierp - vol van paradoxen en dilemma's. Dat wezen opende niet alleen de deur voor een grotere individuele vrijheid inclusief een kritische levenshouding, maar tegelijkertijd voor dictatuur, in persoonlijke en in algemene zin, van een al dan niet zwijgende meerderheid. De Verlichting was het begin van een proces dat in feite nog steeds niet voltooid is en waarin de hang naar vrijheid en de noodzaak tot controle een steeds terugkerend dilemma vormen.Ga naar eind4 Otto's ouders waren geen filosofen. Zij maakten op basis van wat ze lazen of wat ze anderen hoorden vertellen hun eigen Verlichting. Over die Verlichting en hun toepassing van deze idealen in hun directe omgeving gaat het onder andere in dit boek. Van hen zijn geen publicaties bekend om onder de loep te leggen, wel de neerslag van een van hun projecten: Otto's dagboek. Otto was niet alleen getuige van de revolutionaire omwentelingen in zijn tijd, hij was ook object van studie: hoe maakbaar waren mens en samenleving? Zijn dagboek, niet spontaan door hemzelf begonnen maar door zijn ouders opgelegd en gecontroleerd, getuigt hiervan. In het dagboek zien we de praktische uitwerking van de nieuwe burgerideologie zoals die in de jaren tachtig van de achttiende eeuw in de Republiek vorm kreeg. Moreel burgerschap nam in deze periode de plaats in van juridisch burgerschap. Het huisgezin werd voorgesteld als een ‘kleine Republiek’ waarin een aantal deugden moest worden aangeleerd en van waaruit de samenleving kon worden getrans- | |
[pagina 15]
| |
formeerd. De voornaamste te verwerven deugd was zelfcontrole. Dit streven impliceerde echter geen superioriteit van het verstand boven emoties. In deze periode werden emoties in de zin van sentimenten en passies juist hoger gewaardeerd dan voorheen, mits ze door het verstand in goede banen werden geleid en er een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen goede en slechte emoties. Negatieve gevoelens, zoals agressie, jaloezie en zelfmedelijden, moesten worden beknot. De juiste gevoelens, met name gevoelens als medelijden en mensenliefde, moesten daarentegen worden gecultiveerd. Niet toevallig komt dat onderscheid ook telkens terug in het dagboek van Otto. Het dagboek was bedoeld als hulpmiddel om bij dit kind de juiste gevoelens aan te kweken en door ouderlijke controle op de inhoud hiervan, op tijd te kunnen ingrijpen wanneer Otto's passies de verkeerde kant op dreigden te gaan. Zoals ook Otto's lectuur aan strenge banden werd gelegd. Het spanningsveld tussen controle en vrijheid, waar ook de verlichte filosofen mee worstelden, zien we terug in de praktijk van Otto's opvoeding, door zijn ouders samengevat in de paradoxale opdracht hen vrijwillig te gehoorzamen. Het dagboek geeft informatie over de botsing tussen ideaal en werkelijkheid op meerdere niveaus van bewustzijn, dat van volwassenen door de ogen van een kind en dat van het kind zelf, dat op zijn eigen manier met de materie worstelt. Het geeft ook een ontwikkelingsperspectief. Naarmate Otto opgroeit, krijgen we met de dagboekschrijver zelf een meer gecompliceerde en minder naïeve Verlichting voorgeschoteld. Het dagboek groeit met Otto op tot een medium tussen ouder en kind. Otto leert het dagboek meer en meer te gebruiken om op zijn beurt zijn ouders te beïnvloeden. Een beeld van de Verlichting, maar nu eens van onderaf, zou op zich al voldoende rechtvaardiging vormen voor een boek over Otto en zijn ouders. Maar juist omdat die ouders via het dagboek zicht proberen te krijgen op het kind in zijn gehele doen en laten, is het meer dan een verlicht program en de uitwerkingen daarvan. Tal van aspecten uit het dagelijks leven rond 1800 passeren de revue: leesgedrag en de keuze van lectuur, natuurbeleving, omgang met dieren, tuinrecreatie, tijdsbesef, contacten met dienstbodes, familieleven, godsdienstbeleving, politiek. De auteur van het dagboek was tot ergernis van zijn ouders een man van weinig woorden, maar wie zorgvuldig leest en | |
[pagina 16]
| |
deze woorden in hun context plaatst, heeft aan een half woord genoeg. Otto's wereld is door ons soms meer vanuit het gezichtspunt van dit kind beschreven, maar evengoed vanuit het perspectief van zijn liefdevolle ouders. Naast Otto speelt ook zijn vader Lambert in dit boek een belangrijke rol. Van hem zijn, anders dan van Otto's moeder en zusjes, eveneens aantekeningen gevonden. Lamberts papieren - een familieboekje, een album amicorum, een reisverslag, enkele brieven en een handgeschreven encyclopedie - verschaften een ingang om Otto's verhaal in een breder perspectief te plaatsen, om verder te kijken dan Otto's neus lang was. Het boek reconstrueert een wereld in het klein, Otto's wereld en die van zijn ouders, in perspectief gezet met behulp van bestaande literatuur waar dat mogelijk was. Het blikveld van Otto en zijn vader richtte zich echter op terreinen waaraan de geschiedschrijving tot nu toe nog maar weinig aandacht heeft besteed en was dan ook aanleiding voor vooral veel nieuw onderzoek op basis van tal van contemporaine bronnen, zoals reisverslagen, notulen van vergaderingen, boedelinventarissen, brieven, kinderliteratuur, adviesliteratuur, autobiografieën, topografische kaarten en ander beeldmateriaal, pamfletten, tijdschriften, romans, gedichten, genootschapsverhandelingen en encyclopedieën. De temporele horizon wordt begrensd door de duur van Otto's leven. Hij werd niet ouder dan zeventien jaar, gebroken in de knop, een wreed einde aan het experiment dat toch zo veelbelovend was begonnen. Dit overlijden markeert tevens het einde van Lamberts engagement. Otto's vader was inmiddels zelf slachtoffer geworden van de revolutie waaraan hij eerder zo enthousiast had deelgenomen. Als politiek gevangene mocht hij alleen onder toezicht van een bewaker aanwezig zijn bij het sterfbed van zijn zoon. Zo liep het dus af. Maar zover was het nog niet toen Otto's vader in 1788, aan de vooravond van de Franse Revolutie, met zijn zwager Pieter Paulus naar Parijs vertrok. Met die reis zullen we beginnen. |
|