Gedichten. Deel 1(1685)–Joannis Antonides van der Goes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina LVII] [p. LVII] Op den Ystroom Van Joannes Antonides. 't A Aloude Rome stond verzet, En opgetoogen onder 't hooren, Toen Maroos schelle krijgstrompet Zoo deftig klonk in ieders ooren. De Tibergod stak, op 't geluid Van die betooverende zangen, 't Eerwaardig hoofd ten golven uit, En bleef in 't uiterste verlangen, Tot dat Virgijl zijn' Trooischen held Had in Itaaljen neergestelt. Nu wordenwe aan den Amstelvloed, Daar Maro schijnt op nieuws herreezen, Met zulk een lekkerny gevoed, En kunnen naauwlijks onder 't leezen Gelooven, dat een menschetong, Zoo verre boven d'aard verheven, Die weergalooze vaerzen zong Noch in den voortijd van haar leeven: Het werk schijnt al te groot en zwaar Voor een van tweemaal twalef jaar. [pagina LVIII] [p. LVIII] De konst weid hier met ruimer toom, En weet de waereld af te maalen In d'eer van Hollands rijksten stroom: Zy bind zich aan geen enge paalen; En leert (gelijk een honingby Uit allerhande veldgewassen Zuigt voedsel voor zijn lekkerny) Zich wat haar voorkomt toe te passen: Zy trekt vrymoediglijk tot lof Van 't Y uit al de waereld stof. O Ystroom uw geluk is groot, Gy ziet uw gunsten wel betaalen, Voor dat gy koesterde in uw schoot, Een, die uw glory op kan haalen. Bekreun u niet of schoon de nijd Al 't vloedendom zoekt aen te schennen, Op u uit onverzoenbre spijt, Het moet u voor zijn hoofd erkennen. Maar schut zijn woede, zo gy kunt, Als 't op uw' Dichter is gemunt. M. Dop. Vorige Volgende