| |
| |
| |
Joost Zwagerman
Roeshoofd hemelt
door Jasmien Aerts en Dirk de Geest
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dichtbundel Roeshoofd hemelt van Joost Zwagerman (* 1963 te Alkmaar) verscheen in januari 2005 bij Uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. Het is een verzameling van 62 gedichten, bijeengebracht in drie afdelingen, respectievelijk ‘Adem’, ‘In en’, en ‘Uit’. De bundel telt 112 pagina's. Typografisch bevat de bundel twee totaal verschillende soorten poëzie: enerzijds lange gedichten in het schreefloze lettertype DTL-Harlemmer, anderzijds een aantal klassiekere verzen in het lettertype Helvetica.
De omslagillustratie is een surrealistisch aandoende foto van Philip Provily, een Nederlandse fotograaf die in Parijs leeft en werkt. De afbeelding stelt een kapstok voor waaraan een donkere lange mantel is opgehangen met behulp van een kleerhanger. Van achter de mantel komt een hand tevoorschijn (die de jas ophangt of wil afnemen). De illustratie combineert zo een realistisch-fotografische weergave met een raadselachtig element. Die zwart-witafbeelding wordt omgeven door een lichtblauwe achtergrond. De titel van het werk en de naam van de auteur staan in een oranje kader vermeld; datzelfde oranje vormt ook de steunkleur voor de achterzijde en de rug van het boek. De botsende kleuren suggereren tegenstrijdigheid.
De flaptekst onderstreept de twee niveaus van de bundel door te wijzen op een ruimtelijke tegenstelling: enerzijds het decor van de T-Mart, anderzijds het ziekbed van ‘roeshoofd’. De wervende tekst eindigt met enkele vragen die - zoals bij een detectiveverhaal - als cliffhanger zijn bedoeld.
De gedichten zelf worden voorafgegaan door twee citaten en een inleidend fragment. Het eerste motto is afkomstig van het verhaal ‘de Aleph’ van de Argentijnse auteur Jorge Luís Borges; de ‘aleph’ (tevens de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet) symboliseert een punt waarin als het ware het hele universum zit vervat. Hierna volgen de eerste zeven regels van de eigenlijke dichtbundel, die beschouwd kunnen worden als een motto van het werk: ze bereiden de lezer voor op de wondere wereld van de T-Mart. Ten slotte is er een citaat van de Nederlandstalige dichter Lucebert.
| |
| |
Het idee voor de T-Mart ontstond oorspronkelijk in het kader van Antwerpen Wereldboekenstad, meer bepaald voor het project ABC2004. Daarbij werden 26 verschillende duo's gevormd, telkens van een schrijver met een beeldend kunstenaar, die de opdracht kregen te werken rond één bepaalde letter van het alfabet. Het eindresultaat van hun samenwerking kreeg de vorm van een cahier. Joost Zwagerman werd gekoppeld aan beeldend kunstenaar Hans op de Beeck, en samen zouden ze de letter T voor hun rekening nemen. Hun gezamenlijke fascinatie voor buitenwijken (suburbs) en wastelands leidde aanvankelijk tot het project om een T-village of T-wijk te ontwerpen. Aangezien dat plan echter te omvattend en te chaotisch bleek, kozen ze uiteindelijk voor het concept van de T-Mart (ook een allusie op Team-Art).
Hans op de Beeck maakte een grote strakke maquette van zes meter breed en zeven meter diep, die een immense supermarkt voorstelde met een groot en kaal parkeerterrein. De supermarkt was open langs de bovenzijde, zodat de toeschouwer het volledig witte interieur van de megamarkt kon bekijken. (Enkele illustraties daarvan staan in Beeld verplaatst.) Het meest beklijvende kenmerk was de overweldigende leegte. Joost Zwagerman schreef bij dat decor een passende gedichtencyclus. Hij beschreef de beklemmende en absurdistische wereld van de T-Mart en meer bepaald de lotgevallen van ‘vastklant R.’.
Maandenlang concentreerde Zwagerman zich op dit project, waardoor hij veel meer gedichten schreef dan oorspronkelijk de bedoeling was. De auteur besloot uiteindelijk in het Cahier T enkel die gedichten te publiceren die expliciet handelden over de T-Mart. De volledige cyclus groeide uit tot de omvangrijke bundel Roeshoofd hemelt. De bundel werd niet enkel door de kritiek positief onthaald, hij was ook een publiek succes: hij werd driemaal herdrukt, met een totaal van ruim 3.000 exemplaren. In 2007 werd Roeshoofd hemelt bekroond met de Paul Snoek Poëzieprijs.
| |
Inhoud
Met enige moeite valt uit Roeshoofd hemelt een samenhangend verhaal af te leiden. Dat cirkelt rond de T-Mart enerzijds en de figuur van roeshoofd anderzijds. In de commerciële setting van de overweldigende T-Mart plaatst Zwagerman het personage ‘vastklant R.’ (zo wordt roeshoofd in de supermarktgedichten genoemd), dat in het eerste deel van de bundel een bipolaire stoornis steelt: ‘Hij had stoornis bipolair in serie/ zacht uitge- | |
| |
pakt, verwachtte donder en grom,/ kromde bij voorbaat zijn glimlichte rug./ Maar niets dan sloomte van/ slingers gedachten welde grijs/ vanuit de verpakking op’ (‘Door een wonder’). Hij wordt echter betrapt aan de kassa en onmiddellijk gearresteerd.
In de tweede afdeling is R. in hechtenis genomen. Hij wordt met de beelden van de bewakingscamera geconfronteerd, zijn ouders komen op bezoek en de zitting wordt verdaagd. In de slotafdeling komt de zaak van R. dan toch voor de rechter, waarbij hij verdedigd wordt door een bijzonder vlotte advocaat, ‘ik, jouw raadsman’. In dat gedeelte krijgt de verhaallijn absurdistische trekken en vastklant R. wordt veroordeeld: ‘[...] Uit/ water duikt hoofd van de jury op, gisse witjas van de zaal./ Strooit melkwegpunten en trappelt: schuldig uw eer’ (‘In zeilend ornaat’). R. wordt geïnterneerd, maar hij blijkt aan het einde van de bundel gestorven te zijn. Wanneer zijn ouders in het laatste gedicht in de T-Mart op zoek gaan naar herinneringen aan hun zoon, blijkt hij daar echter onbekend.
| |
Interpretatie
Thematiek
De bundel Roeshoofd hemelt bevat, zoals hierboven al werd aangegeven, twee verschillende soorten poëzie. Enerzijds zijn er langere, van stijl overweldigende gedichten in een vrije versvorm en met een deels verhalende inslag. Anderzijds zijn er een aantal klassieke verzen die vaak rijmen of zelfs een sonnetvorm suggereren. Die ogenschijnlijke tweeledigheid wordt echter in de bundel tot een eenheid gesmeed door een opmerkelijke onderlinge samenhang over de afdelingen heen en binnen de twee gedichttypen. Zo vormen de titels van de afdelingen al een overkoepelend geheel: ‘Adem in en uit’, een soort van elementaire levensfilosofie. Zwagerman heeft overigens zelf het verhalende karakter van zijn bundel beklemtoond door Roeshoofd hemelt te karakteriseren als ‘een novelle in versvorm’.
Voor de helft bestaat de bundel uit excentrieke en energieke gedichten die handelen over een alomvattende supermarkt, T-Mart. In dat koopwalhalla is werkelijk alles te verkrijgen. Het kan dan ook gezien worden als het ultieme postmoderne consumptieparadijs:
T-Mart! In de mondiale cliëntèlemond: Team Art.
Waar iedereen vastbeklant je naam kent.
Waar men de humhumbomen nog zag staan.
Waar echo's echo door oneindige assortimenten jaagt,
Waar alle gekheid stippellijn, op rekening en conto,
| |
| |
in nota's en in tongen. Sloep vol spiegels meert er jetsend aan.
Waar alles dat is of was of ooit zal zijn in hardcore schappen puilt.
| |
Stijl
Deze regels zijn typisch voor de expansieve retoriek van de T-Martgedichten. Er is geen vast metrisch schema, rijm ontbreekt, de verslengte is onregelmatig en zelfs de strofebouw is zo goed als onbestaande. Het gaat als het ware om één onstuitbare stroom van observaties en associaties. De regels stromen in elkaar over door middel van bruuske gedachtesprongen, herhalingen en enjambementen. Voortdurend speelt de auteur met onder meer assonanties, alliteraties, ellipsen en herhalingen van zowel zinsdelen en woorden als woorddelen en klanken. Daarbij komen dan nog tal van nieuwvormingen en samenstellingen die het ‘onnoembare’ van de T-Mart onderstrepen (‘cliëntèlemond’, ‘vastbeklant’, ‘humhumbomen’, ‘jetsend’), de vermenging van talen (met veel Engels) en hyperbolische wendingen als ‘omniwijdend’, ‘dreumesgrote’, ‘gigarelikwieën’ of ‘supernova’.
Inhoudelijk gebeurt iets soortgelijks. Alle klassieke verwachtingen worden doorbroken, en meteen ook de grenzen van tijd en ruimte. De T-Mart wordt bezocht door uiteenlopende klanten als de wetenschapper Niels Bohr, de antieke god Hermes Trismegistus, de oosterse filosoof Lao-Tse en de historische vechtjas Attila de Hun: ‘Hermes Trismegistus krijgt een plakje ossenworst./ Lao-tse wil opgehaald worden uit het kinderparadijs./ Attila spaart Pokemon.’ Het aangeboden assortiment is al even onuitputtelijk. Dat resulteert in verrassende, vaak humoristische opsommingen met chaotische associaties en in uitdijende zinnen met steeds verdere specificaties en met tal van referenties aan de geschiedenis, de mythologie, de literatuur. Door dat alles is de T-Mart veel meer dan louter decor; het is integendeel zelf een personage. Dat wordt ook duidelijk door de reclameslogans waarmee potentiële klanten vanaf de eerste versregels rechtstreeks worden aangesproken.
| |
Structuur / Thematiek
In dat overdadige decor wordt het personage R. (met enkel een initiaal) geïntroduceerd. Hij loopt niet alleen letterlijk verloren in de supermarkt, maar bij momenten ook in de ruimte van het vers. Hij vraagt de weg aan een verkoopster (een ‘transdimensionale nimf van de zelfafdeling’) en wordt naar de afdeling ‘houdbaar’ doorverwezen. Daar zoekt hij blijkbaar de zin van het leven, een intenser en authentieker bestaan. Eerder kocht de klant al onder meer ‘heldendaden [...] of vette seks op geilplaneten’, maar ditmaal neemt hij zijn toevlucht tot een ‘bipolaire stoornis [...] geblust met melancholie en toefje grootheidswaan,/ alles afgeprijsd & dichtgeseald’. Hij pakt het pro- | |
| |
duct uit en probeert het al vóór de kassa, hij wordt betrapt en meegenomen. Dat irrationele gedrag gaat gepaard met een onvermogen om met anderen contact te leggen en te communiceren. R. spreekt te luid óf mompelt, hij ligt duidelijk met zijn identiteit in de knoop. Omgekeerd wordt hij in de T-Mart onmondig gemaakt: in de laatste gedichten ratelt de kassajuffrouw aan een stuk door (alle woorden en zinnen worden zonder spaties afgedrukt) en wordt enkel de stem van de bewakingsagent weergegeven, terwijl de reacties van R. zijn weggelaten. Tegelijk karakteriseert de verteller de vroegere ‘vastklant’ nu niet toevallig als ‘de mens R.’; het lijkt erop dat roeshoofd door zijn gedrag in opstand is gekomen tegen de schijneuforie van de T-Mart en eventjes zijn (weliswaar kwetsbare) identiteit heeft herwonnen.
Toch is er slechts sprake van een vluchtige opflakkering. Verderop verdwijnt R. opnieuw naar de achtergrond. Zoals eerder aan de T-Mart, is hij nu onderworpen aan de maatschappelijke, repressieve orde. Zijn ondervrager praat in een mengelmoes van Engels-Nederlandse clichés die herinnert aan televisieseries: ‘U heeft het recht to remain stilte/ Anything u zegt kan en zal be used u tegen.’ R. krijgt vervolgens een advocaat toegewezen, een ‘straalgezant/ van de snapachtigen, draaghals hermelijn gewitbeft,/ toogje biezig zwart’, met wie hij echter enkel via de GSM contact heeft, alweer in het vertaalde Engels van televisieseries.
Aanvankelijk kiest ‘ik jouw raadsman’ voor een pleidooi over ontoerekeningsvatbaarheid, en daarbij maakt hij een vergelijking met filosofen (de misogyne Schopenhauer) en schrijvers (Byron). Hij gooit echter resoluut het roer om nadat R. hem heeft meegedeeld ‘ik wilde graag van andermans bezit bevallen’. De meerduidigheid van het woord ‘bevallen’ - ‘een smaak hebben’ of ‘ter wereld brengen’ - wordt door de advocaat gretig overgenomen voor een wild en grotesk pleidooi over bevallingrituelen in de hele wereld en over R., die zich geroepen voelde om het assortiment van de T-Mart te bevrijden en zo zichzelf realiseerde. R. wordt echter schuldig verklaard en geïnterneerd. Daarna wordt het verhaal onduidelijk; het lijkt erop dat R. wordt toegesproken door de stem van zijn moeder, die hem geruststelt voor het ‘slapengaan’ (wellicht een beeld voor het sterven). Aan het einde vinden wij dan de ouders, die in de T-Mart vruchteloos op zoek gaan naar sporen van hun zoon: ‘Niemand van het personeel heeft/ ooit gehoord van vastklant R., niemand die zijn naam/ in duizeling archieven vindt.’
| |
Vertelstructuur
De gedichten over de T-Mart worden, zoals gezegd, afgewisseld met titelloze, meer vormvaste en vaak rijmende gedichten (soms sonnetten) in een ander lettertype. Deze teksten
| |
| |
kennen geen hoofdletters en zijn ingetogener van toon. Ze evoceren de lotgevallen van de psychiatrische patiënt roeshoofd (nu wel voluit geschreven) vanaf zijn aankomst in de instelling tot aan zijn dood. In plaats van de blik van buiten (zoals bij de T-Martgedichten) overheerst nu een personeel vertelstandpunt, dat de gevoelens en gedachten van de hoofdpersoon rechtstreeks registreert. Daarbij maakt de verteller evenwel een onbetrouwbare en ontregelde indruk, iets wat in de loop van de bundel almaar duidelijker wordt.
De gedichten maken beurtelings gebruik van een ‘ik’, een ‘jij’ en een anonieme derde persoon; dat leidt niet tot afstandelijkheid en objectivering, maar illustreert integendeel de versplinterde identiteit van de hoofdpersoon. Roeshoofd is psychisch zwaar ziek (uiteenlopende ziektebeelden worden vermeld) en daarenboven kampt hij met zware zelfmoordneigingen; diverse gedichten verwijzen naar agressiviteit, zelfverminking en doodsfantasieën.
Het gevaarlijke aan zijn situatie is echter dat hij best tevreden lijkt met zijn psychische stoornis. Hij wil niet genezen: ‘uur na uur dankt hij/ de waanprop in zijn brein/ onvoorstelbaar heilig is hem/ de bliksem van de disconnectie’. Tegelijk is hij bijzonder narcistisch. In het eerste vers wordt zijn opname in de psychiatrie verbeeld als een feestelijke ontvangst, en wat later identificeert hij zich met de lijdende Christus. Zijn verhaal kan trouwens gelezen worden als een soort van hellevaart. Roeshoofd wordt geplaagd door visioenen, die soms mystiek aandoen en hem als het ware een superieur, ‘hemels’ inzicht lijken te geven, maar zijn waan leidt er evenzeer toe dat hij fantaseert over gewelddadige verkrachtingen en lustmoord, ook wanneer hij op televisie de kroonprinses en de koningin ziet. De sinistere sfeer van die latere gedichten komt goed tot uiting in een gedicht als het volgende:
roeshoofd zou zo graag een vrouw ombrengen
maar niet voordat hij haar heeft verkracht
haar leed zou hij niet zinloos verlengen
voor verkrachting en slachting staan één nacht
probleem is waar haal je zo'n vrouw vandaanen hoe komt hij zelf
hij zou ver weg van de inrichting gaan
uit consideratie met de buren
als hij mocht kiezen werd het máxima
of anders een mindere prominent
hij heeft wel bepaalde criteria
| |
| |
hij wil geen vrouw die hij persoonlijk kent
soms zwijmelt hij over een moslima
die hij tot haar stervensmoment verwent
| |
Stijl
Opmerkelijk is wel hoe uitgerekend de meest waanzinnige gedichten geschreven zijn in een strakke formele structuur, in bovenstaand voorbeeld het klassieke sonnet (met zelfs tienlettergrepige versregels). De dichter zelf legt, in een interview met NRC Handelsblad, het verband met het strakke regime in de instelling, maar minstens even belangrijk is het feit dat roeshoofd zichzelf als een schrijver lijkt te beschouwen en beseft dat zijn teksten en gedachten gedichten (willen) zijn; zelfs de termen ‘sonnet’ en ‘haiku’ vallen in dat verband. Dat wordt onderstreept via de vele terloopse allusies op andere dichters.
Het duidelijkst is de manier waarop het beroemde gedicht van Slauerhoff (‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’) wordt geparodieerd: ‘alleen in mijn verkalking kan ik wonen/ in genezing vind ik geen onderdak/ [...]/ terwijl de staf de handen in onschuld wast/ ontvlucht ik de omheining van het sonnet/ deze strohalm klampt zich in rijm aan mij vast’. Elders wordt meermaals gealludeerd op de drang van Achterberg om in de werkelijkheid overal symbolen te onderkennen van een ‘andere’ wereld: Achterbergs beroemde gedicht ‘Werkster’, waar de ‘symbolen’ tot ‘cymbalen’ uitgroeien, wordt bij Zwagerman geironiseerd tot ‘buiten zegt lispelend de god van kleine/ dingen dat symbolen lopen op sandalen’. Op andere plaatsen wordt dan weer gebruik gemaakt van het idioom van Lucebert en Gorter, dichters bij wie de zoektocht naar het onzegbare eveneens een centrale rol vervult.
Ondanks alle goede zorgen in de inrichting (al is ook hier de ironie bij de verteller nooit ver weg) sterft roeshoofd aan het einde van de bundel. Over zijn doodsoorzaak komt de lezer niet veel te weten. Er is weliswaar sprake van ‘vermoord’ en ‘de dood ingejaagd’, maar het is weinig waarschijnlijk dat de lezer dit letterlijk moet opvatten. Opmerkelijk genoeg lijkt roeshoofd zijn eigen dood en zijn begrafenis bewust te beleven: hij ‘bevoelt het hout’ en ‘luistert stil naar gesprekken’:
in zijn lijkkist ligt roeshoofd te grijnzen
en neuriet zacht een liturgisch lied
je leeft een leven van oprecht veinzen
je bent al dood maar weet het nog niet
| |
Stijl / Genre
Vanaf het begin van de bundel is duidelijk dat de twee poëzie-typen samen één verhaal vertellen. De wereld van de T-Mart en de avonturen van roeshoofd in de instelling lopen her en der in
| |
| |
elkaar over. Sommige T-Martgedichten worden onderbroken door (typografisch gemarkeerde) fragmenten uit de instelling, maar veel belangrijker is het doordachte weefsel van motieven dat beide stijlen met elkaar verbindt. Zo treden de ouders in beide verhaallijnen op, net als de verwijzingen naar een psychische aandoening. Maar even relevant is het terugkerende motief van het water, dat symbool staat voor rust en geborgenheid maar ook voor de dood. De alwetende T-Martverteller en het personage roeshoofd vertellen in feite hetzelfde verhaal, maar vanuit een tegengesteld gezichtspunt. Beide verhalen zijn even subjectief en daardoor onbetrouwbaar. Of de supermarkt dan wel de instelling de incarnatie vormt van de hel, blijft bijgevolg onduidelijk.
Uiteindelijk ontstaat zo een bijzonder ingenieuze constructie, die zichzelf ook nog eens opheft. Misschien bestaat de T-Mart enkel in de zieke fantasie van roeshoofd, terwijl omgekeerd vastklant R. nu juist daar de bipolaire stoornis koopt die hem in de instelling brengt. Wanneer zijn ouders hem na zijn dood in diezelfde supermarkt willen terugvinden, blijkt dat onmogelijk. Of de T-Markt de reële oorzaak vormt van roeshoofds psychose dan wel een effect daarvan (een imaginaire waanconstructie), blijft uiteindelijk onbeslisbaar. Door die paradox blaast het verhaal zichzelf als het ware op: waanzin wordt realiteit en realiteit wordt waanzin.
| |
Context
Daarmee is Roeshoofd hemelt een typische Zwagerman-tekst. Al vanaf het begin van zijn loopbaan trad de auteur op de voorgrond als een prominent woordvoerder van het postmoderne levensgevoel. Aan de ene kant is Zwagerman een chroniqueur van de hectische tijd waarin hij leeft: de overvloed aan consumptie en communicatie, de virtuele wereld en de bewakingscamera's, de crisis van het individu zijn alle thema's in zijn dichtbundel. Aan de andere kant schrikt de auteur er niet voor terug om controversiële en geëngageerde standpunten in te nemen. Ook daarvan zijn in Roeshoofd hemelt duidelijk sporen terug te vinden, vooral in de kritiek op de manier waarop maatschappelijke structuren (de wet, de psychiatrie, de liberale economie en het individualisme) de mens bedreigen en onmondig maken. Die thema's komen ook aan bod in de romans en de essays van Zwagerman. Het is geen toeval dat de auteur, gelijktijdig met zijn dichtbundel, ook beschouwingen en interviews wijdde aan zelfmoord (Door eigen hand. Zelfmoord en de nabestaanden, 2005). Ook elders in zijn werk vormen depres- | |
| |
sie, zelfmoordgedachten en waandenkbeelden belangrijke thema's.
Literair-historisch en poëticaal blijft de naam van Zwagerman verbonden met de Maximalen, een collectief dat de Nederlandse literaire scene rond 1988 flink op stelten zette. In enkele polemische opstellen dreef Zwagerman de spot met ‘Het juk van het Grote Niets’, het geloof dat poëzie alles te maken zou hebben met minimalisme en een verregaande taalexploratie, los van de werkelijkheid. Daartegenover pleitte hij resoluut voor gulzigheid, overdaad en barok, een lyriek die alle lagen van de werkelijkheid en de ervaring aan bod zou laten komen. In de loop der jaren heeft Zwagerman dat programma op uiteenlopende manieren vormgegeven. Zijn dichtwerk vormt het duidelijkste voorbeeld van zijn ‘maximale’ literatuuropvatting.
Auteurs met wie Zwagerman vaak vergeleken wordt, zijn Pieter Boskma (eveneens een voormalige Maximaal) en Ilja Leonard Pfeijffer. Tegelijk met de publicatie van Roeshoofd hemelt in 2005 werd overigens een verzamelbundel uitgegeven, Tot hier en zelfs verder, die de vroege poëzie samenbrengt (met onder meer het literair-programmatische debuut Langs de doofpot en de populaire bundel De ziekte van jij).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Over het algemeen is Roeshoofd hemelt door de literaire kritiek positief ontvangen. De meeste recensenten zijn onder de indruk van het vernieuwende karakter en het originele concept van Zwagermans werk. In Het Parool schrijft Erik Jan Harmens: ‘Het bezweert, demoniseert en doet pijn. Het is riskant, compromisloos en nieuw. Met het verschijnen van Roeshoofd hemelt is er iets veranderd in de poëzie.’ Peter de Boer onderstreept in Trouw vooral de interessante mix van romantiek, modernisme en postmodernisme in de bundel: ‘Ik vind Joost Zwagerman in deze verwarrende brij van postmoderniteit en moderniteit een van onze interessantste moderne dichters.’ Meermaals valt in dat verband de naam van Lucebert, niet verwonderlijk gezien de manier waarop de Maximalen vaak als de (gedeeltelijke) reïncarnatie van de experimentele dichters werden voorgesteld.
Ook de spannende combinatie van poëzie en een verhaal wordt in de kritiek vaak beklemtoond, al is het daardoor moeilijk om Roeshoofd hemelt precies te categoriseren. Zwagerman zelf noemt zijn bundel een ‘novelle in versvorm’. Pfeijffer wijst in de NRC vooral op het ontoereikende van traditionele genreaanduidingen:
| |
| |
Je zou het een roman in verzen kunnen noemen, ware het niet dat zo'n benaming eerder associaties wekt met een soepel berijmde romance dan met de weerbarstige en diverse poëzie die Zwagerman bezigt om zijn onconventionele en ruige verhaal te vertellen. Je zou het een epos kunnen noemen, ware het niet dat zo'n benaming eerder associaties wekt met heldhaftige triomfen dan met de ontluistering en ondergang van Zwagermans antiheld Roeshoofd. Je zou het een cultuurkritisch essay in verzen kunnen noemen, ware het niet dat zoiets niet lijkt te kunnen bestaan. Je zou het misschien nog het beste een poëtische, satirische, dramatische, psychologische science-fictionthriller kunnen noemen of een schizofreen fantasy docudrama-gedicht, hoe dan ook een genre dat in onze literatuur nogal is veronachtzaamd.
Tegelijk zijn er echter ook kritische kanttekeningen. Sommige lezers ergeren zich aan het al te overweldigende van de T-Mart-gedichten. Piet Gerbrandy stelt in de Volkskrant bijvoorbeeld: ‘Het T-Mart-verhaal lijdt aan het euvel van de vrijblijvendheid die ontstaat zodra alles kan, [...]. Het is krankzinnige, soms buitengewoon geestige poëzie, maar soms ook van een vermoeiende willekeurigheid. [...] [Het] is rijkdom die niet overrompelt, maar op den duur verveelt - maar misschien is ook dat de bedoeling.’ Maria Barnas, in De Groene Amsterdammer, ziet niet zoveel in de poging van Zwagerman om de complexe werkelijkheid te willen nabootsen door een overvloed van beelden en indrukken: ‘Tenzij je als dichter onder de opgeruwde oppervlakte van de taal tot een diepere essentie komt, is het enige resultaat van lawaai nabootsen een vermeerdering van het volume.’
Andere recensenten zijn dan weer minder enthousiast over de vormvaste lyriek in Roeshoofd hemelt. Gerbrandy heeft het over ‘de rijmdwang [die] in de inrichtingspoezie [...] na enige tijd [gaat] irriteren’. Ilja Leonard Pfeijffer, een dichter die het barokke niet schuwt, is enthousiast over Zwagermans prestatie, maar heeft toch enige reserve bij de techniek van de inrichtingsgedichten: ‘In zijn schreefloze, vrije verzen is Zwagerman buitengewoon exuberant, vindingrijk en heftig. [...] Daar staat tegenover dat het ritme en rijm in de vormvaste passages soms iets onbeholpens hebben.’ Rob Schouten treedt hem daarin bij, maar nuanceert: ‘[...] sommige regels lopen licht uit de maat en er valt ook wel wat rijmdwang te bespeuren, maar dat lijkt bij zo'n lang, veeleisend project welhaast onvermijdelijk.’ Pfeijffer zelf onderstreept trouwens het functionele van die soms onbeholpen zegging en de ritmische onvolkomenheden. Volgens hem is
| |
| |
[...] op een rare manier [...] ook die onbeholpenheid effectief en niet alleen vanwege het contrast met de gelikte vlotheid van de vrije verzen. Het geeft je de indruk dat Roeshoofd in al zijn gewelddadigheid en depressiviteit ergens aan probeert te voldoen zonder dat hem dat helemaal lukt. Zelfs van rijmdwang kan een zekere mate van ontroering uitgaan, wanneer die rijmdwang zich afspeelt in het verwarde hoofd van een personage met wie je bent gaan meeleven.
In enkele interviews geeft Zwagerman zelf uitleg bij de moeizame ritmiek van sommige gedichten. Tegenover NRC Handelsblad verantwoordt de auteur zijn formele keuze als volgt:
[het zijn] geen sonnetten [...] volgens de klassieke wetten, omdat er een onpoëtische dreun in zit. Dat is de dreun van de duivel die op je slapen hamert als je op bed ligt. Die ouderwetse sonnettencadans ontbreekt. Het stuwende, manische metrum zit in mijn vrije verzen. Dat is mijn stem.
Hij zet die uitspraken extra kracht bij in een interview met Fleur Speet voor De Morgen. Op zijn typische opruiende manier heeft de auteur een antwoord klaar voor iedereen die aan zijn kunnen twijfelt:
Sommigen roepen dan: hij kan het niet, hij moet met z'n takken van het sonnet af blijven. Hij kan het niet? Kenmerk van de kunst is dat er steeds regels worden opgerekt, geschonden, naar de schroothoop verwezen. Ik eigen me het genre toe en strooi er maximale destructiedrift overheen. Leve de Maximalen!!
Zwagermans nadrukkelijke zelfverdediging lijkt overdreven als we de gedrukte recensies van zijn dichtbundel bekijken. De positieve teneur daarvan staat echter in schril contrast met sommige reacties op het internet. Chrétien Breukers, dichter en hoofdredacteur van, maakt korte metten met de bundel op de literaire weblog Poëzierapport. Zijn persoonlijke aanvallen resulteren niet alleen in een eindeloze reeks reacties, uiteindelijk wordt Breukers recensie door de webmaster verwijderd vanwege de lasterlijke fouten. Edwin Fagel, redacteur van poëziecentrum Perdu en webzine de Recensent, heeft al evenmin iets goeds te vertellen over Roeshoofd hemelt: ‘Blijft over: een bundel die de moeite in geen enkel opzicht waard is.’
Roeshoofd hemelt is, met andere woorden, een typisch Zwagermanproduct: intrigerend, maar ook spraakmakend en in sommige opzichten omstreden. Dat de bundel werd bekroond met de Paul Snoek Poëzieprijs (maar niet met een van de meer prestigieuze literaire prijzen) vormt daarvan het zoveelste be- | |
| |
wijs. Ook de eerste academische aandacht (een artikel van Odile Heynders over de spanning tussen poëzie en proza en de gevolgen voor het lezen) wijst op die voorzichtige canonisering.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Joost Zwagerman, Roeshoofd hemelt. Gedichten, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 2005.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Roel Arkesteijn, Stad van letters, cahier T: Joost Zwagerman en Hans Op de Beeck, Antwerpen 2005. |
Joost Zwagerman, Door eigen hand. Zelfmoord en de nabestaanden, Amsterdam 2005. |
Erik Jan Harmens, Een lege plek om in te hijgen. In: Het Parool, 20-1-2005. |
Nico de Boer, Je zag ze denken: daar staat een maniak. In: Noordhollands Dagblad, 22-1-2005. (interview) |
Lies Schut, Tussen gekte en clownerie. In: De Telegraaf, 25-1-2005. |
Max Pam, Onverwoestbaar begrijpelijk. In: HP/De Tijd, 5-2-2005. |
Bart Vanegeren, Joost Zwagerman: ‘Roeshoofd hemelt’. In: Humo, 8-2-2005. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Alleen de waanzin rijmt. In: NRC Handelsblad, 11-2-2005. |
Peter de Boer, Pakketje bloeddorst uit de gigastore; Zwagerman speelt met grote levensvragen. In: Trouw, 12-2-2005. |
Maria Barnas, Humhumliedjes. In: De Groene Amsterdammer, 18-2-2005. |
Ron Rijghard, De hel die sonnet heet. Joost Zwagerman over zijn epische gedicht ‘Roeshoofd hemelt’. In: NRC Handelsblad, 18-2-2005. (interview) |
Rob Schouten, Gekte in kosmos en kop. In: Vrij Nederland, 19-2-2005. |
Edwin Fagel, Would-be waanzin. Op: derecensent.nl, 22-2-2005. |
Fleur Speet, Ik vind mijn collega-schrijvers vaak lui. In: De Morgen, 23-2-2005. (interview) |
Piet Gerbrandy, Een psychiatrische aandoening stelen. Ambitieuze poëziebundel van Joost Zwagerman. In: de Volkskrant, 25-2-2005. |
Chrétien Breukers, ‘Roeshoofd hemelt’ - Joost Zwagerman. Op: poëzierapport.blogspot.com, 15-3-2005. |
Henk Blanken, Het spookt weer in de poëzie. In: Dagblad van het Noorden, 18-3-2005. |
Menno Schenke, Zwagerman vernieuwt. In: Algemeen Dagblad, 26-3-2005. |
Ron Rijghard, Wentelteven: de twee tongen van Joost Zwagerman. In: Awater, nr. 1, 2005, jrg. 4, p. 16-19. |
Dirk de Geest, ‘Roeshoofd hemelt’: gedichten. In: De Leeswolf, 1-4-2005. |
Rudi van der Paardt, ‘Roeshoofd hemelt’: puzzelpoëzie van Joost Zwagerman. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 2005, jrg. 48, p. 452-454. |
Judith Herzberg en Ed Leeflang, Een mijlpaal. In: Awater, nr. 2, 2005, jrg. 4, p. 50. |
Odile Heynders, Consumptieve (hyper) werkelijkheid en postmoderne hellevaart. Over Joost Zwagermans dichtbundel ‘Roeshoofd hemelt’ (2005). Op: neerlandistiek.nl (09.06d), december 2009. |
Odile Heynders, Politics in poetry: epic poetry as a critique of Dutch culture. In: Literator, nr. 3, 2010, jrg. 31, p. 79-99. |
| |
| |
Joost Zwagerman, Beeld verplaatst, Amsterdam 2010. |
Erik Jan Harmens, Je bent wat je snuit: over de poëzie van Joost Zwagerman. In: Passionate, nr. 2, 2010, jrg. 17, p. 30-33. |
lexicon van literaire werken 103
september 2014
|
|