| |
| |
| |
Jan Wolkers
Terug naar Oegstgeest
door August Hans den Boef
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Terug naar Oegstgeest van Jan Hendrik Wolkers (*1925 te Oegstgeest) werd in november 1965 bij uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam uitgebracht. Het hoofdstuk ‘The Splendid Thirties’ verscheen vlak daarvoor, op 12 november 1965, in het dagblad De Waarheid. In de tot nu toe verschenen herdrukken zijn door Wolkers geen wijzigingen aangebracht. Uitgeverij Meulenhoff nam in 1983 de 24e druk in één band op met Kort Amerikaans en Een roos van vlees. In 1985 en 1987 bracht de uitgever Terug naar Oegstgeest in een goedkope pocketeditie (26e en 28e druk). In 1985 verscheen de roman bovendien, als 27e druk, in een gebonden ‘Herengrachteditie’. De totale oplage bedraagt naar schatting tegen de tweehonderdduizend exemplaren. Volgens een interview met Bibeb in 1963 zou het boek aanvankelijk Voor koffie en thee heten, de titel van het derde hoofdstuk uit de gepubliceerde versie. De roman telt samen met voorwerk en motto 252 pagina's en is verdeeld in zestien hoofdstukken. Acht, respectievelijk getiteld ‘Een houten roos’, ‘Voor koffie en thee’, ‘De betekenis der cijfers’, ‘Springbok en Perlimoen’, ‘The Splendid Thirties’, ‘Euthanasie en vivisectie’, ‘Schildersverdriet of hoe-langer-hoe-liever’ en ‘Ezau's handen’, worden telkens afgewisseld met acht andere die - cursief - Terug naar Oegstgeest zijn genoemd.
Het zesregelige motto dat aan de tekst voorafgaat - over zeven werksters die met zeven bezems een half jaar vergeefs het strand zouden aanvegen - leende Wolkers uit Through the Looking-glass van Lewis Carroll. Het verwijst naar de vergeefse pogingen om de jeugd van zich af te schrijven. Tot het voorwerk behoort een opmerking waarbij de gebruikelijke toevalligheid van gelijkenis van personen wordt gevolgd door: ‘behalve in het geval van de ijscoman Blanchard aan de ingang van de Leidse Hout.’ Hiermee benadrukt Wolkers de spanning tussen autobiografie en fictie.
Op de achterflap is behalve een jeugdfoto van Wolkers een fragment uit zijn schoolrapport van de derde klas lagere
| |
| |
school afgedrukt, met de tekst die ook voorkomt op p. 84 van het boek.
| |
Inhoud
‘Een houten roos’
Vanuit een foto, waarop onder anderen de vader van de verteller als jongetje is afgebeeld, start hij een beschrijving van zijn familie. Van de excentrieken aan vaderszijde, van de jeugd van zijn ouders in Amsterdam en hoe de vader een delicatessenwinkel in Oegstgeest begon, die later een gewoon kruidenierszaakje werd. De moeder van de ik-figuur hunkerde heel haar leven naar een beetje harmonie en welstand, maar met de vader, ‘die halve heilige, zigeuner’, daalde zij sociaal steeds verder.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller vertrekt in de regen uit Amsterdam naar Oegstgeest, terwijl zijn ruitewissers nauwelijks werken. Hij ziet het kanaal waarlangs de familie naar het strand wandelde. Wanneer hij bij zijn bejaarde ouders op bezoek is, vertelt zijn vader over een jonge dominee die in de preek over een boek van zijn zoon sprak.
| |
‘Voor koffie en thee’
De ik-figuur werd geboren op de vijfendertigste verjaardag van zijn vader. Als baby leed hij aan allerlei kwalen en hij kreeg een litteken op zijn hoofd, nadat er soldeer uit een stoomketel op had gespoten: het Kaïnsteken. Uit die tijd dateert zijn verscherpt waarnemingsvermogen.
De verteller stond als kind op een dubbelzinnige manier tegenover dieren. Medelijden had hij met de muizen in de val, daarentegen leed hij aan een dwanghandeling om insekten en slakken te martelen, nadat hij een rode hand van de huisarts uit het onderlichaam van zijn moeder had zien komen. De principes die hij later in het Boek der Martelaren zag, had hij toen zelf al ontdekt.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller rijdt langs het huis waar vroeger de winkel van zijn ouders was gevestigd. Een vroegere buurman vertelt over het sociale verval van het gezin, hetgeen hij wijt aan het grote kindertal.
| |
‘De betekenis der cijfers’
De ik-figuur huilde niet bij zijn eerste schooldag, wel toen de fraaie onderwijzeres in de tweede klas werd vervangen door een invalide collega, die hij ging haten. Voor het slapen gaan martelde hij in gedachten een donker meisje.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller herinnert zich de krankzinnigen uit de gestichten bij zijn ouderlijk huis: vlees met kleren aan. Er blijkt een avondschool gevestigd in zijn oude klaslokaal. Hij herinnert zich de spiritistische, excentrieke buurvrouw Van Teeng, die een monnik achter hem zag staan. Sindsdien wist hij dat de
| |
| |
schim van de dood zich voortaan achter hem bevindt.
| |
‘Springbok en Perlimoen’
Op de muur bij de nieuwe school van de ik-figuur was een springbok geschilderd. Tijdens een toneeluitvoerinkje aldaar kon hij zijn claus niet zeggen. Hij schreef een griezelig opstel waarvoor hij een negen kreeg. Een meisje dat aan vallende ziekte leed en hij bekeken elkaars geslacht. Toen de ik-figuur op straat een corset vond, trok hij dat aan, tot grote verontwaardiging van zijn ouders. Op de bodem van een sloot zag hij dode jonge merels. De jongen die hij van het verdrinken van de vogeltjes verdacht, sloeg hij in elkaar. Kort daarna stierf de jongen aan een hersenvliesontsteking.
De verteller beschrijft zijn contact met andere kinderen. Hoe de jongens een joodse klasgenoot pestten. Vochten met katholieke kinderen, lid van een kerk die volgens zijn vader ‘een staat in de staat’ was. Hoe de ik-figuur in het geheim verliefd was op klasgenote Elly Lampet. Peter Parentier en hij wonden elkaar op met dromen over diens oudere zusters. Als oefening voor de zusterlijke genoegens moest de ik-figuur tussen de billen van Peter schuiven. Op de laatste schooldag leidde hij als agent verkleed een optocht ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van het staatshoofd. Volgens de bovenmeester werd hij nooit een steunpilaar van de maatschappij, nadat hij toch de sabel uit de schede had gehaald.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
Van de muur bij zijn tweede school is de springbok onder de verf verdwenen. De verteller bezoekt het Leidse Museum van Oudheden, waaruit hij in de oorlog een bot van een Frankische soldaat stal voor zijn tekenactiviteiten. Op zondag vertoonde zijn vader soms door middel van een toverlantaarn taferelen uit de bijbel en uit sprookjes, en portretten. Het portret van zijn grootmoeder vond hij eng, zeker na het verhaal van zijn oom Louis over de omstandigheden waaronder zij stierf.
| |
‘The Splendid Thirties’
Omdat het slecht met de winkel ging, nam men onderhuurders in huis. Respectievelijk studenten, een beschaafd Chinees gezin en een nsb-officier, wiens opgezette dieren door de ik-figuur werden stukgemaakt. En telkens weer werd er een kind geboren en moest er gewoekerd worden met de ruimte. Een keer meende de ik-figuur dat het spookte. Hij treiterde zijn ouders, maar had daarna last van schuldgevoelens. Als de sfeer goed was, voelde hij zich dan ook dolgelukkig. Zijn ouders vatten het plan op om te emigreren, aanvankelijk naar Zuid-Afrika, vervolgens naar Chili. Vergeefs.
In de zomer van 1938 ging de ik-figuur van school. Na een slecht kerstrapport op de mulo werd hij bij de winkel betrokken. Met de mobilisatie kreeg de vader het beheer over een militaire kantine in kasteel Oud-Poelgeest. De winkel gaat verder
| |
| |
teloor: een sombere Kerstmis viert het gezin in 1939.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller kijkt in het archief van een krant of het eind 1939 sneeuwde. Zijn ouders ontfermden zich toen over een oude, verkleumde Chinees. Hij weet nog hoe hij voor de avondmaalswijn die zijn vader aan de kerk leverde, een keer per abuis een zoete had aangeschaft. De gereformeerde kerk werd gebouwd toen hij vijf jaar was. Hij bezoekt de Leliehof, waar hij in 1941 met een vlaggetje van de Nederlandse Unie op zijn fiets voorbijreed, toen Mussert daar met een groep wa-mannen vertoefde. Vervolgens denkt hij aan de zwarte ‘zendeling’ Van Andel, de enige christen die hij weleens heeft zien lachen.
Hij herinnert zich weer zijn gewoonte om kikkers te zoenen als zijn ouders visite hadden en de boekhandelaar die nooit van Gorters Mei had gehoord. Hij ziet de nette huisjes weer voor zich waar hij pannetjes eten voor het gezin moest afhalen. Op zijn beurt bedreef hij - in het geheim - liefdadigheid door bij het bezorgen arme klanten wat extra's toe te stoppen. Naar aanleiding hiervan werd hij door zijn vader van een voor de winkel schadelijk messianisme beschuldigd. ‘Je gaat toch niet over de winkel schrijven?’ vroeg de moeder aan haar schrijvende zoon. Deze antwoordt bevestigend.
| |
‘Euthanasie en vivisectie’
De eerste baan van de ik-figuur was dierenverzorger aan het pathologisch laboratorium van het Academisch Ziekenhuis. Zo erg vond hij het dat de dieren waaraan hij gehecht raakte, werden omgebracht, dat hij ze eerst zelf doodde. Later kreeg hij hierbij assistentie van een andere jongen en doodden zij in een ‘orgie van bloed en wreedheid’. In die tijd verloor hij zijn geloof in God voorgoed. Het laboratorium ontsloeg hem en hij verdacht de andere jongen van verraad. De ik-figuur droomde van parachutes. Toen die kort daarop wekelijk naar beneden kwamen, zocht hij ongerust zijn dienstplichtige broer, bang dat deze was gesneuveld zoals de soldaten in de rouwkapel.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
Ter gelegenheid van zijn verjaardag ontvangt de verteller een brief van zijn ouders. Hij herinnert zich de konijnen die vroeger in het gezin werden geslacht en hoe hij dan zelf biefstuk of bloedworst at. Hij voelde angst voor het offer van Izaäk toen er een zwaan werd geslacht. Zijn ouders probeerde hij wijs te maken dat hij ziek werd van giftige zwammen. De verteller rijdt tussen de laboratoria van het ziekenhuis door, maar kan de rouwkapel aldaar niet vinden.
| |
‘Schildersverdriet of hoe-langer-hoe-liever’
De verteller herinnert zich hoe zijn vader met zelfgemengde verf het huis in lelijke kleuren schilderde. Zijn vader leerde hem tekenen: mannetjes. De waanzinnige vrouw Koosje, die een tijdje in het gezin verbleef, was zijn eerste tekenmodel.
| |
| |
Met een van morele verontwaardiging getuigend oorlogstafereel oogstte de ik-figuur lof van zijn vader. Later bakte hij zelfgeboetseerde afgodsbeeldjes. Zijn moeder had wel gewild dat hij evenals haar broers zou doorleren, gezien zijn belangstelling voor de natuur. Zijn vader sloot de kantine voor de Duitsers en werd stoker op een steenfabriek. De ik-figuur vond werk als tuinjongen op het landgoed van Houtheer. Een collega ving katten om die vervolgens te consumeren. In die tijd begon de ik-figuur boeken over kunst te lezen, naast de romantisch-erotische lectuur van zijn zuster.
Hij nam ontslag bij Houtheer om tegen een hoger loon bij de reizende tuinman Broodster in dienst te treden. 's Avonds bezocht hij de Leidse Avondtekenschool. Daarnaast volgde hij lessen machineschrijven. Met een van de vrouwelijke medeleerlingen maakte hij zijn eerste afspraakje. Van een vriend had hij een condoom gekregen, maar toen het erop aankwam was hij impotent. Zijn haar werd lang, zoals bij zijn filmidool Tarzan. Ongerust over de opvattingen van hun zoon hadden zijn ouders een predikant op hem afgestuurd. Deze ried hem aan zijn leven te beteren, omdat zijn ouders eenvoudige mensen waren.
Een dichtende buurman liet hem kennismaken met de leer van Marx en de poëzie van Gorter. Omdat het hem dichter bij zijn roeping bracht, verliet de ik-figuur Broodster voor een baantje bij een Leidse lijstenmakerij. Na de doofstomme neef van de eigenaar te hebben getreiterd, werd hij daar ontslagen. Vervolgens trad hij als jongste bediende in dienst bij het distributiekantoor te Oegstgeest. Daar tekende hij de rustieke cliënten en schreef hij griezelverhalen in de trant van Poe, die hij aan zijn vroegere schoolvrienden liet lezen. Zijn vader ontdekte een naakttekening, maar verscheurde die niet. Toen hij een oproep van de arbeidsdienst ontving, dook de ik-figuur onder.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller bezoekt het vervallen buiten van Houtheer, nu een filiaal van het Belastingkantoor. Zijn oude baas ontmoet hij daar, die vertelt dat de jongen vroeger herten liet ontsnappen, hetgeen niet waar was. De brug waar hij vroeger overheen moest, staat op instorten.
| |
‘Ezau's handen’
Een week voor de oorlog uitbrak, trakteerde de broer de ik-figuur van zijn laatste geld op een ijsje. Na de capitulatie dook de broer onder en werkte hij mee aan de illegaliteit. Een keer vingen de twee broers 21 snoeken en zagen zij een reusachtig grote paling. Tijdens een winterse fietstocht liep de broer difterie op en toen hij stierf maakte hij met zijn gebalde vuist een broederlijk gebaar naar de ik-figuur. Een verpleegster loog tegen zijn ouders dat de laatste woorden van de broer een christelijk karakter droegen. De verteller herinnert zich de
| |
| |
angst dat zijn broer gesneuveld was, mei 1940.
| |
‘Terug naar Oegstgeest’
De verteller droomt dat hij weer bij zijn ouders in het vroegere huis slaapt. Dat blijkt te worden gesloopt, als hij het de volgende dag binnengaat. Hij hoort de geluiden van vroeger en herinnert zich de bijbelse toneelstukjes die hij met de andere kinderen speelde. Een regenjas, het enige voorwerp dat hij van zijn gestorven broer bezat, werd door een reiger vernietigd.
| |
Interpretatie
Titel
De titel Terug naar Oegstgeest kan op twee manieren worden opgevat: als een terugkeer in de tijd - het Oegstgeest van de jeugd - en als een in de ruimte - het Oegstgeest van het heden. Presenteert Jan Wolkers met de beschrijving van deze confrontatie een autobiografisch verslag of een fictioneel verhaal?
| |
Thematiek
Vanaf het moment van verschijning bestaan er onder de diverse critici meningsverschillen over de verhouding tussen autobiografische en fictionele elementen in het boek. Vrijwel niemand beschouwt het boek als een pure autobiografie, dan wel als pure verbeelding, de discussie gaat om de gradaties die zich tussen deze twee uitersten bevinden. Kees Fens (1966), Hans Warren (1965) en Adriaan van der Veen (1966) spreken over een autobiografie die getransformeerd wordt tot fictie. Paul de Wispelaere (1966) noemde Terug naar Oegstgeest een ‘memoires-roman’, niet louter autobiografisch. Ben Stroman. Han Jonkers, Alfred Kossmann en Anne Wadman (1965) benadrukken daarentegen sterk het autobiografisch aspect. Latere critici als A.L. Oosthoek (1976) en Graa Boomsma (1982) sluiten zich bij de visie van Fens aan. Boomsma stelt: ‘Door het verweven van verbeelding en werkelijkheid ontstaat er een gekleurde werkelijkheid waarin Wolkers' figuren verbanden ontdekken die er “in feite” niet zijn. Zo worden angsten en schuldcomplexen opgeroepen die louter uit de verbeeldingsdrift voortspruiten.’
Het verschil tussen Terug naar Oegstgeest en vroegere teksten van Wolkers is dat hij in deze roman meer autobiografisch materiaal heeft verwerkt. Door de overeenkomsten in thematiek met vorig werk, door de literaire constructie, door het gebruik van vooruitwijzingen, motieven en symbolen kunnen we Terug naar Oegstgeest niet anders dan als een fictionele tekst beschouwen. Simpel gesteld: Wolkers laat de verbeelding los op zijn geheugen en het resultaat van dit proces heeft hij op een literaire manier geordend.
Terug naar Oegstgeest is een roman over een schrijver die
| |
| |
zijn jeugd probeert op te roepen om zichzelf beter te kunnen begrijpen, mede door een confrontatie met personen en locaties die in die periode een belangrijke rol in zijn leven speelden. Behalve een roman over de jeugd van de ik-figuur is Terug naar Oegstgeest dan ook een roman over het beschrijven van die jeugd.
| |
Poëtica
Expliciet stelt de verteller op p. 243: ‘Misschien is het allemaal niet waar. Misschien had niets een betekenis. Zijn het maar lijnen die ik trek van de ene gebeurtenis naar de andere om de zin ervan te begrijpen.’ Die lijnen zijn de verbindingen die Wolkers aanbrengt. Het procédé van het onderzoek naar de jeugd wordt door de verteller zelf geproblematiseerd op p. 109: ‘Ik had vanavond de plaatjes van de toverlantaarn willen projecteren en er dan over schrijven. Maar ik ben bang dat ik dan wat ik net gezien heb mij denk te herinneren.’
| |
Thematiek
Verschillende malen maakt Wolkers gebruik van symboliek. Een symbool voor de houding van de verteller tot het verleden is de dode plant, die op p. 27-28 wordt beschreven, die zo uit de aarde getrokken kan worden omdat de wortels zijn gestorven. De slechte ruitewissers van de auto die op weg is naar Oegstgeest (p. 28) vormen een symbool voor het troebele zicht dat de auteur op het verleden heeft. Een tekening die de ik-figuur van een hert heeft gemaakt, symboliseert de doodsstrijd van de broer. ‘Alsof dat hert steeds trager en trager gaat en dan stilstaat op mijn tekening. En dan zijn laatste adem uitblaast.’ (p. 243) Een tekening als laatste mogelijkheid om de dood te bezweren. De sloop van het huis aan het slot van het boek symboliseert de definitieve afsluiting van de jeugd, zoals het vernielen van de jas van de overleden broer door een reiger het definitieve afscheid betekende. De ik-figuur brengt het verbranden van de foto's van zijn oudere broer in verband met diens dood vlak daarna en ziet een relatie tussen zijn vergassen (‘offeren’) van dieren en de latere concentratiekampen. De verteller zou die hebben opgeroepen met zijn praktijken.
De thematiek van Terug naar Oegstgeest is geconcentreerd rond drie hoofdthema's: de dood van de oudere broer van de verteller, de sociale neergang van het ouderlijk gezin en de artistieke en emotionele ontwikkeling van de verteller zelf. Deze thema's zijn weer te verdelen in motieven: verval, ziekte, dood, verminking, schuld en boete, macht, broer, vader, moeder, God en bijbel, oorlog. Deze motieven zijn met elkaar verbonden. De broer met de dood en de oorlog, de vader met de macht en met God, de verminking met schuld en boete.
Verval: Behalve fysieke vormen van verval, die met ziekte en dood te maken hebben, is er het verval van de winkel, dat het sociale verval van de ouders symboliseert. Na de oorlog is
| |
| |
er het verval van het pand waarin de winkel was gevestigd en van de omgeving, bijvoorbeeld het landgoed van Houtheer. De armoede die het gevolg is van het verval van de winkel, wordt in allerlei consequenties beschreven. De ik-figuur wilde geen vriendjes mee naar huis nemen, omdat hij zich schaamde. Het voetballen was te riskant voor zijn schoenen. In plaats van de hbs die hem het uitzicht op de gewenste biologiestudie had gegeven, moest hij naar de mulo. Lelijke kleren zonder model moest hij dragen, zoals de zware jas. Hierdoor voelde hij zich uitgestoten en minderwaardig en koesterde hij zelfs gevoelens van wraak tegenover het ouderlijk huis, ‘de zigeuners van het dorp’. De armoede vertegenwoordigt het sociale element in Terug naar Oegstgeest, maar vooral door de manier waarop de ik-figuur deze ervaart.
Ziekte: Verschillende personages lijden aan ziekten. Van de familie zijn dat een tante die in een paar weken door een afschuwelijke ziekte werd gesloopt, een neefje met een nieraandoening, de moeder die leed aan de gevolgen van een zwangerschap en de broer die een dodelijke difterie opliep. Verder leed een vriendinnetje aan epilepsie en stierf een klasgenootje aan hersenvliesontsteking. Er zijn de krankzinnigen in de twee gestichten vlakbij het ouderlijk huis. De ik-figuur zelf leed aan spruw en aan bronchitis.
Dood: Behalve de dood van de broer, waarnaar zeer vaak wordt verwezen, en die van de tante en de klasgenoot, is er de gruwelijke dood van de grootmoeder, zoals verteld door oom Louis. Deze oom werd zelf geobsedeerd door de dood. Er is een man die op p. 32 de ik-figuur toevoegt: ‘Jij gaat vroeg dood’, en de schim die door de helderziende buurvrouw achter de ik-figuur werd gesignaleerd, sinds welk moment hij zich bewust is van zijn sterfelijkheid. In een van de verhalen die de ik-figuur schreef komt een vrouw van een schilder voor die tijdens het portretteren sterft en wier lijk tot ontbinding overgaat. Aan het begin van de Duitse invasie waren gesneuvelde soldaten opgebaard in een rouwkamer, vlakbij de plaats waar de ik-figuur werkte. Dan zijn er ten slotte de vele dieren die sterven, niet in het minst door de hand van de ik-figuur, maar ook door een collega in het laboratorium, daarvóór door leeftijdgenoten en door de vader, later door collega's in de tuin van Houtheer.
Verminking: Het litteken aan het hoofd van de verteller dat hij als kind heeft opgedaan. De talloze dieren in het laboratorium waarop proeven zijn gedaan, en andere dieren die door de ik-figuur werden gemarteld. Dit ondanks zijn grote liefde voor dieren, waardoor hij een biologiestudie ambieerde en weigerde vlees met bot, vooral wildbraad, te eten, omdat hij
| |
| |
daar misselijk van werd, evenals van de huisslachtingen die zijn vader aanrichtte.
Schuld en boete: Vanwege het martelen en doden van dieren vergelijkt de verteller zichzelf met Hitler. Door de pesterijen van de ik-figuur tegenover de andere gezinsleden, ‘ontstond onafwendbaar de cirkelgang van straf wraak medelijden en schuldgevoel.’ (p. 126) Tegenover de klasgenoot die aan hersenvliesontsteking stierf, voelde de verteller zich schuldig, omdat hij de jongen tevoren op het hoofd had geslagen. Na de dood van de broer voelt hij zich schuldig over de pesterijen die hij hem heeft aangedaan, vooral het verbranden van foto's waar deze op stond.
Macht: De vader van de ik-figuur symboliseert de macht in de belangrijkste mate, verbonden met de godsdienst, met de God aan wie hij indirect zijn macht ontleent. Het sociale verval tijdens de crisisjaren wordt het duidelijkst aan de vader gedemonstreerd. Een delicatessenwinkel veranderde onder zijn handen in een gewoon kruidenierszaakje, waarvan na enige tijd het karige assortiment bij een concurrent moest worden aangevuld. Om financiële redenen was de vader gedwongen kamerhuurders te nemen. Zijn dromen van emigratie liepen op niets uit. Later moest de vader allerlei baantjes nemen om het gezin een minimum aan bestaan te bieden. De broer is degene die de vader het eerst trotseert en onafhankelijk wordt. De ik-figuur volgt hem hierin. Voordat hij de macht van de vader heeft overwonnen, leeft hij zijn eigen macht uit op dieren.
Broer: Als kind werd de ik-figuur door zijn broer uit zee gered. Er bestond een verbondenheid tussen beiden, die het sterkst wordt gesymboliseerd door de reuzenpaling die ze samen zwijgend aanschouwden. De laatste regels van Terug naar Oegstgeest hebben betrekking op de jas van de overleden broer, die de verteller aan de vernielzucht van een jonge reiger prijsgeeft. Typerend is dat, behalve enige malen de zuster, andere kinderen uit het gezin van de ik-figuur geen rol in de roman spelen.
Vader: De houding van de verteller tegenover de vaderfiguur is genuanceerd. Aan de ene kant haatte hij de orthodoxe huistiran, aan de andere kant kan hij zich niet voorstellen hoe de man met zijn zuidelijk temperament zich aan het leven van de dorre christenen wist aan te passen. Regelmatig staat de verteller stil bij het feit dat zijn vader niet geheel negatief stond tegenover zijn artistieke aspiraties. Wanneer zijn vader later als stoker op een fabriek werkt om zijn gezin te onderhouden, wil zijn zoon een tekening maken waarin hij zijn vader als een martelaar op een berg van vuur afbeeldt. Zijn vader is degene
| |
| |
die hem de eerste beginselen van het tekenen heeft bijgebracht.
Moeder: Het verschil tussen de vader en de moeder illustreert de verteller met de bijbelse spreuk ‘Weest oprecht als de duiven en listig als de slangen’. De moeder was zoals veel vrouwen uit haar milieu een preutse vrouw die haar gevoelens verborg en de harde opvoeding van de vader op de achtergrond enigszins verzachtte. Zij wilde niet dat de vader zag dat haar zoon haar liefkoosde - de mooie vrouw die zoveel met haar zoon ophad. Een en ander duidt op oedipale elementen in de relatie ik-figuur/moeder.
God en bijbel: Behalve de vader is God het centrum van de macht. De orthodox-protestantse opvoeding maakt dat de jongen van het begin af aan bang is om door God gestraft te worden, om verdoemd te zijn. Frequent ontleent de verteller uitdrukkingen aan de bijbel. Soms citeert hij zijn vader of een ander familielid, direct, dan wel indirect. Vaak gebruikt hij een bijbelse uitdrukking in combinatie met een smeuïge opmerking, waarmee hij een komisch effect bereikt. Op p. 250 blijkt de ik-figuur met zijn broers en zussen taferelen uit het lijden van Jezus te hebben nagespeeld.
Oorlog: De oorlog is niet alleen belangrijk als deel van de tijd van handeling, of als de oorzaak van een aantal gebeurtenissen in het leven van de verteller. Er waren Duitsers, de ik-figuur zag Mussert en diens wa-mannen, de broer was gemobiliseerd en later betrokken bij het verzet. Zoals zoveel jongeren voelde de ik-figuur de oorlog ook als een vorm van bevrijding, door het wegvallen van maatschappelijke druk. Wat later moest hij onderduiken en zelfstandig wonen. Rondom de broer krijgt de oorlog betekenis. Er was een droom van de ik-figuur, waarin hij de parachutelandingen van de Duitsers voorzag, de angst tijdens de mobilisatie dat zijn broer een van de omgekomen soldaten is, die weer vooruitwijst naar de dood van de broer.
| |
Opbouw
Terug naar Oegstgeest bestaat, als gezegd, uit hoofdstukken met een variërende titel, afgewisseld met hoofdstukken die telkens, gecursiveerd, de boektitel dragen. De eerste categorie bestaat uit herinneringen zonder meer, in de tweede categorie zien we hoe die herinneringen van commentaar zijn voorzien en krijgen we informatie over gebeurtenissen uit het heden. Vaak hebben deze gebeurtenissen direct te maken met het verleden van de verteller. Er zijn de mensen die hij in Oegstgeest te spreken krijgt: zijn ouders, buren, een vroegere baas. Er zijn de locaties die hij in het dorp en het nabije Leiden opzoekt. Een enkele keer krijgen de beschreven gebeurtenissen een symbolische betekenis (de troebele voorruit) of maken ze de
| |
| |
afstand tot Oegstgeest zichtbaar (de vroege voorbijgangers in de stad waar de verteller woont; p. 26-27).
Ondanks het verschillende karakter van de commentariërende en de herinnerende hoofdstukken is er een sterke mate van continuïteit. Immers, de commentariërende hoofdstukken bestaan voor het grootste deel eveneens uit herinneringen. Het belangrijkste verschil is hierdoor de afstand. De herinneringen zonder meer kunnen een directer effect op de lezer hebben. De chronologie van de acht ‘historische’ hoofdstukken wordt regelmatig onderbroken door flash-backs en, in mindere mate, door vooruitwijzingen. De acht commentariërende hoofdstukken zijn uiteraard minder doorlopend geconstrueerd. De verteltijd is in de ‘historische’ hoofdstukken de verleden tijd, in het commentaar wordt vaak de tegenwoordige tijd gebruikt, afgewisseld met de verleden tijd voor de herinneringen.
| |
Stijl/Vertelsituatie
De dialogen zijn zakelijk en uiterst bondig, niet betogend. De stijl van de verteller is even sober en kort, ook waar hij de omgeving beschrijft en commentaar geeft op zijn herinneringen. Het beeldende taalgebruik, met name in combinatie met bijbelse verwijzingen, krijgt hierdoor meer kracht.
Omdat de roman in de eerste persoon is geschreven, wordt de wereld van Terug naar Oegstgeest vrijwel uitsluitend door de ogen van de verteller gezien. In de dialoog neemt hij echter regelmatig de visie op van andere personages: de ouders, de broer, de zuster, vrienden, buren en de mensen met wie hij werkte. Een aantal malen wordt het perspectief hierdoor genuanceerd.
| |
Context
Afgezien van het feit dat de thematiek in Terug naar Oegstgeest sterk aansluit bij die van vroeger werk (dood, verval, vader, broer), zijn er ook inhoudelijke relaties met boeken die Jan Wolkers later heeft geschreven. In het verhaal ‘Vivisectie’ uit de bundel Serpentina's petticoat (1961) wordt het wegteren van de broer beschreven. Ook de oom Louis komt in deze bundel voor - in het titelverhaal - met zijn gruwelijke verhalen. De dood van de broer in Kort Amerikaans (1962) verschilt weinig van die in Terug naar Oegstgeest. In ‘De dominee met de strooien hoed’ uit de bundel Gesponnen suiker (1963) wordt het thema van de godsdienst aangesneden.
De autobiografische fotodocumentaire Werkkleding (1971) bevat onderschriften waarin Wolkers soms expliciet naar Terug naar Oegstgeest verwijst. In verschillende korte stukjes uit
| |
| |
Jan Wolkers. Schilder. Beeldhouwer (1986) keert de thematiek van Terug naar Oegstgeest terug. De eerste schreden op het pad van de schilder, het zelf ontdekken van de impressionistische techniek, het gekke oude vrouwtje als eerste model, de lessen op de Avondtekenschool en het onderduiken op de Mare. Edgar Allan Poe is het onderwerp (met Multatuli) van het boekje Een paradijsvogel boven het aardappelloof (1988).
De locaties in Oegstgeest en Leiden die in Terug naar Oegstgeest de revue passeren stemmen overeen met de werkelijkheid, zowel die uit de jeugd van de auteur als die uit de eerste helft van de jaren zestig.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De receptie van Terug naar Oegstgeest is over het geheel genomen zeer positief, zowel bij de verschijning als later. J. Bernlef (1965) vindt Terug naar Oegstgeest teleurstellend, maar de grote kracht van een aantal op zich zinloze details met elkaar te verbinden tot een dramatisch geheel, maakte in de beste gevallen een onontkoombare indruk op hem. Astère Michel Dhont (1966) beschouwt het boek ‘onbevredigend (...) een terapie die geen genezing kan of mag brengen’ en verwijt Wolkers een gebrek aan stijl. Zij vormen een uitzondering. Kees Fens noemt de roman bij de verschijning ‘Wolkers' beste grote Werk’. Deze visie komt overeen met die van de meeste besprekers, waarbij ze vooral de soberder manier van schrijven waardeerden. Regelmatig wordt de vraag gesteld of Wolkers met deze roman de periode in zijn werk heeft afgesloten die zijn jeugd tot onderwerp heeft.
Typerend is de aandacht die recensenten aan erotische verwijzingen schonken, sommigen, uit de religieuze hoek, met morele bezwaren. Een en ander is een exponent van de eerste helft van de jaren zestig, waarin auteurs als Wolkers en Jan Cremer op een explicietere wijze, in een taal die meer bij de spreektaal aansloot, over seksualiteit schreven. Op deze verandering in de literaire registers meenden veel critici te moeten reageren. De morele bezwaren betekenen niet onmiddellijk een afwijzing van het boek. Ook een religieuze recensent als J. van Doorne (1965) oordeelt in laatste instantie positief.
Graa Boomsma (1983) wijst er evenals Kees Fens en G.F.H. Raat (1986) op dat Terug naar Oegstgeest door critici in positieve zin wordt afgezet tegenover later werk van Wolkers. Ter gelegenheid van de door Theo van Gogh geregisseerde verfilming (1988) werd Terug naar Oegstgeest regelmatig het belangrijkste boek van Wolkers genoemd.
| |
| |
Al in het jaar van verschijning ontving Terug naar Oegstgeest de Belgische prijs voor het beste boek in het Nederlands taalgebied. Tussen 1977 en 1981 verschenen vertalingen in het Zweeds, Duits en Hongaars. In 1987 werd Terug naar Oegstgeest in een editie met grote letters uitgebracht.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
J. Wolkers, Terug naar Oegstgeest, 27e druk, Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jan Spierdijk, Jan Wolkers ziet in een visioen zijn verleden. In: De Telegraaf, 12-11-1965. |
J. Bernlef, De niet-gedramatiseerde jeugd van Jan Wolkers. In: Het Parool, 20-11-1965. Herdrukt in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers i, 1961-1968. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage 1983, p. 118-119. |
J. van Doorne, Raakt Jan Wolkers uitgeschreven? In: Trouw, 20-11-1965. |
Anne Wadman, Kijken voor twee; of: Leerschool van het sadisme? Jan Wolkers vertelt verder. In: Leeuwarder Courant, 20-11-1965. |
Hans Warren, Jan Wolkers ‘Terug naar Oegstgeest’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-11-1965. |
Anoniem, Jan Wolkers ‘Terug naar Oegstgeest’. In: De Gelderlander, 25-11-1965. |
Theun de Winter, Vader Wolkers: ‘Ik vind dat Jan te ver gaat’. In: Haagse Post, 25-11-1965. |
Han Jonkers, Jan Wolkers groot auteur in ‘Terug naar Oegstgeest’, met hartebloed geschreven memoires van zijn jeugd. In: Brabants Dagblad, 26-11-1965. |
Ben Stroman, Jan Wolkers' afscheid (?) van Oegstgeest. In: Algemeen Handelsblad, 27-11-1965. |
C. Buddingh', Jan Wolkers, Terug naar Oegstgeest. In: Schrijfkrant, 2-12-1965. |
Hans Berghuis, Wolkers weer over Wolkers. In: de Volkskrant, 4-12-1965. |
Rico Bulthuis, ‘Terug naar Oegstgeest’, Jan Wolkers' familiebeeld. In: Haagsche Courant, 4-12-1965. |
Anton Deering, Boek vol herinnering, in de ban van de autobiografie. In: Algemeen Dagblad, 4-12-1965. |
M.L. Nijdam, ‘Terug naar Oegstgeest’ nieuw hoogtepunt in werk van Wolkers. In: De Nieuwe Linie, 4-12-1965. |
Jos Panhuijsen, ‘Terug naar Oegstgeest’, nieuw boek van Jan Wolkers, anders maar niet minder goed. In: Het Binnenhof, 4-12-1965. |
Willem v.d. Velden, Terug van Oegstgeest. In: De Stem, 4-12-1965. |
Alfred Kossmann, Afrekening met jeugd, autobiografische samenvatting in Wolkers' ‘Terug naar Oegstgeest’. In: Het Vrije Volk, 11-12-1965. |
Nel Noordzij, ‘Terug naar Oegstgeest’, Nel Noordzij ontdekt bij Jan Wolkers gaafheid, rust en volkomen oprechtheid. In: Elsevier, 18-12-1965. |
Willem Brandt, Terug naar Oegstgeest. In: Helderse Courant, 27-12-1965. |
W. Wagener, Neem en eet, zegt Jan Wolkers, dit is mijn jeugd, ‘Terug naar Oegstgeest’, een onthullend boek. In: Rotterdamsch Nieuwblad, 15-1-1966. |
A(driaan van der Veen), Het Oegstgeest van Jan Wolkers. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-1-1966. |
| |
| |
Paul de Wispelaere, Tragiek van vergankelijkheid, ‘Terug naar Oegstgeest’, balans van de jeugd. In: Het Vaderland, 15-1-1966. Herdrukt in: Over Jan Wolkers i. 1961-1968, p. 120-123. |
G(er) V(errips), Een oorspronkelijke ‘herhaling’, ‘Terug naar Oegstgeest’ van Jan Wolkers. In: De Waarheid, 3-2-1966. |
Bep Vuyk, ‘Terug naar Oegstgeest’, Jan Wolkers' bezwerende vaderhaat. In: Vrij Nederland, 19-2-1966. |
Th. Govaert, Een nieuwe sage. In: Kultuurleven, nr. 3, maart/april 1966, jrg. 33, p. 201-208. |
A.W., Jan Wolkers, schrijver op leven en dood. ‘Terug naar Oegstgeest’ - door herhalingen - een overbodige roman? ‘Bedrogene’ trekt van leer tegen enghartige opvoeders. In: Dagblad van Noord-Limburg, 31-5-1966. |
M.E. Oorts-Harberts, ‘Terug naar Oegstgeest’ nieuw hoogtepunt in werk van Wolkers. In: Tijd en Taak, 4-6-1966. |
Astère Michel Dhont, ‘Terug naar Oegstgeest’. In: Kentering, nr. 7, augustus/september 1966, jrg. 7, p. 45-48. |
Kees Fens, Nieuwe schepping door herschepping. In: De gevestigde chaos. Amsterdam 1966, p. 192-197. Herdrukt in: Over Jan Wolkers i. 1961-1968, p. 124-127. |
Kees Fens, Slachtoffers van de verbeelding. In: Literair Lustrum. Amsterdam 1967, p. 273-287, Herdrukt in: Over Jan Wolkers i. 1961-1968, p. 138-147. |
J.G.M. Weck e.a., In contact met het werk van moderne schrijvers: deel i: Jan Wolkers. Amsterdam 19754, p. 82-83. |
A. van Houdt, Omtrent Jan Wolkers' ‘Terug naar Oegstgeest’. In: Heibel, nr. 3/4, juli 1972, jrg. 7, p. 47-53. |
A.P. Braakhuis, Jan Wolkers' ‘Terug naar Oegstgeest’. In: Levende Talen, nr. 307, augustus 1974, p. 311-319. Herdrukt in: Over Jan Wolkers i. 1961-1968, p. 128-137. |
Drs. J. Kleisen, Terug naar Oegstgeest. In: Uitgelezen 2. Reacties op boeken. 's-Gravenhage 1975, p. 113-123. |
Ed Popelier, Jan Wolkers. Brugge etc. 1975. |
A.L. Oosthoek, Over Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers. Amsterdam 1976. |
Graa Boomsma, Schrijven en schilderen tegen de aftakeling in. In: Jan Campertprijzen 1982. 's-Gravenhage 1982, p. 19-32. Herdrukt in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers ii. 1969-1983. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage 1983, p. 174-182. |
Graa Boomsma, Jan Wolkers in de clinch met de literaire critici. In: Over Jan Wolkers ii. 1969-1983, p. 9-15. |
Kees Fens en G.F.H. Raat, De reputaties van Mulisch, Reve, Hermans en Wolkers. In: Tom van Deel e.a. (red.), Het literaire klimaat 1970-1985, Amsterdam 1986, p. 67-88. |
Jan Wolkers, Mijn stem brandt in mij. Honderd jaar Mei van Herman Gorter. In: nrc Handelsblad, 19-5-1989. |
lexicon van literaire werken 5
februari 1990
|
|