| |
| |
| |
Jan Wolkers
Kort Amerikaans
door Nora van Laar
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Kort Amerikaans van Jan Wolkers (*1925 te Oegstgeest) kwam in oktober 1962 uit bij uitgeverij Meulenhoff. In het augustusnummer 1961 van Maatstaf waren toen al de eerste drie hoofdstukken verschenen, toen nog onder de titel ‘Het Teken aan de Wand’.
In een interview met Jan Brokken uit 1977 vertelt Wolkers over uitgever Bloemena van Meulenhoff: ‘In het manuscript van Kort Amerikaans had Bloemena bij alle kutten en pikken streepjes gezet. Dat moesten vagina's en penissen worden. Ik vond dat zulke verdomde vieze woorden dat ik zei: goed, dan gaat het niet door. Er wordt geen woord veranderd. Toen heeft hij het hele manuscript geaccepteerd.’ De reactie van de uitgever past in een tijd waarin heel wat mensen zich ergerden aan het openlijke taalgebruik van Wolkers. Maar tegelijkertijd werd Serpentina's petticoat, de verhalenbundel waarmee de auteur in 1961 debuteerde, goed verkocht en Kort Amerikaans meteen een bestseller. De tweede druk van de roman zag nog in december 1962 het licht. Het bleek het begin van een gestage stroom herdrukken, met in 1994 de vijfenveertigste druk, de laatste keer dat het werk als zelfstandig boek werd uitgegeven. Daarna komt het alleen nog samen met ander werk van Wolkers op de markt; in 1983 was dat trouwens al gebeurd onder de titel Terug naar Jan Wolkers, een combinatie met Terug naar Oegstgeest en Een roos van vlees. Van deze editie zag in 1998 een tweede druk het licht. In 1984 verscheen Kort Amerikaans in de Grote Letter Bibliotheek en in 1992 als Bulkboek nr. 207. In 1985 kwam het boek bovendien in het Zweeds uit onder de titel Snaggad. In 2000 werd Kort Amerikaans opgenomen in Het vroege werk, dat Wolkers' werk tot en met De kus bevat. Maart 2004 kondigde tekenaar Dick Matena aan om van de roman, zoals hij eerder met De Avonden van Reve had gedaan, een stripversie te maken.
Al in 1968 vertelde Wolkers in de Arnhemse Courant dat hij Kort Amerikaans heel anders had willen schrijven: ‘“Kort Amerikaans” bijvoorbeeld zou ik nu heel anders maken. Ik heb me teveel op zijpaden begeven. Je moet alleen maar het stuk ijs boven water beschrijven. De berg eronder moet onzichtbaar blij- | |
| |
ven.’ Daarbij trok hij zich ook de kritiek van Kees Fens aan, die hij als beroepslezer zeer waardeerde. Toen Guido Pieters in 1979 aan de verfilming begon, greep Wolkers zijn kans. Het scenario, dat nogal letterlijk het boek volgde, beviel hem niet en de schrijver legde De doodshoofdvlinder waaraan hij net werkte, opzij om zijn eerste roman om te werken. Wolkers schrapte, voegde toe, veranderde, met als resultaat een boek waarvan alleen de essentie overbleef; verder bleef er weinig hetzelfde. Vanaf de veertigste druk wordt alleen deze herziene versie nog uitgegeven.
Bij het herschrijven pakte Wolkers om te beginnen de stijl aan. Lange, ingewikkelde zinnen werden gebroken, het soms wat gedragen woordgebruik verdween en al te literaire beelden sneuvelden, waarmee de latere, bondige Wolkers-stijl zijn intrede deed. Verhaallijnen zoals die aanvankelijk waren uitgezet, werden beter uitgewerkt en motieven ten volle uitgebuit. Zo wordt bijvoorbeeld de razzia uit het begin van het boek, waarbij een man in het been wordt geschoten, door herhaling een sterk bindend element en krijgt het Germaanse symbool van het waterpaard op de postzegels die hoofdpersonage Eric van Poelgeest gebruikt, overduidelijk de rol van aanzegger van de dood. Een ander voorbeeld van de wijzigingen is de scène waarin Eric sterft: wordt hij oorspronkelijk recht in het gezicht geschoten, later is er alleen sprake van een man die op hem schiet.
Maar de meest opvallende verandering is waarschijnlijk de toevoeging van twee hoofdstukken: van negentien gaat het aantal naar eenentwintig. Het hoofdstuk waarin het joodse onderduikstertje Elly bij Eric intrekt en diens geliefde tors kapotgooit, is gesplitst, en ervóór is een geheel nieuw hoofdstuk toegevoegd. In dit nieuwe hoofdstuk 18, waarin Eric zijn laatste wandeling door zijn woonplaats Leiden maakt, komen alle verhaallijnen bij elkaar. Het vormt zo de passende opmaat naar Erics dood.
In tegenstelling tot de eerste uitgaven kreeg de roman vanaf de veertigste druk bovendien een motto mee, afkomstig uit The Long Goodbye van Raymond Chandler: ‘There is no trap so deadly as the trap you set for yourself’. Het citaat past bij Eric, die door zijn vertekend beeld van de wereld om hem heen zijn eigen graf graaft. Verder werd er een opdracht aan toegevoegd: ‘Voor Karina & Rosita’.
De vernieuwde tekst kreeg ook een ander omslag, wel weer ontworpen door Wolkers' vriend en zwager Jan Vermeulen, nu samen met Marlous Bervoets. Het eerste en het nieuwe ontwerp lijken sterk op elkaar. Beide keren worden op de voorkant auteursnaam en titel in respectievelijk rode en blauwe letters
| |
| |
op een witte ondergrond afgedrukt, alleen bij de eerste drukken met zwart omlijnd. Opvallend verschil is vooral in de plaatsing van de woorden te vinden. Stonden auteursnaam en titel aanvankelijk onder elkaar, later zijn zij in een vierkant langs de boven-, onder-, en zijkanten van de kaft geplaatst. Op de rug verandert het wit van de letters van de naam van Jan Wolkers in rood; de blauwe letters van de titel blijven hetzelfde.
Bovenstaande suggereert dat Jan Vermeulen alle omslagen voor de roman heeft ontworpen, maar tussendoor is er ook nog een editie geweest met op de voorkant een afbeelding van de hand van Pim van Boxsel, illustrator van onder meer W.E. Johns' Biggles-boeken. De stijl is die van de pulproman en wekt de indruk met een boek vol spanning en sensatie van doen te hebben. In zijn essay ‘De huid van het geheugen’ zegt Wolkers hierover: ‘Een keer hebben we als een soort grap, bij de tweeëntwintigste druk van Kort Amerikaans, een James Avatiachtig omslag door Pim van Boxel [sic!] laten maken van het dramatische hoogtepunt van de roman, als de heldin de Griekse torso waar de held van het verhaal de liefde mee bedrijft voor zijn ogen aan scherven gooit. Prompt kreeg ik kwaaie brieven waarin men zich afvroeg wie de engerd op het omslag wel mocht wezen [...] en dat het voetstuk van het opgepompte torsje een vrijage schier onmogelijk maakte op straffe van castratie.’
| |
Inhoud
Leiden, de nazomer van 1944. Eric van Poelgeest is met zijn vriend Peter op weg naar de teken- en schilderacademie Ars Aemula Naturae om zich in te laten schrijven voor lessen. Onderweg ontsnapt hij aan een razzia, waarbij Peter wél wordt opgepakt. Op de academie ontmoet Eric Van Grouw, de kunstschilder die er de leiding heeft. Openhartig vertelt hij de man dat hij in oktober negentien wordt en op een zolderkamertje ondergedoken zit voor de arbeidsdienst. Eric mag 's middags en 's avonds komen schilderen.
De volgende morgen werkt Eric, als altijd, op het lampenkappenatelier van Paul d'Ailleurs. Elly, het joodse meisje dat bij d'Ailleurs zit ondergedoken, werkt er ook. Wanneer hun baas even weg is, haalt Eric haar aan. Later die dag vertrekt hij naar de academie. Daar ziet hij op het leerlingenatelier aan de binnenplaats van het gebouw een stilleven van een viool, een schedel en een blauwglazen fles, die een schaduw op de slaap van de doodskop veroorzaakt. Maar de schaduw is niet blauw,
| |
| |
maar bruinpaars, zoals het litteken op de zijkant van Erics hoofd. ‘“Ik verkeer in gevaar,” dacht Eric.’ (p. 23) Eric gaat op onderzoek uit en ontdekt in de gangkast een trap die naar zolder leidt. Hoewel hij nieuwsgierig is naar de hut die erop gebouwd is, betreedt hij de zolder niet. Met de tors van een Griekse Venus, die in de kast staat, vrijt hij. ‘Ik hoef niet langer alleen te zijn, dacht hij. Eindelijk heb ik een vrouw gevonden voor wie ik niet bang hoef te zijn dat ze die vlek op mijn kop ziet. Die me niet zal verlaten. Voordat we elkaar gezien hadden hebben ze al geprobeerd het te verpesten tussen ons. Maar ze trekt zich niets aan van die schaduw die over mijn smoel valt.’ (p. 27) Terug op het atelier ontmoet hij Van Grouw, die deze keer het officiersuniform van de WA draagt. Doodsbang bedenkt Eric dat hij wel erg vlot over zijn situatie heeft verteld, maar het loopt met een sisser af.
Later die dag ontmoet Eric zijn moeder, die hem met de tram uit Oegstgeest eten brengt. Nadat hij thuis gegeten heeft, haalt hij zijn vriendinnetje Ans van haar werk bij boekhandel Van Klaver. Nu hij een eigen kamer heeft, moet het maar eens van een echte vrijpartij komen, vindt hij. In de winkel vertelt Ans over een vreemde klant die om prenten vroeg van het corpus van de mens. Eric beweert dat het om meneer Rozier gaat, vroegere diaken van de kerk van zijn ouders, ook wel de ‘koelikker’ (p. 45) genoemd vanwege zijn pogingen tot gemeenschap met een koe. Ans laat zich overhalen haar vriends kamertje te bewonderen, waar Eric haar hardhandig ontmaagdt.
De volgende dag ontmoet Eric zijn enige medeleerling op de academie, maker van het stilleven, die zich voorstelt als De Spin. Deze nodigt Eric meteen uit voor een bezoek. Maar eerst moet Eric zijn eten ophalen. Zijn moeder vertelt hem dat Erics oudere broer, Frans, ernstig ziek is. Terug bij De Spin ontdekt Eric een NSB-speldje op diens revers. Bij hem thuis verklaart De Spin zijn wereldbeeld, waarbij de kleuren en niet de zwaartekracht de dingen op hun plaats houden. Na het bezoek haalt Eric Ans af. Die mag van de pastoor niet meer met hem omgaan. Toch laat ze zich weer meetronen naar het zolderkamertje, waar Eric haar opnieuw tot seks dwingt. Het meisje haalt de waarschuwing van haar moeder tegen Eric aan, maar Eric zegt dat het litteken oorzaak is: ‘“Niemand heeft je voor me gewaarschuwd. Het is hierom, hierom,” schreeuwde hij met overslaande stem terwijl hij het haar voor het litteken vandaan trok.’ (p. 92) 's Avonds komt Eric meneer Rozier tegen, die hij beschuldigt van het verbreken van zijn verloving. Wanneer deze op zijn fiets weet te ontsnappen, denkt Eric: ‘De mens is een zielig geval. Als er alleen dieren bestonden zou je in God kunnen geloven. De mens verpest alles.’ (p. 95)
| |
| |
Op het lampenatelier vertelt Eric dat zijn broer bij verzetswerk is gearresteerd, waarbij die in zijn been is geschoten. Na zijn vertrek ziet Eric door het sleutelgat dat Elly bij hun patroon op schoot zit. Hij besluit haar nooit meer aan te raken, ook al had ze hem een keer uitgenodigd de nacht bij haar door te brengen. Ze is een hoer, die zich door iedereen laat pakken, zelfs door iemand met een litteken in zijn gezicht! Op de schilderacademie vrijt hij opnieuw met de tors. Later die dag vertelt zijn moeder dat Frans in het ziekenhuis is opgenomen met difterie die hij opgelopen heeft in het gezin waar hij na een overval op een distributiekantoor was ondergedoken. Omdat Eric De Spin voorspellende gaven toedicht, besluit hij deze te vragen naar het lot van zijn broer. Een medisch woordenboek brengt uitsluitsel: Frans is niet meer te redden.
De volgende dag, 8 september 1944, bezoekt Eric Frans. Vanwege besmettingsgevaar moet hij buiten voor het raam blijven staan. Vanaf die plaats is hij getuige van de dood van zijn broer. Op de terugweg ziet hij in de verte zijn ouders aankomen. Hij beseft dat ze nog niet weten dat Frans gestorven is. Later op de dag bezoekt Eric hen. Maar nadat hij de begrafenisondernemer die de familie te veel wil rekenen, beledigt, verlaat hij het huis. Hij gaat die nacht naar Elly, aan wie hij vertelt dat Frans dood is. Dat is voor haar een verrassing omdat ze niet beter weet dan dat Frans in het been is geschoten. Wanneer Eric de volgende morgen zijn vertrek wil dekken met de geluiden van een doorgetrokken toilet, treft hij d'Ailleurs op de wc aan. Eric geeft hem een briefje waarin hij geschreven heeft voorlopig niet meer te komen vanwege de dood van zijn broer. De volgende dag bezoekt de familie de rouwkapel waar Frans ligt opgebaard. Op weg naar de academie komt Eric opnieuw meneer Rozier tegen, die hij deze keer de dood van zijn broer verwijt.
Nu de oorlog voor Van Grouw een negatieve wending neemt, pakt deze zijn spullen. Eric mag zolang op de academie passen. Hij zal voor Van Grouw een brief bij De Spin bezorgen, maar als hij in diens huis komt, blijkt die zich opgehangen te hebben. Drie weken later gaat Eric weer naar d'Ailleurs. Hij zegt definitief op en nodigt Elly bij hem uit.
Voortaan verblijft Eric op de academie. Het enige wat hij doet, is schilderen. Hij weet hoe de juiste kleur van zijn litteken te maken, maar: ‘De dag dat ik dat op mijn palet meng en gewoon op mijn kop smeer, zoals een roodbruine vlek op een peer, is het over. Dan heeft de schilderkunst het gewonnen van de angst [...].’ (p. 174-5) Om te vermijden dat zijn vader hem komt zoeken, schrijft hij zijn ouders een brief, waarin hij vertelt naar het bevrijde zuiden te gaan. Op weg naar het postkan- | |
| |
toor om de brief te posten, doet hij alle hem vertrouwde plekken aan, maar bijna alles is gesloten. ‘Het leven is overal uit, dacht hij.’ (p. 177) De tocht eindigt bij het graf van Frans.
Dan verschijnt onverwacht Elly. Ze schrikt van de bende in het atelier en van Eric die zich verwaarloost. Ze nemen hun intrek in de hut op zolder. Maar als Elly omhoogklimt en Eric onder haar rokken kan kijken, denkt hij: ‘Het is daar roze en warm, [...]. Ik heb er erg naar verlangd, maar nu niet meer. Het heeft te lang geduurd. Ik ben zo lang alleen geweest. Ze kakelt zo. Ik kan er misschien niet meer aan wennen om met een levende vrouw om te gaan.’ (p. 185) Die nacht vertelt Eric met veel omwegen over het ontstaan van het litteken en wat het voor hem betekent. Elly snapt niet zo goed waarom haar vriend zo'n heisa maakt om zo'n klein plekje. Ze probeert hem te troosten en wil met hem naar bed, maar Eric verkrampt en van vrijen komt het niet meer. Als Elly slaapt, glipt hij naar beneden, waar hij zich bevredigt met de tors. Maar Elly betrapt hem: ‘Je bent een lafaard, je bent bang voor me omdat ik leef!’ en ‘Die vlek daar is niet zo erg! Maar jij hebt een vlek hier, in je kop! Daar ben je rot!’ (p. 192) Kwaad gooit ze de tors kapot, waarop Eric haar wurgt. Tevergeefs probeert hij de scherven te lijmen. Tot het donker wordt, bekijkt hij zijn laatste zelfportret, eindelijk met litteken erop. De nacht brengt hij in de hut door, waar hij gewekt wordt door feestelijke geluiden die bevrijdingsdag inluiden. Maar hij gaat de straat niet op, hij moet bij Elly's lijk blijven. ‘Ik kan de doden tellen, er is niemand meer over.’ (p. 195) Beneden op de binnenplaats verschijnen drie mannen in blauwe overalls en met groene helmen op. Eric pakt een antiek geweer, attribuut voor stillevens, en stoot met de loop het glas uit het raam. Een van de mannen schiet, terwijl Eric hem lachend aankijkt.
| |
Interpretatie
Thematiek
In Kort Amerikaans draait het om eenzaamheid en dood. Eenzaam is Eric van Poelgeest al van jongs af aan, gevolg van een litteken op de linkerslaap dat veroorzaakt werd door een lekkend kroepketeltje waarmee zijn ouders hem als baby van bronchitis probeerden af te helpen. Eric geeft zijn vader en moeder de schuld. Aan Elly vertelt hij: ‘Ze hebben me natuurlijk maar laten liggen zonder naar me te kijken.’ (p. 188) Niet dat hij dat zeker weet, ‘Maar voor dat kind van een paar maanden waren het zijn ouders die hem dat aangedaan hadden. Die hem er niet tegen hadden beschermd. Ik heb er het gevoel van overgehouden altijd in de steek gelaten te zullen worden.’
| |
| |
(p. 188) Op tienjarige leeftijd krijgt het litteken nog eens extra lading, wanneer een toevallige passant de jongen een voortijdig einde voorspelt: ‘Hij grijnsde naar me en keek naar dat litteken en zei, jij gaat gauw dood.’ (p. 188) Zo wordt het litteken een voorspellend teken van de dood, niet alleen van die van Eric zelf, maar ook van de mensen om hem heen. Iedereen met wie hij contact legt, sterft: Frans, De Spin en Elly. En uiteindelijk dus Eric zelf. Ook Peter, wiens lot onzeker is, past in dit rijtje.
| |
Titelverklaring
Door het litteken was Eric als kind een gemakkelijk mikpunt van pesterijen. Zijn broers, zusjes en vriendjes maakten hem uit voor ‘bruine cilinderolievlek’ (p. 42) en zijn vader merkte ooit op dat zijn zoon voor zijn leven ‘geschandaliseerd’ (p. 42) is. Uit zuinigheidsoverwegingen liet die bovendien Erics haardos flink kortwieken, voor Eric zo'n traumatische ervaring dat hij er later nog steeds kwaad om kan worden: ‘Kort Amerikaans model, godverdomme. Om een paar dubbeltjes uit te sparen. Je vraagt de kapper of hij het korter knipt dan de vorige keer, anders stuur ik je terug. Kort Amerikaans zeg je maar.’ (p. 42) Via deze opdracht dwong de oude Van Poelgeest zijn kind diens geschondenheid voortdurend te tonen.
| |
Personages
Maar Eric voelt zich niet alleen door zijn getekend gezicht buiten zijn omgeving geplaatst. Hoewel hij lang in de almacht van zijn vader heeft geloofd, begint hij zich als puber af te zetten en kan hij zich niet meer schikken in het gezin. Elly vertrouwt hij over zijn ouders toe: ‘“Mij hebben ze alles gezegd,” [...] “Jij gaat naar het gesticht, ik zal je morgen weg laten halen. Van de duivel ben je bezeten, jou wacht het eeuwige vuur.”’ (p. 57-8) Vooral het strenggereformeerde geloof waartoe zijn ouders behoren, leidt tot verzet. In de roman wordt deze levensovertuiging met name vertegenwoordigd door de vader, die zijn gezinsleden uitsluitend in religieuze algemeenheden kan toespreken en daarbij aan hun persoonlijke gevoelsleven voorbijgaat. Twijfel bij Eric aan het bestaan van God keert in de roman regelmatig terug.
| |
Motieven
Een en ander is er oorzaak van dat Eric geen contact meer zoekt met mensen, maar zich liever op dieren richt. Dat valt zijn vader al op, wanneer die constateert dat zijn zoon meer om padden en kikkers lijkt te geven dan om zijn eigen familie. Maar ook dood krijgen de dieren hun betekenis: ‘Schedels, platgereden padden, verdroogde vogels, de huid van een konijn die ik in de duinen gevonden had.’ (p. 189) Ze helpen Eric het gevaar te bezweren. Zijn ouders keken maar liever niet op zijn volgestouwde kamertje. ‘Ze begrepen niet waarom ik die dingen om me heen verzamelde. Waarom ik geen vriendjes had en alleen met dieren omging. Een dier let niet op je, dat kijkt alleen naar de uitdrukking van je gezicht.’ (p. 189) Dit in
| |
| |
tegenstelling tot de mensen, aan wie volgens Eric het litteken meteen opvalt. Dat hij maar niet kan accepteren gehavend te zijn, tonen ook zijn zelfportretten. Pas op het laatste zelfportret brengt hij het litteken aan en als de man op de binnenplaats zijn geweer op hem richt, wendt hij het hoofd niet meer af. Hij heeft zijn kwetsuur dan toch geaccepteerd.
| |
Personages
Erics geïsoleerde positie maakt hem zeer geschikt voor onderduiker. Aanvankelijk betekent zijn werkelijke onderduiken voor de arbeidsdienst nog een bevrijding van het ouderlijk milieu: hij wil schilderen, vrijen, genieten en het leven niet langer zien als opstap tot het hiernamaals. Maar hij heeft geen basis en, hoe hij ook probeert, het lukt hem niet zijn afzondering op te heffen. Hij zoekt lotgenoten als de zonderling De Spin, die met een zwijgende moeder in een verduisterd huis woont, en wordt extreem achterdochtig. Alles wat er gebeurt, betrekt hij op zichzelf. Tekenend is de scène waarin Eric geconfronteerd wordt met de bruinpaarse schaduw op de schedel op het stilleven van De Spin. De maker laat niets los over de reden van de kleurkeuze, toch gemaakt voordat hij zijn nieuwe medeleerling leerde kennen, en wordt daarmee voor Eric een dankbaar onderwerp van diens verbeeldingskracht. De Spin moet volgens hem voorspellende gaven hebben. ‘Hij weet alles, dacht Eric. Hij weet alleen niet dat ik dat weet.’ (p. 68)
| |
Thematiek
Ook Erics vriendinnetjes kunnen zijn isolement niet doorbreken. Seks brengt hem niet tot leven, maar blijft verbonden met de dood. De Spin verwoordt dat het best: ‘Aan alle ziekten is iets te doen, behalve aan de dood. Daar loopt niemand mee naar de dokter. In iedere zaadcel zit een klein skelet dat je bij een vrouw naar binnen propt. Dat groeit, en als het geboren wordt is de moeder nog blij ook. Ze hebben niet door dat ze met een doodgeboren kind zitten,’ zei hij [...].’ (p. 114) En ook Eric kent zo'n gedachte wanneer hij na Frans' dood de nacht met Elly doorbrengt. ‘Ik lig op een skelet verpakt in vlees, dacht hij.’ (p. 142)
| |
Vertelsituatie
Kees Fens noemt de manier waarop Eric de wereld om hem heen interpreteert ‘fantaserend denken’. Daarbij ervaart het personage niet alleen de omstandigheid of situatie als zodanig, maar voegt hij er direct een interpretatie aan toe. Dit wordt bevorderd doordat, ondanks het gebruik van de personale vertelsituatie, de hele roman het perspectief bij Eric ligt. De lezer van Kort Amerikaans leert hierdoor alleen Erics visie op de gebeurtenissen kennen. Als gevolg van het ‘fantaserend denken’ ervaart Eric zijn omgeving voortdurend als zeer bedreigend en moet hij zich steeds weer verdedigen. Fantasie blijkt een prima wapen. Maar ook agressie, waarbij meneer Rozier en Ans zich gewillige slachtoffers tonen. Op Rozier kan Eric zijn verdriet
| |
| |
botvieren; met Ans probeert hij iets op te bouwen met als enig resultaat dat hij zich bij haar volslagen onmogelijk maakt.
| |
Personages
Tegenover Ans staat de toegankelijke Elly, die beter bij Eric had gepast, ware het niet dat die steeds verder wegzakt in zijn eenzaamheid en uiteindelijk geen contact meer kan leggen. Beide meisjes vormen niet alleen qua karakter elkaars tegenpool, maar ook wat lichaam betreft. Is Ans zacht en papperig, Elly is stevig. Zoals de gipsen tors, die eigenlijk de ideale vrouw voor Eric is. Net als hij is ze geschonden en door het gemis van een hoofd kan ze zijn litteken niet zien. Samen vormen ze voor de spiegel een eenheid, wanneer Eric achter het beeld gaat staan en met zijn hoofd en armen haar lichaam aanvult. Alleen met haar kan Eric dan ook seks hebben, een daad die uiteindelijk de inleiding vormt tot zijn dood.
| |
Context
Kort Amerikaans toont een voor de jaren zestig nogal onorthodox beeld van de Tweede Wereldoorlog. De scherpe scheiding die men over het algemeen tussen goed en fout maakte, is in de roman niet aanwezig; Wolkers' figuren storen zich er zelfs geen van allen aan. D'Ailleurs heult met de Duitsers terwijl hij tegelijkertijd een joodse onderduikster onderdak verleent; WA-lid Van Grouw verraadt zijn ondergedoken leerling niet. En ook Eric zelf gaat zonder aarzeling met zijn baas, zijn leermeester en het NSB-lid De Spin om.
Qua plaats binnen Wolkers' oeuvre is Kort Amerikaans een typisch voorbeeld van Wolkers' vroege werk. Wat het doodsthema betreft, sluit de roman aan bij de verhalen uit Serpentina's petticoat. Alleen het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ kent het onderwerp niet, maar daarin is de geïsoleerde positie waarin de hoofdpersoon zich vrijwillig manoeuvreert door zich blind te houden, weer vergelijkbaar met Erics houding. Ook de haat ten opzichte van de ouderlijke omgeving is in dit verhaal aanwezig.
Al deze onderwerpen zijn ook weer te vinden in Wolkers' volgende verhalenbundel, Gesponnen suiker (1963). Veel ervan baseert de schrijver op zijn persoonlijk leven. In Kort Amerikaans zijn dat onder andere Eric met zijn litteken en onderduik voor de arbeidsdienst, het zolderkamertje op de Leidse Mare, de voor de hoofdfiguur zo geliefde tors, de docent op de schilderacademie die lid is van de WA en medeleerling De Spin met diens toepasselijke stilleven. Natuurlijk mag hier de jonggestorven broer niet ontbreken. De stof blijft Wolkers lang boeien; telkens weer presenteert hij die in een andere setting. De
| |
| |
ervaren Wolkerslezer zal hierdoor een en ander uit Kort Amerikaans in de latere romans Terug naar Oegstgeest (1965) en vooral De walgvogel (1974) herkennen. In het laatste geval is de overleden broer vervangen door Piet Ranzijn, de bewonderde vriend.
Binnen het kader van de Nederlandse letterkunde wijzen een aantal critici op de overeenkomsten tussen Kort Amerikaans en De donkere kamer van Damocles (1958) van W.F. Hermans. De door zijn aangetaste slaap getekende Eric is te vergelijken met Osewoudt, die door baardeloosheid buiten de samenleving staat. Beiden proberen zich tevergeefs te handhaven en beiden lokken hun dood uit. Maar Wolkers zegt hierover tegen Bibeb: ‘Ik ben in “Kort Amerikaans” m'n eigen psychiater geweest. Laat ze zeggen dat ik beïnvloed ben door Hermans' “De donkere kamer van Damocles”, voor mij is wat ik geschreven heb mijn realiteit.’
Wolkers' opmerking wil niet zeggen dat Kort Amerikaans als een eenling in de letterkunde staat. Zo is er niet alleen een lijn naar Hermans' werk door te trekken, maar ook naar bijvoorbeeld De Avonden (1947) van Gerard Reve. In deze roman wordt het leven van hoofdpersonage Frits van Egters net als bij Eric van Poelgeest bepaald door eenzaamheid, nog eens benadrukt door de overeenkomstige keuze voor de personale vertelsituatie waarbij het point of view geheel bij de hoofdfiguur ligt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Over het algemeen wordt Kort Amerikaans in 1962-'63 goed door de pers ontvangen. In De Tijd ziet Kees Fens twee hoogtepunten: de ontmoeting met De Spin en vooral de hoofdstukken rond het sterven van Frans. ‘In deze bladzijden treft ook bijzonder Wolkers' groot stilistisch vermogen: zijn taalgebruik is van een grote directheid en doeltreffendheid en van een zekere ongegeneerdheid zelfs. Erics wil tot genadeloze beleving heeft een genadeloos taalgebruik tot gevolg. Er wordt niet literair verdoezeld, maar onmiddellijk uitgesproken.’ Maar als minpunt geeft de recensent aan dat de oorlogsachtergrond te weinig op het thema van het boek wordt betrokken, waardoor genoemde hoogtepunten los van dit decor komen te staan. Gevolg is dat de roman een wat verbrokkelde indruk maakt.
Fens keurde het boek uitsluitend op zijn literaire waarde, maar in 1979 vertelt hij in een vraaggesprek met Theun de Winter dat de hoofdredactie van de katholieke De Tijd moeite met zijn positieve oordeel had. Toen een van de redactieleden Kort Amerikaans ook had gelezen, moest de criticus komen
| |
| |
verklaren dat het hier niet om een onzedelijk boek ging. Zo'n moreel oordeel is overigens bij de meeste recensenten uit de andere kranten ook niet aanwezig. Ook niet bij J.B.H. van Trouw, het christelijk dagblad waarin in nog hetzelfde jaar J. van Doorne Wolkers naar aanleiding van zijn verhalenbundels van ‘vieze praatjes’ beticht en hem bovendien verwijt van de orthodoxe levensstijl een karikatuur te maken. Nee, hun mening is als die van Fens: positief, maar met kritiek op bijvoorbeeld niet goed uitgewerkte verhaallijnen of figuren. Slechts een enkele keer wordt Kort Amerikaans vanuit de zedelijke hoek afgekeurd, zoals drs. Jan van Sleeuwen doet in Koerier; na een gunstig oordeel over Wolkers' schrijftalent, zegt hij: ‘Evenwel door een opstapeling van erotische smakeloosheden doet hij aan zijn roman afbreuk, omdat zij in de totaliteit niet als noodzakelijk worden ervaren althans niet in deze detaillering.’
En dan is er nog die geschetste oorlogssituatie waarbij verzet en collaboratie hand in hand gaan. Vooral recensent van het Rotterdams Nieuwsblad W. Wagener, die overigens wél Wolkers' aanleg als auteur erkent, heeft het er moeilijk mee. Hij acht de schrijver te jong om de werkelijkheid van de oorlog voldoende gekend te hebben. Daarnaast kan hij zich weinig voorstellen bij Eric, die naar zijn mening een wel erg hoge potentie heeft voor de hongerwinter, of bij diens frustraties wat betreft zijn litteken. De criticus beseft wel dat er, ook in oorlogstijd, altijd uitzonderingen op de regel zijn, ‘Maar Wolkers heeft toch wel een heel eigen voorstelling van zaken gecreëerd, en alleen om er een literaire schietbaan van te maken.’
Bij de recensies in 1979 op de herschreven versie van Kort Amerikaans zijn de tijden duidelijk veranderd. De critici speuren nu vooral naar de verschillen tussen oorspronkelijke en herschreven tekst en komen gezamenlijk tot de conclusie dat die enorm zijn. In alle gevallen valt hun oordeel in het voordeel uit van de veertigste druk.
Die zit beter in elkaar, de figuren winnen aan geloofwaardigheid. Dat de taal nog scabreuzer is geworden, en ook religie nog sterker wordt aangepakt, is geen enkele reden meer tot opwinding.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jan Wolkers, Kort Amerikaans, veertigste herziene druk, Amsterdam 1979.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Fons Sarneel, Wolkers tussen geloof en ongeloof. In: Roeping, nr. 6, 1962, jrg. 38, p. 295-298. |
Kees Fens, Het litteken van de dood. ‘Kort Amerikaans’, roman van Jan Wolkers. In: De Tijd, 3-11-1962. (ook in: Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur, Amsterdam 1964, p. 158-162. En in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 34-37) |
Hans Warren, Een romandebuut van de beeldhouwer Wolkers. Eerlijke stem in werk van oorlogsgeneratie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-11-1962. |
Drs. Jan van Sleeuwen, Wolkers, Jan, ‘Kort Amerikaans’. In: Koerier, 7-11-1962. |
H.J., Verschil in persoonlijkheid. In: Eindhovens Dagblad, 24-11-1962. |
C. Ouboter, Roman over niemandsland. In: NRC, 29-11-1962. |
D. Hillenius, Jan Wolkers: tussen Calvijn en Renoir. In: Vrij Nederland, 1-12-1962. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 17-19) |
M.L. Nijdam, Echte en onechte boosheid. In: De Linie, 8-12-1962. |
Kees Fens, De koolmees en het aardmannetje. In: Merlyn, nr. 4, 1962/3, jrg. 1, p. 1-18. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 20-33) |
H.J.B., Jan Wolkers: calvinist a contre coeur. In: Trouw, 5-1-1963. |
Rein Bloem, Oud of nieuw n.a.v. twee romandebuten. In: Nieuwe Stem, nr. 4, 1963, p. 242-246. |
Max Nord, Kwetsuur als kwetsbaarheid. In: Het Parool, 6-4-1963. |
Pierre H. Dubois, Schrijverschap en schandaal. In: Het Vaderland, 11-5-1963. |
W. Wagener, Jan Wolkers: sterk talent dat zich nog consolideren moet: de roman ‘Kort Amerikaans’ belooft al veel. In: Rotterdams Nieuwsblad, 25-5-1963. |
M. Verdaasdonk, Jan Wolkers, het volstrekte isolement. In: Tirade, mei 1963, jrg. 7, p. 356-359. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage, 1983, p. 40-43) |
Henk Suèr, Jan Wolkers: ‘Ik zou graag onzichtbaar zijn om met de mensen mee te lopen.’ In: De Tijd/Maasbode, 19-6-1963. |
Bibeb, ‘Gieren zijn het. Ze pikken je lever uit.’ In: Vrij Nederland, 6-7-1963. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage, 1983, p. 54-62) |
Anton Ent, Literaire stokpaardjes. In: De vacature, 15-8-1963. |
Anne Wadman, Romans en verhalen van Jan Wolkers. Jan Wolkers, wat nu?. In: Leeuwarder Courant, 24-8-1963. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 44-48) |
N.N., ‘Wat realistisch is, is nog niet ronduit vies’. In: Het Binnenhof, 20-9-1963. |
| |
| |
Teun v.d. Berg, Jan Wolkers rekent onbarmhartig met zijn jeugd af. In: Het Vrije Volk, 30-11-1963. |
H.A.V., Moeten we onze kinderen de boeken van Wolkers in handen geven? In: Hervormd Nederland, 13-3-1965. |
H.U. Jessurun d'Oliveira. Interview met Jan Wolkers. In: Merlyn, nr. 4, mei 1964, vol. 2, p. 29-51. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 78-93) |
Hella Haasse. Ogen om te zien. Over het werk van Jan Wolkers. In: Hella S. Haasse, Leestekens. Amsterdam 1965, p. 80-87. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 49-53) |
N.N., ‘In Leiden is geen cultuur’. In: Het Vrije Volk, 25-11-1967. |
Kees Fens, Jan Wolkers: slachtoffers van de verbeelding. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen, Literair Lustrum I. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966, Amsterdam 1967, p. 273-287. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers I. 1961-1968. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 138-147) |
N.N., Jan Wolkers: ‘Mensen begrijpen de humor van mijn boeken niet.’ In: Arnhemse Courant, 7-12-1968. |
Wiel Kusters, De torso van de eenzaamheid. ‘Kort Amerikaans’ herlezen. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, nr. 8, oktober 1976, jrg. 29. |
Jan Brokken, De wraak van Jan Wolkers. In: Haagse Post, 3-12-1977. |
Hans van Straten, Meisjes gezocht voor nieuwe film ‘Kort Amerikaans’. In: Utrechts Nieuwsblad, 24-1-1979. |
N.N., Filmopnamen starten in maart onder regie van Guido Pieters: Wolkers herschrijft Kort Amerikaans. In: Haarlems Dagblad, 26-1-1979. |
N.N., Leiden in de ban van ‘Kort Amerikaans’. In: Leidsch Dagblad, 3-2-1979. |
Peter Viering, Verfilming ‘Kort Amerikaans’ laat oorlogsjaren herleven. In: Het Binnenhof, 7-2-1979. |
N.N., Film ‘Kort Amerikaans’ laat hongerwinter zien. In: Rotterdams Nieuwsblad, 8-3-1979. |
N.N., Crew Guido Pieters maakt lange dagen met ‘Kort Amerikaans’. In: Het Binnenhof, 6-4-1979. |
Theun de Winter, Het oorlogsverleden van Jan Wolkers. In: Haagse Post, 6-10-1979. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers II. 1969-1983. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 117-129) |
Piet Ruivenkamp, ‘Kort Amerikaans’ keurig, maar zonder geladenheid naverteld. In: Haagsche Courant, 10-10-1979. |
Dick Ouwendijk, Onvermogen markeert zwakheden in Wolkers' boek. In: De Nieuwe Linie, 17-10-1979. |
Harry Hosman, Kijken op de set van Kort Amerikaans: ‘Nog vijf dagen filmen, dan gaan we weer terug in de ww.’ In: De Tijd, 19-10-1979. |
August-Hans den Boef, Kort Amerikaans ander boek. In: de Volkskrant, 13-11-1979. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan
|
| |
| |
Wolkers II. 1969-1983. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage 1983, p. 115-116) |
Hans van Straaten, Jan Wolkers schrijft over dood van vaderfiguur. In: Haarlems Dagblad, 17-11-1979. |
Graa Boomsma, Twee nieuwe romans van Jan Wolkers. In: De Waarheid, 27-11-1979. (ook in: Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers II. 1969-1983. Beschouwingen en interviews, 's-Gravenhage, 1983, p. 108-110) |
Leo de Haes, Kort Amerikaans revisited. In: De Nieuwe, 25-1-1980. |
Hella S. Haasse, Een netwerk van beelden. In: Bzzlletin, nr. 119, oktober 1984, jrg. 13, p. 2-11. |
Agnes van Emelen, Scheppen tegen de dood op. De held in Jan wolkers' romans uit de jaren zestig. In: Bzzlletin, nr. 119, oktober 1984, jrg. 13, p. 12-18 en p. 59. |
Dirk Kroon, De dood in het (vroege) werk van Jan Wolkers. In: Bzzlletin, nr. 119, oktober 1984, jrg. 13, p. 20-26. |
Marijke Hilhorst en Rob van Scheers, Kijken voor je boekenlijst. De verfilmde romans van Jan Wolkers. In: Elsevier, 20-10-1990. |
Arnold Heumakers, Het literaire oeuvre van Jan Wolkers. Een puzzel van woede stroomt de helling af. In: NRC Handelsblad, 20-10-2000. |
lexicon van literaire werken 63
augustus 2004
|
|