| |
| |
| |
Jan Wolkers
De junival
door Koen Vermeiren
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Op de omslagfoto van de roman De junival (De Bezige Bij, Amsterdam 1982) staat Jan Wolkers (*1925 te Oegstgeest) glimlachend met een kat in zijn armen afgebeeld. Zo te zien is dit hetzelfde dier als waarmee hij poseert voor de foto die op de achterflap van Werkkleding (1971) prijkt. Ook op p. 253 van dat boek is hij in het gezelschap van twee katten, waarvan er één luistert naar de naam Voske. Over die (toen dertienjarige) poes vertelde hij in een interview in NRC van 20-3-1971, dat later eveneens in Werkkleding werd afgedrukt, onder meer hoe hij eraan was geraakt: hij had ze op een regenachtige dag gekocht in een dierenwinkel, waarna hij met het beestje onder zijn jas naar huis was gefietst. Precies zo staat het ook in De junival (p. 66-67) beschreven.
In het NRC-gesprek maakt Wolkers nog melding van een anekdote: toen Voske klein was, zong hijzelf vaak een bepaald liedje in haar aanwezigheid. Tien jaar later zong hij het toevallig opnieuw en de kat gaf duidelijk tekenen van herkenning. Een gelijksoortige gebeurtenis doet zich in De junival voor (p. 23-24). Alleen is de tijd tussen de liedjes nu tot vijftien jaar opgelopen. Op de vraag wat hij zal doen wanneer Voske sterft, antwoordde de auteur dat hij haar zou opzetten. In De junival gaat de kat op 21-jarige leeftijd dood. Ze wordt echter niet opgezet, wel gecremeerd.
De roman is niet alleen een gevoelig eerbetoon aan de overleden poes, maar ook aan de pas gestorven moeder. Het boek, opgedragen aan zoon Jeroen, bestaat uit dertig genummerde, korte hoofdstukjes, telt 115 bladzijden en bevat twee motto's. Het eerste, afkomstig uit Trouble is My Business van Raymond Chandler, heeft betrekking op Voske: ‘He dropped his hand with a final gesture, a farewell gesture. “Nobody saw her jump. But when she hit, it was like a big gun going off”.’ Het tweede verwijst naar de moederfiguur en komt uit The Vestal Lady on Brattle van Gregory Corso: ‘- Oh, sea, what fish is this / so tender and so sweet? / - Thy mother's feet - was its answer.’
In 1996 verscheen de tweede druk van De junival in een Be- | |
| |
zige Bij Omnibus, waarin ook herdrukken van Wolkers' romans De doodshoofdvlinder (1979), Brandende liefde (1981) en Gifsla (1983) zijn opgenomen.
| |
Inhoud
In De junival haalt René, de ikfiguur, herinneringen op aan twee gestorven wezens die ieder op hun eigen, onvervangbare manier zijn leven hebben beheerst: zijn poes Voske en zijn moeder. De kat had hij in een dierenwinkel gekocht, en het was ‘liefde op het eerste gezicht’. Eenentwintig jaar lang heeft ze hem gezelschap gehouden en gedurende die tijd was er tussen haar en René een heel speciale band ontstaan. Tijdens zijn schrijfwerk lag Voske op zijn bureau, vlak naast zijn typemachine, en wanneer hij op vakantie ging naar de Waddeneilanden nam hij haar telkens met zich mee.
De kat had ook een feilloos oor voor muziek. Vooral de orgelconcerten van Händel herkende ze meteen, net als het wijsje dat René voor haar floot toen ze nog klein was. Minnaressen van de ikfiguur die niet met Voske konden opschieten, werd onverbiddelijk de deur gewezen, en tijdens een voetbalwedstrijd op televisie lag ze gewoonlijk de hele tijd op de schoot van René mee te kijken en te luisteren naar de match.
Veel aandacht besteedt de verteller aan de langzame aftakeling van zijn huisdier. En wanneer Voske uitgeput door ouderdom sterft, kan hij het niet over zijn hart verkrijgen haar in de grond te stoppen. Daarom laat hij haar cremeren, waarna hij de as begraaft onder de vijgenboom waaronder ze graag lag te slapen.
Ook de dood van zijn moeder heeft René sterk aangegrepen, alhoewel hij om haar pas veel later kon huilen, wegens ‘futloze verslagenheid’ om het sterven van Voske, dat nog vers in zijn geheugen lag. Renés moeder moest, wegens gezondheidsproblemen, eigenlijk een streng dieet volgen, waaraan ze zich echter niet hield. Ook René vond dat zij maar beter van het leven kon genieten, en vaak bracht hij allerlei verboden lekkers voor haar mee. Vooral op sappige, zoete peren was ze dol.
Als kind kon René bij zijn moeder niets verkeerds doen, en met vertedering denkt hij terug aan die keren dat hij met haar op zaterdagavond met de tram naar een ijssalon in de stad mocht. Na haar dood begon René echter gruwelijke nachtmerries te krijgen, waarin zijn moeder aan het kruis hing of haar kist opnieuw werd opgegraven en geopend. Hij meent dat het komt omdat ‘als je moeder dood is er niemand meer is om je te
| |
| |
troosten. Dat ze door de dood een demon is geworden die zich tegen je keert.’ (p. 34)
| |
Interpretatie
Titel
De junival is een term uit de fruitteelt en verwijst naar de kleine appeltjes of peertjes die in de maand juni afvallen. Het is een vorm van natuurlijke selectie, waarbij de boom het teveel aan vruchten afstoot om de andere tot volle rijpheid te laten komen. In de roman verwijst de junival naar een anekdote uit het leven van de hoofdfiguur. Om zijn moeder te verrassen op haar vijfendertigste verjaardag had hij met stroken mos de woorden leve moeder onder de perenboom ‘geschreven’. Maar eerst had hij de kleine, steenrode peertjes die na de junival op de grond terecht waren gekomen, moeten verwijderen. Zijn verrassing draaide evenwel uit op een ontgoocheling, want vóór zijn moeder ze te zien kreeg, was alles weer door elkaar gehaald. René verdacht een kat ervan de woorden in mos te hebben vernietigd en bekogelde ze met kiezelstenen. Later bleek een merel de dader te zijn geweest.
Op het symbolische vlak verwijst de titel wellicht naar de samenhang tussen leven en dood. De peren die aan de boom blijven hangen, kunnen alleen groeien doordat andere werden afgestoten. Het is ook in de periode van de junival dat Renés moeder sterft, en terwijl hij achter de lijkauto aanrijdt, duikt er een lied van Elvis Presley in hem op, waarin onder meer de zin ‘only the strong survive’ voorkomt (p. 108).
Peren zijn ook de lievelingsvruchten van zijn moeder. Wanneer René haar bezocht, na de dood van zijn vader, bracht hij meestal peren voor haar mee, die hij dan zelf schilde. Wellicht daarom wordt hij zo getroffen door een portret van Manet, getiteld ‘Der Birnenschäler’, waarop een jongetje staat afgebeeld dat een peer schilt. De jongen kijkt evenwel naar iets of iemand buiten het portret, wat René doet denken aan de manier waarop hij naar zijn moeder moet hebben gekeken toen hij voor het eerst een peer voor haar mocht schillen. Peren en zijn moeder waren immers ‘onverbrekelijk met elkaar verbonden’ (p. 30).
Later, na haar dood, kan hij in een drankhandel geen weerstand bieden aan een karaf waarin een mollige peer ondergedompeld zit in eau-de-vie. ‘Als het peertje nog heel klein is doen ze de fles er voorzichtig omheen, en ik dacht meteen dat moet dan wel na de junival zijn anders zit je met zo'n verschrompeld dingetje in dat vruchtwater van vijfenveertig procent.’ (p. 112) Niet lang daarna kan hij de aanblik van de karaf
| |
| |
niet meer verdragen, doordat de inhoud ervan hem telkens weer aan zijn moeder herinnert. Peren worden ook in verband gebracht met Voske, de kat. Want na haar crematie wordt haar as in een peervormige pot gedaan.
| |
Thematiek
Het verval, de dood, het onverwerkte verleden en de tijd die alles onverbiddelijk aan stukken maalt, zijn thema's die ook veelvuldig in ander werk van Wolkers voorkomen. Meestal worden ze echter in evenwicht gehouden door een vitalistische drang die zich uit in intens beleefde seksualiteit of in een passionele kunstexpressie. Maar in De junival lijkt de dood aan de winnende hand. René heeft nachtmerries over zijn moeder die door de dood ‘een demon’ is geworden. Dan weer herkent hij in haar ‘de vrouw van smarten’ (p. 89), met name wanneer ze na haar plotselinge dood uit de kamer wordt weggebracht - iets wat in zijn verbeelding de vorm van een soort groteske kruisafneming aanneemt. De moederschoot wordt geassocieerd met de schoot der aarde (het graf), waardoor leven en dood als het ware met elkaar worden verbonden. ‘[...] wie mij ooit uit de schoot der aarde zal willen opwekken,’ waarschuwt René, ‘zij verdoemd tot in alle eeuwigheid.’ (p. 91)
Na de dood van zijn moeder komt René terecht in een ‘fundamentele eenzaamheid’, en voelt hij zich ‘voorgoed moederziel alleen’ (p. 60). Diezelfde emoties heeft hij trouwens ook na de dood van Voske, en het lijkt wel alsof de warmte uit zijn bestaan verdwenen is. Mèt zijn moeder is ook Renés jonggestorven broer opnieuw overleden, want zij droeg nog veel herinneringen aan hem met zich mee. En die zijn nu ‘allemaal verdwenen, voor eeuwig en altijd uitgewist’ (p. 70). Verdrietig denkt René terug aan gebeurtenissen die hij als kind met zijn moeder heeft beleefd, en hij beseft dat ook die zullen verdwijnen wanneer hij zelf sterft. Op dezelfde manier is er ook van hem al heel wat uitgewist na de dood van Voske, meent hij. De kat had hem immers meer dan twintig jaar van nabij geobserveerd: ‘Als ik als een film kon afdraaien wat er in die doos van dat perfecte roofdiereschedeltje over me lag opgeslagen, zou ik alles over mezelf weten. Zonder zinsbegoocheling of zelfbedrog.’ (p. 95) Alles en iedereen houdt vroeg of laat op te bestaan en zinkt weg in het moeras van de tijd, de vergetelheid.
De junival is dan ook een poging om, in de vorm van een boek, toch nog iets vast te houden van wat definitief voorbij is. René denkt met liefde en bewondering terug aan zijn moeder, en draagt deze gevoelens ook over op zijn kat. Moeder en Voske gaan zodoende een twee-eenheid vormen. In zijn verbeelding ziet hij zijn moeder immers als een poes en bezit ze ook veel van de kwaliteiten van Voske. Aan de andere kant herkent hij in zijn kat dan weer typische trekjes van zijn moeder. In die
| |
| |
zin is De junival een gevoelig huldebetoon aan beiden geworden.
| |
Opbouw
Die twee-eenheid komt ook tot uiting in de manier waarop het verhaal is opgebouwd. In korte alternerende hoofdstukjes komen respectievelijk de moeder en de kat aan bod, al lopen de verhaallijnen ook wel eens door elkaar. Hoofdstuk 15, precies op de helft van het boek dus, is een knooppunt waarin de dood van de moeder en die van de kat samenvloeien. Soms moet uit de context worden opgemaakt wie de ‘ze’ is waarover de verteller het heeft. Een zoveelste bewijs dat mens en dier bijna als elkaars gelijke worden beschouwd.
| |
Vertelsituatie
De roman is geschreven in de o.v.t. en vanuit het ikvertelstandpunt, wat de intensiteit van de opgeroepen emoties nog versterkt. René, de verteller, haalt herinneringen op aan zijn moeder en aan zijn kat, maar gaat hierbij allesbehalve chronologisch te werk. Soms gaat het om anekdotes die associaties opwekken met andere voorvallen, dan weer ontleedt de ikfiguur zijn eigen gemoedsleven. Meer dan eens vermeldt René dat hij noch van zijn poes noch van zijn moeder een foto op een zichtbare plaats in zijn huis heeft staan of hangen. De beelden zitten immers in zijn hoofd geprent en rijgen zich tot een fragmentarische film aaneen.
In zijn dromen of in momenten tussen waken en slapen neemt de moederfiguur echter vaak angstaanjagende vormen aan, die altijd samenhangen met verval en dood. In De junival is niet alleen een man aan het woord die in het reine probeert te komen met zijn verleden, maar ook met zichzelf, en die het moeilijk heeft om zich te verzoenen met het feit dat ooit aan alles en iedereen een einde komt. Het vertelstandpunt sluit hierbij aan en leidt tot een uiterste subjectivering van de thematiek.
| |
Stijl
De junival kan worden beschouwd als een soort grafschrift, vandaar de wat ingetogen en weemoedige stijl. De hoofdtoon van het boek is verdrietig, op het sentimentele af. De vitalistische uitbarstingen in beeldende volzinnen die zo karakteristiek zijn voor vroeger werk van Wolkers, zijn hier sterk getemperd. Wel blijft zijn voorliefde voor gedetailleerde beschrijvingen merkbaar, en hier en daar duikt er toch nog een passage op waarin de auteur zijn typerende plastische vertelkunst aanwendt. Zoiets geburt bijvoorbeeld in hoofdstuk 4, waarin de kinderen om de moeder heen zitten en taart eten: ‘De patrijspoortgrote slagroomtaart, die met oranjeroze perziken en glazig gele schijven ananas verzonken in de overdadig opgespoten slagroom denken deed aan een impressionistisch geschilderd rul sneeuwlandschap, was net aangesneden en verdeeld.’ Deze zin zou zo uit Wolkers' roman Turks fruit (1969) kunnen ko- | |
| |
men. Maar deze krachtige evocatie eindigt in mineur, want op de volgende bladzijde valt de moeder dood boven op haar bordje met slagroomtaart.
Ook in de nachtmerries van René maakt de auteur gebruik van zijn beeldend taalvermogen, dat af en toe surrealistische trekjes krijgt. Maar, zoals gezegd, de bezwerend-vitalistische stijl uit eerder werk, vaak bedoeld als weerwerk tegen aftakeling en dood, is in De junival flink afgezwakt. Wel maakt de schrijver veelvuldig gebruik van allerlei vergelijkingen, meestal bedoeld om de overeenkomst tussen zijn moeder en Voske in de verf te zetten. De manier waarop de poes wordt vermenselijkt en de liefdevolle bewondering voor de overleden moeder roepen niet zelden een geïdealiseerd portret op, en in sommige herinneringen lijkt de verteller te worden meegesleept door zijn eigen emoties.
| |
Poëtica
Wolkers is in eerste instantie een verteller. Beschouwingen over de zin van het (eigen) schrijverschap of expliciete verwijzingen naar een persoonlijke literatuuropvatting zijn in zijn werk zelden of nooit aan te treffen. In een interview met Fernand Auwera zei hij hierover dat de visie van een auteur, op wat dan ook, vooral in de roman zelf moet verwerkt worden.
Veel van Wolkers' werk, en dat geldt ook voor De junival, is een dubbelzinnige confrontatie met bepaalde aspecten van het eigen problematische verleden. Dubbelzinnig, omdat er in de verwerking ervan paradoxale motieven aanwezig zijn. Enerzijds is het schrijven over het voorgoed voorbije een middel om ermee af te rekenen, anderzijds is het een manier om dat verleden te koesteren en te bewaren in de vorm van een verhaal. In De junival kan René geen foto's van zijn moeder of van Voske om zich heen verdragen, want ‘de demonen zouden losbreken’. In gedachten is hij evenwel voortdurend met hen bezig, en vaak functioneert de aanblik van een of ander object als een zintuiglijke prikkel die een hele reeks van herinneringen in gang zet. De junival is een poging om vast te houden en los te laten tegelijkertijd, en in deze tegenstrijdige beweging schuilt nu precies de tragiek van Wolkers' werk.
| |
Context
De junival kan worden gesitueerd naast Terug naar Oegstgeest (1965) en De doodshoofdvlinder. De moederfiguur in De junival vertoont trouwens heel wat overeenkomsten met die in Terug naar Oegstgeest, waarin ze haar zoon als het ware in bescherming neemt tegen de toorn van de godvrezende vader. Alleen is de toon waarop hij over haar schrijft in De junival heel wat
| |
| |
milder geworden. Sterker nog: het is een liefdevol eerbetoon aan een vrouw die blijkbaar veel heeft opgeofferd voor het geluk van haar kinderen, en die daarom mateloos wordt geïdealiseerd.
Dit staat dan weer in schril contrast met De doodshoofdvlinder, die handelt over de dood van de vaderfiguur, een strenge en gevreesde patriarch die zijn kinderen met de bijbel als leidraad opvoedde. Het lijkt wel alsof de verteller pas na het overlijden van de vader echt van zijn moeder is kunnen gaan houden, en in die zin tekent er zich in de drie genoemde romans dan ook een duidelijke - positieve - evolutie af.
Dieren hebben in het werk van Wolkers altijd al een vooraanstaande rol gespeeld en symboliseren vaak een bepaald gevoel of een karaktertrek van een personage. Wat Voske betreft, hierover zei Wolkers in het eerder aangehaalde interview in NRC dat hij voor het eerst over haar geschreven had in Turks fruit. Wolkers zou ‘het liefst buiten wonen als een soort Noach op de ark met allemaal dieren’. Maar een poes is en blijft toch zijn lievelingsdier.
Wegens zijn realistische en onverbloemde stijl wordt Jan Wolkers wel eens vergeleken met auteurs als Jan Cremer of zelfs Ernest Hemingway en Henry Miller. Maar van die niets of niemand ontziende schriftuur is in De junival niet veel meer te merken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Jan Wolkers heeft meer dan eens met zijn critici op voet van oorlog gestaan. Dat zal er na de publicatie van De junival beslist niet op verbeterd zijn, aangezien nogal wat recensenten de roman tamelijk negatief bespraken. Een weerkerend punt van kritiek betrof de overdreven sentimentaliteit waarmee de auteur zijn bekende thema's deze keer zou hebben uitgewerkt.
Carel Peeters noemde het boek zelfs ‘larmoyant’ en schreef dat Wolkers ‘tot geen enkele relativering of ironie in staat [is], zodat pathetiek het resultaat is’. De stijl is, volgens hem, bombastisch en sommige zinnen en beschrijvingen lijken uit een ‘stuiversroman’ te komen. Verder wees hij op de overdreven aangedikte symboliek en op het feit dat de emoties te veel worden verwoord in plaats van opgeroepen. Ook Wam de Moor vond De junival ‘een van de minst overtuigende werken die Wolkers heeft geschreven’, al treft hij er hier en daar toch nog sterke staaltjes van vertelkunst in aan, bijvoorbeeld het sterven van de moeder. Gerrit Jan Zwier meende dat Wolkers een regelrechte ‘smartlap’ had geschreven, en ook Jaap Goedege- | |
| |
buure was weinig enthousiast. Hij had overigens bedenkingen bij de titel die, volgens hem, een voortijdige dood suggereerde. Maar ‘wat is er zo voortijdig aan het sterven van een kat van eenentwintig jaar, en een bejaarde moeder [...]?’, vraagt hij zich af.
Heel wat positiever in zijn oordeel was Dirk van den Eede, die De junival bestempelde als de ‘meest direkte ontmoeting met de dood die Wolkers ooit geschreven heeft’. Ook H.J.A. Hofland was enthousiast over het boek en apprecieerde vooral de scherpe waarnemingskracht en het oog voor detail van de auteur. Hella Haasse had in de eerste plaats aandacht voor het beeldend vermogen van Wolkers en ging op zoek naar verbanden met andere werken, zoals De perzik van onsterfelijkheid (1980), het verhaal ‘Zwarte advent’ uit Gesponnen suiker (1963) en De doodshoofdvlinder. Aart van Zoest onderzocht eveneens het beeldgebruik in Wolkers' werk en kwam tot de constatering dat de vergelijking in De junival het meest van al wordt toegepast.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jan Wolkers, De junival. Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Fernand Auwera, Schrijven of schieten. Interviews. Antwerpen/Utrecht 1969. |
Jaap Goedegebuure, Moeder, Zoon en Heilige Kat. In: Haagse post, 27-11-1982. |
H.J.A. Hofland, Poezen. In: Intermagazine, december 1982. |
Gerrit Jan Zwier, De droom van het reizen. In: Leeuwarder courant, 3-12-1982. |
Carel Peeters, Van Wolkers aan alle moeders van de wereld. In: Vrij Nederland, 4-12-1982. |
Dirk van den Eede, Eet je maar dood aan het lekkere leven. In: De morgen, 18-12-1982. |
Wam de Moor, Wolkers, De Vreede en Nooteboom rekenen af met het verleden. In: De tijd, 31-12-1982. |
Koen Vermeiren, Een schimmenspel tegen de verschrikking van de dood. In: Kreatief, nr. 2-3, juli-augustus 1983, jrg. 17, p. 145-147. |
Bzzlletin (themanummer over Jan Wolkers), nr. 119, oktober 1984, jrg. 13, waarin onder meer over De junival:
- | Hella Haasse, Een netwerk van beelden, p. 9-10 |
- | Aart van Zoest, Wolkers' beelden, p. 33-36 |
- | Hugo Bousset, Schimmenspel tegen de verschrikking van de dood, p. 41-42 |
- | Diana van Dijk en Camiel Hamans, Fair is foul, and foul is fair (Macbeth, 1-1), p. 63-71. |
|
lexicon van literaire werken 37
februari 1998
|
|