| |
| |
| |
Jan Wolkers
Horrible Tango
door Koen Vermeiren
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Horrible Tango van Jan Wolkers (* 1925 te Oegstgeest) verscheen, totaal onaangekondigd, in november 1967. Het boek telt 159 bladzijden en is opgebouwd uit 35 korte fragmenten die van elkaar worden gescheiden door witregels. Als motto heeft het een citaat uit Tom Poes en de tegendeler meegekregen: ‘Héél gezellig, Bommel! Jammer dat Zielknijper niet kon komen; hij houdt ergens een lezing over de fictieve broederbinding of zoiets.’ Het is die ‘broederbinding’, voor het grootste deel beleefd in de verbeelding van de ikfiguur, die ten grondslag ligt aan Horrible Tango. Het is algemeen bekend dat Wolkers' boeken vaak sterk autobiografisch gekleurd zijn en dat is in dit verhaal niet anders. Op 30 augustus 1944 stierf de oudste broer van Jan Wolkers aan difterie. Dit verlies heeft hij blijkbaar maar moeilijk kunnen verwerken. Het is uitgegroeid tot een trauma vol schuldgevoelens. Horrible Tango is een poging om zich hiervan te bevrijden. Het omslag van het boek is oranje gekleurd, en dit is de kleur die in de roman als bindmiddel fungeert tussen heden en verleden. Op de achterflap staat een foto van de auteur, met naast zijn hoofd een kleine getekende blauwe vlinder. Nachtvlinders symboliseren in Horrible Tango een onverwachte dreiging die verband houdt met onheil en dood.
| |
Inhoud
Horrible Tango speelt zich af in 1967 (zie p. 25). De ikfiguur, een 25-jarige student kunstgeschiedenis, verloor op jonge leeftijd zijn broer, met wie hij in een strijd gewikkeld was om een Hongaars meisje dat destijds bij hen inwoonde. Ze noemden haar ‘Gazelle Meisje’, omdat ze leek op de Gazelle Boy van wie de ikfiguur een tijdschriftfoto bezat. Doordat zijn oudere broer in alles de betere was, behalve in hardlopen, moest de ikfiguur het onderspit delven en daarom wenste hij zijn rivaal dood. Toen de broer daadwerkelijk stierf, bleef de ikfiguur met een
| |
| |
groot schuldgevoel achter, ook al betreurde hij zijn broers dood niet echt.
De roman begint met een gedroomd gevecht in de zon tussen de ikfiguur en een naakte neger, die hij te lijf gaat met een sabel. Dit wapen heeft hij in werkelijkheid gekregen van zijn oom, die beweerde dat er ooit een broedermoord mee werd gepleegd. De bloedsporen kleven er, volgens de oom, nog altijd aan. Na de plotselinge dood van zijn broer kan de ikfiguur de aanblik van de sabel niet meer verdragen en daarom verbergt hij hem achter een boekenkast. Wanneer hij thuis weggaat en op kamers gaat wonen, neemt hij de sabel wel mee, maar het is pas op het moment dat Dodie in zijn leven komt dat hij beseft welke betekenis dit wapen voor hem heeft. Hij toont zijn vriendin de sabel en begint er dan woest mee te zwaaien, alsof hij haar af wil slachten, ‘omdat zij sprekend leek op het meisje dat die wens van de dood van mijn broer in mij had opgewekt’. Het is met diezelfde sabel dat hij in zijn droom de neger te lijf gaat, die hij identificeert met zijn gestorven broer.
Die zwarte man, afkomstig van Guadeloupe, heeft hij toevallig ontmoet in een sigarenwinkel. Hij was, tevergeefs, op zoek naar werk in Amsterdam en de ikfiguur biedt hem onderdak aan bij hem en zijn vriendin. Vanaf dat ogenblik ontstaat er een ambivalente relatie tussen de ikpersoon en zijn gast, die drie jaar ouder is, namelijk 28. Dit is ongeveer het verschil in leeftijd tussen de ikfiguur en zijn gestorven broer. Enerzijds vreest hij dat Dodie zal worden aangetrokken door de atletische uitstraling van de neger, anderzijds heeft hij hierover seksuele fantasieën die soms erg ver gaan. Zo droomt hij ervan dat ze Dodie samen verkrachten en daarna wurgen.
De ikpersoon slaagt erin werk te vinden voor de neger. Deze kan aan de slag bij een papierverwerkend bedrijf dat wordt geleid door Meijer, een man met ‘een vossenkop’, die er bovendien uitziet als ‘een doodgraver’. De identificatie tussen de neger en de dode broer van de ikfiguur neemt steeds luguberder vormen aan. In zijn droom begraaft de ikfiguur hem soms, maar op het laatste nippertje merkt hij dat het niet de neger, maar zijn broer is die hij onder de grond stopt. Dodie, die merkt hoe de ikfiguur steeds meer wordt geobsedeerd door de neger, zet haar vriend ertoe aan een ander onderkomen voor hun logé te vinden. De ikverteller doet het uiteindelijk, maar met tegenzin. Het komt er immers op neer dat hij de neger, die in zijn gedachte- en gevoelswereld de plaats van zijn overleden broer heeft ingenomen, moet loslaten.
De roman eindigt zoals hij begint, namelijk met een gedroomd schermduel, waarbij de ‘vossenkop’ als scheidsrechter
| |
| |
optreedt. De ikfiguur overwint de neger, zonder hem te doden ditmaal, en voelt zich daarna bevrijd.
| |
Interpretatie
Opbouw
In het boek worden twee verhaallijnen door elkaar heen geweven: die waarin wordt verteld over de relatie tussen de ikfiguur, zijn vriendin Dodie en de anonieme neger; en een waarin de jeugdjaren van de verteller, zijn gestorven broer en het Hongaarse Gazelle Meisje aan bod komen. De verhoudingen tussen de personages in de tweede verhaallijn worden perfect weerspiegeld in de manier waarop de figuren in de eerste lijn zich ten opzichte van elkaar gedragen. Dodie, niet toevallig ook van Hongaarse afkomst, is het volwassen evenbeeld van Gazelle Meisje, terwijl de neger de broederrol vervult. Bindend element tussen beide geschiedenissen is de ikfiguur. Men zou kunnen stellen dat het jeugdtrauma van de ikverteller opnieuw wordt beleefd èn verwerkt in het verhaal waarin Dodie en de neger optreden. Die geschiedenis is bovendien gelardeerd met talloze dromen waarin de ikfiguur nu eens triomfen viert en dan weer krijgt af te rekenen met onbewuste angsten, obsessies en schuldgevoelens die zich op een symbolische manier manifesteren. Paul de Wispelaere beschouwde die dromen dan ook als een derde verhaallijn, naast de twee die hier werden aangegeven. Welke structurele indeling men ook maakt, het blijft een feit dat, aldus De Wispelaere, de ‘uiteenliggende elementen (voortdurend) op elkaar betrokken worden en geleidelijk een dicht web vormen’.
| |
Motieven
Enkele voorbeelden van zulke bindende verhaallijnen zijn de kleur oranje, de sabel waarmee ooit een broedermoord zou zijn gepleegd en de nachtvlinders.
| |
Thematiek
Volgens Kees Fens had het boek gerust ‘Mijn broeder de neger’ in plaats van Horrible Tango kunnen heten. Zoals al bleek uit de structuur van de roman, is de geschiedenis van de neger, de ikfiguur en Dodie een herhaling en tegelijkertijd voortzetting van het onverwerkte verleden van de ikverteller. De relatie tussen beide broers is bijzonder ambivalent. Enerzijds bewondert het ikpersonage zijn oudere broer omdat deze dingen doet die hijzelf niet durft, anderzijds beschouwt hij hem als een tegenstander die hij nooit zal kunnen overwinnen. Een soort liefde-haatverhouding dus, die de ikfiguur met heel verwarde gevoelens opzadelt.
Het enige waarin hij zijn broer de baas is, is hardlopen. Maar zelfs dan weet de broer hem zodanig te imponeren, dat de ikfiguur zich laat verslaan. Wanneer de ik op kop loopt,
| |
| |
roept zijn broer: ‘Opzij! Opzij! Jesse Owens moet erlangs. Jesse Owens doet weer mee. Hij verslaat iedereen. Mijn benen wilden dan niet meer verder. Het was of ik over drijfzand liep dat me naar beneden zoog. Of die enorme neger me voorbij moest.’ (p. 137) Uit alles wat de ikverteller denkt en zich verbeeldt, blijkt dat hij een bijna pathologisch gebrek aan zelfstandigheid en onafhankelijkheid heeft. Reeds als twaalfjarige kan hij, als het ware, zijn eigen vleugels niet uitslaan. Wanneer hij met de elfenvleugeltjes die hij voor Gazelle Meisje heeft gemaakt als een wilde door de tuin rent, beschadigt hij ze meteen.
Binnen de driehoeksverhouding broer/ikpersonage/Gazelle Meisje raakt de ikfiguur steeds meer geïsoleerd, tot hij door zijn broer zelfs volkomen buiten wordt gesloten. De broer wordt, op zijn beurt, dan weer overheerst door de vader die op een bepaalde dag besluit dat Gazelle Meisje niet langer bij hen kan wonen. Alhoewel het niet echt met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt de reden voor deze beslissing de almaar verder gaande seksuele spelletjes die de broer met Gazelle Meisje speelt, te zijn. Wellicht heeft hij haar zwanger gemaakt en is het dat wat de vader bedoelt wanneer hij zijn oudste zoon verwijt dat hij al brokken genoeg heeft gemaakt. De broer wordt naar de lege kamer van Gazelle Meisje verbannen, waardoor de ikfiguur zich helemaal aan zijn lot overgelaten voelt. Wanneer zijn broer een dodelijk ongeval krijgt, heeft het ikpersonage ‘alleen maar een soort schuldgevoel [...] Misschien omdat ik niet echt bedroefd was. Want ik was al aan de eenzaamheid gewend. Ik was hem eigenlijk al kwijtgeraakt toen hij drie jaar ervoor van mijn kamer en uit mijn leven verdween.’ (p. 16)
Dat de ik zich in de eerste plaats schuldig voelt, komt doordat hij zijn broer ooit dood heeft gewenst toen die Gazelle Meisje voor zich alleen opeiste. Dat die wensgedachte hem is blijven bezwaren en dat ze wellicht zelfs de oorzaak van zijn psychische ontreddering is, blijkt wanneer hij later Dodie bang maakt met zijn sabel, alsof hij haar ‘had willen slachten’ om de ‘broedermoord’ ongedaan te maken. Of anders gezegd: alhoewel uit niets blijkt dat de ikfiguur schuld heeft aan het ongeval van zijn broer, heeft hij toch het gevoel dat hij er verantwoordelijk voor is. In gedachten hééft hij hem immers vermoord.
In de driehoeksverhouding tussen hemzelf, Dodie en de neger ziet hij een mogelijkheid om zich van zijn schuldgevoel te verlossen. Dat gebeurt duidelijk op een freudiaanse manier. Door bewust opnieuw te beleven wat onverwerkt in het onderbewustzijn sluimert, kan men zich van zijn trauma of neurose bevrijden. Opdat dit systeem zou werken, moeten er natuurlijk punten van overeenkomst zijn, die zich echter vooral op
| |
| |
het symbolische vlak situeren. De parallel tussen Gazelle Meisje en Dodie wordt vrij expliciet aangegeven. Met de broer en de neger ligt het op het eerste gezicht complexer.
Al op de eerste bladzijde van het boek wordt de neger beschreven als ‘een donkere schaduw’. En dat is precies wat de broer over het leven van de ikfiguur werpt. Door uitgerekend de neger als een symbolische plaatsvervanger van de broer te zien, treedt er een dubbel mechanisme in werking: de ikverteller wil zich met hem vereenzelvigen, maar kan het onmogelijk wegens het verschil in huidskleur, afkomst, cultuur en taal. De ambivalente houding ten opzichte van de broer blijft nochtans bestaan. Bij volle bewustzijn beschouwt hij de neger als een mogelijke bedreiging voor zijn relatie met Dodie. Dit sluimerend gevaar wakkert hij zelfs nog aan, want als de neger geen dreiging vormt, hoe kan hij hem dan overwinnen?
In zijn onderbewuste - de droom dus - viert hij de ene na de andere triomf en bijna telkens is er een gelijkschakeling tussen de neger en de broer. Een paar voorbeelden: op p. 54 heeft hij een droom waarin hij de neger begraaft, maar even later blijkt het om de broer te gaan; Dodie verwijt de ik dat hij met de neger omgaat alsof het zijn eigen broer is (p. 96), in een andere droom draagt de neger het lichte pak dat de broer aan had toen hij verongelukte (p. 102); tijdens een moment van intense angst roept de ikfiguur de naam van de neger, ‘alsof hij me zou kunnen beschermen tegen mijn angst’ (p. 128), tot hij er zich van bewust wordt dat hij om zijn broer roept.
De overeenkomst werkt ook in de andere richting, namelijk wanneer de broer zich tijdens een spelletje met Gazelle Meisje insmeert met ‘zwarte bagger’, waarna hij er uitziet als ‘een priester [...] van de zon of van een vreemd eiland’ (p. 130). Veelbetekenend, indien men weet dat de neger van het zonnige eiland Guadeloupe komt. En natuurlijk is er ook nog Jesse Owens, die ‘enorme neger’ en hardloper, met wie de broer zich vereenzelvigt om de winnende ikfiguur te kunnen verslaan.
Wanneer het duo Gazelle Meisje/Dodie erbij betrokken wordt, is de overeenkomst tussen vroeger en nu nog frappanter. Er zijn dan zelfs parallellen tussen situaties die in ruimte en tijd ver uit elkaar liggen, maar niet in het onderbewustzijn van de ikfiguur. De strijd om Gazelle Meisje wordt opnieuw gevoerd, ditmaal met als inzet Dodie. Maar deze keer is het de ikverteller die de touwtjes in handen wil houden. Zijn gevoelens zijn ook hier weer uiterst dubbelzinnig. Aan de ene kant wil hij zijn vriendin als op een presenteerblaadje aanbieden aan de neger, aan de andere kant is hij bijzonder alert voor iedere vorm van toenadering en voor de erotische, soms primitieve uitstraling van de neger. Het is beslist niet toevallig dat Dodie aan een
| |
| |
studie werkt over initiaties en riten bij primitieve volksstammen.
| |
Motieven
Jacques Kruithof wees bovendien op een aantal elementen uit de Egyptische mythologie, en dan met name het Osiris-verhaal, waarin deze god, zijn broer Seth en zijn zuster Isis de hoofdrollen vertolken. Osiris wordt vermoord en in 14 stukken gehakt door Seth, waarna Isis, met de hulp van Anoebis, het lichaam opnieuw samenvoegt. Alleen Osiris' geslachtsdeel blijft onvindbaar. Kruithof ziet parallellen tussen de goddelijke broedermoord, waarbij Isis (zuster en echtgenote van Osiris) naar Dodie/Gazelle Meisje verwijst. Meijer, de werkgever van de neger, die ‘de man met de vossenkop’ wordt genoemd, symboliseert dan Anoebis. Hij past helemaal binnen de doodssymboliek van het verhaal. Volgens de ikfiguur lijkt hij immers op ‘een doodsgraver’ en zijn opslagplaats voor oud papier is ‘een verboden stad’ waarover hij heerst. De ikpersoon ziet in hem ‘een hondachtig menselijk wezen dat de zielen begeleidt naar de onderwereld’ (p. 94).
Meijer is ook degene die als rechter optreedt tijdens het (gedroomde) duel tussen de neger en de ikfiguur. Alhoewel de ik de kans krijgt om de neger te doden, doet hij het niet. Hiermee overwint hij in zekere zin niet zozeer zijn tegenstander, maar zichzelf. Hij spaart de neger, alias zijn broer, waardoor hij tegelijkertijd zijn almacht toont en zich losmaakt van zijn traumatische verleden.
Soms wil de ikfiguur, alias Seth, als het ware samensmelten met de neger, die naar Osiris verwijst (zijn slaapzak wordt op een bepaald moment vergeleken met een sarcofaag). Ook dit kadert binnen de mythische interpretatie van Kruithof. Een van de menselijke zielen die in de Oud-Egyptische religie een rol speelden, was ‘ka’, de schaduw van de overledene, die meestal werd voorgesteld als een zwarte gedaante en die de levenskracht en seksuele potentie voorstelde. In Horrible Tango identificeert de ikfiguur zich meermaals met zijn broer èn met de neger, zijn ‘ka’, die als symbolische dubbelgangers fungeren. Eén voorbeeld: wanneer de ikverteller en Dodie op de werkplaats van de neger rondlopen tussen papierbalen, een plek die wordt vergeleken met een Egyptische tempelstad, ontdekken ze een soort ‘liefdeshol’. De ikpersoon beeldt zich al dadelijk in dat de neger die verborgen plaats gebruikt om blanke meisjes te verkrachten en daarna te doden. In zijn fantasie ziet hij het ook gebeuren met Dodie, terwijl hij in werkelijkheid de rol van de neger overneemt. De manier waarop hij zijn vriendin hier behandelt, herinnert aan de manier waarop zijn broer ooit Gazelle Meisje seksueel initieerde in een hut die ze samen hadden gebouwd.
| |
| |
De kleur oranje legt voortdurend een symbolische verbinding tussen vroeger en nu. Wanneer de ikfiguur en zijn broer ‘doktertje spelen’ met Gazelle Meisje, zitten ze onder een deken die een ‘oranjeachtig licht’ doorlaat, en in hun hut valt een ‘oranje licht’ naar binnen. Meer dan eens wordt nadrukkelijk vermeld dat Dodie haar lippen oranje kleurt en wanneer de neger hen verlaat, krijgt hij als afscheidsgeschenk een oranje bloem van vrouwenlippen, op papier aangebracht door Dodie. Oranje heeft niet alleen erotische connotaties, het duikt ook op in momenten van dreigend gevaar of bij hevige emoties. Nadat de ikfiguur hard heeft moeten remmen om een reusachtige haas, die eruitzag alsof hij een doodskop had, te ontwijken, kijkt hij in zijn achteruitkijkspiegel en ziet Dodie zitten, ‘haar gezicht was oranje van de zon. Haar mond had dezelfde kleur. Was onzichtbaar. Het was een demonisch masker van vlees met die twee grote zwarte ogen.’ (p. 68) Wanneer de ikverteller een avondlijk bezoek brengt aan de papierhandel waar de neger werkt, heerst er een wat akelige sfeer, terwijl de hemel oranje kleurt door de wegverlichting. Even later krijgt de ikfiguur een paniekaanval. Wanneer de tijd van afscheidnemen is aangebroken, ziet hij de neger in een ‘oranje avondzon’ lopen. Oranje staat in de kleurenpsychologie niet voor niets voor vurigheid, intimiteit en driftmatigheid.
| |
Titel
In een van de nachtmerries van de ikfiguur dansen Gazelle Meisje en de neger een ‘helse dans’ waarbij ze langzaam in spinnen veranderen en elkaar lijken leeg te zuigen, tot ze beiden verschrompelen. Tussen hen in zit een navelstreng die door de ‘vossenkop’ wordt doorgeknipt, waarna hij ze ieder apart in een kistje legt. En tijdens het ultieme duel tussen de neger en de ikfiguur wordt de vergelijking gemaakt met een ‘demonische dans’, waarbij de muziek aanzwelt tot ‘een horlepijp van de dood’. ‘Tango’ is bovendien een kleur die het midden houdt tussen oranjeachtig bruin en okergeel.
| |
Vertelsituatie
In Horrible Tango wordt de zoektocht naar bevrijding uit een psychologische crisis van de verteller beschreven. Het is zijn persoonlijke mentale queeste en het ligt dan ook voor de hand dat de auteur koos voor het ikvertelstandpunt, dat het meest subjectieve is. Agnes van Emelen schreef dat het ik ‘intern gefocaliseerd’ wordt. ‘Men krijgt hier geen profilering van de verteller. De overwegend scenische voorstelling van de feiten en de rechtstreekse weergave van de gedachtegang van het belevende ik plaatsen de lezer midden in het vertelde gebeuren en het bewustzijn van dit ik.’ Men zou daaraan toe kunnen voegen dat de lezer, gezien de vele droomfragmenten, ook midden in het onderbewustzijn van de ikverteller wordt geplaatst.
| |
| |
| |
Stijl
In de roman wisselen korte, evocatieve zinnen en langere, verhalende gedeelten elkaar af. Wanneer het Wolkers erom te doen is een - meestal beklemmende - sfeer op te roepen, gebeurt dat op de eerste manier. Als voorbeeld een fragment uit het allereerste gedroomde duel: ‘Zijn zwarte borst en zijn slikkende strot. Dan stoot ik de sabel tot aan mijn vuist in zijn lichaam. Hij wankelt, valt. Dan zakt hij weg in het zachte zand. Ik trek het wapen uit zijn lichaam. Het bloed staat in mijn handpalm. Ik schreeuw als een beest.’
Wanneer de auteur herinneringen ophaalt, maakt deze enkelvoudige zinsbouw meestal plaats voor een rustiger verhaalritme. De weinige dialogen zijn geïntegreerd in de doorlopende tekst, zodat zij als het ware mee deel gaan uitmaken van de psyche van de ikverteller. Ter illustratie een passage waarin Meijer over zijn werknemers en over de neger in het bijzonder vertelt: ‘[...] we hebben geen nikkers in dienst, vervolgde de man. Wel een paar surinamers. Maar het is jammer dat we niet met hem kunnen praten. Ik vind het wel leuk. Ik haal mijn frans weer een beetje op. Was vroeger de beste van de klas.’ (p. 32-33) Ook vergelijkingen komen veelvuldig voor, meestal ingeleid door de woorden ‘als’, ‘het was of’, ‘het leek of’, maar soms komen er ook asyndetische vergelijkingen voor, zoals bijvoorbeeld op p. 53: ‘Haar bewegingen werden door een onzichtbare draad krampachtig uitgerekt. Schrikbewegingen. Een spin die tevergeefs een web probeert te spannen in de gloeiende wind.’
Vooral de dromen en nachtmerries van de ikfiguur zijn geschreven in een beeldende, associatieve stijl boordevol symboliek. Het vaak hard-realistische taalgebruik van Wolkers krijgt hier niet zelden een lyrische ondertoon. In zijn beschrijvingen heeft de auteur meestal een scherp oog voor veelbetekenende details. Bijvoorbeeld, wanneer hij als kind een vlinder gruwelijk mishandelt: ‘Ik was zo maar aan het spelen met hem. Er dreigde steeds gevaar. Die brandende punt die dichterbij kwam. [...] Toen brandde er een stukje af. En toen moest hij helemaal. Tot aan het grijze lijfje. Dat zat zo verwonderd en gek met z'n grote voelsprieten. Alsof het niets gemerkt had.’ (p. 57) De tekst zit ook vol zich herhalende kruisverwijzingen, waarbij een beeld pas goed tot zijn recht komt wanneer men er een ander, verwant, naast plaatst. Het oranje, het moerasachtige zand, de vlinders of de sabel zijn hiervan maar enkele frappante voorbeelden.
| |
Poëtica
Een interne poëtica treft men in het werk van Wolkers zelden aan. Wel gebruikt hij autobiografische elementen vaak als uitgangspunten voor een roman, en dit is ook hier het geval. Dit betekent echter niet dat zijn boeken als zuivere bekentenis- | |
| |
literatuur moeten worden beschouwd. Dat de verteller in Horrible Tango niet kan vereenzelvigd worden met de auteur, blijkt onder meer wanneer Dodie en de ikfiguur tussen een aantal tijdschriftfoto's van groten zoals Marilyn Monroe en Dali, opeens een foto van de schrijver Jan Wolkers herkennen. Door dit ironische detail schept de auteur duidelijk afstand tussen zichzelf en zijn hoofdpersonage.
Dat heel wat elementen uit Horrible Tango nochtans aan de werkelijkheid zijn ontleend, mag blijken uit enkele bladzijden in Wolkers' Werkkleding (p. 169-172). Daarin zijn namelijk foto's en documenten opgenomen die rechtstreeks naar de roman verwijzen. Zo is er bijvoorbeeld een foto waarop Karina, Wolkers' vrouw, te zien is in het gezelschap van de neger, van wie ook een afscheidsbriefje werd afgedrukt. De papierbalen op het bedrijf van Meijer zijn eveneens te zien, samen met een tijdschriftfoto van Gazelle Boy, en een van de meisjes in badpak over wie Wolkers het in de roman heeft. Ook de cacaofabriek aan de Berlagebrug heeft echt bestaan.
De vroege dood van Wolkers' oudste broer is ook een gegeven dat vaker opduikt in zijn werk. Maar hierbij beperkt de auteur zich niet tot de historische waarheid, integendeel, hij weeft er een fictief verhaal rond dat uiteindelijk uitgroeit tot een eigen romanwerkelijkheid.
| |
Context
In Terug naar Oegstgeest, gepubliceerd in 1965, dus twee jaar vóór Horrible Tango, staat vooral de patriarchale vaderfiguur centraal, al wordt er ook gesproken over de dood van de broer, net zoals in Kort Amerikaans (1962). Dit traumatische gegeven keert uitvergroot terug in Horrible Tango. In Kort Amerikaans en Terug naar Oegstgeest heeft de hoofdpersoon een litteken aan de slaap, veroorzaakt door een kroepketel, dat een ‘Kaïnsteken’ wordt genoemd (zie Terug naar Oegstgeest, p. 43). In Horrible Tango krijgen we een moderne variant van de Kaïnsmythe te lezen. In haar essay ‘Scheppen tegen de dood op’ geeft Agnes van Emelen een beeld van ‘de held in Jan Wolkers' romans uit de jaren zestig’, zijnde Kort Amerikaans, Een roos van vlees (1963), Terug naar Oegstgeest, Horrible Tango en Turks fruit (1969). Zij komt daarbij tot de conclusie dat er aan de basis van de eerste vier genoemde romans allemaal een zelfde gezinsproblematiek ligt. Bovendien vloeien verleden en heden in die boeken voortdurend door elkaar heen en zijn er gelijksoortige traumatische jeugdervaringen. Ook in de verhalenbundel Gesponnen suiker (1963) komt de relatie tot de jonggestorven
| |
| |
broer meermaals aan bod. Alle genoemde boeken zijn trouwens doortrokken van een beklemmende doodsangst, die zich vaak in dromen en hallucinaties manifesteert.
Jan Wolkers' vroegste boeken vonden, vooral sinds Kort Amerikaans, veel bijval, maar shockeerden ook omwille van hun realistische beschrijvingen van allerlei gruwelijkheden en seksuele handelingen. Wegens dit weinig verhullende karakter van zijn werk, wordt Wolkers wel eens vergeleken met Ernest Hemingway, al zijn Wolkers' boeken minder avontuurlijk. In de Nederlandstalige literatuur neemt hij in ieder geval een geheel eigen plaats in.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De ontvangst van Horrible Tango was allesbehalve lovend te noemen, en dan vooral in Nederland zelf. Kees Fens verweet de auteur dat hij zijn symboliek veel te nadrukkelijk had verwerkt in een verhaal dat dermate overgeconstrueerd is dat ‘alle natuurlijkheid eruit is’. De stijl vond hij bovendien veel te opgezweept en hier en daar zelfs kitscherig. René Marres meende dat ‘de vereenzelviging van de neger met de broer onnavoelbaar en willekeurig’ is. Wolkers' psychologie heeft hier gefaald, aldus de recensent. Niet minder negatief was Huug Kaleis, die wees op de vele herhalingen en de al te dik in de verf gezette symboliek. Hij noemde Wolkers ‘een epigoon van zichzelf’.
Positiever was Hans Warren, die het boek weliswaar niet helemaal geslaagd vond, maar die toch meende dat het tot het beste behoorde van wat Wolkers tot dan toe had geschreven. Warren had vooral bewondering voor de manier waarop de auteur ‘een sterk geladen sfeer’ weet te scheppen en voor zijn suggestieve schrijfstijl. Die schriftuur was ook wat Paul de Wispelaere zo aansprak, samen met de constructie van de roman die hij doordacht en functioneel vond. Leo Geerts apprecieerde de merkwaardige eenheid van het boek, waarin primitieve culturen en rituelen versmelten met motieven uit de hedendaagse westerse maatschappij. Marcel Janssens trof er sublieme passages in aan (waaronder het slot) en Anne Wadman sprak van een ‘meesterlijk in de ruimte en de tijd geplaatst, menselijk ontroerend, relaas, dat in zijn symbolische gestalte niet geheel uit de verfkomt’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jan Wolkers, Horrible Tango. Dertiende druk, Amsterdam 1978.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K. L Poll, Mijn broer de neger. In: Algemeen handelsblad, 18-11-1967. |
Ben Bos, Jan Wolkers' nieuwste roman: een geweldige tango. In: De nieuwe linie, 25-11-1967. |
Kees Fens, Het negatief van een jeugdervaring. In: De tijd, 25-11-1967. |
Fons Sarneel, Magisch machtsvertoon van Jan Wolkers. In: Vrij Nederland, 9-12-1967. |
Hans Warren, Horrible Tango. In: Provinciale Zeeuwse courant, 9-12-1967. |
J. van Doorne, Modern Nederlands proza. In: Trouw, 23-12-1967. |
Nel Noordzij, Wolkers' dodendans. In: Elsevier, 23-12-1967. |
Paul de Wispelaere, Nieuwe roman van Jan Wolkers. In: Het vaderland, 19-1-1968. |
Huug Kaleis, Nieuwe Wolkers: veel symboliek en herhalingen. In: Het parool, 3-2-1968. |
René Marres, Geslaagde broedermoord in dubieuze roman. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 30-3-1968. |
Graa Boomsma (red.), Over Jan Wolkers i (1961-1968). Den Haag 1983, met daarin onder meer:
- | Eugène van Itterbeek, Jan Wolkers en de uitersten, p. 44-49 |
- | Anne Wadman, Sporen van de broedermoord, p. 159-162 |
- | Marcel Janssens, Jan Wolkers' Horrible Tango, p. 163-165 |
- | Leo Geerts, Met een nikker in bed, p. 166-174 |
- | Jacques Kruithof, Zielknijper en de hiërogliefjes, p. 186-195. |
|
Agnes van Emelen, Scheppen tegen de dood op. In: Bzzlletin, nr. 119, oktober 1984, jrg. 13, p. 12-17. |
lexicon van literaire werken 43
augustus 1999
|
|