| |
| |
| |
Jan Wolkers
Gesponnen suiker
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bundel Gesponnen suiker van Jan Wolkers (* 1925 te Oegstgeest) bevat acht verhalen geschreven tussen april 1958 en november 1962. Zeven ervan werden voorgepubliceerd in diverse tijdschriften: Tirade, Podium, Merlijn en De gids.
In een interview met H.U. Jessurun d'Oliveira van 14 april 1964 vertelde Wolkers over de achtergrond en het ontstaan van enkele verhalen, in het bijzonder over sommige sprekende details. In ‘Zwarte advent’ (het oudste verhaal van de bundel) helpt de ikverteller zijn vader bij het doorzagen van een stam. Hij valt en een hevige pijnscheut schiet door zijn lendenen. Zijn vader ziet dat zijn trui en broek vol kleine veertjes zitten en zegt: ‘Het lijkt wel of je met de engel geworsteld hebt.’ De scène verwijst naar de bijbel, naar de geschiedenis van Jacob die met Gods engel worstelde, en daarmee naar een van de centrale thema's van het verhaal, eigenlijk van de hele bundel: de strijd die de verhaalfiguur moet voeren met zijn angsten en obsessies.
Dergelijke beeldende scènes, vertelde Wolkers, waren bij hem altijd in de eerste conceptie aanwezig. Ze kwamen niet gaandeweg, ze waren er meteen al. Elders in het interview zei hij: ‘Het is zo, als je wat verzinnen moet in een verhaal, dan is het mis, alles komt vanzelf.’ Dit soort voorbeelden en uitspraken laten zien dat de verhalen in Gesponnen suiker zich doorgaans vanuit één beeldende inval ontwikkelden.
De bundel verscheen in maart 1963.
| |
Inhoud
Dominee met strooien hoed
Het eerste verhaal, ‘Dominee met strooien hoed’, wordt verteld door een tienjarige jongen die met zijn ouders, broers en zusjes een zondagmiddag naar het strand bij Katwijk gaat. Het bestaat uit een aantal scènes die de belevenissen van de jongen weergeven. Hij kijkt toe als een visser een krab vangt en het dier de scharen afsnijdt. Met zijn oudere broer gluurt hij naar mensen die zich omkleden. In de duinen vangt hij een stel hagedissen. Aan het strand ziet hij de dominee, in badpak en met
| |
| |
een strooien hoed op. Hij rent weg, hevig geschrokken. Als hij omkijkt, is de man verdwenen. Hij vraagt zich af of het een luchtspiegeling was. Op de terugweg naar huis stikken de hagedissen in de gesloten trommel. Zijn moeder gooit de diertjes in de vuilnisbak. Maar het kind is er niet van overtuigd dat de beestjes dood zijn. Zittend naast de afvalemmer meent hij ze tegen de wand te horen krabben.
| |
Gevederde vrienden
Het tweede verhaal, ‘Gevederde vrienden’, gaat over Herbert die zijn vrouw Liesbeth in een ijskast duwt, haar daar dood laat vriezen en na een aantal dagen haar lichaam in kleine stukken snijdt, het vlees aan de meeuwen voert en de beenderen vermaalt. Het verhaal is voornamelijk vanuit het gezichtspunt van Herbert geschreven; slechts één korte alinea geeft de gedachten van Liesbeth weer.
| |
Gesponnen suiker
‘Gesponnen suiker’, het derde verhaal, is opnieuw een ikvertelling. Een volwassen man reist terug naar de plek in het polderland bij Oegstgeest waar zijn broer en hij in de oorlog een Amerikaanse parachutist hebben begraven. Hij twijfelt nog steeds of de man wel echt dood was, of het zijn broer niet om de parachute begonnen was. In Leiden is het kermis. Bij een schiettent komt een groep meisjes om hem heen staan, die allen gesponnen suiker van een stokje eten. Een van de meisjes wil hem laten snoepen, maar hij weigert. Hij loopt door, komt uiteindelijk bij het graf van de Amerikaan waarop wollegras groeit.
| |
Laatste kwartier
‘Laatste kwartier’ is het kortste verhaal van de bundel; het beslaat nog geen drie pagina's. Het heeft een sciencefictionachtig karakter. Een man (hij vertelt zelf zijn geschiedenis) heeft zich op een planeet in een schaduwrijk kraterdal in leven weten te houden. Vanaf de aarde schiet men levende wezens (waarschijnlijk veroordeelden) naar zijn planeet. Hij snijdt ze open, strooit zaad in de wond en laat gruwelplanten in hen groeien. Met één vrouw doet hij dat niet. Dan verdort zijn tuin. Ze krijgen een kind dat hij Kaïn noemt.
| |
Langpootmuggen
‘Langpootmuggen’ speelt zich af gedurende één avond. Bets, de vrouw van Johan, is nog geen veertien dagen geleden begraven. In zijn dronken verbeelding is zij aanwezig en achtervolgt ze hem met terechtwijzingen. Een langpootmug in de kamer herinnert hem aan een bezoek waarbij de gastheer met een gloeiend elektrisch kacheltje langpootmuggen ving. Johan moest overgeven. In de wc-pot zag hij een motvisje en daarom braakte hij op de vloer. Die herinnering staat in schril contrast met de netheid van zijn voortdurend vittende vrouw. Aan het eind van de avond gaat hij naar haar graf. Als hij daar geweest is, zal hij zeker weten dat ze zich niet schuilhoudt in het huis. Onderweg ziet hij een auto naderen. Hij rent het licht tegemoet.
| |
| |
| |
De ontmaskering
‘De ontmaskering’ is het enige verhaal uit de bundel dat niet werd voorgepubliceerd. Een jongen vertelt het; in de tegenwoordige tijd, zodat vertellen en gebeuren lijken samen te vallen. Zijn oudere broer is gestorven en hij meent contact met hem te hebben. Eerst in een bos, samen met zijn zusje, die erg bang is. Later op de dag bij zijn buurvrouw, die de geest van de broer oproept. De verschijning blijkt echter de in een laken gehulde buurman te zijn, - de jongen ontdekt dat als de buurvrouw naar de voordeur wordt geroepen. Hij rent weg. Op zijn vlucht vindt hij het foto-etui dat zijn broer verstopt had, precies op de plek die de als geest vermomde buurman had aangeduid.
| |
Zwarte advent
Het zevende verhaal, ‘Zwarte advent’, wordt verteld door een jongeman die na lange tijd weer thuiskomt. Het is tegen de kerst, 1944, midden in de hongerwinter. Zijn ouders, broers en zusters eten bloembollen. Doordat zijn oudere broer gestorven is, is hij nu de oudste en daarom voelt hij zich verantwoordelijk. Op weg naar huis heeft hij bij een buitenplaats kalkoenen gezien en hij besluit er één te gaan stelen, zodat het gezin toch een rijke maaltijd heeft. Dat is een ware opoffering, want hij is een groot dierenvriend: enkele voorbeelden uit zijn jeugd bevestigen dat. 's Nachts gaat hij eropuit en weet hij inderdaad een vogel te bemachtigen. Maar thuisgekomen ziet hij dat het een pauw is. Om ontdekking te voorkomen plukt hij het dier zelf. De veren steekt hij in een vaas waarin vanouds al pauwenveren staan. De volgende dag, aan de kersttafel, kijkt hij rond terwijl zijn vader bidt. Tussen de jaren oude veren staan de nieuwe er uitdagend fris bij.
| |
Kunstfruit
Het laatste verhaal heet ‘Kunstfruit’. Het is met zijn zevenendertig pagina's bijna net zo lang als het openingsverhaal. Beide verhalen overtreffen in lengte verre de andere zes. De verteller is ene John Gouds, maar de eigenlijke hoofdpersoon is zijn vriendin Lisa. Het verhaal begint als Lisa een jaar na hun kennismaking John opbelt, omdat ze in moeilijkheden zit: ze is vijf maanden zwanger. Dan volgt de voorgeschiedenis. Een jaar geleden belde de hem onbekende Lisa hem op. Ze had zijn adres van een vriendin en wilde platen bij hem komen luisteren. Na dat eerste bezoek volgden nieuwe bezoeken. Ze vrijden veel. Lisa was een levenslustig, goedgelovig meisje met een groot hart.
Nu zit ze dus in moeilijkheden. Ze is in verwachting van iemand uit Curaçao die getrouwd is en naar zijn vrouw en kinderen in de West terugwil. John biedt aan voor haar en haar kind te zorgen, maar dat slaat ze af.
Later ontmoet hij haar nog twee keer. De eerste keer vertelt ze hem dat haar kindje te vroeg geboren is. Het ligt in de cou- | |
| |
veuse. Ze mag het maar één keer per dag zien en niet zelf voeden. De tweede keer vertelt ze dat ze nu samenwoont met een Engelsman. Ze verstaan elkaar niet, maar hij is erg aardig. Omdat het souterrain waarin ze wonen nogal somber is, heeft hij om de boel op te fleuren twee zakken kunstfruit gekocht. Haar kindje is nog steeds niet bij haar. Ze zal er pas voor mogen zorgen als ze met een nette jongen getrouwd is.
| |
Interpretatie
Thematiek
Gesponnen suiker is genoemd naar een ogenschijnlijk onbetekenend detail in het titelverhaal. Die intrigerende naamgeving zal samenhangen met de centrale thematiek van de bundel. De vraag is dus: wat is de betekenis van deze titel en hoe is hij verbonden met de verschillende thema's die in de verhalen verbeeld zijn?
| |
Titel
Op het graf van de Amerikaan groeit wollegras, gras met aren die na de bloei vol zitten met witte, wollige draden. Tegenover Jessurun d'Oliveira verklaarde Wolkers: ‘Ik weet niet of je dat kent, dat wollegras, dat voor mij toch wel “zonden, roder dan bloed, die witter geworden zijn dan wol” is gaan betekenen.’ Hij zinspeelde daarmee op een tekst uit het bijbelboek Jesaja (1,18). Maar hij varieerde die ook, want bij de profeet is geen sprake van bloed. De variant is opmerkelijk; het motief ‘bloed’ was voor Wolkers kennelijk belangrijk. De gesponnen suiker refereert uiteraard aan het wollegras, maar voor Wolkers ook aan het bloed. Hij legt het zo uit (en zijn uitleg is opnieuw een mooie illustratie voor het ontstaan van zijn verhalen): ‘Dat was een van de eerste beelden, die verbinding, en dan gaat het niet zo dat je denkt, dan laat ik die meisjes daar met gesponnen suiker... Maar dat hele verhaal had voor mij iets te maken met je weet wel als je in gesponnen suiker hapt, de smaak en de bloederigheid, als het ware dat bloed dat er als zweet uitkomt, uit gesponnen suiker.’
| |
Symboliek
In deze uitleg wordt opnieuw sterk de nadruk op het bloed gelegd, eigenlijk veel meer dan op de zonde. De betekenis van het symbool is dan ook breder dan ‘zonde’ alleen. ‘Bloed’ staat voor verschrikking, horror, dood. Als zodanig beheerst het inderdaad de hele bundel. In het eerste verhaal is er de dood van de hagedissen, in het tweede die van Liesbeth, in het derde die van de Amerikaan. In ‘Laatste kwartier’ vermoordt de verteller de naar de planeet geschoten veroordeelden; in ‘Langpootmuggen’ drijft de schim van de gestorven Bets Johan tot zelfmoord. De nagedachtenis aan een overleden broer bepaalt de sfeer van ‘De ontmaskering’ en speelt zijdelings mee in ‘Zwarte
| |
| |
advent’, waarin de dood van de prachtige pauw eigenlijk hoofdzaak is: symbool voor de zwarte ellende van de hongerwinter. Alleen het laatste verhaal ontkomt aan de greep die de dood op de bundel heeft. Gesponnen suiker staat in het teken van het bloed. Een andere conclusie is niet mogelijk.
| |
Thematiek
Het is ook niet simpelweg de dood op zichzelf, het gaat vooral om de gruwelijkheid ervan, de verschrikking. Het is de dood als horror: een lijk dat in stukken gesneden wordt, een man die levend wordt begraven. Sommige commentatoren hebben bezwaar gemaakt tegen een verhaal als ‘Gevederde vrienden’, omdat de gruwelijkheid hier geen functie zou hebben. Maar de gruwel heeft een functie in zichzelf: het idee is de uitbeelding van de verschrikking van de dood. Alle lieflijkheid moest geweerd. Een goed voorbeeld is ook ‘Laatste kwartier’. Dit is een omgekeerd paradijsverhaal. Het vertelt het ontstaan van een nieuwe mensheid op een verre planeet. Net als in het bijbelboek Genesis is er sprake van een tuin. Maar de tuin in Genesis is een lustoord; die in ‘Laatste kwartier’ lijkt aan een nachtmerrie ontsproten. De hoofdpersoon is zijn eigen God: hij heeft de tuin met gebruikmaking van lijken en levenden aangelegd. Als hij een vrouw spaart en bij haar een kind verwekt, verwaarloost hij zijn tuin, die daarop verdort. Zoals Adam en Eva uit het paradijs werden verdreven. De zoon noemt hij Kaïn. Hij vindt die naam toevallig, kent hem zelfs niet. Maar het is de naam van de oudste zoon van Adam en Eva, volgens de bijbelse overlevering de eerste moordenaar.
Zelfs als de dood minder gruwelijk lijkt omdat hij niet met allerlei weerzinwekkende details is beschreven, zijn er toch zinspelingen op de horror ervan. De Amerikaan in ‘Gesponnen suiker’ leefde misschien nog, net als de in de vuilnisbak geworpen hagedissen in ‘Dominee met strooien hoed’. In dit verhaal weerspiegelt zich de dood van deze diertjes bovendien in de wrede manier waarop een visser een gevangen krab behandelt. De jongen kijkt toe en registreert een en ander schijnbaar emotieloos: ‘Hij sneed de scharen van de krab af en tikte ze met de punt van het mes tussen de stenen. Daarna sneed hij een gaatje in het rugschild van de krab en peuterde er een wit stukje vlees uit. Hij legde een stuk steen op de krab zodat die niet weg kon lopen, en zei: Je moet ze niet doodmaken, dan houden ze zelf hun eigen vlees vers.’ (p. 18) Dat de emotie niet ontbreekt, blijkt aan het eind van het verhaal als de jongen zijn kussen nat huilt om de arme, misschien nog levende hagedissen.
| |
Titel
Gesponnen suiker toont ook de keerzijde van de gruwel. Dat is de andere kant van het luchtige snoepgoed: het smaakt zoet. Wolkers zinspeelt in het interview niet op de mogelijkheid van deze uitleg, maar daarom is hij voor de lezer nog niet uitgeslo- | |
| |
ten. In de eerste plaats heeft de horror zijn tegenhanger in de dierenliefde van een aantal verhaalfiguren. Dat verschrikking en liefde elkaars spiegelbeeld zijn, komt sterk naar voren in een fragment uit het begin van ‘Langpootmuggen’. De gastheer vangt de muggen in een gloeiend elektrisch kacheltje. Johan herinnert het zich: ‘Het leek wel of er menselijk geluid uit die hete cabine kwam. Een deerniswekkend gefluister dat overging in gesis van pijn.’ Hij moet overgeven. In de wc-pot ziet hij een motvisje. ‘Ik kon niet op dat beestje kotsen en het met mijn bedorven eten doortrekken. Ik kotste naast de wc en met het maagzuur druipend van mijn kin zei ik tegen dat kleine diertje: “Ben jij zo laat nog aan de wandel, klein druppeltje kwik, voortschuivend traantje. [...]”. En ik pakte een wc-papiertje en liet hem erop lopen en zette hem op de grond.’ (p. 91, 92). Vaak is de samenhang tussen horror en liefde veel subtieler aangegeven. Zoals in ‘Dominee met strooien hoed’: de neutrale beschrijving van de behandeling van de krab en de tranen aan het eind van het verhaal. Of zoals in ‘Zwarte advent’ de dood van de pauw die als een ‘blauwgroene vloek’ voor zijn belager ligt, met uitgevallen staart en terwijl er bloed uit zijn snavel stroomt (p. 131). De scène contrasteert met die aan het eind van het verhaal, waarin de veren ‘met een prachtige blauwgroen fluwelen gloed in hun donkere ogen’ tussen de oude veren pronken (p. 133). De vader bidt het Onze Vader: ‘En leid ons niet in verzoeking. Maar verlos ons van den Boze.’ Dat gebed zinspeelt dan weer, zonder dat de vader
het beseft, op de daad van zijn zoon die ongewild zo'n prachtig dier doodde, als een offer aan het kerstgenoegen van het gezin. Zelfs de titel van het verhaal wordt zo gezien dubbelzinnig: is het een zwarte advent vanwege de oorlogsomstandigheden, zoals de vader zegt, of om de dood van de kleurrijke vogel?
| |
Stijl
‘Kunstfruit’ is het laatstgeschreven verhaal van de bundel. Dat het de bundel afsluit, heeft waarschijnlijk niet daarmee te maken; eerder met het karakter en de inhoud ervan. Het optreden van het meisje Lisa is een tweede tegenhanger van de verschrikking. Wolkers heeft haar uitsluitend via haar gepraat getekend; nergens wordt ook maar een opmerking over haar karakter gemaakt. Ze heeft heel wat te doorstaan gehad en zal waarschijnlijk nog veel te doorstaan hebben. Haar argeloze manier van leven lokt dat uit. Maar ze is onverwoestbaar. Het verhaal heeft door de manier waarop Wolkers het John Gouds laat vertellen, een melancholieke ondertoon. Die contrasteert met de toon van Lisa's gebabbel en benadrukt daardoor eens te meer haar levenslust. Kunstfruit moet haar sombere en vochtige souterrain opvrolijken. En zoals zij het vertelt, doet het dat. John Gouds kijkt haar niet aan,
| |
| |
want hij is bang dat hij dan zijn ontroering en medelijden niet kan verbergen.
Lisa's levenslust lijkt op niets gebaseerd. Maar binnen de context van de bundel is hij wellicht het beste antwoord op de verschrikking van de dood.
| |
Context
Gesponnen suiker kan men op drie manieren situeren binnen het literaire kader van omstreeks 1960. In de eerste plaats sluit het met verhalen als ‘Gesponnen suiker’ en ‘Zwarte advent’ aan bij romans en verhalen die de Tweede Wereldoorlog als achtergrond hebben. Zelfs een schrijver als S. Vestdijk, een generatie ouder dan Wolkers, keerde met Het genadeschot (1964) naar dat genre terug. Maar bepalend voor de ideeënsfeer van deze romans waren toen boeken als De donkere kamer van Damocles (1958) van W.F. Hermans en Het stenen bruidsbed (1959) van Harry Mulisch: een sfeer van leegte en chaos waarin voor optimisme en hoop geen plaats is. Dat is ook de sfeer van Wolkers' roman Kort Amerikaans (1962) en in wezen van de twee verhalen in Gesponnen suiker.
Nauw verwant aan deze oorlogsliteratuur is het proza dat de angst om de leegte, de beklemming van de dreiging, de ontgoocheling van het ideaal verbeeldt. Een winterreis (1964) is het debuut van Willem Brakman, een roman waarin het beeld van de vader vergruizeld wordt. Het plantaardig bewind (1964) en Horror vacuï (1966) zijn twee verhalenbundels van Jacques Hamelink die de dreiging van de natuur (ook van de mens als primitief natuurwezen) voelbaar maken. De verhalen in Gesponnen suiker passen zonder meer in deze tendens. De vaderfiguur moet het ontgelden, al is de afbraak niet zo sterk als bij Brakman. Het titelverhaal van Horror vacuï is welhaast een illustratie bij ‘Laatste kwartier’.
Het begin van de jaren zestig is de tijd waarin het seksuele taboe in de literatuur definitief doorbroken werd. Hugo Claus stelde in Omtrent Deedee (1963) de katholieke moraal aan de kaak; Gerard Reve kwam in zijn brievenboek Op weg naar het einde (1963) openhartig voor zijn homoseksualiteit uit. Reeds met zijn debuut Serpentina's petticoat (1961) had Wolkers aan die doorbraak het zijne bijgedragen. Met een verhaal als ‘Kunstfruit’ gaf hij een nieuwe impuls aan de bevrijding uit de enghartigheid.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Gesponnen suiker was een waar verkoopsucces. Serpentina's petticoat was anderhalf jaar eerder matig verkocht, maar Kort Amerikaans was een commercieel succes en zoog in zijn triomftocht ook de eerdere verhalenbundel mee. Gesponnen suiker volgde het spoor: binnen een jaar verschenen negen drukken. Te verklaren is zoiets (nog) niet. Maar schandalen plegen de verkoop te stimuleren. In het voorjaar van 1963 las Wolkers in Alkmaar ‘Kunstfruit’ voor. De loco-burgemeester verliet demonstratief de zaal, omdat het verhaal volgens hem door zijn obscene inhoud de grens van het toelaatbare overschreed. Dat voorval kwam in alle kranten te staan.
Recensies bevestigen het hier geschetste beeld. In Het vaderland besprak Pierre H. Dubois Wolkers' bundel onder de titel ‘Schrijverschap en schandaal’. Hij stond eerst uitgebreid stil bij Serpentina's petticoat en Kort Amerikaans. Kennelijk waren die boeken nog niet besproken en volgde de recensent in dit geval de publieke belangstelling in plaats van andersom. Dubois' oordeel over Gesponnen suiker ging uit van het choquerende effect van de bundel. Maar hij wees vervolgens wel op de literaire betekenis van de verhalen. ‘Kunstfruit’ is niet alleen maar ‘zogenaamd stuitend’. Er spreekt ook menselijkheid uit: Lisa's levensverhaal is aandoenlijk en Wolkers heeft dat voelbaar gemaakt.
Meningen verschillen. In zijn overigens positieve bespreking oordeelde J.C. Kelk dat Wolkers zonder enig erbarmen slechts de intensiteit van Lisa's seksuele belevenissen had onthuld.
In later geschreven essays kreeg vooral Wolkers' beschrijvingskunst aandacht. Hella S. Haasse concludeerde dat de verhalen van Wolkers schokken ‘door de discrepantie tussen de ongereptheid van het waarnemende en registrerende bewustzijn en de gruwelijkheden en ongerijmdheden die in de werkelijkheid gebeuren’. Kees Fens wees op een procédé in ‘Zwarte advent’ dat in later werk herhaaldelijk terugkomt: de beschrijving van de buitenwereld die een gebeurtenis uit het verhaal als beeldspraak weergeeft, zodat die gebeurtenis sterk wordt geïntensiveerd.
In het handboek Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993) komt Gesponnen suiker twee keer ter sprake. Eén keer naar aanleiding van het Alkmaarse schandaal en één keer in verband met Wolkers' bijbelse vorming.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jan Wolkers, Gesponnen suiker, vijftiende druk, Amsterdam 1964.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H. Jonkers, Proza van de deernis. In: Eindhovens dagblad, 27-4-1963. |
Pierre H. Dubois, Schrijverschap en schandaal. In: Het vaderland, 11-5-1963. |
C.J. Kelk, Het boek van de maand. In: De groene Amsterdammer, 31-8-1963. |
C.J. Kelk, Wat realistisch is, is nog niet ronduit vies. In: Het binnenhof, 20-9-1963. |
Hella S. Haasse, Ogen om te zien. Over het werk van Jan Wolkers. In: Leestekens, Amsterdam 1965, p. 80-87. |
Kees Fens, Jan Wolkers: Slachtoffers van de verbeelding. In: Kees Fens e.a., Literair lustrum. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966, Amsterdam 1967, p. 273-287. |
Jaap Goedegebuure, Literaire erotiek na de dood van Eros. In: Nederlandse literatuur 1960-1988, Amsterdam 1989, p. 154-169. |
lexicon van literaire werken 62
mei 2004
|
|