| |
| |
| |
Henk van Woerden
Ultramarijn
door Gwennie Debergh
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Ultramarijn verscheen op 14 oktober 2005, en werd inmiddels voor de vijfde keer herdrukt. Een maand na de eerste publicatie overleed auteur Henk van Woerden (1947-2005) onverwacht in zijn slaap, waardoor de roman een testamentair karakter kreeg. Illustratief hiervoor is het motto van het boek, dat Van Woerden koos uit het gedicht ‘Orophernes’ (1921) van de Griekse dichter Konstantijn Kavafis (1863-1933): ‘Zijn einde zal ergens beschreven zijn, maar raakte in vergetelheid,// of misschien dat de geschiedenis eraan voorbijging// en terecht niet heeft toegelaten// dat zoiets onbeduidends opgetekend werd.’
Ultramarijn is opgedragen aan Karen en telt 297 pagina's, gevolgd door een korte verantwoording. Het boek is opgesplitst in drie delen, waarvan de namen, net als de romantitel, verwijzen naar verschillende schakeringen van het blauw: ‘Azuur 1955-1958’, ‘Ceruleum 1971-1977’ en ‘Lazuli 1989-2000’. De drie delen zijn verder onderverdeeld in tien doorlopend genummerde hoofdstukken.
Henk van Woerden werd voor Ultramarijn postuum bekroond met de Gouden Uil. De roman kreeg tevens een bijzondere vermelding voor de Libris Literatuur Prijs van 2006, die volgens de statuten enkel aan een levende auteur mocht worden toegekend. De jury hechtte er echter aan ‘haar waardering uit te spreken voor een literaire prestatie van grote kwaliteit’. ‘Dat Van Woerden de Gouden Uil kreeg voor Ultramarijn - terwijl hij als dode niet naar de Librisprijs mocht meedingen - past treffend binnen zijn thematiek,’ merkte Toef Jaeger in Vrij Nederland op. ‘De outsider vindt in België wel rechtvaardiging, terwijl hij het hier in Nederland met een eervolle vermelding moet doen, maar buiten mededinging. Opgenomen in de lijst van zes als nummer zeven: als dat niet de definitie is van een buitenstaander dan weet ik het niet meer.’
| |
| |
| |
Inhoud
Joakim en Aysel zijn halfbroer en halfzus. Ze hebben dezelfde vader: een in Saloniki geboren universiteitsgeleerde die in 1923 om politieke redenen door de Grieken het land is uitgezet, en werd verbannen naar Kusaliman, een streek in een niet nader genoemd land aan de Middellandse Zee. Na de dood van Joakims moeder is de hoogleraar hertrouwd en werd Aysel geboren, maar in zijn nieuwe land blijft de banneling zich een vreemdeling voelen.
Wanneer hij in de zomer van 1955 ontdekt dat zijn beide kinderen, vijftien en dertien jaar oud, een verhouding met elkaar hebben, stuurt hij Joakim met de padvinders op kamp, de bergen in. Een beslissing die het midden houdt tussen een straf en een les.
Tijdens het kamp wordt Joakim door een andere jongen misbruikt en verkracht. Maar ook worden hem vragen gesteld over de herkomst van zijn familie. Er wordt gesuggereerd dat zijn vader een jood is, een volgeling van Sabbatai Zevi, die in 1666 in Kusaliman werd ingehaald als de nieuwe Messias. Later bekeerden Zevi en zijn volgelingen zich noodgedwongen tot de islam, en verhuisden ze naar Saloniki. Zevis vrouw heette Aysel, net als Joakims halfzus.
Terwijl Joakim van huis is, breken in zijn stad rellen uit tussen de verschillende bevolkingsgroepen. ‘De bevolking maakt jacht op alle zogenaamde vreemdelingen - Grieken, Armeniërs, joden - en niemand houdt ze tegen.’ Er vallen minstens zesentwintig doden, ‘Grieken voornamelijk, en rijke handelaren’.
Ook Aysel valt in handen van de opgehitste meute. ‘Ze noemden haar jodenhoer. Een afvallige kaffer en een christenvarken. Het zijn altijd de namen die het hem doen. Zonder die woorden zouden ze het niet durven, zou het niet in ze zijn opgekomen: ze scheurden de kleren van haar lijf. Ze sleurden haar naar boven en wilden haar vanaf het fort op de rotsen smijten.’
Wanneer Joakim terugkeert uit het kamp, vindt hij de kamer van zijn halfzus zwartgeblakerd terug, en is Aysel spoorloos verdwenen, net als zijn vader. Beiden blijken net op tijd naar Europa te zijn gevlucht. Vader ‘had Aysel van de mannen opgeëist. Daar waren regels en gebruiken voor. Hij had het recht de aantasting van zijn goede naam zélf op zijn dochter te wreken. Morrend lieten ze haar gaan, halfnaakt en nat als een katje.’
Zeven maanden na de rellen bevalt Aysel in Frankfurt van een dochter, Özlem. Over de vader van het kind bestaan twee
| |
| |
uiteenlopende verhalen. Ofwel is Özlem de dochter van Charis, een Griek die in de nacht van de onlusten aanwezig was in de kamer van Aysel en die tijdens de onlusten is gelyncht. Ofwel heeft Özlem een vader ‘die nog leeft, maar als een schaduw, want foto's ontbreken’. Beide potentiële vaders hebben specifieke lichamelijke kenmerken. De Griek was opvallend behaard. De schaduwvader heeft een groot litteken onder zijn knie, van een verwonding die hij opliep tijdens het duiken.
In Frankfurt probeert Aysel een nieuw bestaan op te bouwen. Ze begint een relatie met Moerat, die al meer dan twintig jaar in Duitsland woont. En ze opent een restaurant met mediterrane gerechten, Aysels Ecke. ‘Ze zou haar kookkunst natuurlijk moeten aanpassen. [...] Allicht waren er verschillen in smaak en kon zij niet verwachten dat haar gerechten onmiddellijk zouden worden geaccepteerd. Niet onmiddellijk. Na verloop van jaren.’ Maar het valt niet mee om de Duitsers te laten wennen aan haar menukaart, zodat ze na een tijdje beseft dat Aysels Ecke misschien beter Aysels Grillstube zou heten. Moerat, die zich op het werk Martin laat noemen, probeert Aysels gedachten ‘in het Duits in te richten. Wat maar niet lukken wilde. Ze moest meer contact leggen, zei hij steeds. Ze kon het niet.’ Frankfurt blijft een vreemde stad, en Aysel trekt zich steeds meer uit het openbare leven terug. Ook haar dochter Özlem voelt zich niet thuis in het kille Frankfurt. Ze trekt naar Amsterdam, waar ze in de raamprostitutie zal belanden.
Na de verdwijning van Aysel uit Kusaliman heeft Joakim zich in het thuisland toegelegd op het bespelen van de luit. Hij krijgt les van de virtuoos Ozan, tot hij de finesses van de traditionele makán in de vingers heeft en met een platencontract naar de hoofdstad trekt. Dertien jaar later keert hij voor het eerst terug naar de stad waar hij is opgegroeid, maar na een optreden krijgt hij de raad verder naar het zuiden te trekken, weg van de tanks en de vrachtwagens die het leger in de stad heeft opgesteld.
Joakim vlucht met zijn gezelschap naar Doǧrun, een dorp in het zuiden, dat hij bij aankomst herkent als de plaats waar hij destijds op scoutingkamp is geweest. In Doǧrun blijft hij buiten het bereik van de politieke onlusten, maar het dorp zelf valt in de loop der jaren ten prooi aan de vernielzucht van projectontwikkelaars en van de door hen gelokte toeristen.
Een van die vakantiegangers is Özlem, die zich meteen thuisvoelt in de geboortestreek van haar moeder Aysel. ‘Het is of ze nooit iets anders heeft gekend dan deze heuvels die als een amfitheater om het stoffige dorpje liggen. Alsof bij aankomst in Doǧrun alles op zijn plaats is gevallen.’
In Doǧrun ontmoeten Özlem en Joakim elkaar een aantal
| |
| |
keer. De eerste keer tijdens een optreden van de beroemde luitspeler, wiens naam het meisje nog nooit had gehoord. De tweede ontmoeting vindt vele jaren later plaats. Özlems vakantie is inmiddels een permanent verblijf geworden, waarbij de Amsterdamse walletjes zijn ingeruild voor de toeristische seksclubs aan de kustlijn. Tijdens een dronken nacht na een concert, herkent Joakim in een van die clubs het meisje dat zo opmerkelijk op zijn halfzus Aysel lijkt. ‘Een schoonheid als een vlam. De gelijkenis is nog steeds frappant. Hij zou zich moeten verbazen, maar hij voelt geen verbazing. Tien jaar geleden sprak hij ditzelfde meisje in Doǧrun aan. Aysel ten voeten uit. En wat doet ze nu in deze club?’
Na een nacht betaalde seks blijven Özlem en Joakim elkaar ontmoeten, tot hij haar opbiecht dat ze hem aan Aysel herinnert. ‘Ach, in Europa zijn vast duizenden Aysels,’ bedenkt Özlem, tot ze in Joakims koffers een foto van haar eigen grootvader en moeder terugvindt, en beseft dat haar geliefde tegelijk haar oom is. Joakim wordt ‘voor haar ogen in twee personen gekliefd. Enerzijds haar geliefde, de man van wie ze houdt. Dat kon bedrog zijn. [...] Aan de andere kant stond de broer van haar moeder voor haar, een bloedverwant. Die was geen illusie, die is echt geworden. Alles in zijn manier van doen valt ineens op zijn plek. Dat het haar niet eerder is opgevallen.’
Ook het litteken onder de knie van Joakim is Özlem niet eerder opgevallen, tot ze zich Aysels verwarde en dubbelzinnige verhaal over haar mogelijke vaders herinnert. ‘Joakim staat veel dichterbij dan ze heeft kunnen bevroeden.’ Na Özlems ontdekking verandert haar verhouding met Joakim in een platonische relatie, zonder de reden hiervoor ooit aan hem op te biechten. ‘Dat Joakim op den duur een vermoeden koesterde leed geen twijfel. Een vermoeden, niet meer.’
| |
Interpretatie
Titel
‘Kleur trekt zich weinig van grenzen aan,’ schrijft Henk van Woerden in de verantwoording die hij opnam in Ultramarijn. Die uitspraak kan op twee manieren worden geïnterpreteerd. Ten eerste bevatten kleuren zoveel schakeringen dat ze noodgedwongen geleidelijk in elkaar overgaan, en niet door duidelijke grenzen van elkaar kunnen worden onderscheiden. Ten tweede maakt de geschiedenis van hun pigmentstoffen duidelijk dat kleuren ook de grenzen tussen tijd en ruimte kunnen doen vervagen. ‘Kleur kent geen barrières, geen imperium of natiestaat, of zelfs maar een begrensde betekenis,’ aldus Van Woerden.
De auteur legt uit dat ultramarijn, in het Italiaans Azurro
| |
| |
Oltramarino, letterlijk ‘het azuur van over zee’ betekent, de kleur waarvoor het pigment wordt ‘gewonnen uit de halfedelsteen lapis lazuli of lazuursteen’. Sedert de twaalfde eeuw komt dit blauw voor in de schilderkunst van de Europese grootmeesters. Het eeuwenoude ultramarijn ‘uit Azië dat via Konstantinopel en Venetië Europa binnendrong’ staat in deze roman dan ook symbool voor een continent waarin de scherpe grenzen tussen landen en hun bewoners vervagen.
| |
Thematiek
Zowat alle personages in dit boek zijn migranten, vaak van de ene generatie op de andere. Aysel, die zelf de dochter is van een uit Griekenland verbannen intellectueel, is uit haar geboorteland gevlucht om in Duitsland een nieuw bestaan op te bouwen. Twintig jaar later zal haar dochter Özlem de omgekeerde beweging maken: van Frankfurt naar Doǧrun, via een tussenstop in Amsterdam.
Bij elke verhuizing splitst de migrant zich op, bedenkt Özlem, en ze baseert die filosofie op de voorgeschiedenis van haar familieleden: ‘Er was de afgelopen weken iets duidelijk geworden: ze kon het niet helpen dat ze dubbel was geboren, dubbel leefde, Duits en niet-Duits, Europees en niet-Europees.’ Voor de migrant blijft integratie immers niet beperkt tot het leren van een vreemde taal en het aannemen van andere gewoontes. ‘Je leert een andere persóón aan. Iemand die handen en voeten moet krijgen in een andere cultuur. En je laat de vroegere persoon in de steek, pleegt daar verraad aan. [...] Net of ze een soort transplantatie ondergaat, maar dan niet van het hart of de lever, maar van wat hart of lever beweegt: een volledige persoon, een compleet binnenste. Eenmaal aangeland in een nieuwe taalmens keer je niet gemakkelijk terug. De vorige mens wordt een vreemde, iemand op wie je niet kunt vertrouwen, wiens hart en lever gebrekkig zijn gaan praten.’
Terwijl Özlem zich in Frankfurt en Amsterdam probeert thuis te voelen, dwaalt Aysels halfbroer Joakim in het mediterrane zeegebied rond als een eeuwige zwerver. Hij musiceert met Avram, die eruitziet als een Griek of een Arabier. En hij begint een relatie met Zoë, een dochter van Australische immigranten die in Europa op zoek is naar haar wortels, maar uiteindelijk in Doǧrun zal stranden.
Uitgerekend Zoë, die op zoek is naar de zuiverheid van de oorsprong, zal het ongerepte Doǧrun overleveren aan de kapitalistische vastgoedmaatschappijen, en het dorp zo alle authenticiteit ontnemen. Joakim beseft dat Zoë niets van mengvormen begrijpt, zodat ze ook de politieke en sociale spanningen in zijn thuisland niet echt kan plaatsen: ‘Wat kan Zoë weten van twee gescheiden werelden en de grens daartussen?’
Om dezelfde reden botst Joakims uitleg over de nuances
| |
| |
van de makám op onbegrip bij zijn geliefde. Van zijn leermeester Ozan heeft de muzikant immers geleerd dat de makámspelers een octaaf ‘in minstens vierentwintig tonen verdelen, volgens de klassieke overlevering zelfs drieënvijftig’, waardoor de muziek veel preciezer en genuanceerder wordt dan in het westerse notensysteem. ‘Voor zolang als het duurt, want dat orchestrale gebagger en al die harmonieën en akkoordenschemaatjes rukken op ten koste van de verfijning. Alles moet ruimer, steeds groter, in plaats van delicaat. Een ziekte noem ik het. De zieke oorschelpen van onze tijd.’ Voor de westerse Zoë zijn die verfijnde nuances inderdaad niet te vatten, zodat Joakim het uiteindelijk opgeeft en beseft dat de relatie met haar ten einde loopt. Later zal Joakim verliefd worden op Özlem, die net beseft dat ze geen echte wortels heeft: ‘Ze wortelt niet echt, legt Özlem voorzichtig uit. Ze is meer een meeuw. Die weet ook niets van waar hij eens vandaan kwam. Feitelijk vindt ze al dat gewortel onzin.’
Maar in tegenstelling tot wat Joakim aanvankelijk dacht, heeft muziek in wezen niets te maken met een opsplitsing in toonhoogten. Dat is ‘het éérste dat je moet afleren, domme jongen,’ houdt Ozan hem voor. ‘Een reeks tonen gaat niet omhoog of omlaag. De ene klank voelt dunner en hoger aan, de andere dikker en lager. Maar met hoger en lager of boven en onder heeft klank niets te maken. Je klimt niet langs een ladder omhoog, je daalt niet af, je weeft en je mengt. Dat is het belangrijkste: het weven en de kleurverschillen van de makám. Dat is het grote onderscheid met de Europese muziek.’
In Frankfurt komt Aysel tot een soortgelijke conclusie. Het is de subtiele vermenging van smaken die zorgt voor het grote verschil tussen de mediterrane en de Noord-Europese keuken. Haar restaurant kent weinig succes omdat de Duitsers niet zijn ingesteld op de geraffineerde verwevenheid van de aroma's in de door haar geserveerde gerechten. Voor Noord-Europeanen is eten een zakelijke en doelgerichte aangelegenheid. ‘Achterover leunen en genieten, het stille plezier van proeven in gezelschap, het is hier onbekend.’ Voor Aysel zijn de mensen zoals de gerechten die ze eten. ‘Ze proeft de visfond af. Dan brengt ze hem op smaak met citroensap, een paar gekneusde muntblaadjes, nog een snufje saffraan. Het is net koken: voor de helft ben je van je moeder en voor de andere helft van je vader. Zo worden dingen samengevoegd die nooit meer te scheiden zijn.’
In de familie van Aysel en Joakim worden de menselijke relaties echter zodanig met elkaar verweven dat ze de traditionele patronen doorbreken, en inderdaad nooit meer van elkaar te scheiden zijn. De grens tussen halfbroer en halfzus gaat op in
| |
| |
een incestueuze symbiose tussen twee geliefden. Uit deze verhouding wordt Özlem geboren, voor wie Joakim zowel een vader is als een oom, Aysel zowel een moeder als een tante. De familiale verhoudingen worden nog ingewikkelder wanneer Özlem begint te flirten met haar nieuwe stiefvader Moerat, zodat het incestueuze patroon zich herhaalt. Tegelijk is deze relatie een voorafspiegeling van de latere verhouding tussen Özlem en Joakim, waarin alle familiebanden zullen versmelten: vader én dochter, oom én nicht, familielid én geliefde.
In Amsterdam werkt Özlem in de prostitutie, dé plaats bij uitstek waar mensen inwisselbaar zijn en grenzen vervagen. Zo is Özlems collega Babette een homoseksuele travestiet die eigenlijk Kevin heet, want ‘tussen die uitersten - de echte “man” en de echte “vrouw” - zijn zoveel andere mogelijkheden. De tussenseksen, waar overdag niemand aan wil.’ Tegelijk doet Babette Özlem aan haar stiefvader Moerat denken. ‘Een vrouwelijke man of andersom. Alleen heeft Babette geen vacht van voren of tussen de schouderbladen, en Moerat is veel kleiner van stuk. Met hem vergeleken is Babette een boom van een vent. Of een boom van een wijf.’ In Frankfurt werd al eerder gesuggereerd dat de relatie tussen Aysel en Moerat niets anders was dan een verstandshuwelijk, omdat Moerat geen ‘echte’ man zou zijn.
Op vakantie in Doǧrun leert Babette aan Özlem dat ook in de mediterrane machocultuur de grenzen tussen ‘echt’ en ‘onecht’ rekbaar zijn. Bij daglicht zijn de regels duidelijk: ‘Oppervlakkig staat de pikorde natuurlijk vast: er is maar één geslacht, het haantje. De rest is inwisselbaar - vrouw, jongen, hoer, slaaf, toerist - het maakt weinig uit wie voor de liefde beschikbaar is.’ Maar zodra de avond valt, worden alle mannen volgens Babette biseksueel. ‘Als het maar niet open en bloot gebeurt, wordt in Doǧrun alles toegestaan. In Europa moet het tegenwoordig meteen in de etalage. Dat heet dan uit de kast komen. Maar het is eigenlijk deel van de blanke biechtcultus, zegt Babette fel. “Gewoon een uit Amerika overgewaaid arrogant soort flikkerfundamentalisme.” Geen enkel respect voor wat in verborgenheid mag bestaan en daarom zo lekker is.’
| |
Stijl
De suggestiviteit van het verborgene is terug te vinden in de stijl die Van Woerden hanteert. Ultramarijn is geschreven in opvallend korte zinnen, die een staccato-effect creëren en de dingen liever oproepen dan benoemen. Die poëtica sluit aan bij de muzikale opvattingen van de beroemde luitspeler Ozan. Hij heeft Joakim geleerd dat de makám niet tot leven komt dankzij de gespeelde noten, maar juist dankzij de stilte die de speler tussen de klanken durft laten vallen. Van Ozan moet Joakim leren om ‘wit’ te spelen, wat zowel ‘neutraal’ als ‘leeg’ kan
| |
| |
betekenen. Op dezelfde manier probeert Van Woerden ‘wit’ te schrijven. Tussen de korte zinnen verdwijnt veel informatie in het niets, waardoor de lezer zelf moet aanvullen wat er is gebeurd.
| |
Verteller
Ook het vertelperspectief is erg neutraal. De verteller blijft steeds op de achtergrond, en treedt nergens op in het verhaal. De waarneming gebeurt grotendeels via de personages. Die wisselen elkaar in elk hoofdstuk af, zodat de geschiedenis nu eens vanuit het perspectief van Aysel, dan weer vanuit het oogpunt van Joakim of Özlem wordt verteld. Door die wisselende standpunten kan de lezer de verschillende versies van het verhaal met elkaar combineren, waardoor hij de geschiedenis veel sneller kan reconstrueren dan de personages. Voor de lezer is het bijvoorbeeld al vrij snel duidelijk dat Joakim de vader is van Özlem, terwijl het meisje zelf dat pas heel laat inziet. Op die manier bouwt de auteur een spanningsveld op tussen de kennis van de lezer en die van zijn personages.
| |
Context
Ultramarijn was het vijfde boek van Henk van Woerden, na een trilogie (bestaande uit Moenie kyk nie, Tikoes en Een mond vol glas), en een bundel reisverhalen (Notities van een luchtfietser). Vooral met de trilogie oogstte Van Woerden succes, al kreeg hij door de setting van het drieluik de onterechte reputatie een auteur van Zuid-Afrikaanse literatuur te zijn.
Met Ultramarijn lijkt dat misverstand uit de weg te zijn geruimd. Hoewel sommige recensenten de auteur nog steeds beschouwen als een on-Nederlandse schrijver (Henk Pröpper in Vrij Nederland), klinkt dat in de context van zijn laatste roman eerder als een compliment dan als een vergissing. Wel wordt het thema van de migratie uitdrukkelijk aan Van Woerdens kosmopolitische achtergrond gekoppeld. Zelf voelt hij zich als ‘een gastarbeider in de Nederlandse letteren’ (de Volkskrant). ‘Met Ultramarijn heeft hij Zuid-Afrika weliswaar losgelaten en voor een veel breder perspectief gekozen - het Middellandse-Zeegebied (Turkije en Griekenland), Duitsland en Nederland - maar toch gaat de roman nog altijd over “het dubbele landschap in het hoofd” van de migrant,’ aldus Annemiek Neefjes in De Standaard.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat het oeuvre van Van Woerden nergens binnen de Nederlandse traditie wordt geplaatst. Maar ook vergelijkingen met buitenlandse auteurs zijn eerder schaars. In Vrij Nederland vergelijkt Henk Pröpper Ultramarijn met de boeken van de Turkse nobelprijswinnaar
| |
| |
Orhan Pamuk. Beide auteurs hebben volgens hem hun ‘poëtische kracht’ met elkaar gemeen, ‘en de ambitie om op literaire wijze iets te ontraadselen van de problematiek tussen Oost en West’. In De Standaard vindt Annemiek Neefjes dat Van Woerden ‘een Europese roman [heeft] geschreven zoals Kundera die voor ogen stond: groots, melancholiek en toch vitaal, meerstemmig en sociaal betrokken.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
‘Een vreemde gewaarwording,’ schrijft Max Pam in HP/De Tijd. ‘Je bent juist het nieuwe boek van Henk van Woerden aan het lezen en dan gaat de telefoon met de mededeling dat Henk van Woerden dood is. Overleden in zijn slaap.’ Op dat ogenblik zijn de eerste recensies van Ultramarijn al in de dagbladen verschenen. In de dagen die volgen op zijn dood krijgen de besprekingen steeds nadrukkelijker het karakter van een In memoriam.
Zowel formeel als inhoudelijk reageert de kritiek genuanceerd op zijn laatste roman, met overwegend positieve besprekingen. Geen enkele recensent wijst het boek volledig af. In Elsevier heeft Thomas van den Bergh het over ‘een van de mooiste romans van het najaar’. Annemiek Neefjes noemt Van Woerden ‘een meester van de suggestie’.
Lof is er vooral voor de stijl, die ‘overtuigend’ en ‘beheerst’ wordt gevonden (Het Parool), of ‘wonderlijk, intrigerend en soms ook een beetje ongrijpbaar’ (Rob Schouten in Trouw). ‘Er zijn weinig schrijvers die zo geschakeerd stemmingen kunnen beschrijven als Van Woerden,’ schrijft Clara Strijbosch in de Volkskrant, en in De Telegraaf wordt Van Woerden vergeleken met een schilder van woorden.
Maar die mooie en suggestieve stijl is geen synoniem voor een gepolijst of onschadelijk taalgebruik. ‘Henk van Woerden schrijft in een stijl die schaafwonden achterlaat; achteloos pijnlijk,’ aldus Fleur Speet in Het Financieele Dagblad. Janet Luis heeft het over ‘de wat afwerende, hoekige stijl van Van Woerden, die niet speciaal uitnodigt tot herkenning of identificatie, maar eerder tot nadenken en verwondering. Wat hebben al die korte, losse zinnetjes precies met elkaar te maken? Hij maakt het zijn lezers niet gemakkelijk met soepel lopende alinea's die logisch uit elkaar voortvloeien, maar laat ze rustig puzzelen en zelf de losse eindjes aan elkaar knopen.’
Voor Fleur Speet gaat het boek nu juist gebukt onder een gebrek aan suggestiviteit. De ontluistering van het geheim tussen Özlem en Joakim gebeurt volgens haar ‘te expliciet. Wat de
| |
| |
lezer al weet en dus van verre ziet aankomen, komt voor de personages als een schok, maar een die te groot is voor de lezer om geloofwaardig te zijn. Want waarom zouden wij ons verbazen over iets wat we al weten?’
De aannemelijkheid van het verhaal wordt door meerdere recensenten op de korrel genomen. In De Telegraaf noemt Lies Schut de prostitutie van Özlem ‘een geforceerde en niet erg geloofwaardige episode’. Max Pam looft het boek als een ‘ideeënroman’ - ‘Er bestaat in de Nederlandse literatuur, voor zover ik het kan overzien, geen ander boek met zo'n uitgesproken multiculturele inslag.’ - maar vindt het verhaal in zijn geheel wat al te zeer ‘bedacht’, ten koste van de herkenbaarheid: ‘De personages komen niet steeds tot leven. Van Woerden heeft er zoveel in willen stoppen dat hij enigszins vergeten is dat het boek ook inleefbaar moet zijn voor iemand die dagelijks te maken heeft met het poldermodel en zijn calvinistische uitwassen.’
Misschien is dat laatste een verklaring voor de morele bezwaren die de recensent van het Reformatorisch Dagblad heeft bij het lezen van Ultramarijn: ‘Wie een notie als trouw hoog heeft, zal geen prettig gevoel krijgen bij dit boek’ waarin volgens hem ‘duistere, broeierige en stuwende krachten in beeld komen die zich roeren achter de maskers van fatsoen en burgerzin’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Henk van Woerden, Ultramarijn, vierde druk, Amsterdam 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Janet Luis, Nooit meer los van de zus: een mediterrane roman van Henk van Woerden. In: NRC Handelsblad, 21-10-2005. |
Fleur Speet, Achteloos pijnlijk. In: Het Financieele Dagblad, 21-10-2005. |
Rob Schouten, Het geweten is een onding. In: Trouw, 22-10-2005. |
Daniëlle Serdijn, Repelsteeltje met Turkse roots. In: Het Parool, 10-11-2005. |
Elsbeth Etty, De vergeefse loyaliteit van landverhuizers. Schrijver Henk van Woerden over migratie, moraal en de Middellandse Zee. In: NRC Handelsblad, 11-11-2005. |
Johan Vandenbroucke, Een mond vol taart. In: De Morgen, 23-11-2005. |
Annemiek Neefjes, Bezonken blauw. In: De Standaard, 25-11-2005. |
Max Pam, Tussen hier en overzee. In: HP/De Tijd, 25-11-2005. |
Marja Pruis, Schrijver, schilder, gastarbeider. In: De Groene Amsterdammer, 25-11-2005. |
Clara Strijbosch, Tussen blauw en nachtblauw. In: de Volkskrant, 25-11-2005. |
Thomas van den Bergh, Zoete leespijn: Henk van Woerden. In: Elsevier, 3-12-2005. |
Lies Schut, ‘Ultramarijn’ sfeervolle roman. In: De Telegraaf, 16-12-2005. |
Arjan Peters, Henk van Woerden had niet mogen sterven. In: de Volkskrant, 3-2-2006. |
Henk Pröpper, Een literair testament in azuurblauw. In: Vrij Nederland, 11-2-2006. |
Toef Jaeger, De eeuwige outcast. Bij de nieuwe fictie van Henk van Woerden. In: Vrij Nederland, 8-4-2006. |
Tjerk de Reus, Voortgestuwd door verlangens. In: Reformatorisch Dagblad, 9-8-2006. |
Ton Brouwers, Henk van Woerden [aanvulling]. In: Ad Zuiderent, Hugo Brems, Tom van Deel (red.), Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, aflevering 105, mei 2007. |
lexicon van literaire werken 76
november 2007
|
|