| |
| |
| |
Paul de Wispelaere
Het verkoolde alfabet
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere (* 1928 te Assebroek) verscheen in maart 1992 als deel 179 in de reeks Privédomein bij uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. Datzelfde jaar kwamen de tweede en de derde druk uit, gevolgd door de vierde en de vijfde in 1993 en de zesde druk in 1997.
De ondertitel luidt ‘Dagboek 1990-1991’. Het werk telt 299 bladzijden, opgedeeld in twaalf ongeveer even lange hoofdstukken met als titel de betreffende maand van het jaar. Er is sprake van een chronologisch verloop: het dagboek begint in oktober en eindigt in september, een beschreven periode van precies een jaar. Per hoofdstuk zijn de verder ongedateerde aantekeningen van elkaar gescheiden door witregels. Bovendien zijn er acht ‘biografische notities’ verspreid in de tekst opgenomen en wel in die van de maanden oktober, december, januari, mei (twee maal), juni en september (twee maal).
De tekst wordt voorafgegaan door een tienregelig vers van de Mexicaanse schrijver Octavio Paz, waarin de titel van het dagboek voorkomt en drie motto's over de betekenis van schrijven, vertellen en herinneren, ontleend aan Eduardo Galeano en aan Augustinus. De voor- en achterkant van het boek tonen de auteur te midden van hoog gras en loofrijke bomen. De slotpassage van ‘Juli’ gaat over het maken van de betreffende foto's.
Mede met het oog op de publicatiedatum is het dagboek vermoedelijk grotendeels tijdens het beschreven jaar totstandgekomen. Twee hoofdstukken zijn eerder in licht gewijzigde vorm afzonderlijk gepubliceerd, en wel ‘Oktober’ in Nieuw wereldtijdschrift van maart/april 1991 (nr. 2, jrg. 8, p. 12-21) en ‘Februari’ in Dietsche warande & Belfort van oktober 1991 (nr. 5, jrg. 136, p. 525-538).
| |
Inhoud
Oktober
De ikfiguur, een man van ruim zestig jaar oud, houdt zich vooral bezig met lezen, schrijven en zijn verleden. Op een
| |
| |
mooie, stille oktoberdag in 1990 stelt hij zich voor dat hij op zo'n dag verwekt is; precies veertig jaar later zou hij het kleine boerenhuis vinden waar hij sindsdien woont. In zijn tuin is de afbraak van de herfst in volle gang. Hij denkt terug aan zijn relaties met V. en G. Hij woont ruim vier jaar met zijn huidige geliefde Ilse. Op een middag bezoeken zij het graf van zijn ouders. Hij vertelt haar over zijn familie en het al dan niet ware gehalte van in zijn boeken beschreven gebeurtenissen. Later, starend naar een foto van A. uit 1958, mijmert hij over hun huwelijk dat tien jaar stand hield. Met haar maakte hij indertijd zijn eerste grote reis naar Spanje.
| |
November
Op de eerste van de maand staat de laatste rode stokroos in de plenzende regen. Het lezen van een passage in een roman maakt herinneringen aan zijn jong overleden geliefde Bérénice in hem wakker. Het teruggetrokken leven van de schrijver wordt onderbroken voor filmbezoek en een literaire bijeenkomst, waar hij voorleest uit eigen werk. Hij leest Kafka en Paustovsky en kan niet nalaten om enkele fragmenten te citeren en van commentaar te voorzien. Al bladerend in fotoalbums ziet hij vakantiekiekjes van eind jaren zestig en de jaren zeventig, de tijd dat hij met G. samen was.
| |
December
Met oordoppen in tegen het geluid van motorzagen zit hij te lezen en te schrijven, mijmerend over zijn vergankelijkheid. Bérénice heeft feitelijk slechts twee jaar deel uitgemaakt van zijn leven. Zij zat in zijn klas toen hij eind jaren vijftig les gaf in Brugge en werd een belangrijk personage in zijn werk. Op 14 december overlijdt de Duitse toneelschrijver Friedrich Dürrenmatt, die ooit gezegd heeft dat de mens qua mentale ontwikkeling nooit verder komt dan een driejarig kind en dat dit zijn tragedie is. Er is volgens de ikfiguur niks aan te doen en hij kan alleen maar doorgaan met schrijven. Ilse heeft griep en hij koopt een grote moot zalm als verrassing. Een blik in zijn dagboek van precies een jaar geleden, 23 december, voert hem terug naar de tijd waarin hij en zijn zusje als kinderen thuis de opwinding van kerstavond beleefden. Mijmeringen over het verleden zijn zinloos, maar een leven zonder herinnering zou als een vat zonder bodem zijn. Op de laatste dag van het jaar krijgt hij van zijn geliefde een platenboek van Balthus.
| |
Januari
Hij denkt terug aan het begin van zijn relatie met Ilse, zijn fietstochten naar Frankrijk en Italië en zijn geboortekamer, gevuld met de door zijn vader gemaakte meubels. Het nieuws van de bombardementen op Bagdad, het begin van de Golfoorlog, laat hem koud, vooral vanwege een gevoel van machteloosheid en zijn afkeer van de hypermoderne oorlogstechnologie. In Rotterdam leest hij op een festival een verhaal voor. Met oog voor detail zet hij op papier hoe zijn overleden vader zich altijd scheerde.
| |
| |
| |
Februari
Het is middernacht en het beeld van de slapende Ilse in het opkamertje doet hem mijmeren over zijn relatie met G. en hoe zij na allerlei spanningen in 1981 bij hem wegging. Zijn nuchtere schrijven over haar bevangt hem met weerzin. De sneeuw verandert de boomgaard in een smetteloze wereld. Halverwege de maand treedt de dooi in en volgen de eerste lentedagen. In Irak begint de grondoorlog. De pauwhaan laat zich voor het eerst horen en tijdens een wandeling in de buurt blijkt dat de stilte in het landschap sinds de komst van de nieuwe snelweg voorgoed verdwenen is.
| |
Maart
Hij denkt na over de betekenis van het ouder worden, bezoekt op de vijfde van de maand een school in Heerlen om er over zijn werk te praten en brengt een hele middag in zijn tuin door met het snoeien van struikgewas. De Golfoorlog is ten einde en op de eerste warme dag zet de pauwhaan zijn staart weer in volle luister open. Een oude foto confronteert de ikfiguur met het verleden, evenals een herinnering aan een bezoek van G. na de breuk in hun relatie. Hij ergert zich aan het feit dat heel Vlaanderen wordt volgebouwd en denkt terug aan de leraren die hem hebben ingewijd in de literatuur. De lente is inmiddels volop losgebarsten.
| |
April
Het bericht van de dood van Max Frisch brengt hem van zijn stuk, zeker omdat hij de dag ervoor nog in een dagboek van de Zwitserse schrijver heeft zitten lezen. Op de negende wordt een eerder opgenomen radiointerview met hem uitgezonden; hij neemt het op als document voor later, voor Ilse. Terwijl in zijn boomgaard de witte bloesem verwaait, denkt hij terug aan de harde manier waarop hij bij A. is weggegaan en aan zijn eigen radeloosheid na het vertrek van G. Weemoedig ziet hij tv-beelden van de renners in de Ronde van Vlaanderen; hij zou de tijd twintig jaar willen terugdraaien en weer ervaren hoe hij destijds - nog niet gepromoveerd, zeven boeken nog niet geschreven, Ilse nog een kleuter - in het leven stond.
| |
Mei
In een brief uit Spanje levert Ilse commentaar op haar rol als personage in het dagboek. Door alle frisse tinten groen is de tuin nu op zijn fraaist. Reflecties over de katholieke mythologie rond Maria waarmee hij is opgegroeid en hoe dat van invloed is geweest op zijn latere omgang met vrouwen. In een anekdote over de stranden van Algeciras, waar hij ooit met G. en later met Ilse is geweest, lopen herinnering en verbeelding door elkaar. Hij herinnert zich de details van de laatste keer dat G. bij hem in bed lag. Jeugdherinneringen en de betekenis van trouw zijn aan jezelf. Na twee kille weken met schrale oostenwind is het weer lente. In de moestuin wordt gewied, geschoffeld en er worden struikbonen, tomaten en rode pompoenen geplant. Vogels, kikkers en insecten dragen bij aan het geluks- | |
| |
gevoel dat de natuur hem kan schenken. Het echte verlangen naar de ander werd pas in hem losgemaakt door Bérénice.
| |
Juni
Een korte reis naar Normandië is maar half geslaagd. De tuin van Giverney wordt overspoeld door toeristen en het geboortehuis van Flaubert blijkt gesloten. De relatieve ongereptheid van het Normandische landschap daarentegen maakt hem weer bewust van zijn diepe ambivalentie ten aanzien van het volgebouwde Vlaamse landschap. Bij terugkeer zijn de dagen ongewoon koud voor de tijd van het jaar. Steeds vaker is hij zich bewust van het verraderlijke woordje ‘nog’, bijvoorbeeld als mensen hem zeggen dat hij er ‘nog’ goed uitziet.
| |
Juli
Eindelijk de eerste warme zomerdag. Mijmeringen over het nest waarin hij is opgegroeid doen hem beseffen dat er thuis door alle rituelen en onuitgesproken omgangsvormen heen een sfeer van liefdevolle strengheid heerste. Bij Achille en Jacques, twee op zichzelf levende klusjesmannen uit de buurt, koopt hij een paar nieuwe hanen. De korte vakantie in Bretagne was vooral regenachtig en weinig opmerkelijk. Anders was het tijdens zijn eerste reis door het zuiden van Spanje in 1958, destijds een werkelijk afwijkende wereld vol verrassingen en verrukkingen. Hij verafschuwt het massatoerisme van tegenwoordig, maar weet ook dat die afkeer dubbelzinnig is.
| |
Augustus
De zomer is op zijn hoogtepunt. Een man als Richard, de bejaarde buurman wiens vermogen tot verwondering om eenvoudige zaken als bloemen en vogels nog niet is verdwenen, acht hij hoog, maar hij verafschuwt projectontwikkelaars en touroperators, zoals ook zijn ergernis over het taalbederf in reclame en media groot is. Ilse beklaagt zich over zijn geringe betrokkenheid bij het huishouden; hij heeft geen verweer. Terugblikkend op het begin van zijn literaire loopbaan komt hij uit in 1945, toen hij als zestienjarige jongen liefdesverzen en een opstel over Goethe schreef. De anekdotes over het weiland dat hij ooit voor G. kocht, over de nacht dat zij er niet was en over die keer dat hij haar verjaardag vergeten was, illustreren hoe zijn relatie met haar op de klippen liep.
| |
September
Het licht wordt geler, de schaduwen langer en de bomen hangen vol fruit. Steeds vaker is de ikfiguur zich bewust van zijn ambivalente levenshouding. Foto's uit de jaren dertig en veertig zijn ijkpunten voor zijn herinnering, maar ook meer recente foto's voorziet hij van commentaar. Met instemming leest hij autobiografische essays van Brodsky. Ilse is een paar weken op reis en in een brief aan haar doet hij verslag van het verloop van hun verhouding, daarbij beklemtonend hoezeer voor hem leven, liefde en literatuur met elkaar verstrengeld zijn.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
De bladzijden van Het verkoolde alfabet zijn gewijd aan twee onderwerpen in het bijzonder: de verhouding van de ikfiguur tot de liefdes uit zijn leven en zijn verhouding tot de historische, culturele en geografische omstandigheden van zijn leven. In het eerste geval gaat het om een subjectief emotionele situering van zijn bestaan rond de raadsels en genoegens van liefde, nabijheid, verlangen en erotiek. Met betrekking tot het tweede thema is er sprake van een tastend, intellectueel onderzoek van wat werkelijke betekenis heeft gehad in zijn leven en de ontwikkeling ervan. Belangrijke motieven in dit verband zijn het besef te zijn ingesponnen in een cyclische tijd, de koestering van het verleden en de herinnering als zingeving voor het heden, de centrale betekenis van het schrijverschap voor de eigen identiteit en het verlangen leven en literatuur met elkaar te doen versmelten.
De vrouwen die elkaar opvolgen als zijn partners in de liefde - respectievelijk D., A., Bérénice, V., G. en Ilse - markeren de emotionele horizon van zijn bestaan en de veranderingen daarin. De fragmentarische verhalen en beschouwingen over die relaties zijn op losse, niet-chronologische wijze door het gehele dagboek verspreid, zoals ook de herinnering aan hun aanwezigheid in zijn leven geen vast patroon volgt. Soms wijdt de ikfiguur langere, beschouwende passages aan een van de relaties. Zo was A. zijn eerste huwelijkspartner; terugblikkend beseft hij dat hij die paar jaar van hun samenzijn in een schemerwereld leefde. De relatie met Ilse beschouwt hij als het laatste hoofdstuk van zijn leven. Aan de hand van hun eerste foto's blikt hij terug op het begin, toen hij verrukt was door haar volstrekt vrij zijn van schaamte. Over zijn band met V. komt de lezer weinig te weten, maar die met Bérénice krijgt juist veel aandacht (zie met name p. 58-63). Zij ontleent haar bijzondere belang aan het feit dat zij het werkelijke verlangen naar de ander in hem wist los te maken. Twee jaar, aan het einde van de jaren vijftig, was zij de belichaming van het verlangen om daarna voor hem alleen nog de herinnering aan het verlangen en het verlangen naar de herinnering te zijn. Deze dynamiek beschouwt hij als het hoofdthema van zijn gehele werk, zoals hij eind mei noteert. In het slothoofdstuk wordt gesuggereerd dat (nieuwe) verliefdheid steeds weer een radicale draai kan geven aan het leven van de mens.
Behalve over deze meer particuliere thematiek gaat het dagboek over de aard en ontwikkeling van de eigen levenshouding en de daaraan gekoppelde normen en waarden. Deze problematiek kent een historische en een filosofische dimensie. Het
| |
| |
dagboek brengt in de eerste plaats de historische gebondenheid van de ikfiguur in beeld. Het laat zien hoezeer de wereld van zijn jeugd in de jaren dertig en veertig de vorming van zijn levenshouding heeft bepaald (zie met name ‘Juli’). In die tijd werd het leven gekenmerkt door soberheid, concreetheid, eenvormigheid en de afwezigheid van hypocrisie. De dingen waren nog gekoppeld aan een besef van oorsprong, zoals het water uit de pomp of het onlosmakelijke verband tussen de behoefte aan voedsel en het doden van dieren. Iedere week werd er zes volle dagen gewerkt, tussen goed en kwaad bestond een duidelijke grens, luiheid en verkwisting waren des duivels, en iedereen schikte zich in principe in de heersende orde. In de loop der jaren heeft de ikfiguur onder de druk van veranderings- en vernieuwingsprocessen veel van die waarden en normen afgedankt, zonder overigens de nieuwe rituelen en praktijken van de moderne tijd kritiekloos over te nemen.
In het slothoofdstuk krijgt deze historische, specifiek aan de moderniteit verbonden problematiek een meer filosofische dimensie als de ikfiguur nader ingaat op het karakter van zijn wezen, gebaseerd als het is op gespletenheid en onverzoenlijke tegenstellingen. Hij wijst op het belang van enerzijds het aardse, volkse, ambachtelijke, traditionele en lichamelijke in zijn leven en anderzijds het abstracte, artistieke, intellectuele en beschaafde. En hij geeft aan dat hij zich noch in de ene noch in de andere sfeer ooit helemaal thuis zal voelen (p. 271-72). Deze zelfkennis, dit inzicht in de aard van het eigen wezen vormt het resultaat van het in het dagboek uitgevoerde onderzoek. Overigens is het van belang hierbij aan te tekenen dat de taal, die het mogelijk maakt dat dit soort inzichten kan bestaan, ook zelf op tegenstellingen is gebouwd.
| |
Opbouw / Thematiek
Het dagboek heeft een chronologische grondstructuur, waarbij niet de dagen maar de maanden als belangrijkste tijdseenheid fungeren. Deze keuze relativeert het keurslijf van de chronologie enigszins en schept ruimte om daar wat losser mee om te springen. Er zijn dan ook weinig verwijzingen naar de dag of datum waarop een specifieke gebeurtenis zich voordoet of een reflectie zich aandient. En al begint een enkel hoofdstuk met een directe situering van het vertelde in de betreffende maand (bijv. ‘Van de ene op de andere dag is het november’), de meeste beginnen met een niet rechtstreeks of niet noodzakelijk aan de chronologie gebonden fragment. Omdat bovendien iedere maand ongeveer evenveel bladzijden telt en de hierboven besproken thema's in de latere hoofdstukken naar een conclusie worden geleid, wekt het dagboek eerder de indruk een literaire compositie te zijn dan een natuurgetrouw, chronologisch verslag van gebeurtenissen of zelfonderzoek.
| |
| |
Bovendien bezit het vertelde verhaal een cyclische vorm. Het begint in oktober, de eerste volledige herfstmaand, en eindigt precies een jaar later, in september, de periode van rijpheid en voltooiing: het jaar is rond, het dagboek is af. In dit verband fungeert de tijd in het dagboek als een organisch verschijnsel, een motief dat onder meer tot uitdrukking komt in de aandacht voor de seizoenen, het voorbijgaan van de liefde en de voortdurende pendelbewegingen tussen dood en leven in de natuur. Dit wil niet zeggen dat de tijd louter wordt opgevat als een vast, gelijkmatig cyclisch verschijnsel. Zo verwijst de ikfiguur op zeker moment naar ‘het bruuske verstrijken van de tijd, als was die een poosje opgehouden geweest’ (p. 218).
| |
Thematiek
De chronologie wordt op nog een andere manier doorbroken en wel door de veelvuldige aandacht voor de herinnering: het dagboekverhaal van het voorbijgaande jaar dient als kader voor de steeds terugkerende mijmeringen over vroeger. Een veelgebruikte techniek in dit verband is de verwijzing naar foto's die de ikfiguur onder ogen krijgt en die hem vervolgens terugvoeren in de tijd. Regelmatig refereert hij aan andere schrijvers die zich met het eigen verleden bezighouden, zo citeert hij met instemming Jules Renard, die alleen nog over een op het verleden gerichte fantasie zegt te beschikken (p. 221). Ook Het verkoolde alfabet heeft een hoog retrospectief gehalte. Er spreekt een behoefte uit het boek om trouw te zijn aan de herinnering, aan wat verdwenen is. Al heeft heimwee in praktisch opzicht ‘geen zin’, het is de ‘diepe, vruchtbare grond’ van het wezen van de ikfiguur. Wat hem boeit is de ‘vreemde, verlokkende glans van een wereld die is ondergegaan en juist daardoor het verlangen in leven houdt. Wat verdwenen is, roept om te worden teruggevonden’ (p. 71). Het belang hiervan ligt overigens in het heden: ‘Het gevoel van gemis en onmogelijkheid houdt de boog van het innerlijke leven gespannen’ (p. 57). Door de steeds terugkerende aandacht voor het verdwenen eigen verleden biedt het verhaal veel meer dan een jaar uit het leven van de auteur. Meer dan een schrijversdagboek is het een autobiografie, een testament bijna, toegespitst op het aan de hand van ervaringen en dilemma's in beeld brengen van de eigen artistieke/existentiële sensibiliteit en hoe die zich heeft gevormd.
| |
Stijl / Thematiek
Behalve de gekozen thematiek geeft vooral de bespiegelende toon van het dagboek gestalte aan die sensibiliteit. Zo is er weinig dialoog of handeling: gebeurtenissen worden in summiere taal beschreven, terwijl gesprekken meestal in de indirecte rede worden weergegeven. Veel passages hebben een zwijgende aanleiding: een gedachte, een herinnering, een foto. De korte citaten zonder commentaar en de soms aforistische, be- | |
| |
schrijvende passages komen altijd weer uit bij het belang van de herinnering en de reflectie. Het verlangen en zoeken naar stilte is in dit verband zelf een motief in het boek.
| |
Vertelstructuur / Stijl
Zoals in vrijwel alle dagboeken is er sprake van een ikperspectief, maar de verteller doorbreekt dit grondpatroon door ook over de ikfiguur in de derde persoon te schrijven, om zo te kennen te geven deels een vreemde te zijn tegenover zichzelf, alsook om te onderstrepen dat de ‘ik’ een veranderlijk en ambivalent wezen is. Zijn geliefde Ilse is de enige andere figuur die voor het heden van de vertelling van belang is. Haar perspectief komt rechtstreeks aan bod in een door haar geschreven brief, waarin ze onder meer ingaat op haar rol als ‘personage’, terwijl het slotfragment feitelijk een aan haar gerichte brief is. Deze kunstgrepen dragen bij aan het intieme en tegelijk dialogische karakter van het proza. Een enkele keer gaat de auteur expliciet in op het belang van de stijl, onder meer door te stellen dat de ‘schrijver wordt voortgebracht door zijn eigen werk’ (p. 31). Het geschrevene genereert de schrijver, een opvatting die ook blijkt uit de meer dan gemiddelde aandacht voor verzorgd en elegant proza. Door de voortdurende gerichtheid op wat weg en verdwenen is voert melancholie de boventoon en mede hierdoor ontwikkelt het verhaal zich gaandeweg tot een ingetogen, verstilde creatieve ruimte - het wordt zelf een werkelijkheid.
| |
Thematiek / Poëtica
Vorm en inhoud van Het verkoolde alfabet zijn aldus nauw met elkaar verweven. Het dagboek richt zich op de verstrengeling van leven en literatuur, ook al kan iets dergelijks slechts tijdelijk of alleen in de verbeelding bestaan. De zinnen en fragmenten in het ‘ideale dagboek’ zijn volgens de auteur ‘als “klankeilanden”, als kortstondige schittering van scherven, als momenten van kunstzinnig bedwongen evenwicht te midden van de toevalligheid en de vlokkigheid van het leven’. En: ‘Vanuit de gebrokenheid en tijdelijkheid waaraan ze ontspringen en die hun natuurlijke voedingsbodem is, drukken zij door hun vormkracht zelf een verlangen naar vastheid en eenheid uit’ (p. 148). Het schrijven zelf komt voortdurend aan bod als een essentieel onderdeel in het leven van de ikfiguur, deels naar aanleiding van de regelmatige verwijzingen naar de auteurs die in het beschreven jaar komen te overlijden, zoals Beb Vuyk, Max Frisch, Renate Rubinstein en Friedrich Dürrenmatt (dit is zelfs een van de weinige verhaalelementen - samen met de enkele verwijzing naar een nieuwsfeit - die het dagboek historisch in het bewuste jaar verankeren). Uit verwijzingen naar het literaire werk van deze en andere schrijvers spreekt een voorkeur voor artistiek en/of maatschappelijk geëngageerde literatuur, die we ons als een belangwekkende er- | |
| |
fenis moeten blijven herinneren. Daarbij klinkt steevast een modernistisch perspectief door op leven en letteren - zoals in beweringen als ‘De bestaande wereld leeft ten koste van haar mogelijkheden’ (p. 57) en ‘Wat verloren gaat, kan steevast op mijn warme sympathie rekenen’ (p. 293) - en de nadruk op het belang trouw te blijven aan jezelf (al dient die trouw wel steeds hernieuwd te worden). Het modernistische karakter van het dagboek wordt nog eens onderstreept door de regelmatige kritiek op dominante verschijnselen van het postmoderne
tijdperk, zoals de media, het toerisme en de technologie.
| |
Titel
Binnen deze culturele dynamiek is Het verkoolde alfabet uiteindelijk een verdediging van het belang van literatuur en artistieke taal: ‘Eigenlijk zijn er steeds minder woorden die je in de mond kunt nemen, het alfabet is verkoold en smaakt naar as. Welke schrijver van enige betekenis durft zichzelf nog als “kunstenaar” te benoemen?’ (p. 124). In dit verband verwijst de titel naar de cultuurkritische inzet van het dagboek: het is een individualistische daad van verzet tegen de onttovering van taal en literatuur. In samenhang met het aan de Mexicaanse dichter Paz ontleende motto - ‘Vlammende verrijzenissen / van het verkoolde alfabet’ - dient het boek te worden gelezen als een pleidooi voor de aanhoudende betekenis en actualiteit van literaire schepping. Zeker als het tij ongunstig is, hebben schrijvende kunstenaars een taak, en wel om op hun manier de creatieve mogelijkheden van, zoals De Wispelaere het elders noemt, de ‘zwarte letters op het witte papier’ levend te houden en te blijven onderzoeken.
| |
Context
Het verkoolde alfabet maakt op organische wijze deel uit van het werk van De Wispelaere. Er is met name formele en inhoudelijke verwantschap met het uit 1970 daterende Paul-tegen-paul 1969-1970, al treden hierin het lezen en de literatuur meer op de voorgrond, terwijl de aandacht voor voorbije relaties en het eigen verleden als schrijver nog gering is. Maar ook zijn andere werken - zoals de trilogie Een dag op het land (1976), Tussen tuin en wereld (1979) en Mijn huis is nergens meer (1982), alsmede Brieven uit Nergenshuizen (1986) en het latere En de liefste dingen steeds verder (1998) - gaan over een (semi-)autobiografisch personage en zijn verhouding tot het landschap, zijn geliefden, de literatuur, het schrijven en het eigen verleden. Volgens de auteur gaat het in autobiografisch proza om de behoefte een ‘waarachtig zelfportret’ te maken. Als zodanig is zijn oeuvre een illustratief en oorspronkelijk voorbeeld van de
| |
| |
opleving van het autobiografische schrijven binnen de Nederlandstalige letterkunde tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw.
Het dagboek van Paul de Wispelaere is overigens met het oog op publicatie geschreven. Een qua toon en opzet gelijksoortig werk dat hij zelf in zijn dagboek noemt, is Een jaar in scherven (1988) van Koos van Zomeren. Andere titels in dezelfde Privé-domeinreeks met een vergelijkbare retrospectieve inzet zijn Zuiderkerkhof 1 (1997) van Jean-Paul Franssens en Vrienden, vreemden, vrouwen (1998) van August Willemsen. De gepubliceerde dagboeken van generatiegenoten als C. Buddingh' en Hans Warren zijn qua vorm meer traditioneel van karakter. Met name laatstgenoemde hecht waarde aan het feit dat dagboeken (als het zijne) in eerste instantie niet voor publicatie geschreven zijn.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het verkoolde alfabet is met grote instemming ontvangen. In de recensies wordt het dagboek veelal op subjectieve manier gekarakteriseerd. Zo ziet Hanneke Wijgh het als een ‘weemoedige terugblik op een rijk en emotioneel leven’ en is het voor Anne Marie Musschoot een ‘dagboek van de aanvaarding, van de rust’. Vrijwel alle recensenten zijn van mening dat het om De Wispelaeres beste werk gaat. Hans Warren schrijft bijvoorbeeld dat hij niet zover zou willen gaan ‘het hele oeuvre van De Wispelaere als een soort aanloop voor dit dagboek aan te merken. Maar in vrijwel al zijn boeken zoekt hij naar de vorm die hij nu gevonden lijkt te hebben.’ Hugo Bousset laat zijn beknopte bespreking van het eerdere werk volgen door de opmerking: ‘Het is pas in Het verkoolde alfabet dat er sprake is van een verzoening tussen leven en letteren.’ En volgens Cyrille Offermans is het dagboek een ‘hoogtepunt’ in het werk van de auteur, omdat hij zijn ‘ambivalenties verder op het spits [heeft] gedreven’ dan in zijn eerdere boeken. Bovendien heeft hij zich met name in de verhalen over eerdere liefdes minder laten leiden door zijn ‘stilistische virtuositeit’, waardoor het proza ‘minder retorisch’ is en de schrijver zichzelf ‘preciezer, kwetsbaarder, nietsontziender en gespletener portretteert’ dan in het eerdere werk.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Paul de Wispelaere, Het verkoolde alfabet, vijfde druk, Amsterdam 1993.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hanneke Wijgh, ‘Het enige wat helpt om niet desperaat te worden is het opdelven van herinneringen’. In: Trouw, 19-3-1992. |
Jeroen Brouwers, recensie. In: De Morgen, 20-3-1992. (ook als ‘De laatste muze’ in: Jeroen Brouwers, Het circus van de eenzaamheid, Amsterdam 1994, p. 11-18) |
Jooris van Hulle, recensie. In: Boekengids, nr. 3, maart 1992, jrg. 17, p. 193-195. |
Hans Warren, Leven en letteren laten zich soepel mengen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-4-1992. |
Cyrille Offermans, Niet van hier en niet van elders. In: Vrij Nederland, 4-4-1992. |
Marc Reynebeau, Het dagboek is een leugenaar. In: Knack, 8-4-1992. |
Hans Renders, Ieder najaar zijn er meer roestvlekjes. In: Het Parool, 11-4-1992. |
Henk van Weert, [Recensie]. In: De Stem, 7-5-1992. |
Jacob Moerman, Dagboek De Wispelaere: pure engagement. In: Amersfoortse Courant, 22-5-1992. |
Piet de Moor, We razen in ijltempo naar het niets. In: de Volkskrant, 30-5-1992. (ook in: Knack, 8-7-1992) |
André Matthijse, Alledaags verzet van Paul de Wispelaere. In: Haagsche Courant, 5-6-1992. |
Gerrit Jan Zwier, De dood van een egel. In: Leeuwarder Courant, 18-9-1992. |
Anne Marie Musschoot, Paul de Wispelaere. Het eindeloze verzet tegen de voltooiing. In: Ons erfdeel, nr. 5, november/december 1992, jrg. 35, p. 645-647. |
Koen Vermeiren, Schrijven als literaire archeologie. In: Kreatief, nr. 5, december 1992, jrg. 26, p. 62-69. |
Yves van Kempen, Orpheus in Vlaanderen: Paul de Wispelaere en de cyclische tijd. In: De Groene Amsterdammer, 6-1-1993. |
Hugo Bousset, Pleidooi voor melancholie. Paul de Wispelaere. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literaire klimaat 1986-1992, Amsterdam 1993, p. 341-351. (in gewijzigde vorm opgenomen als ‘Pleidooi voor melancholie: over Paul de Wispelaere en Georges Perec’. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier, Amsterdam 1996, p. 89-106) |
Paul de Wispelaere, Over leugen en waarheid in de autobiografie. In: De Vlaamse Gids, nr. 1, 1996, jrg. 80, p. 5-12. |
lexicon van literaire werken 58
mei 2003
|
|