| |
| |
| |
Paul de Wispelaere
Mijn huis is nergens meer
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Mijn huis is nergens meer van Paul de Wispelaere (*1928 te Brugge-Assebroek) verscheen in het voorjaar van 1982 als gmp (Grote Marnix Pocket) nr. 226 bij uitgeverij Manteau. In 1988 verscheen een derde, gewijzigde druk. Van het boek werden tot op heden 8000 exemplaren verkocht.
Aan de tekst gaat een uittreksel vooraf uit een gedicht van Hans Andreus, waaraan De Wispelaere de titel voor het boek ontleende: ‘Mijn huis is nergens / meer, in de bevende / aarde verdwenen.’ Daarop volgen vijf motto's, van Saul Bellow, Max Frisch, E. du Perron, Bertolt Brecht en Oriana Fallaci, alsmede de opdracht: ‘Ter nagedachtenis aan mijn betreurde oudere vriend Hervé Stalpaert, die mij lang geleden de eerste verboden boeken heeft laten lezen.’ Achterin staan de literaire werken vermeld waaruit de auteur (vrij) letterlijke citaten opnam in zijn roman.
De tekst is verdeeld in zeventig ongenummerde hoofdstukken, die door een witregel worden gescheiden. De omvang bedraagt 261 bladzijden.
| |
Inhoud
Al op de eerste bladzijde van Mijn huis is nergens meer blijkt het hoofdpersonage schrijver te zijn. Hij schrijft, herleest, herbegint. De schrijver is ‘een man van omstreeks vijftig [...] auteur van een aantal romans en schrijft nu, vanuit het gevoel dat hij zijn leven eigenlijk achter de rug heeft en met geweld uit de wereld wordt verdreven, zijn herinneringen op.’ Zijn oorspronkelijke project blijkt ‘een mengvorm van memoires, persoonlijke notities en een essay over de mythologie van de industrieel-technologische Vooruitgang’ geweest te zijn.
Het bezoek van het meisje Brigitte, de interviewster van een tv-filmploeg die opnamen komt maken naar aanleiding van het laatste boek van de schrijver, stuurt zijn leven danig in de war. Zij had haar komst per brief aangekondigd en zich voor- | |
| |
gesteld als ‘de dochter van het meisje dat als personage in uw werk zo'n belangrijke plaats inneemt’. De herinnering aan dat meisje, door de schrijver Barbara genoemd, en de ontmoeting met Brigitte vormen vanaf dit moment de hoofdlijnen waarop het verhaal zich verder zal ontwikkelen.
Beide lijnen kruisen elkaar voortdurend: herinneringen aan zijn jeugd, zijn vader en moeder, zijn mislukte huwelijk en de onderwijl plaatsgrijpende liefdesgeschiedenissen aan de ene kant, en de ontwikkeling van de verhouding met Brigitte aan de andere kant. Daardoorheen, en op talloze manieren ermee verbonden, lopen flarden ‘geschiedenis van de vooruitgang’, soms in essayistische vorm, meestal in de vorm van commentaar, van satirische of woedende reacties van de schrijver op actuele ontwikkelingen. Bovendien wordt het schrijven van het boek voortdurend aan de actualiteit gerelateerd. Brigitte wil immers haar moeder leren kennen, die jong gestorven is en van wie ze dus weinig weet, en dat gebeurt in hoofdzaak door de stukken te lezen van het boek dat de schrijver bezig is te maken.
Al met al is Mijn huis is nergens meer een complex boek, dat van meet af aan op verschillende niveaus speelt. De hierna volgende weergave van de inhoud is dan ook op zichzelf al een reconstructie van de verhaallijnen. B. Vanheste duidt de inhoud van de roman vanuit een drieledige invalshoek: de schrijver (re)construeert het verleden, hij gaat de confrontatie aan met het heden en hij schrijft.
De reconstructie van het verleden vooreerst. Die gebeurt niet volgens de eisen van de primaire chronologie, maar via associatieve impulsen die het herinneringsmechanisme op gang brengen. Als kind ervoer de schrijver het leven grotendeels vanuit een harmonisch samengaan met zijn omgeving: de natuur, de dorpsbewoners, de ouders. Het evenwicht wordt verstoord als het kind de puberteit bereikt. De non op school en vooral zijn trotse moeder gaan ervan uit dat een zo begaafd kind als hij is voorbestemd is voor een beroep met aanzien en status. De liefde voor Suzanne isoleert hem verder van zijn vriendjes. De agressiviteit van de wereld, die ook in het heden de schrijver sterk beroert, wordt hier schrijnend voorafgebeeld door de aanvallen die hij als verstandige, maar fysiek niet sterke knaap moet ondergaan op school, in de jeugdbeweging, bij het leger. Meer en meer wordt de moeder, die haar verburgerlijkte ambities niet onder stoelen of banken steekt, gezien als een onderdrukkende autoriteit, waartegen ook de vader niet opgewassen is.
De opgroeiende schrijver verliest gaandeweg zijn zelfbeeld. Hij valt uiteen in twee ‘ikken’. Zijn oppervlakkige ik
| |
| |
loopt twintig jaar lang, eerst als scholier, later in zijn relaties met Thérèse en zijn vrouw Madeleine, braafjes in het gareel van de kleinburgerlijkheid; zijn andere, meer authentieke ik, dat gevoed en gevormd wordt in de literatuur en een aarzelende verkenning van de erotiek, leeft een verborgen bestaan. En dan ontmoet hij Barbara. Drie jaar lang kan het echte ik van de schrijver openbloeien in haar ongeremde, zuivere erotiek, die net als het schrijven en het lezen beleefd wordt in een zelfgekozen isolement.
Uiteindelijk kiest de schrijver voor de literatuur en trekt hij zich terug op zijn verbouwde boerderij. Barbara durft deze absolute, compromisloze keuze niet aan, ze verlaat de schrijver en keert terug naar de compromitterende realiteit. De schrijver blijft achter in Waterland. Hij wordt twintig jaar ouder, begint aan maagkrampen te lijden. Zijn reservaat is een eiland, een schuilplaats, althans in zijn droom. Als hij wakker wordt, rukken de machines op om zijn huis te vernietigen.
Het tweede niveau behelst dit van de confrontatie met het heden. Met Brigitte (het heden) beleeft de schrijver het verleden opnieuw, met haar doet hij zijn relatie met Barbara over. Brigitte is de wedergeboren Barbara. Herinneringen aan deze laatste (bijvoorbeeld de witte knoopjesjurk, het samen kijken naar een film, de foto's en dia's) die deels vernietigd, deels weggestopt waren na haar vertrek, worden nu tot leven gewekt en opnieuw beleefd. De schrijver ervaart deze herbeleving als een zuiverend gebeuren. De ‘herhaling’ krijgt slechts zin door de verschillen. Barbara was er bijvoorbeeld nooit in geslaagd echt te begrijpen wat de literatuur betekende voor de schrijver; Brigitte leest de roman in wording die aan haar gericht is en die zij enigermate mee creëert.
Het verleden herleeft in het heden, niet enkel in de liefdesrelatie, maar eveneens op sociaal vlak. Zo was de vader van de schrijver ooit in opstand gekomen tegen de onweerstaanbaar oprukkende, onnatuurlijke beschaving, waaraan de moeder zo nadrukkelijk wou deelnemen: hij doodde de door die samenleving (letterlijk: het verhuizen naar een burgerlijke villa) ter dood veroordeelde ram Lucifer. Op tienjarige leeftijd had de schrijver die daad van verzet al eens nagevolgd door zijn dierbaarste bezit, zijn vogels, los te laten. Vader en zoon voegden zich nadien braafjes in het gelid van de burgerlijkheid, de vader voor levenslang, de zoon tot de komst van Barbara.
Wanneer in het heden de oprukkende samenleving op het punt staat na de wagenmakerij van zijn vader nu ook zijn eigen huis en tuin in Waterland te vernietigen, stelt de schrijver, vanuit de herinnering aan hetgeen in zijn jeugd was gebeurd, een uiterste daad van verzet: eigenhandig doodt hij op zijn
| |
| |
beurt de ram die niet toevallig eveneens Lucifer heet. De naam is trouwens symbolisch: hij staat voor alles wat in de ogen van de schrijver tot nu toe weerstand heeft geboden tegen de christelijk-humanistische, vervreemdende beschaving.
Verleden en heden vloeien samen in de schrijfact. Het schrijven van een literair werk, waarin het verleden wordt ge(re)construeerd en opnieuw beleefd vanuit de onvrede met het heden, is voor het schrijverspersonage een daad van verzet. De slotzin van de roman (‘Het verhaal begint opnieuw, het eindigt nooit.’) suggereert dat de opbouw van een leven-in-tekst nooit eindigt. De schrijver blijft zich verzetten.
| |
Interpretatie
Titel
Op het eerste gezicht verwoordt de titel een sombere, zelfs pessimistische visie. In Tussen tuin en wereld, de roman die onmiddellijk aan Mijn huis is nergens meer voorafgaat en er een tweeluik mee vormt, bleef een keuze nog mogelijk. Thans wordt het hoofdpersonage volledig in het defensief gedrongen, de schrijver moet zich verschansen in een huis dat toch tot de ondergang is gedoemd. De laatste beschutting moet eraan geloven. De roman beschrijft de ondergang zelf niet. In het filmische slotbeeld bevriest het tafereel: een kaal, winters landschap, met de machines nog net buiten de al onteigende grond van de schrijver.
| |
Thematiek
Een van de hoofdthemata in het oeuvre van Paul de Wispelaere is de behoefte te ontsnappen aan de doem van de geschiedenis, althans wanneer ‘geschiedenis’ wordt geïnterpreteerd als vooruitgang. De Wispelaeres werk is een plaatsbepaling in een verscheurde wereld. In Mijn huis is nergens meer staat te lezen: ‘dit boek gaat over mythe en geschiedenis, en hoe je daartussen staat, over schoonheid en barbaren, en hoe je daartussen moet kiezen.’ Deze tweespalt geschiedenis-mythe wordt door J. Kruithof aangeduid als de antithese tussen het profane en het sacrale. Voor het eerste gebruikt De Wispelaere dan termen als ‘de geschiedenis’, ‘de wereld’, i.c. het domein van de mens die in naam van de beschaving onderdrukt, vernielt en doodt. Centraal hierin staat de verloedering van de natuur ten gevolge van een blind geloof in de Vooruitgang, die in de eerste plaats van de industrie en de technologie zou afhangen. In Mijn huis is nergens meer, dat door de auteur ‘het boek van de moeder’ wordt genoemd (interview met C. Alleene), staat de moeder grotendeels voor het negatieve. In de herinnering van het schrijverspersonage is zij verbonden met onderdrukking en burgerlijkheid. Op een ruimer vlak wordt het motief
| |
| |
uitgewerkt binnen de idee van een aantal bindende ‘moederlichamen’: de kerk (‘Onze Moeder de Heilige Kerk’), de politieke partijen, vakbonden, verenigingen.
Tegenover het profane staat het sacrale, tegenover de geschiedenis de mythe. Tot dit domein behoort onder andere de tuin uit de jeugd van de hoofdfiguur, het terrein van de vader dat op gezag van de moeder ontruimd moest worden, toen ‘de wagenmakerij van mijn vader ten gronde was gericht door de aankomende Nieuwe Tijd’. Ontsnappen aan de tijd kan voor de schrijver ook via de literatuur, de muziek en de beeldende kunst. In de sacrale wereld wordt vooral de nadruk gelegd op de erotiek, die in nauwe relatie met de natuur wordt beleefd/herinnerd. Alleen al in de naam ‘Barbara’ wordt deze relatie direct aanwezig gesteld: volgens De Wispelaere drukt ‘deze aardedonkere naam veel beter die mengeling van hartstocht en treurigheid uit waarvan haar lichaam was vervuld’. De naam verwijst naar de ‘Moeder-Aarde’ waarmee het hoofdpersonage wil versmelten om herboren weer op te staan. De ‘mytische’ Barbara, de Oer-Moeder, is in die zin de tegenhanger van de echte moeder van het schrijverspersonage, die het profane belichaamt en staat voor de dood: ‘zij is de dood die ze al die tijd in haar lichaam gedragen heeft.’
In de beleving van de natuur valt op hoe in Mijn huis is nergens meer de winter en vooral de sneeuw (zuiverheid!) een grote rol krijgen toebedeeld. De sneeuw sluit de hoofdpersoon en zijn nieuwe vriendin Brigitte af van de agressieve wereld die hen omringt.
In de schepping van een sacrale leefruimte, een ruimte om te overleven, neemt ook het motief van het wonen een belangrijke plaats in. Het huis staat aan het begin, het is, net als de tuin in Tussen tuin en wereld, rechthoekig en het wordt onder meer vergeleken met een kapel (een gewijde ruimte) en een ark (de mytische boot).
Ten slotte bevat de roman Mijn huis is nergens meer ook een aantal reflecties op het schrijverschap. Het enige wapen voor de schrijver in zijn verzet tegen de teloorgang is het schrijven. Zo heeft het schrijven een bewarende functie: ‘Dit noteren, denkt hij, niets mag verloren gaan.’ En verder: ‘Mijn verhalen zijn de enige plaats waar het bewaard is. [...] schrijven is een hartstochtelijke ontkenning van de tijd.’ Schrijven heeft voor de hoofdfiguur te maken met orde, eenheid, harmonie en zekerheid. Toch wijst het schrijverspersonage er eveneens op dat het schrijven op zichzelf een onvoldoende bezigheid is, omdat het zich in de plaats stelt van de realiteit: ‘Schrijven en leven verdragen elkaar niet.’ Terloops dient er hier op gewezen dat in de roman naast het woord ook de foto (en/of dia) en de film
| |
| |
eenzelfde functie hebben, namelijk het vrijwaren voor definitief verlies.
| |
Opbouw
De roman Mijn huis is nergens meer bestaat uit een aantal langere en kortere fragmenten die niet chronologisch gerangschikt zijn. Paul van Suetendael wijst erop dat elk fragment ‘een in zichzelf besloten eenheid is en zo ontsnapt aan de tijd, aan de doem van de geschiedenis. Het fragment, het absolute moment situeert zich op het niveau van de mythe. En de fragmentarische compositie is dan weer een uitdrukking van de versplinterde identiteit.’ Toch is de opbouw van het werk heel doordacht uitgevoerd. Zo treedt het meisje Brigitte op als ordenend principe: zij wordt in het begin ten tonele gevoerd, het boek eindigt wanneer zij en de schrijver naar het huis staan te kijken en precies midden in het boek staat een lange ‘brief’ aan haar, waarin de schrijver in vogelvlucht zijn leven overziet. Hiermee raakt De Wispelaere opnieuw het thema van de mythe aan, die gestalte krijgt in de idee van de terugkeer. Brigitte is immers Barbara die terugkeert. Binnen deze visie is het van belang op te merken dat in de roman begin en einde samenvallen. Vooraan in Mijn huis is nergens meer staat: ‘In het begin ligt het einde al besloten.’ En de slotzin luidt: ‘Het verhaal begint opnieuw, het eindigt nooit.’ Zo is eveneens te verklaren dat een aantal scènes (bijvoorbeeld het doden van de ram, de witte knoopjesjurk, de pauw) paarsgewijs voorkomt.
In een tv-gesprek bij het verschijnen van de roman wees Paul de Wispelaere erop dat ‘je het boek kunt beschouwen als een roman in de roman. Van bij het begin speelt de man met de gedachte van het maken van een filmscenario. De roman die hij schrijft, komt neer op het bij elkaar brengen van materiaal voor een filmscenario. Dat wordt in een van de eerste taferelen van het boek al expliciet gezegd. Bij de eerste ontmoeting met het meisje Brigitte die bij hem op bezoek komt met het oog op een televisie-opname, vertelt hij haar dat hij met de idee rondloopt van een filmscenario en dat hij dan weer denkt aan de film Elisa vida mia van Carlos Saura. Dat is een echt bestaande film waarin hij iets van zijn eigen situatie heeft herkend. Verder in het boek wordt bovendien nog gebruik gemaakt van materiaal uit een andere echte film. Zo hebben de man en het meisje op den duur zelf de indruk dat ze in een film spelen, veel eerder nog dan dat ze in de werkelijkheid staan. Op de laatste avond bekijken ze de uitzending van de televisieopname en daar zien ze zich in de film rondlopen. Het hele boek door wordt het idee van de film, van het vastgelegde beeld en de verdwijnende werkelijkheid met elkaar in verband gebracht.’ (interview met P. van Aken) De manier waarop de hoofdfiguur gedachten aan een mogelijk filmscenario verbindt
| |
| |
met de bestaande film van Saura impliceert een (postmodern) mise-en-abîme-effect, te vergelijken met het droste-effect van de zich herhalende kopie van een afbeelding in diezelfde afbeelding.
| |
Vertelsituatie
In Mijn huis is nergens meer maakt Paul de Wispelaere wisselend gebruik van een ik- en een hij-persoon. De jij-figuur tot wie de schrijver zich op bepaalde momenten richt, is Brigitte. De opsplitsing van het schrijverspersonage in afwisselend een hij en een ik wordt geduid in het aan E. du Perron ontleende motto: ‘Men legt zich neer bij de theorie dat men op zijn best een dubbelganger van zichzelf maakt.’ Parallel aan het gevoel van vervreemding van de werkelijkheid bouwt De Wispelaere zo een afstand in, die van de hij een geobserveerd ik maakt. De Wispelaere koestert deze ambivalentie. Hij weigert zich ten volle te identificeren met de rol die hij aangemeten krijgt, maar die hij noodgedwongen toch speelt: ‘het komt er eigenlijk op neer dat je niet wilt zijn wie je bent, omdat je dat niet zelf hebt bepaald, terwijl het patroon dat al van voor je geboorte vastlag, je juist aanlokt als een geheimzinnige figuur in drijfzand getekend.’ Bovendien benadrukt de afwisseling van de hij-, ik- en je-vorm de autonomie van de tekst als een taalconstructie, waarbij de vraag naar het al of niet autobiografische karakter ervan irrelevant wordt.
| |
Stijl
Verscheidene malen verwoordt het schrijverspersonage een soort van onvrede, die ervaren wordt tijdens het schrijfproces: de tekst zoals die op het blad verschijnt, kan in zijn ogen nooit de perfectie halen van bijvoorbeeld de muziek van Miles Davis: ‘Zo te kunnen schrijven, dacht hij, dat het donkerste, drabbigste gevoel bedwongen wordt door de vorm en daarin flonkert als zacht metaal.’ Mijn huis is nergens meer is geschreven in een verfijnde, romantische en poëtische taal, waarin dichterlijke middelen als herhaling, beeldspraak en muzikaliteit worden aangewend. En weer vanuit het motief van de ambivalentie fungeert een aantal essayistische passages (een krantetekst bijvoorbeeld over zure regen) als tegenwicht. Zij hebben zeer dikwijls tot doel de lezer expliciet te waarschuwen tegen de zinloze afbraak van het leefmilieu.
| |
Context
In zijn bijdrage over Tuin en wereld (Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 6, mei 1990) wees J. Kruithof erop dat dit boek, dat gepubliceerd werd in 1979, samen met Mijn huis is nergens meer en Brieven uit Nergenshuizen (1986) in de kritiek als een soort van drieluik werd bestempeld. In Mijn huis is ner-
| |
| |
gens meer legt De Wispelaere het schrijverspersonage de volgende bedenking in de mond: ‘het wordt me steeds duidelijker dat ik al twintig jaar geleden aan dit boek begonnen ben. Sinds die tijd heb ik eigenlijk steeds aan hetzelfde boek geschreven.’ En elders luidt het zo: ‘Ik zit vast aan steeds hetzelfde boek. Ik ben de lezer van mijn in taal gevatte dubbel, mijn eigen verbeelde leven.’ J. Goedegebuure verwees in dit verband naar een gelijksoortige thematiek in de roman Het verzonkene van Jeroen Brouwers. Binnen de context van zijn oeuvre wordt duidelijk dat De Wispelaere gegevens uit het (zijn) levensverhaal telkens weer opneemt, al worden ze gewijzigd voorgesteld en/of worden namen en gebeurtenissen aan andere personages toegeschreven dan in vorig werk. In Mijn huis is nergens meer lijft De Wispelaere niet enkel zijn vroegere werk in, ook wordt - verspreid over de fragmenten - verwezen naar en geput uit het werk van andere schrijvers. Opvallend zijn de citaten uit de toespraak van Seattle, het stamhoofd van de inmiddels uitgeroeide Duwashi. De parallellie met het schrijverspersonage is duidelijk: ook Seattle sprak vanuit een tot verdwijnen gedoemde, sacrale wereld.
De Wispelaeres opvattingen over de technieken van het schrijven plaatsen hem ontegenzeglijk in de traditie van het modernisme. Enkele kenmerken ervan zijn ook heel nadrukkelijk terug te vinden in Mijn huis is nergens meer: het ontbreken van een alwetende verteller, de problematische relatie tussen werkelijkheid en fictie, de fragmentarisering van de verhaal-plot die in wezen een beeld oproept van de verbrokkelde mens. De accentuering van het problematische vertellen kan, net als de ontdubbeling in de film, ook vanuit een uitgesproken postmoderne visie worden geïnterpreteerd. Anderzijds wordt het (post)modernisme van De Wispelaere afgezwakt door meer traditioneel aandoende elementen. Zo groeien de natuurbeschrijvingen vaak uit tot impressionistische taferelen. Het verlangen te ontsnappen aan de druk van de Vooruitgang (een vorm van escapisme) en het geloof in de zelfrealisatie via de creativiteit en de liefde (erotiek) sluiten dan weer nadrukkelijk aan bij het romantisme.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Mijn huis is nergens meer werd niet onverdeeld gunstig ontvangen in de kritiek. Daarbij valt op dat de roman in de meeste besprekingen op een heel directe wijze wordt gerelateerd aan Tussen tuin en wereld, het boek dat drie jaar voordien verscheen. Dit laatste werk had de bekendheid van De Wispelae- | |
| |
re in Nederland gevoelig doen toenemen, zodat de nieuwe roman niet alleen in Vlaanderen, maar ook in Nederland ruim aandacht kreeg. H. Jonkers noemt de roman ‘een indrukwekkend boek en een ongedacht raak pleidooi tevens voor de milieubeschermers.’ Ongeveer gelijkluidend is de mening van Graa Boomsma: ‘Mijn huis is nergens meer is een sympathiek boek om de woede die eruit spreekt tegen de verloedering èn om de poging dat thema bewust vorm te geven.’ Minder positief eraan is dat naar zijn mening ‘de opstandigheid blijft steken in wel zeer romantische, vaak nostalgisch-sentimentele gevoelens over een of andere utopie die nagestreefd zou dienen te worden.’
J. Kruithof looft de roman in de eerste plaats als ‘een hoogst poëtisch boek’, terwijl J. Goedegebuure de roman dan weer ‘een tijdelijke inzinking’ noemt. H. Bousset kan geen vrede nemen met de opbouw van de roman. Hij meent dat de lezer ‘soms het gevoel kan hebben te blijven zitten met brokstukken tekst die hij niet in elkaar kan passen. [...] Het verbrokkeld wereldbeeld van de hoofdfiguur resulteert in een wriemelende reeks stukjes, die samen geen legpuzzel vormen. Ook de verhaaldraad biedt weinig houvast.’ Net als J. Borré wijst Bousset er verder op dat de wisselende ik/hij-persoonsvorm niet gebonden is aan een stramien: dat de hoofdfiguur in de ik-vorm zou schrijven over zichzelf als personage in zijn eigen boek is een concept dat soms wel verschijnt, maar niet wordt uitgewerkt.
Bijzonder relevant voor de waarderingsgeschiedenis is het vergelijkend onderzoek dat B. Daenen wijdde aan drie kritieken, die van M. Janssens, L. Deflo en H. Bousset (van deze laatste nam zij de bespreking uit Ons erfdeel als uitgangspunt; daarin plaatst Bousset de roman in het totaaloeuvre van De Wispelaere en blijven zijn voorheen in Spectator geformuleerde bezwaren grotendeels achterwege).
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Paul de Wispelaere, Mijn huis is nergens meer. Antwerpen/Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Borré, Mijn huis is nergens meer. De Wispelaere: hartstochtelijk de tijd ontkennen. In: De morgen, 24-4-1982. |
M. Reynebeau, De Groenstraat heet nu Vooruitgangsstraat. Op zoek naar een literaire realiteit. In: Knack, 19-5-1982. |
J. Kruithof, Een schrijver in Arcadia. Paul de Wispelaere tussen tuin en wereld. In: Vrij Nederland boekenbijlage, 22-5-1982. |
C. Offermans, Mijn huis is nergens meer van Paul de Wispelaere. Het verzet tegen de maatschappij als herinnerings- en vergeetmachinerie. In: De groene Amsterdammer, 26-5-1982. Ook in: C. Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Amsterdam 1983, p. 313-317, onder de titel: Het verhaal begint opnieuw, het eindigt nooit. |
An., Mijn huis is nergens meer. In: Dagblad voor Noord-Limburg, 29-5-1982. |
An., De doem op het paradijs van De Wispelaere. In: Alkmaarse courant, 25-6-1982. |
J. Goedegebuure, Al twintig jaar hetzelfde boek. In: Haagse post, 3-7-1982. |
G. Boomsma, Tussen mythe en geschiedenis. In: De waarheid, 10-7-1982. Ook in: G. Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, p. 297-300. |
W. De Taeye, Paul de Wispelaere tussen gisteren en morgen. In: Het volk, 22-7-1982. |
H. Jonkers, Dichterlijk gevecht met bulldozers. In: Eindhovens dagblad, 23-7-1982. |
P. van Suetendael, Paul de Wispelaere. Leven en letteren. In: Streven, augustus-september 1982, p. 1030-1036. |
D. de Vries, Werk aan de winkel bij Paul de Wispelaere. In: Friesch dagblad, 8-10-1982. |
J.J. Wesselo, Van maand tot maand. Proza. In: Kultuurleven, nr. 8, oktober 1982, p. 649-653. Ook in: J.J. Wesselo, Vlaamse wegen. Het vernieuwende proza in Vlaanderen tussen 1960 & 1980. Antwerpen 1983, p. 57-76, onder de titel: Het eiland van Paul de Wispelaere. |
G. Durnez, Aanschouw dit land en vergeet niet hoe mooi het is. In: De standaard, 2-11-1982. |
JCC, Mijn huis is nergens meer. Paul de Wispelaere. In: De beiaard, 27-11-1982. |
M. Janssens, Paul de Wispelaere in het tweeluik besloten. in: Dietsche warande & Belfort, nr. 9, 1982, p. 692-698. Ook in: Kritisch akkoord. Antwerpen 1983, p. 132-141. |
H. Bousset, Paul de Wispelaere: de made in het klokhuis. In: Ons erfdeel, nr. 5, 1982, p. 678-685. Ook in: Kritisch akkoord. Antwerpen 1983, p. 117-131. |
E. Vermeulen, Gesprek met Paul de Wispelaere. In: Kreatief, nr. 5, 1982, p. 81-85. |
H. Bousset, Paul de Wispelaere: heidense, dichterlijke monnik. In: Spectator, 15-1-1983. |
| |
| |
H. Bousset, Het ambivalente schrijven. In: H. Bousset, Schrijven aan een opus. Gesprekken met 9 Vlaamse auteurs. Antwerpen/Amsterdam 1983, p. 117-132. |
C. Alleene, Paul de Wispelaere. Ik laat me niet inlijven. In: Spectator, 15-10-1983. |
B. Daenen, Mijn huis is nergens meer of De moderne mythe van de eeuwige terugkeer. In: TNA. Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans, nr. 2, 1984, p. 143-156. |
L. Deflo, Omtrent Paul de Wispelaere. (1 ‘Tussen tuin en wereld’: far from the madding crowd; 2 ‘Mijn huis is nergens meer’: De Teleurgang van het Waterland). In: L. Deflo, Bij nader inzien. Antwerpen 1985, p. 59-84. |
A. Visser, De grenzen van het experiment. In: A. Visser, Tegendraads. Amsterdam 1985, p. 128-130. |
G. de Nutte, [zonder titel]. In: Paul de Wispelaere, Torhout 1986, p. 41-47. |
P. van Aken, [zonder titel]. In: Paul de Wispelaere. Antwerpen/Amsterdam 1987, p. 69-77. |
B. Vanheste, Een huis vol mythen, geen mythisch huis. Over de werkelijkheidsvisie in Paul de Wispelaeres Mijn huis is nergens meer. In: Moderne Nederlandse letterkunde. Nijmegen 1989 (Nijmeegse reeks, deel 1), p. 9-20. |
lexicon van literaire werken 23
augustus 1994
|
|