| |
| |
| |
Leon de Winter
Zoeken naar Eileen W.
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste aanleiding tot Zoeken naar Eileen W. van Leon de Winter (*1954 te 's-Hertogenbosch) was zijn lectuur van Tristan en Isolde van J.W.F. Werumeus Buning. Het betreft hier een herdichting van een beroemd middeleeuws verhaal, dat slechts in fragmenten is overgeleverd. Tristan haalt voor koning Marc van Cornwallis prinses Isolde uit Ierland. Onderweg drinken zij per ongeluk de liefdesdrank die voor Marc en Isolde bestemd was. Hierdoor hebben zij elkaar voor altijd lief. Hoewel Isolde met koning Marc trouwt, kan zij onmogelijk van haar geliefde afstand doen.
Wat De Winter voor ogen stond, was een dergelijk verhaal over een onmogelijke liefde in de moderne tijd. Hij verweefde het gegeven met het Romeo en Julia-motief (beide gelieven horen tot elkaar vijandige partijen). Bovendien wilde hij het schilderij ‘Nude Bending Down’ van Pierre Bonnard, dat hij in The Tate Gallery te Londen had gezien, op de omslag hebben. Daarom verwerkte hij dat doek in de gebeurtenissen van de roman.
De publikatie werd een half jaar vertraagd doordat de aanvankelijke opzet de auteur niet beviel. Hij kwam tot de ontdekking dat hij pas echt enthousiast raakte, als hij het verhaal over Eileen aan iemand vertelde. Zo kwam hij tot de uiteindelijke versie van de roman: een Londense antiquaar van Nederlandse afkomst die de geschiedenis van Eileen vertelt.
De roman verscheen in maart 1981 bij uitgeverij In de knipscheer te Haarlem. Op de omslag stond inderdaad een reproduktie van Bonnards schilderij. In 1985 kwam het boek uit bij Maarten Muntinga als Rainbow Pocketboek nummer 19. Deze uitgave was door de auteur herzien. Vooral het eerste hoofdstuk onderging nogal wat wijzigingen. In 1987 volgde de verfilming door Rudolf van den Berg. In december 1989 verscheen de achtste druk. De roman heeft de opdracht ‘Voor Bernadet’. Hij telt achtentwintig hoofdstukken.
| |
| |
| |
Inhoud
Zoeken naar Eileen W. is een gecompliceerde roman. Hij is opgebouwd uit drie ‘vertellagen’ die afwisselend aan de orde komen. De eerste (a) bevat het levensverhaal van een niet bij name genoemde antiquaar. Hij is de verteller van de gebeurtenissen - de ‘ik’. De tweede laag (b) bestaat uit gesprekken die deze antiquaar voert met de mensen die Eileen gekend hebben, vooral met haar man Marc Nolan. De inhoud van de derde laag (c) is de geschiedenis van Eileen. In de hiernavolgende inhoudsbeschrijving zal ik voortdurend naar deze lagen verwijzen.
[c] De roman begint op het niveau van de derde laag, met de reis van Eileen, haar vriendin Ann en haar vriend Kevin naar Dublin. De drie komen uit Noord-Ierland, ze zullen logeren bij Anns zuster Susan. Eileen en Kevin betrekken echter een kamer in een hotel. Daar wordt Eileen ontmaagd. Deze gebeurtenissen worden verteld door iemand die zelf op de achtergrond blijft. Susan heeft hem allerlei inlichtingen verstrekt. Van de feiten en omstandigheden die zij niet kan weten, maakt hij zich een voorstelling. Ze kunnen ook anders geweest zijn.
| |
Hoofdstuk 2
[a] Vervolgens gaat de roman over op de eerste laag. De lezer leert de verteller nader kennen. Hij woont in Londen, heeft daar een zaak in tweedehands boeken. Hij zinspeelt op zijn vroegere huwelijk met Marianne. Hij maakt ook toespelingen op zijn ontmoeting met Eileen en op het bezoek dat Marc Nolan, Eileens echtgenoot, hem twee weken daarna bracht. De verteller had hem namelijk over zijn ontmoeting met Eileen een brief geschreven.
[c] Daarna pakt het boek weer de draad van Eileens verhaal op. Dat wil zeggen: de verteller deelt nu mee wat er aan het reisje naar Dublin vooraf ging. Kevin Fletcher werkt bij Marc Nolan in het plaatsje S. Hij moet een keer voor een reparatie naar B. en maakt daar kennis met Eileen.
[b] Behalve de geschiedenis van Eileen en die van de verteller, is er ook nog het verhaal over de manier waarop de verteller zijn inlichtingen verkreeg. Dat is de hierboven gesignaleerde tweede laag. De verteller is enkele weken na Marcs bezoek aan Londen naar Noord-Ierland gereisd. Daar praat hij veel met Marc, die hem vertelt wat er heeft plaatsgevonden en daarbij zìjn visie op de gebeurtenissen geeft. Dit relaas wijkt hier en daar nogal af van de voorstelling die de verteller ervan heeft.
[c] Eileen is als administratief hulpje bij Marc komen werken; Kevin had haar bij hem geïntroduceerd. [b] De verteller, die tijdens een wandeling met Marc een verlaten tuinhuis heeft
| |
| |
gezien, bedenkt dat Eileen en Kevin elkaar daar ontmoet kunnen hebben. In dat huis heeft toen de bevruchting plaatsgevonden.
| |
Hoofdstuk 5
Op dit punt grijpt de roman weer terug naar een vroegere gebeurtenis: het bezoek van Marc Nolan aan de winkel van de verteller. Zij maken de afspraak dat de verteller naar Noord-Ierland zal komen. Nadat Marc vertrokken is, begint de verteller aan een lange ren door de straten van Londen; hij trimt vaak op deze manier. Hij probeert tot de grens van zijn kunnen te gaan.
| |
Hoofdstuk 7
[c] Met hoofdstuk 7 is de derde laag weer aan de beurt. De verhouding tussen Eileen en Kevin is maatschappelijk eigenlijk onmogelijk, want zij is katholiek en hij protestant. Eileens moeder waarschuwt haar dan ook voor de jongen. Eileen belt daarna Kevin op en stelt hem voor een afkoelingsperiode in te lassen.
[b] Dan keert de roman terug tot de tweede laag. Tijdens het verblijf van de verteller in Noord-Ierland hoort hij van Marc meer over Kevins achtergrond. Beiden woonden in Belfast, zij waren buurjongens. Toen Kevins ouders door sluipschutters van de ira waren vermoord, heeft Marc zich over hem ontfermd. Later trokken ze naar S. Kevin woonde bij Marc in en werkte in zijn zaak. Hij was onrustig, soms verdween hij voor enkele dagen, één keer zelfs twee weken, naar Londen.
[c] Die veertien dagen in Londen volgden op het telefoontje van Eileen. Terwijl Kevin weg is, krijgt het meisje zekerheid over haar toestand: zij is in verwachting. Ze komt dan op het idee Marc, die al enkele keren avances in haar richting heeft gemaakt, te verleiden en hem voor de vader van het kind door te laten gaan. In die opzet slaagt ze. ([b] De verteller die Marc naar allerlei details vraagt, krijgt van deze man natuurlijk een ander verhaal te horen. Marc wist niets van Kevins rol.)
| |
Hoofdstuk 15
De roman is nu even over de helft. De verteller bericht nu afwisselend over zijn eigen verleden en over de gebeurtenissen rond Eileen. Hij begint met zijn eigen geschiedenis: zijn jeugd, zijn studietijd in Amsterdam, zijn relatie met Marianne. Zijn oom Frank die in Londen een winkel in tweedehandsboeken had, stierf. De verteller en Marianne erfden ze zaak; zij vestigden zich in Londen. Dat is meer dan drie jaar geleden.
[c] Dan volgt een stuk van laag drie. Kevin is terug uit Londen. Eileen vertelt hem wat zich heeft voorgedaan: hoe ze zekerheid kreeg dat ze in verwachting was en hoe ze vervolgens Marc gemanipuleerd heeft. Kevin wil dat ze met hem vlucht.
| |
| |
[a] Hierna komt de verteller terug op zijn eigen huwelijk. Hij leefde met Marianne in Londen. Voor hem was de winkel een einddoel, voor haar alleen een middel om verder te komen. Die houding was typerend voor beider karakter. Op dat verschil liep hun relatie tenslotte stuk: na een korte vakantie bleef Marianne in Holland achter.
[c] Weer terug naar Eileen. Zij woont alleen in een vakantiehuisje aan de westkant van het Lough Mask. Zij was met Kevin gevlucht. Hun verhouding strandde daarna in geruzie. Uiteindelijk kozen ze voor deze oplossing: Eileen zal hier tot vlak voor haar bevalling blijven. Kevin zal haar cheques sturen. Het meisje voelt zich opgenomen in de grootse en stille natuur.
| |
Hoofdstuk 21
[b] Na deze alternerende hoofdstukken over ‘Eileen/Kevin’ en ‘verteller/Marianne’ gaat de roman verder met de gesprekken tussen de verteller en Marc. De laatste verhaalt hoe het na de vlucht van Kevin en Eileen toeging. De vriendin van Eileen, Ann, had na enig aandringen verteld dat Eileen zwanger was en dat de twee er daarom vandoor waren gegaan. Marc had Eileens ouders opgezocht om te zeggen dat zij van hem in verwachting was. Later kwam er een brief van Kevin, waarin hij schreef dat hij onmogelijk langer voor Eileen kon zorgen. Hij verried ook haar verblijfplaats. Marc had haar toen gehaald.
De verteller gaat terug naar Londen. Eerst nu geeft hij te kennen dat hij brieven van Kevin aan Eileen in zijn bezit heeft. Het zijn de brieven die deze haar stuurde, toen zij eenmaal met Marc getrouwd was. Kevin wijst daarin onder andere op de overeenkomst tussen hùn liefdesgeschiedenis en die van Tristan en Isolde.
[c] Nog één maal keert de verteller terug tot zijn ‘veronderstelde’ verhaal over Eileen. Zij krijgt een kind. Na enige tijd komt ze op het idee Kevin de baby te laten zien. Ze reist naar Londen, maar op de in de brieven vermelde adressen is Kevin niet. Dwalend door de stad komt ze dan langs het antiquariaat van de verteller. Ze gaat naar binnen en vraagt naar het boek over Tristan en Isolde.
[a] De handelaar is op dat moment verdiept in een boek met reprodukties van de schilder Pierre Bonnard. Hij is vooral getroffen door een schilderij dat een meisje voorstelt dat in een slaapkamer haar kous aantrekt. Tijdens haar verblijf bij de antiquaar maakt Eileen eenzelfde gebaar. Enige dagen later gaat de verteller naar The Tate Gallery waar het doek van Bonnard hangt. Hij komt dan toevallig Eileen weer tegen. Nadat ze het museum bezocht hebben, lunchen ze samen in een restaurant. Daar schrijft Eileen haar adres op een servetje. Ze gaat naar de
| |
| |
toiletten om de baby te voeden. Ze komt niet terug.
Na drie dagen gaat de verteller naar haar pension. Eileen is er niet meer, zonder te betalen is ze vertrokken. De eigenaar heeft op haar kamer een pak brieven gevonden, dat de verteller mee krijgt.
| |
Hoofdstuk 27
Het voorlaatste hoofdstuk verhaalt in vogelvlucht nogmaals de twee ontmoetingen tussen Eileen en de verteller. Daarna oppert deze de mogelijkheid, dat hij niet naar het pension is gegaan, dus geen pak brieven heeft gekregen en zich alles maar verbeeld heeft.
| |
Hoofdstuk 28
Het laatste hoofdstuk beschrijft hoe de verteller, nadat hij de catalogus van zijn winkel heeft voltooid, 's morgens vroeg door de lege straten van Londen jogt. De ruiters van de Household Cavalry halen hem in. Tussen de paarden holt hij verder, zoekend naar zijn grens.
| |
Interpretatie
De sleutel tot de verklaring van Zoeken naar Eileen W. ligt in het zevenentwintigste hoofdstuk. Daarin spreekt de verteller de veronderstelling uit dat hij het servetje met Eileens adres niet heeft meegenomen. In dat geval, zegt hij, heb ik mij alles maar verbeeld: de brief aan Marc Nolan, diens reis naar Londen, het bezoek aan het Noordierse plaatsje S. - in feite dus de gehele inhoud van de roman.
| |
Verhaalniveaus
De roman heeft drie verhaalniveaus, zoals bleek uit de samenvatting van de inhoud. Het eerste niveau, de levensgeschiedenis van de antiquaar tot en met zijn tweede ontmoeting met Eileen, berust volgens de verteller op waarheid. De waarheid van het tweede niveau, dat uit de gesprekken tussen de verteller en Marc Nolan (en later Susan Gallagher) bestaat, is discutabel. Het derde niveau, het verhaal rond Eileen, haar verhouding met Kevin en haar verleiding van Marc, wordt voortdurend gepresenteerd als een veronderstelling; zo zou het gebeurd kùnnen zijn.
Nu oppert het zevenentwintigste hoofdstuk de mogelijkheid dat ook het tweede niveau een bedenksel van de verteller is. Kevin Fletcher en Marc Nolan bestaan niet echt, ze zijn produkten van de vertellersfantasie. Hij heeft zich de gesprekken met Marc slechts ingebeeld. Die veronderstelling is niet onaannemelijk. Er pleiten een aantal argumenten voor, waarvan ik er twee noem.
Ten eerste schrijft Kevin zeer literaire brieven. Weliswaar stelt de verteller hem voor als iemand met letterkundige belangstelling, maar voor een verwarmingsmonteur hanteert hij
| |
| |
toch een te gecompliceerde stijl. Die manier van schrijven past eerder bij een gestudeerd iemand, bijvoorbeeld die van de verteller zelf.
De overeenkomsten tussen de middeleeuwse sage van Tristan en Isolde en het tweede verhaalniveau vormen het tweede argument. De gelijkenis op het derde niveau hoeft geen verbazing te wekken, de verteller zegt immers zelf dat hij die gebeurtenissen slechts veronderstelt. Hij heeft de Eileen/Kevin-geschiedenis als het ware naar de Tristan/Isoldesage gemodelleerd. Indien nu het tweede niveau ook dergelijke parallellen vertoont, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de verteller deze gebeurtenissen eveneens verzonnen heeft. Die overeenkomsten zijn er inderdaad: Marc heet ‘Marc’, net als de koning in de sage; bovendien woont hij aan de Kingstreet - allemaal net even te toevallig om waar te zijn.
De grens tussen werkelijkheid en fantasie is dus ongewis: wat de verteller als werkelijkheid presenteert, blijkt even ‘onwaar’ als dat wat hij als mogelijkheid veronderstelt. Het is zelfs mogelijk de grens nog verder te verleggen. De scheidslijn tussen werkelijkheid enerzijds en verbeelding anderzijds ligt, naar de verteller in het zevenentwintigste hoofdstuk vertelt, tussen zijn tweede ontmoeting met Eileen en het bezoek van Marc veertien dagen later. Maar de lezer, eenmaal argwanend geworden, zou die scheidslijn tussen de eerste en tweede ontmoeting met Eileen kunnen leggen - dat de verteller haar in het grote Londen opnieuw tegenkomt, en juist als hij naar The Tate Gallery gaat, is toch wel erg toevallig.
| |
Hoofdpersoon
Hoe dit zij, van belang is dat door die ongewisheid de zin van de roman niet in de Eileen-figuur, maar in de persoon van de verteller komt te liggen. Om hem gaat het. De essentiële vraag is: waarom verbeeldt hij na een of twee ontmoetingen met een willekeurig meisje zo'n moderne Tristan en Isolde-geschiedenis om haar heen?
| |
Motieven
Die vraag is te beantwoorden door gebruik te maken van twee motieven die voortdurend in de roman terugkeren, namelijk ‘beweging’ en ‘stilstand’.
Uitgangspunt is de beweging van tijd en natuur. Beide worden als bedreigend ervaren. Doordat de tijd bestaat, bestaat het toeval. Die ontdekking doet de verteller als hij, net als zijn oom Frank, in de keuken uitglijdt en valt. ‘Ik werd geveld zoals oom Frank, door het stompzinnige, bloedeloze, blinde toeval, dat door niets werd voortgebracht en slechts de vonk was tussen een aantal door de tijd samengebrachte elementen’ (p. 205/206). Angst voor en afkeer van het toeval beheersen het leven van de verteller (o.a. p. 122 en 145), omdat het toeval duidelijk maakt dat het leven zonder betekenis is, chaotisch. Treffend verbeeldt de verteller die zinloosheid in een enkel detail
| |
| |
van zijn Eileen-geschiedenis. In een van de huizen waarin Kevin gewoond heeft, staat allerlei rotzooi in de gang. De verteller spreekt van een ‘geordende vuilnisbelt’ en schrijft Eileen de gedachte toe dat de voorwerpen ‘door het letterlijke ontbreken van samenhang en omgeving, toegaven dat ze nietswaardig en lachwekkend waren’ (p. 222). Op alle niveaus van de roman en in allerlei verbeeldingen speelt dit gegeven van de zinloze onsamenhangendheid.
Ook de beweging van de natuur heeft met de tijd te maken, want ze is het proces waaraan het individu onderworpen is. De verteller maakt dat duidelijk aan de hand van Eileens gevoelens. Als ze vermoedt dat ze in verwachting is, leest ze een boek waarin onder andere staat dat de natuur, alle rampen en hongersnoden ten spijt, voor het voortbestaan van de mens zorgt. Die zin verontrust Eileen. Ze voelt zich, met het kind in haar buik, onderworpen aan een ‘onafhankelijk mechanisme’ (p. 98). Later wordt dat gevoel nog sterker: ‘ze was overgeleverd aan een proces, dat onlosmakelijk aan tijd gebonden was’ (p. 155). Zelfs als het kind geboren is en ze het voedt, verbaast ze zich over ‘het dierlijke, het natuurlijke, dat nu ook haar bestaan volkomen [beheerst]’ en ze moet zich inspannen om het kind niet van zich te werpen (p. 216, 217).
Als beweging bedreigend is, kan stilstand als verlossing (beveiliging) ervaren worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het motief van de stilstand op velerlei wijzen in de roman verwerkt is. Bijvoorbeeld als indruk: Eileen zit in de bus en ziet de gebouwen daarbuiten door het vocht op het raam in een vertekende toestand: ‘een momentopname van hun ineenstorting’ heet dat (p. 9). Vervolgens ook als een herinnering. Eileen wandelt door Dublin, ziet een meisje en even later ontdekt ze tot haar verrassing dat dit beeld ‘de bewegingloosheid van een foto’ had gekregen (p. 20). Op het niveau van de ontmoetingen tussen de verteller en Marc speelt zich precies hetzelfde af: Marc staat onbeweeglijk in de winkel, dit beeld staat in het geheugen van de verteller gegrift (p. 63). Anderhalf uur later gaat Marc weg. De precieze omstandigheden weet de verteller niet meer. Het geheugen vervormt immers de werkelijkheid. Er staat dan dit: ‘Nooit heb ik voor Marc daadwerkelijk de winkeldeur opengehouden, nooit heeft koude, vochtige lucht langs mijn slapen gestreken; slechts de beschrijving van die gebeurenissen bestaat, al het andere is illusie’ (p. 166).
| |
Thematiek
Hier komen we tot het antwoord op de vraag: waarom bedenkt de verteller zo'n Tristan en Isolde-verhaal rondom Eileen? De ‘bewegende’ werkelijkheid is illusie; alleen de vorm (het geschrevene) bestaat. De verteller komt tot de ontdekking dat hij kan ‘schrijven’ (hoofdstuk 21) en hij vraagt zich af of
| |
| |
Eileen de vorm is (hoofdstuk 23). De woorden ‘ik schreef’ en ‘vorm’ zijn de laatste van de beide hoofdstukken; ze zijn in hoofdletters afgedrukt (p. 189 en 206) - een aanwijzing dat het hier om de kern van de roman gaat.
De gestelde vraag is natuurlijk nog niet volledig beantwoord. Er zijn nog twee ‘vervolgvragen’. Waarom geeft de vorm houvast? Waarom nu juist die Tristan en Isolde-sage?
Het belang van de vorm maakt de roman duidelijk aan de hand van het schilderij van Bonnard. Het geeft een dagelijks gebaar weer, een gebaar zonder zin. Maar door het schilderij wordt er betekenis aan gegeven (p. 236). Zo kan men zich ook het leven van de verteller voorstellen. Voor hij naar Londen verhuist, zegt hij van zichzelf: ‘Ik was niemand’ (p. 145). Als later Marianne hem verlaten heeft en hij vastgeroest is in de winkelsleur, erkent hij: ‘Ik bezat geen enkel verhaal meer, geen enkele mythe’ (p. 75). Hij is niets, dagelijksheid, slachtoffer van tijd en toeval. Door een mythe wordt er aan zijn leven zin gegeven. Dat dan juist de Tristan-mythe hem boeit, hoeft geen verwondering te wekken. Gaston Paris, een beroemd Frans geleerde uit de vorige eeuw, heeft de wijdverbreide populariteit van het Tristan-Isoldeverhaal verklaard uit het durende karakter van de passie. Deze liefde heeft geen einde dan in de dood. Als ze in dagelijksheid dreigt te verzanden, geven de minnaars hun geliefde terug aan de mededinger. Dat doen zowel Tristan als Kevin. De passie is daarmee echter niet beëindigd. Het is te begrijpen dat de verteller (in de steek gelaten door zijn vrouw en versukkeld in zijn winkel) naar een dergelijke mythe grijpt.
| |
Motieven
Hiermee lijkt het antwoord volledig gegeven. Er is echter een ‘maar’. ‘Stilstand’ heeft ook een negatief aspect. Dat is het patroon van het dagelijks bestaan waarin het ‘bewegende’ leven kan verstarren. Op alle niveaus komt dat aan de orde. Eileen denkt met minachting aan haar ouders: ‘het ontbreken van incidenten kenmerkte hun levens’ (p. 164); Kevin heeft het in een van zijn brieven over ‘de grijze, gemiddelde lulligheden’ (p. 208); de verteller leeft in de ‘precieze regelmaat van de dagindelingen’ (p. 124). Hij noemt die regelmaat ‘stilstand’ en hij zegt dat Eileens verhaal hem niet interesseert, omdat hij deze daagse ‘vanzelfsprekendheid’ bezit. Hij maakt hiermee overigens slechts een noodsprong, omdat hij in een benarde situatie is terechtgekomen. In feite wil hij wel degelijk de ‘negatieve’ stilstand inwisselen voor de positieve van het verhaal. Hier vinden we de tweede betekenis van de Tristan-sage: voor de verteller suggereert deze geschiedenis de doorbreking van de heersende moraal, van het dagelijkse patroon. Tristan en Isolde overtreden de ethische regels van hun tijd (p. 212/213).
| |
| |
Vanuit dit gezichtspunt is het verklaarbaar dat de beweging in de roman ook positief gewaardeerd kan worden. Ze wordt dan niet langer ervaren als het hatelijke toeval en het sluipende, natuurlijke proces, maar ze is een durende gelukstoestand. De romanpersoon heeft zich aan de beweging overgegeven, voelt zich één met de bewegende wereld om hem heen. Dat overkomt Eileen in de bossen bij Lough Mask: ze weet zich opgenomen in het natuurlijke proces en schreeuwt van geluk om het kind dat ze verwacht. Veel eerder, in Dublin, toen alles nog beginnen moest, had ze zich het leven met Kevin voorgesteld als een ‘tijdloze, alles omvattende roes’. Ze besefte toen wel dat dit onmogelijk was, maar ze ‘wilde het zich voorstellen’ (p. 11). Haar uiteindelijke verdwijning laat zich in dezelfde zin interpreteren. Ze verdwijnt, op het derde niveau, uit het leven van haar ouders en uit het leven van Marc. Ze onttrekt zich, zou men zelfs kunnen zeggen, aan de geschiedenis van Ierland: de nooit ophoudende strijd tussen protestanten en katholieken, waarvan zij in feite het slachtoffer is. Ze maakt zich los van de determinerende invloed van haar milieu.
Ook de verteller ervaart zijn rennen door Londen als een bevrijding uit de benauwende stilstand van de dagelijkse sleur. Die bevrijding houdt echter geen stand: hij valt (p. 75). De roman eindigt met een scène waarin de verteller tussen de paarden van de Household Cavalry voortdraaft. De lezer weet dat de man eens ten val zal komen. Hij kan zich echter voorstellen dat dit verlossende rennen zal blijven voortduren.
| |
Context
Zoeken naar Eileen W. is een boek op het kruispunt van drie romantradities. Ten eerste zijn er de boeken waarin de grens tussen werkelijkheid en verbeelding wordt afgetast. Zij presenteren een ‘werkelijk’ verhaal en daarbinnen een geschiedenis die ‘bedacht’ is, bijvoorbeeld door een van de romanpersonages. Naar het einde toe vermengen beide verhalen zich. Een voorbeeld van dit type roman is Eenzaam avontuur (1948) van Anna Blaman, en van recenter datum Hoogste tijd (1985) van Harry Mulisch. In de tweede plaats heeft Zoeken naar Eileen W. het karakter van een ‘reconstructieroman’: er heeft iets plaatsgevonden en iemand (meestal de hoofdpersoon) zoekt uit wàt. Hij reconstrueert het verleden. Een Nederlands voorbeeld van deze traditie is Rumeiland van S. Vestdijk. In Engeland zijn de laatste jaren enige opvallende boeken in dit genre verschenen: Flaubert's parrot (1984) van Julian Barnes en A Maggot (1985) van John Fowles. In de derde plaats behoort Zoe-
| |
| |
ken naar Eileen W. tot wat hier met een gelegenheidsnaam als ‘transformatieroman’ kan worden aangeduid: een boek dat een mythe of sage in de moderne tijd inpast, of gebruik maakt van verhaalelementen uit mythen en/of sagen. De gebeurtenissen waarover de mythe verhaalt, ‘herhalen’ zich (natuurlijk in een aangepaste vorm) in de moderne tijd. Meestal verwijst de roman op een of andere manier naar deze mythologische oorsprong. Voorbeelden zijn er te over: hier volstaan Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch, dat voortdurend op de verwoesting van Troje zinspeelt, en Au pair van Willem Frederik Hermans, waarin allerlei parallellen zijn aan te wijzen tussen de geschiedenis van het meisje Paulina en de mythen rondom de Romeinse godin Diana.
Dat Zoeken naar Eileen W. juist met deze drie tradities verbonden is, stempelt het boek tot een roman in de sfeer van het ‘Revisor-proza’: de nadruk ligt niet zozeer op de ‘inhoud’ (het relaas van de gebeurtenissen, de beschrijving van de karakters) als wel op de techniek van het schrijven, op de problematische verhouding tussen werkelijkheid en vertelling. Vertellen is structuur aanbrengen, is de willekeur van de realiteit ordenen tot een patroon. De ‘Revisor-roman’ nu ordent niet alleen, maar verwijst ook voortdurend naar dat proces van ordening. Zo kunnen - om een enkel voorbeeld te noemen - de beroepsbezigheden van de antiquaar metaforisch opgevat worden. Hij catalogiseert de verzameling boeken in zijn winkel, dat wil dus zeggen: hij brengt orde aan in een chaos. Anders gezegd: zoals hij zijn leven een verhaal geeft, geeft hij zijn winkel een index.
Binnen het oeuvre van Leon de Winter is Zoeken naar Eileen W. de middelste van een drietal romans, waarvan de derde nog steeds geschreven moet worden. In De (ver)wording van de jonge Dürer (1978) zoekt de hoofdpersoon naar de betekenis van de toevallige gebeurtenissen. Hij komt tot de ontdekking dat er geen betekenis is en dat alles zinloos is. De verteller in Zoeken naar Eileen W. maakt van de toevallige feiten een verhaal en geeft er op die manier zin aan. In Wegener! Wegener! zou de volledige acceptatie van het toeval aan de orde komen. De Winter kondigde het boek al in 1981 aan. Ondertussen heeft hij vier andere romans geschreven. In een interview van mei 1990 (Amersfoortse courant/Veluws dagblad, 12-5-1990) verklaarde hij, dat hij ouder zal moeten worden dan hij nu is om de laatste roman van het drietal te kunnen schrijven.
| |
Waardering
De reacties op Zoeken naar Eileen W. waren over het algemeen
| |
| |
positief. Uit de veelheid van de aangekaarte kwesties volgen er hier twee: de interpretatie van de roman en de vorm waarin hij geschreven is.
De vrij lange, interpreterende beschouwingen die sommige recensenten aan de roman wijdden, zijn op zichzelf al een teken van de waardering ervoor. In De volkskrant stond een indringende recensie van Willem Kuipers. Hij constateert een achterwaartse beweging (de ‘ik’ die de oorsprong van Eileen probeert te ontdekken) en een voorwaartse (de onthulling van Eileens werkelijkheid). ‘Op het snijpunt van die lijnen, de ontmoeting tussen de “ik” en Eileen, ergens aan het eind van het boek, vallen (aldus Kuipers) fantasie en werkelijkheid, beweging en stilstand samen.’ Eileen gaat fungeren als katalysator van een verlangen, en wel naar vrijheid, verbeelding. Eerder in zijn bespreking had Kuipers al gesignaleerd dat in het leven van de ‘ik’ de grote golfslag van de wereld zich aandient als kabbelende sleur. Daarvan bevrijdt Eileen hem dus. Carel Peeters legde in Vrij Nederland vooral de nadruk op het geschiedenis-aspect (dat wat Kuipers ‘de grote golfslag’ noemde). Peeters laat zien hoe de romanpersonages (vooral Kevin) zich tegen de loop van de geschiedenis verzetten; de verdeeldheid van protestanten en katholieken in Noord-Ierland is volgens Kevin een ‘historische absurditeit’. Jaap Goedegebuure concentreert zich op de artistieke ideeën van de roman. Hij merkt op dat het boek ten aanzien van het kunstwerk twee tegengestelde gedachten ontwikkelt: de vorm kan leiden tot verheldering van de werkelijkheid, maar hij bevestigt ook de ‘ijzeren wetmatigheid van het lot’. Beide gedachten zijn van Kevin. Goedegebuure betwijfelt of de laatste opvatting door de verteller gedeeld wordt.
De reacties op de vorm van de roman (zijn opbouw, zijn structuur, zijn verwijzingen enzovoort) waren verdeeld. Zowel Kuipers als Peeters wijzen erop dat de complexe chronologie het verhaal spannend maakt (Kuipers spreekt zelfs van een ‘toets van suspense’); Goedegebuure ergert zich aan de nadrukkelijkheid van de verwijzingen naar het vormgevingsprobleem. Wam de Moor gaf blijk van een soortgelijke irritatie. Hij ziet het thema als een element ‘dat sjabloonachtig wordt: de schrijver op zoek naar zijn onderwerp’. (Overigens vindt hij Zoeken naar Eileen W. ‘een bijna perfecte roman’, geschreven in een voortreffelijke stijl.) Aleid Truijens formuleert een en ander wat voorzichtiger, maar ze typeert het soort literatuur waartoe Zoeken naar Eileen W. behoort ironisch als ‘bron van intellectueel genot voor constructeur en knappe ontcijferaar’. Niettemin vindt ze ‘ingewikkelde structuren’ op zichzelf niet verwerpelijk, als de schrijver ze maar stilistisch bij
| |
| |
kan benen. Al is de stijl van Zoeken naar Eileen W. beter dan die van De (ver)wording van de jonge Dürer, toch is De Winter er naar haar mening ‘niet in geslaagd het kernthema van de roman, zijn vormgevingsprobleem, voor zijn lezer even nijpend te maken als het voor hemzelf kennelijk is’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Leon de Winter, Zoeken naar Eileen W., 8ste druk. Amsterdam 1989.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Graa Boomsma, Tussen niemand en iemand. In: De waarheid, 21-3-1981. |
T. van Deel, De creatie van een vermoeden. In: Trouw, 28-3-1981. |
P.M. Reinders, De verdwijning van een Ierse Isolde. In: NRC Handelsblad, 3-4-1981. |
Willem Kuipers, Op wieken der verbeelding. In: De volkskrant, 11-4-1981. |
Jaap Goedegebuure, Het aftasten van grenzen. In: Haagse post, 18-4-1981. |
Carel Peeters, De wil van de verbeelding. In: Vrij Nederland, 25-4-1981. |
Robert Anker, Knap beroep op de verbeelding. In: Het parool, 1-5-1981. |
Anthony Mertens, Een pastiche van een klassieke liefdesroman. In: De groene Amsterdammer, 13-5-1981. |
Wam de Moor, De verteller als detective binnen zijn luchtkastelen. In: De tijd, 5-6-1981. |
Aleid Truijens, Leon de Winter. In: De gids, nr. 9/10, 1980, jrg. 144, p. 592-597. |
Margot Klompmaker, ‘Ik ben op zoek naar een onbesmette identiteit’. In: Leids dagblad, 21-5-1981 [Interview]. |
Frits Abrahams, ‘Literatuur heeft altijd vooropgestaan, ik voel me meer schrijver dan filmer’, de chaotische werkelijkheid van Leon de Winter. In: Vrij Nederland, 13-6-1981 [Interview]. |
Johan Diepstraten, Ik heb de mythe van de grote slachting in het zinloze leven. In: Bzzlletin, nr. 87, 1981, nr. 9, p. 31-36 [Interview]. |
lexicon van literaire werken 10
mei 1991
|
|