| |
| |
| |
Leon de Winter
De ruimte van Sokolov
door J.A. Dautzenberg
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De ruimte van Sokolov van Leon de Winter (*'s-Hertogenbosch 1954) verscheen in 1992 bij De Bezige Bij in Amsterdam. De meest recente druk is de 19e van 2006; in 2002 verscheen het boek samen met SuperTex in één band. Ook is er een uitgave als groteletterboek (1997) en een scholiereneditie in de reeks Grote Lijsters van Wolters-Noordhoff (2000). De roman werd vertaald in het Roemeens (1996), Italiaans (1998), Duits (1999) en Ivriet (2006).
In de gebruikte uitgave telt het boek 411 bladzijden. Het is opgedragen aan ‘Jessica’ [Durlacher, de echtgenote van De Winter] en heeft twee motto's: ‘Niets zult ge zien in de eeuwig lege verte,/ De stap niet horen die ge doet,/ Geen steunpunt vinden voor uw voet.’ (Goethe, Faust) en ‘Geloof je niet dat God alles ziet?’ ‘God is een luxe die ik me niet kan veroorloven.’ (Woody Allen, Crimes and Misdemeanors). Aan het slot is er een aparte bladzijde met een dankwoord voor diverse deskundigen die gegevens leverden voor onder meer rakettechnologie en opsporingsmethoden, en voor enkele anderen die behulpzaam waren bij het tot stand komen van de uiteindelijke versie. Het voorplat en achterplat vormen samen met de rugzijde een foto van een deel van de aardbol tegen een achtergrond van sterren, met daartussen twee zwevende handschoenen.
Het boek is verdeeld in vier delen (‘Deel een’ enz.) van resp. 170, 110, 36 en 67 pagina's, die weer verdeeld zijn in twaalf, negen, drie en zeven genummerde hoofdstukken. Daarna volgt een epiloog van 11 pagina's, getiteld ‘Later’. De meeste hoofdstukken zijn 10 tot 25 pagina's lang, met een enkele uitschieter naar boven en een tiental naar beneden (in beide gevallen vooral in deel vier).
Rond de roman ontstond een kleine rel toen Propria Cures De Winter beschuldigde de joodse problematiek te misbruiken voor commercieel gewin. Het blad publiceerde een fotomontage gebaseerd op een reclamecampagne van de Libris-boekwinkels waar De Winter gekleed in smoking in een boekenkast ligt. In de montagefoto van Propria Cures ligt hij in een massagraf van zojuist geëxecuteerde joden. De Winter
| |
| |
spande een kort geding aan en het blad moest een schadevergoeding van tienduizend gulden betalen en een rectificatie plaatsen.
| |
Inhoud
Deel een
Zes van de twaalf hoofdstukken spelen zich (voor het overgrote deel) af in het verleden, zes in het heden. In het boek wisselen deze min of meer af maar hieronder wordt de chronologische volgorde aangehouden.
Sasja Sokolov en Lev Lezjawa raakten bevriend op een middelbare eliteschool in Moskou, waar ze beiden opvielen als briljante leerlingen. Ze gingen zich nog veel meer met elkaar verbonden voelen toen ze ontdekten dat ze joods waren, iets wat ze verborgen moesten houden, wilden ze hun maatschappelijke kansen niet verspelen. Op een keer wedden ze wie het beste en het snelste iets van buiten kon leren. Sasja zette zijn kostbare leren handschoenen in en verloor; Lev weigerde echter de handschoenen aan te nemen. (Later kwam Sasja erachter dat Lev vals had gespeeld.)
Na de universiteit gingen ze werken in de raketindustrie in Kaliningrad. Lezjawa werd de leider van het team dat een nieuwe bemande raket ontwikkelde. Bij de proeflancering op 30 juni 1985 ontplofte deze en de KGB verdacht Lezjawa van sabotage: hij zou de raket hebben laten ontploffen om zo een bemanningslid te vermoorden met wiens vrouw hij een verhouding had. Sokolov wist iets van die relatie en had erover aan zijn vrouw Irina verteld, die het weer had doorgegeven aan de KGB toen zij verhoord werd (zij werkte ook op de raketbasis). Bewijs voor de sabotage kon de KGB echter niet vinden.
Door het ongeluk of de sabotage was de carrière van beide mannen vernietigd. Sokolov, die zich een verrader voelde, kreeg een onbeduidende researchbaan in het verre Siberische Tomsk en raakte aan de drank. Irina bleef met hun dochter Natasja in Kaliningrad; in 1986 scheidden ze. Lezjawa werd na een paar maanden vrijgelaten maar Sokolov hoorde nooit meer iets van of over hem.
Begin 1990, enkele maanden na de dood van zijn moeder en na een verdere bewustwording van zijn jood-zijn emigreert Sokolov naar Tel Aviv maar kan geen passende baan vinden. Bij een sollicitatie zakt hij voor de test met een leugendetector en een andere geschikte baan weigert hij op morele gronden (het bedrijf handelt in ondeugdelijke vliegtuigonderdelen).
Mede door zijn alcoholisme raakt hij snel aan lager wal. Als straatveger is hij op 23 september 1990 getuige van een moord.
| |
| |
De moordenaar vlucht langs hem heen, maar een ogenblik kijken ze elkaar in de ogen: de man richt een pistool op Sokolov en deze zegt paniekerig in het Russisch dat hij niets gezien heeft. De moordenaar loopt dan door, maar Sokolov denkt dat hij in de ogen van Lezjawa keek.
Hij wordt ondervraagd door de politieman Katsz, die van een tweede getuige heeft gehoord dat Sokolov iets tegen de moordenaar zei. Sokolov werkt mee aan een compositietekening maar geeft slechts wat vage aanwijzingen. Hij zegt niets over de in zijn eigen ogen absurde verdenking, en zelfs als het inderdaad Lezjawa was, dan zal hij hem niet voor de tweede keer verraden.
Zijn alcoholisme dreigt hem steeds dieper naar de afgrond te voeren maar op een dag komt hij in contact met een nieuwe buurvrouw. Tanja is de (joodse) weduwe van een in Afghanistan gesneuvelde Russische militair en is met haar dochter Emma naar Israël geëmigreerd. Er vindt een zekere toenadering tussen hen plaats.
| |
Deel twee
De negen hoofdstukken spelen alle in het heden, hoewel er enkele langere flashbacks zijn.
Sokolov ligt dronken op bed en voor het inslapen denkt hij aan een scène met zijn vrouw, toen hij ontdekte dat ook zij ooit een slippertje met Lezjawa had gehad. Als hij door iemand wakker wordt geschud, blijkt het Lezjawa te zijn. Deze neemt hem mee naar zijn (prachtige) huis en laat hem wat op krachten komen. Enkele dagen later vertelt hij hoe het hem is vergaan.
Na de ramp was hij ook verhoord maar men had hem niets kunnen maken. Nog steeds vraagt hij zich af hoe de KGB van zijn verhouding wist, maar Sokolov vertelt hem niet van zijn ‘verraad’. Via zijn Georgische onderwereldcontacten had hij een nieuwe identiteit kunnen regelen en Rusland kunnen verlaten. In New York maakte hij met min of meer criminele praktijken fortuin en hij is nu sinds twee jaar in Israël, waar hij zich bezighoudt met onduidelijke zaken.
Lezjawa had vanuit Israël contact opgenomen met Irina om Sokolov te vinden en hoorde dat die ook in Israël zat. Hij biedt hem nu de kans op een nieuw leven onder voorwaarde dat hij stopt met drinken. Sokolov krijgt een mooi appartement, een flink voorschot en uitzicht op werk. Irina wil ook naar Israël komen, want in Moskou zijn de levensomstandigheden ondraaglijk geworden.
Kort daarop wordt Sokolov weer ondervraagd door Katsz, die hem twee tekeningen laat zien: de compositietekening en een schets van de moordenaar die gemaakt is door de andere getuige, een oude amateur-schilder. Zowel in de tekening als in
| |
| |
de schets ziet Sokolov trekken van zichzelf én van Lezjawa. Katsz denkt dat Sokolovs plotselinge welvaart afkomstig is van zwijggeld van de moordenaar.
De relatie met Tanja en haar dochtertje ontwikkelt zich voorspoedig, vooral omdat hij van de drank weet af te blijven. Maar als ze ontdekt dat hij niet besneden is, zegt ze tegen hem dat ze alleen met hem verder wil als hij zich laat besnijden en zo volledige joods wordt.
| |
Deel drie
Sokolov vertelt Lezjawa dat hij getuige is geweest van een moord en dat hij even dacht dat Lezjawa de moordenaar was. Hij vertelt niets over zijn compositietekening, wél over de schets van de andere getuige. Hij waarschuwt hem voor Katsz die maar blijft spitten. Lezjawa ontkent woedend maar zegt de kwestie te zullen vergeten. Sokolov krijgt de wetenschappelijke leiding over een nog door Lezjawa te bouwen wapenfabriek op de West Bank, waarvoor een Palestijns dorp moet wijken. Hij heeft morele bezwaren maar Lezjawa wuift die weg.
| |
Deel vier
Lezjawa bezoekt Sokolov, die na zijn besnijdenis in het ziekenhuis ligt. Hij vertelt hem dat hij een probleem heeft: de man die in zijn huis een alarminstallatie heeft aangelegd, heeft ook afluisterapparatuur geplaatst waardoor hij Lezjawa met enkele louche zaken kan chanteren. Hij zegt dat deze Koeznadze steeds opnieuw geld zal eisen en geliquideerd moet worden. Hij vraagt Sokolov Koeznadze te doden en zijn huis op te blazen om alle sporen uit te wissen: Sokolov staat immers helemaal buiten de zaak en heeft als ziekenhuispatiënt (hoewel min of meer ambulant) een prachtig alibi. Sokolov beseft dat zijn nieuwe bestaan op het spel staat; bovendien blijkt Koeznadze de eigenaar te zijn van het bedrijf waar hij destijds een baan heeft geweigerd.
Na lang aarzelen stemt hij toe. Dezelfde avond verlaat hij stiekem het ziekenhuis; buiten staat een auto klaar waarin een pistool en een koffer met een door Lezjawa gemaakte bom liggen; ook vindt hij er tot zijn verbazing zijn leren handschoenen. Hij meldt zich bij Koeznadze en zegt, zoals Lezjawa hem heeft opgedragen, dat hij ‘een assistent van meneer Grünwald’ is, waarop Koeznadze hem binnenlaat. Sokolov confronteert hem met zijn chantagepoging, maar Koeznadze beweert nooit met Lezjawa zaken te hebben gedaan. Hij weet een pistool te trekken, maar de koffer vangt de kogel op en Sokolov schiet hem dood. Als hij controleert of de bom nog intact is, ziet hij dat die ogenblikkelijk zou ontploffen als hij het tijdmechanisme zou instellen. Heeft Lezjawa een fatale fout gemaakt of heeft hij ook hem willen doden? In paniek en in de war gaat hij naar Tanja maar ziet voor de deur van haar appartement een uitgetrapte sigaar liggen van het type dat Lezjawa rookt. Hij
| |
| |
weet de bom onschadelijk te maken en opnieuw in te stellen. Hij plaatst ze in Lezjawa's auto die enkele huizen verder staat en kijkt toe hoe deze wegrijdt...
| |
Later
Op het dakterras van een duur hotel staat Sokolov te praten met Katsz, terwijl er een feestje gaande is voor de jarige Natasja die hij samen met Irina uit Rusland heeft laten komen; ook Tanja en Emma zijn aanwezig. Sokolov is een gefortuneerd man geworden omdat Lezjawa en hij een levensverzekering op elkaar hadden afgesloten toen de plannen voor de nieuwe fabriek rond waren. Het bedrijf draait nu uitstekend. Katsz vertelt dat de andere getuige van de moord, een zekere Grünwald, in dezelfde nacht is overleden als Lezjawa en Koeznadze, en hoewel de arts een natuurlijk doodsoorzaak vaststelde, vertrouwt Katsz de zaak niet. Koeznadze kende Grünwald want hij had in diens juwelierszaak ook een alarminstallatie aangelegd en misschien kende Grünwald ook Lezjawa want die bezat een ring uit Grünwalds winkel. Blijkbaar heeft Lezjawa zich in dezelfde nacht willen ontdoen van Grünwald én van zijn afperser én van zijn vriend die hem ooit heeft ‘verraden’ en nu weer zou kunnen verraden. Katsz verdenkt Sokolov van betrokkenheid maar kan niets bewijzen.
| |
Interpretatie
Personages
De roman is aan de oppervlakte allereerst een thriller en roept als zodanig bij de lezer de vragen op die bij dit genre horen en zorgen voor de spanning: wie heeft het gedaan, wat is er precies gebeurd, wat was het motief? Maar de thrillerkant is niet de belangrijkste van de roman. Het is slechts de plot waaraan De Winter de andere thematieken kan ophangen. Kern van alles is de verhouding tussen de twee mannen. Enerzijds zijn het vrienden die intellectueel en sociaal gelijkwaardig zijn, anderzijds is er een ongelijkwaardige meester-volgeling verhouding. Beiden worden scherp tegenover elkaar gezet: moralisme tegenover corrumpeerbaarheid, integriteit tegenover opportunisme, idealisme versus cynisme, de zuivere wetenschapper (leider van een researchteam) tegenover de pragmatische technicus (leider van het bouwproject), de ‘starre, principiële ethicus’ tegenover de ‘ongrijpbare eclecticus’ (Robert Anker) en de nette burger uit een keurig communistisch milieu tegenover de roekeloze vrouwenversierder en onbetrouwbare scharrelaar uit schimmige Georgische maffiakringen.
Lezjawa corrumpeert de scrupuleuze Sokolov. Op de middelbare school gebeurde dat al toen hij hem zo ver kreeg dat hij - in ruil voor een afspraakje met het meisje op wie hij verliefd
| |
| |
was - examenopgaven stal. Ook liet hij de ascetische en kuise Sokolov pornografische foto's zien. In Israël corrumpeert Lezjawa hem opnieuw door hem te verlokken mee te werken aan de nieuwe fabriek en door hem de moord op Koeznadze te laten plegen. En aan het slot heeft Sokolov zichzelf gecorrumpeerd als hij dankzij de moord op Lezjawa een vermogend man is geworden.
Sokolovs vrouw Irina had Lezjawa allang door en waarschuwde Sokolov voor hem: ‘Hij verleidt je om dingen te doen die je niet wil doen’ en ‘Op een dag laat hij je vallen. Hij doet dat met iedereen die hij niet meer kan gebruiken.’ Irina weet ook wat de diepe kern van Lezjawa's karakter is: hij kent geen angst. ‘Zonder angst wordt de wereld een spel. Niet meer dan dat. Een spel, zoals een cryptogram. En ben je elke keer op zoek naar intensiteit, naar iets dat waarachtig is. Maar met zo'n mentaliteit kun je de passie niet vinden, en wat hou je dan over? Een avontuur. Dat is alles.’
| |
Motto
Voor Lezjawa is het hele bestaan weinig meer dan een vermakelijk en oppervlakkig avontuur: in zijn middelbareschooltijd als rebelse en leugenachtige leerling, in zijn tijd in Kaliningrad als vrouwenversierder, de jaren in New York en Israël als crimineel. Lezjawa is een soort duivel, aan wie Sokolov zijn ziel verkoopt zoals er letterlijk staat: hij was ‘door Lev tot leven gewekt, en daarmee had hij zijn ziel verkocht’. Als Lezjawa hem heeft overgehaald de moord te plegen, staat er: ‘De duivel bestond echt, klonk het in Sokolovs hoofd.’ In overeenstemming hiermee komt het eerste motto uit Goethes Faust: zoals de duivel Faust verleidde door hem kennis aan te bieden, zo maakt Lezajwa van Sokolov een soort huurmoordenaar door hem geld en een beter bestaan aan te bieden.
| |
Thematiek
In tegenstelling tot Lezjawa kent Sokolov wel degelijk angst, vooral voor zichzelf. Zijn moralisme was ‘zo begreep hij nu, niets anders dan een oceaan van angst, eerlijkheid was geen natuurlijke innerlijke eigenschap van hem, nee, hij was eerlijk omdat het duidelijkheid verschafte in een onduidelijke wereld’. Zijn ascetisme en moralisme zijn daarom eerder pragmatisch dan ideëel: ze moeten zijn greep op de werkelijkheid zeker stellen en zijn een (noodzakelijk) middel om zijn innerlijke amoraliteit te beteugelen. ‘Misschien was hij zo krampachtig principieel omdat hij zijn vermogen tot verraad in bedwang moest houden.’
Er zit in de ascetische Sokolov dan ook een kern van onmatigheid: bij de weddenschap met Lezjawa zet hij zijn kostbaarste bezit (de handschoenen) in, hij drinkt bijna nooit maar als hij drinkt wordt hij ook vrijwel meteen alcoholist. ‘Sokolov was principieel omdat hij bang was voor zijn eigen bandeloos- | |
| |
heid, zoals zijn drankgebruik aantoonde, en een kunstmatig korset van regels en wetten gaf zijn gedrag de stevigheid die niet door zijn natuur kon worden verschaft.’
Zoals hij hecht aan ethiek als bron van wetten en regels, zo hecht hij aan de wetenschap als bron van orde en regelmaat. Hij bezweert zijn angst niet alleen met ethische principes maar ook met de logica van de natuurwetenschappen. Ook hier de tegenstelling tussen de mannen. Beide verkennen de morele ruimte, die voor Lezjawa een uitgebreid speelveld zonder grenzen is en voor Sokolov een streng omlijnd strijdperk. Beiden verkennen ook de kosmologische en wetenschappelijke ruimte, die voor Sokolov een geordend en bedacht geheel van wetten en formules is, terwijl Lezjawa zich neerlegt bij de natuurlijke (wan)orde van het heelal.
Sokolovs angst heeft ook te maken met zijn jood-zijn omdat hij vanaf het moment dat hij dit ontdekte te horen kreeg dat dit koste wat kost verborgen moest blijven. Zijn ouders hadden zich van hun joodse identiteit ontdaan door hun papieren te verbranden en een andere naam aan te nemen. Daardoor ontkwamen ze aan de Duitsers en konden later in Rusland als overtuigde communisten een carrière opbouwen: ‘ze braken met het verleden en creëerden een toekomst’. Zijn ouders zijn als het ware geworteld geraakt in een nieuwe ideologie en een nieuw ‘beloofd land’, terwijl hem de communistische ideologie onverschillig laat en hij in Rusland steeds meer ontworteld raakt. ‘Ga weg uit dit land,’ zegt zijn moeder tegen hem. ‘Wij zijn overal naartoe getrokken, en jij gaat terug naar de oorsprong.’ Maar die oorsprong zegt hem vooralsnog niets. Bij de Klaagmuur, toch ‘het heiligste dat de joden hadden’, ervaart hij ‘niets mystieks of metafysisch’. Hij gelooft niet in de traditionele joodse God, God is slechts ‘de briljantste abstractie die de mensheid had bedacht’.
| |
Personages
Ook wat hun jood-zijn betreft is er een tegenstelling tussen Lezjawa en Sokolov. Voor de laatste is het jood-zijn problematisch en later zelfs een opgave (als hij zich ervoor moet laten besnijden!), terwijl het voor Lezjawa een bijkomstigheid is. Weliswaar heeft hij zich na zijn ontslag laten besnijden om ‘echt helemaal joods’ te worden, maar hij heeft dat laten doen door een islamiet, en of dit wel geldig is, interesseert hem niet.
Tegelijk lijken Sokolov en Lezjawa ook veel op elkaar in hun drang naar kennis, hun geloof in de wetenschap en hun onverschillige houding ten opzichte van het communisme. Daarom kunnen ze gezien worden als spiegelbeelden: elkaars tegengestelde maar tegelijk ook elkaar gelijke. In overeenstemming hiermee vertonen de compositietekening en de tekening van Grünwald zowel trekken van Sokolov als van Lezjawa.
| |
| |
Wanneer Sokolov Lezjawa doodt, doodt hij daarom in zeker zin ook (een deel van) zichzelf: hij treedt in Lezjawa's voetsporen en wordt gelijk aan hem: ‘Het is alsof Sokolov in de spiegel is gestapt en daardoor zijn spiegelbeeld is geworden.’ (Vervaeck)
| |
Thematiek
De twee mannen zijn aan elkaar geklonken door vriendschap én door verraad. Symbool voor beide zijn de kostbare handschoenen (die niet voor niets op het omslag staan). Lezjawa had die in bezit gekregen door de weddenschap te winnen maar wilde ze teruggeven omdat hij ze een te hoge inzet vond (zijn bedrog komt pas veel later aan het licht). Principieel als hij is weigert Sokolov ze terug te nemen, maar Lezjawa legt ze dan voor zijn deur waar zijn moeder ze vindt. Hierdoor ontstaat pas een echte vriendschap tussen de twee jongens, die echter omdat Lezjawa vals speelde, in feite gebaseerd is op verraad. Sokolov zal de handschoenen nooit meer dragen maar sleept deze ‘dubbelzinnige symbolen van hun vriendschap’ wel overal met zich mee. Aan het slot komen de handschoenen terug: Lezjawa heeft ze blijkbaar uit Sokolovs appartement meegenomen en als symbool van hun vriendschap in de auto gelegd, samen met het pistool en de bom. Maar misschien ook als symbool van verraad: een (onbewuste?) waarschuwing aan Sokolov dat hij wéér bedrogen zal worden? Tot dan toe waren de handschoenen een symbool voor ‘Sokolov's onverbiddelijke eerbied voor ethische richtlijnen’ (Vervaeck in zijn recensie), maar nu hij ze aantrekt bij het plegen van een moord zijn ze definitief bezoedeld: na afloop vult hij ze met grint en gooit ze in zee. Zoals de handschoenen naar de bodem zinken, zo zinkt later de herinnering aan zijn daad in de vergetelheid, samen het verraad van zijn geweten.
Verraad is het belangrijkste thema in het boek. Lezjawa speelt vals bij de weddenschap op school wat Sokolov als verraad van hun vriendschap ervaart. Irina verraadt aan de KGB dat er iets met Lezjawa aan de hand is (en verraadt Sokolov door hem met Lezjawa te bedriegen). Sokolov verraadt Lezjawa, zeker in zijn eigen ogen, bij het verhoor door de KGB (en als ‘tegenprestatie’ verraadt hij vele jaren later níet dat hij denkt dat Lezjawa de straatmoordenaar is). Later verraadt Lezjawa hem met zijn valse voorwendselen om hem de moord op Koeznadze te laten plegen en vooral door hem een ‘verkeerd’ afgestelde bom mee te geven. Maar ook in meer metaforische zin is er sprake van verraad: Sokolov verraadt zijn principes als hij ingaat op Lezjawa's aanbod directeur van een wapenfabriek te worden, als hij ingaat op diens verzoek een moord te plegen, als hij Lezjawa vermoordt en uiteindelijk als hij in de voetsporen van Lezjawa treedt.
| |
| |
De confrontatie tussen Sokolov en Lezjawa aan het slot vindt plaats tegen het decor van de Golfoorlog en de eerste raketaanvallen op Israël. Zoals Sokolov zijn toekomst verdedigt door een moord te plegen en daarna zijn leven verdedigt door er nóg een te plegen, zo stelt ook Israël in diverse oorlogen zijn toekomst en zichzelf veilig. Peene: ‘Impliciet vraagt Leon de Winter zich af of je uit zelfverdediging mag doden, of je iemand mag doden die jouw toekomst wil vernietigen, of je wiemand mag doden die andermans toekomst wil vernietigen. Die vragen hebben evenzeer betrekking op het joods volk als op de hoofdfiguur Sokolov.’ Op die manier is Israël, het land waar hij naartoe vlucht, ook een metafoor voor de vluchteling Sokolov. En ‘de dilemma's waar de hoofdpersonen voor staan [zijn] reflecties van de politiek van het land waarin ze terecht zijn gekomen’ (Mulder).
Met dat land heeft hij eigenlijk niets. Hij is ernaartoe gegaan omdat hij wist dat hij in Tomsk aan alcoholisme ten onder zou gaan, maar in Israël zet hij zijn drinkgelagen gewoon voort. ‘Dit was zijn vaderland niet,’ denkt hij en zichzelf noemt hij een ‘nepjood’ en een ‘verdwaalde Rus’. Mede hierdoor kan hij sympathie en begrip opbrengen voor de verdreven Palestijnse bevolking (zoals hij in Rusland zich als nepcommunist schaamde dat hij tot de bevoorrechte ‘nomenklatoera’ behoorde).
Van dit soort scrupules heeft Lezjawa geen last. Als Sokolov zegt dat hij zich schuldig voelt, antwoordt Lezjawa: ‘Genoeg ethiek. Ik bied je een toppositie aan.’ Voor Sokolov is het verdrijven van de Palestijnen een moreel probleem, voor Lezjawa slechts de constatering van een feit: ‘We zijn medeplichtig omdat we leven.’ Of zoals elders staat: ‘Ik geloof in eerlijkheid,’ zegt Sokolov. ‘Ik geloof in het leven,’ antwoordt Lezjawa. Maar tegen het einde is Sokolov al ver opgeschoven in de richting van het egocentrisme van zijn vriend. Is de Golfoorlog ‘voor Tanja bittere ernst, voor Sokolov [was het] zomaar een gespreksonderwerp’.
In het verhaal en vooral in Sokolov is er een tegenstelling tussen heden en verleden: ‘Soms was het verleden zo sterk aanwezig dat het heden krachteloos werd. Soms was het heden zo onoverwinnelijk dat hij geen verleden had.’ Dit door elkaar lopen van heden en verleden loopt parallel met zijn innerlijke en uiterlijke belevenissen: ‘Waar leefde hij? In dit nu van de moord en zijn werk rond een vuilniskarretje, of in het toen binnen zijn schedel?’ Het versterkt de thematiek van het ontheemd zijn van Sokolov. In het verleden was hij noch een echte Russische communist noch een echte jood. Nu in Israël is hij nog geen echte jood maar ook al geen Rus meer.
| |
| |
Binnen Israël is er de tegenstelling tussen de oosterse en westerse joodse immigranten, waarbij de westerling Sokolov noodgedwongen woont in de wijk van de - arme - oosterse joden. Israël zelf is een westerse enclave en voorpost in de Arabische wereld, wat in de roman nog versterkt wordt doordat het slot zich afspeelt tijdens het begin van de Golfoorlog, die toch een westerse ingreep was in een Arabische wereld. Toch hoort hij er thuis, niet zozeer omdat hij jood is maar omdat hij een ontheemde is te midden van een bevolking die eigenlijk alleen maar bestaat uit ontheemden: ‘Dit hele land gonsde van zulke verhalen. Iedereen had vermoorde geliefden, verdwenen kostbaarheden, verloren paradijzen.’
| |
Titel
De titel van de roman sluit hierbij aan: de ruimte van Sokolov is de ruimte van zijn eigen bestaan, eerst in het aangename Kaliningrad, daarna in onaangenamer omstandigheden in Tomsk, ten slotte in nog erbarmelijker omstandigheden in Tel Aviv. Daarnaast verwijst de titel naar ‘speelruimte’, de morele ruimte die hij heeft om te manoeuvreren en die geleidelijk groter wordt: hij verlegt zijn grenzen steeds meer en wordt uiteindelijk aan Lezjawa gelijk.
De derde en belangrijkste betekenis is ruimte in de zin van heelal (zie ook het omslag). De thematiek van Goethes Faust zit namelijk ook nog op een andere manier in het boek verwerkt. De figuur van Faust staat niet alleen voor de man die zijn ziel aan de duivel verkoopt maar ook voor de drang naar volledige kennis. Symbool hiervoor in de roman is de drang van beide hoofdfiguren zowel de (natuur)wetenschappen als de ruimte te verkennen. Sasja was als kind al bezeten van ruimtevaart, zo wordt expliciet meegedeeld, en Lev was een aanhanger van de ‘waardevrije’ wetenschap, een term waarmee hij als jongen was komen aanzetten. Beiden ‘geloofden in de volmaaktheid van de natuur, die met wetenschappen te begrijpen viel’. Zowel het verkennen van de ruimte als van de wetenschap is een symbool voor hun onverschilligheid ten opzichte van de doctrinaire leerstellingen van het communisme. Later zal alleen Sokolov nog de droom van de waardevrije wetenschap en de tocht naar de ruimte aanhangen; Lezjawa is dan verworden tot sjoemelaar en crimineel die in plaats van abstracte kennis concrete macht en nog concreter geld najaagt.
| |
Thematiek
Sokolov piekert dan vaak over de geheimen van de moderne fysica en kosmologie. Als hij zich bewust begint te worden van zijn joodse wortels, vloeien de moderne fysica en kosmologie in zijn hoofd samen met de oude joodse mystiek van de kabbala, enerzijds omdat er zekere metaforische overeenkomsten tussen beide zijn, anderzijds ook door de alcoholische roes waarin hij zich bij voortduring bevindt (en door de narcose als
| |
| |
hij zich laat besnijden). Evenzeer als de oude mystiek de mens confronteert met vragen omtrent tijd en eeuwigheid, oorsprong en einde, zo doen de moderne kosmologie en natuurkunde dat: de oerknal en het lot van het heelal, de elementaire bouwstenen van de wereld en de krachten daartussen. De raadsels van de fysica en van de mystiek zijn metaforen voor elkaar én voor de raadsels waarvoor Sokolov zich gesteld ziet: wie is hij, wie is Lezjawa, wat betekent joods zijn?
Ook zijn eigen sociale en psychische degradatie neemt hij waar in natuurkundige termen: de modernste theorieën voorspellen dat het proton - de basis van alle materie - instabiel zal blijken. Dat is nog nooit waargenomen in een laboratorium maar hij ‘nam het waar [...]. Bij hem viel alles uiteen.’ Die waarneming leidt niet alleen tot inzicht maar ook tot troost: in de fysica gaat niets verloren, de elementaire bouwstenen van het heelal en de mens daarin hebben altijd al bestaan: ‘De familie van de dode huilde om tachtig kilo quarktrio's van vijftien miljard jaar oud. Tranen om het universum.’
De fysisch-kosmologische ervaringen van de mystieke joodse leer, die in strijd zijn met zijn nuchtere wetenschappelijke geest, komen steeds als hij door zijn dronkenschap gedesoriënteerd is of als hij wegglijdt in de narcose voor zijn besnijdenis. Zoals de mystici goddelijke kennis verwierven in hun extase, zo verwerft Sokolov in zijn alcohol- of narcoseroes inzichten die hij noch andere geleerden ooit hebben gehad.
Er zit in de natuurkundig-mystieke passages een klimmende lijn die culmineert in zijn gedachten vlak voor hij wegzinkt in de narcose. In de passage daarvóór heeft hij bij de Klaagmuur gedacht aan de joodse mystici. Zoals hij in zijn dronkenschap ‘vrij en zonder gewicht tussen de sterren vloog, met een bewustzijn dat net als het heelal uitdijde en de geheimen van de Big Bang in een goddelijk licht zag stralen’, zo reisden zij ‘met de taal, grondstof van gebed en smeekschrift [...], door de cheikalot, de hemelse sferen en paleizen, op weg naar de Goddelijke Troon, die baadde in het licht van de shekinah, de Goddelijke Aanwezigheid’.
Bij zijn narcose overkomt hem hetzelfde: ‘Hij bewoog in de richting van een groot licht.’ Dat licht is zowel de straling van de oerknal als het goddelijke licht uit de kabbala. Wat bij de mystici de vreugde van de vereniging met God was, is voor hem het begrijpen van het grote licht van de oerknal: hij ziet de volmaakte orde in de wereld, te weten de symmetrie van de vier natuurkrachten, die vlak na de oerknal verloren is gegaan (en waarnaar huidige fysici inderdaad naarstig op zoek zijn). ‘Intense warmte stroomde door hem heen [...] Hij werd opgenomen in de vereniging van alle krachten.’ En ineens begrijpt
| |
| |
hij allerlei andere raadsels van de deeltjesfysica, zoals de onopgehelderde vraag waarom elektronen en protonen nu juist díe massa hebben die wij meten. En ‘gelukzalig zweefde hij in een kathedraal van vuur’. Op mystieke wijze is hij één geworden met dat Niets waaruit het Alles voortkwam en die beide tegelijk God zijn.
De laatste ‘natuurkundepassage’ staat in de scène als hij de bom in Lezjawa's auto verstopt. Daar brengt hij zijn eigen misdaad in verband met oerknal en mystiek. Het verloren gaan van de symmetrie komt ook bij de kabbalisten voor: zij ‘verklaarden het Kwaad door het breken van de symmetrie toen God zijn licht door het vacuüm liet stralen. Zijn vonken bereikten niet alle delen van het universum dat zich aan het vormen was, en daarmee begon de wereld die nu bestond, een gevecht van licht en donker, goed en kwaad.’
| |
Stijl
Ook op stilistisch niveau wordt de heelalsymboliek gebruikt: ‘De Winter beschrijft alles in termen van die ruimte’ (Vervaeck 1992). Talloze metaforen zijn ontleend aan kosmologie, ruimtevaart en natuurkunde. Sokolov had ‘een hoeveelheid schuld’ tegenover Lezjawa ‘die, uitgedrukt in volume, de Melkweg kon vullen. De rest van het heelal werd gevuld door treurigheid over het gemis van zijn dochter’. Een ander voorbeeld: ‘Hij bleef drinken, jaren achtereen, en maakte reizen naar verre sterren waar alle herinneringen uit zijn hoofd dansten en zijn ik oploste in het niets van zijn opengereten geheugen.’ En: ‘Hij was voorgoed op reis, voorbij de laatste zonnen wier licht gemeten kon worden.’
| |
Context
Sokolov en Lezjawa zijn beiden geniale geleerden die als jongens al opvielen door hun scherpe intellect. ‘Lev en Sasja bogen zich in hun vrije tijd over volmaakte getallen, over niet te breken geheime codes, over omgekeerde logaritmen, over de topologie van de beweegbare oppervlakken.’ Ook discussiëren ze over de bruggen van Koningsbergen (het latere Kaliningrad!), een klassiek wiskundig probleem (waarvan hun blijkbaar ontgaan is dat dat al in de achttiende eeuw is opgelost door Euler). De Winter wil hun genialiteit niet alleen meedelen maar ook tónen. Zo proberen de jongens het 31e ‘volmaakte getal’ te vinden (een getal dat de som is van zijn delers: 6=1+2+3, of 28=1+2+4+7+14). De Winter maakt hierbij een merkwaardige fout. Als ze op zoek zijn naar dat 31e getal, zitten we in de jaren zestig (Sasja is geboren in 1943 en ontmoet Lev in 1962 voor het eerst), maar toen waren er pas 23 volmaakte
| |
| |
getallen bekend; het 30e werd eerst in 1985 ontdekt! Dat had inderdaad ‘meer dan 130.000 cijfers’ zoals Lev zegt (in feite 130.100), maar dat was slechts correct tot 1988 toen ontdekt werd dat men tussen het 28e en 29e een volmaakt getal over het hoofd had gezien, zodat nummer 29 en 30 een plaats moesten opschuiven. Momenteel zijn er 44 volmaakte getallen bekend.
Het in verband brengen van moderne fysische theorieën met mystieke denkwijzen is wellicht geïnspireerd door enkele boeken op dat gebied, zoals The Tao of Physics van Fritjof Capra (1975) en The Dancing Wu-Li Masters van Gary Zukav (1979), die beide in de late jaren zeventig en tachtig wereldwijde bestsellers waren. Ze suggereerden dat oosterse denksystemen als taoïsme en hindoeïsme al lang vóór het ontstaan van de westerse rationele wetenschap dezelfde ontdekkingen hadden gedaan, wat in de toenmalige hang naar oosterse spiritualiteit in vruchtbare bodem viel. Wat zij deden met de oosterse mystiek, doet De Winter met de joodse, echter met dit wezenlijke verschil dat De Winter natuurlijk geen wetenschappelijke pretenties heeft zoals Capra en Zukav (die dan ook genadeloos werden aangevallen door echte fysici), maar slechts een metaforische relatie op het oog heeft: de begrippen van de kabbala en die van de oerknal zijn metaforen voor elkaar, die echter in het hoofd van de (dronken) Sokolov door elkaar gaan lopen en tot één geheel versmelten.
De ruimte van Sokolov behoort tot wat meestal gezien wordt als een tweede periode in De Winters schrijverschap. Tot de eerste behoren de romans De (ver)wording van de jongere Dürer (1978), Zoeken naar Eileen W. (1981) en La Place de la Bastille (1981), die min of meer verwant zijn aan het Revisor-proza, dat in die jaren in hoog aanzien stond. Met Kaplan van 1986 sloeg De Winter de weg in van spannende tegen een internationaal decor spelende romans, waarin de problematiek van individuele joden en van het joodse volk als zodanig een belangrijke thematische plaats inneemt. Deze romans komen vaak dicht in de buurt van een thriller, wat een van de redenen is dat de waardering van een deel van de literaire kritiek (zeer) sterk afnam. Tegelijk nam die van het grote publiek echter even sterk toe. Bakker vermeldt dat ook in Duitsland, waar De Winter veel is vertaald, de meningen van de critici over dit latere werk sterk verdeeld zijn.
In een interview bij het verschijnen van De ruimte van Sokolov zei De Winter over de verwijten dat hij geen echte literatuur meer zou schrijven: ‘Ik probeer door allerlei genres heen te dansen. Ja, op sommige plekken lijken mijn boeken op een smartlap. Wat zou het? Ik wil graag dat mensen meehuilen, meelachen, meedenken. Soms ben ik pathetisch, dan weer zet
| |
| |
ik zwaar aan. Verdomme, er zitten stukken in mijn boeken die ruiken naar opera. Jawel, vette opera, Pavarotti, naar dat is toch ook echt.’
Veel critici en ook latere beschouwers (met name Vervaeck) hebben gewezen op overeenkomsten met De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch, dat eerder dat jaar verscheen. Beide romans draaien om de relatie tussen twee vrienden die elkaars spiegelbeelden zijn en hebben een sterk thrillerkarakter. Bovendien verwerkt ook Mulisch nogal wat natuurkundige (en wiskundige) kennis in zijn roman, met name in en rond de passage waarin Max Delius sterft door een meteoorinslag.
Al enkele jaren eerder had Mulisch twee essays geschreven waarin eveneens moderne inzichten op kosmologisch en natuurkundig gebied een grote rol spelen: de Huizinga-lezing Het Ene (1984) en vooral Het licht (1988); beide werden later opgenomen in De zuilen van Hercules (1990).
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritieken op het boek liepen uiteen van zeer positief tot afwijzend en zelfs denigrerend. Het negatiefst is Goedegebuure wiens stuk ook een aanval op de schrijver zelf is, getuige termen als ‘deze literaire arrivé’ en ‘een windvaan die meewaait met iedere bries die hem toevallig komt aanwaaien’. Waren zijn vorige boeken ‘een steeds vettiger en sentimenteler wordende reeks tearjerkers’, deze roman ‘bewijst dat het nog larmoyanter en goedkoper kan’. Zijn eindoordeel luidt: ‘Wat De Winter schrijft is zo eendimensionaal dat het niets meer met literatuur te maken heeft.’
Weinig minder negatief is Van Deel. Hij gebruikt kwalificaties als ‘uiterst oppervlakkig’ en vindt de stijl ‘onpersoonlijk, glad in het beste geval, en niet zelden wat potsierlijk’, waardoor alles ‘plat, van bordkarton, karikaturaal’ wordt. Zijn lapidair eindoordeel: ‘pure kitsch’. Peeters hanteert soortelijke termen voor de stijl: ‘het is allemaal even gladjes, hol, pompeus, plat, branieachtig en sentimenteel’ en hoewel hij deze roman ‘verteerbaarder’ vindt dan de voorafgaande (Supertex), ‘maken de gewichtige thema's toch een tweedehands indruk’ en is de psychologie ‘er een van de koude grond: je hebt een goede en een kwade en die gaan in de loop van de roman door elkaar heen lopen’. Het enige positieve wat hij kan ontdekken is de spanning die De Winter weet aan te brengen: ‘zijn enige nog resterende literaire vermogen’.
Gematigder zijn de oordelen van Anker en Osstyn. Anker begint met de recensie van Goedegebuure af te wijzen, die ‘on- | |
| |
getwijfeld uit vooroordeel’ is voortgekomen. Hij vindt het boek ‘kundig in elkaar gezet, vaak spannend als een echte detective’ en het ‘bevat genoeg belangwekkende onderwerpen’. Wat hem vooral stoort is dat het ‘onvoorstelbaar uitleggerig is’. Osstyn noemt het boek ‘heel vloeiend geconstrueerd’ en het heeft hem niet onverschillig gelaten, maar ook hij heeft bezwaren tegen de stijl die ‘soms zo vlot en handig [is], dat het verhaal voorspelbaar wordt’.
Zeer positief is Mulder die spreekt van ‘een opvallend goed boek dat een ereplaats verdient in de Nederlandse literatuur. Het is met veel vaart geschreven, het getuigt van een sterk engagement, het is actueel, heeft een internationale reikwijdte [...] en wijkt af van alles wat er verder in de Nederlandse letteren op de markt komt’. Vervaeck vindt het ‘waarschijnlijk de beste roman van De Winter’ hoewel hij niet ‘veel nieuws toevoegt aan de vorige werken van de auteur’. Dautzenberg spreekt van ‘een psychologische roman over vriendschap, verraad, amoraliteit en vooral ontheemd zijn’ waarin het thriller-element (dat een ‘weinig verrassend’ slot heeft) volkomen ondergeschikt is. Meijsing daarentegen vindt het boek juist ‘een rasechte thriller’; haar enige bezwaar is dat ‘De Winter wel de moord-plot een spannende draai geeft maar op de vele vragen die het boek stelt [...] een allesbehalve bevredigend antwoord geeft’. Naast de intrige ligt de kracht van het boek ‘in de levendigheid waarmee de auteur het huidige Israël beschrijft’. Hellemans ten slotte vindt dat De Winter met deze roman ‘heeft bewezen dat er na de Oude Drie in de Nederlands literatuur nog wel degelijk interessante, jonge schrijvers overblijven’.
Nogal wat critici spreken over de natuurkundige en kosmologische passages. Goedegebuure vindt die ‘een kunstgreep die buitengewoon geforceerd aandoet’, Peeters noemt ze ‘loos gespeculeer’ en Anker snapt niet waarom iemand natuurwetenschappelijke kennis ‘wil opnemen in een literaire roman’. Mulder echter prijst het dat de roman mede gaat over ‘de nieuwste technische ontwikkelingen’ en Dautzenberg spreekt van ‘een aantal prachtige passages waarin de gedachten van de fysicus Sokolov visionaire vormen aannemen’ en die een voorbeeld zijn van ‘zeldzame bèta-literatuur’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Leon de Winter, De ruimte van Sokolov, eerste druk, Amsterdam 1992.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
De meeste van de hieronder vermelde recensies en interviews in dag- en weekbladen zijn ook te vinden op www.knipselkranten.nl/literom/.
Ad Fransen, Een broodje boe. In: HP/De Tijd, 6-11-1992. (Interview) |
J.A. Dautzenberg, Tussen diaspora en oerknal. In: de Volkskrant, 20-11-1992. |
Jaap Goedegebuure, Eendimensionaal. In: HP/De Tijd, 20-11-1992. |
Reinjan Mulder, Zonder gewicht op weg naar de sterren: vaart en engagement in thriller Leon de Winter. In: NRC Handelsblad, 20-11-1992. |
T. van Deel, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’: mijn vriend de moordenaar. In: Trouw, 3-12-1992. |
Robert Anker, Leon de Winter houdt te veel afstand. In: Het Parool, 5-12-1992. |
Carel Peeters, Ruimte die in de lucht hangt. In: Vrij Nederland, 19-12-1992. |
Bart Vervaeck, Een ruimte vol leegte. In: De Morgen, 31-12-1992. |
Doeschka Meijsing, De feilbare held: thriller van Leon de Winter. In: Elsevier, 2-1-1993. |
Karel Osstyn, Vriendschap en verraad in Israël. In: De Standaard, 3-1-1993. |
Manja Ressler, Verrassend goede thriller van Leon de Winter. In: Levend Joods Geloof, nr. 4, februari 1993, jrg. 39, p. 21. |
Frank Hellemans, De kosmonaut in ons. In: Knack, 10-3-1993. |
Bart Vervaeck, Liegende spiegels: de hemel van Mulisch en de ruimte van De Winter. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 2, april 1993, jrg. 138, p. 185-195. (Ook op: www.dbnl.org/tekst/_die004199301_01/_die004199301_01_0026.htm) |
Koen Vermeiren, Voorbij goed en kwaad. In: Kreatief, nr. 5, december 1993, jrg. 27, p. 116-118. |
Bert Peene, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. In: Eerste druk '92, Laren 1993, p. 120-129. (Ook op: www.knipselkranten.nl/uittreksels/) |
K.J. van der Kerk & H.A. Poolland, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. In: Literama, 18e herziene druk, Laren 1994. (Ook op: www.knipselkranten.nl/uittreksels/) |
Ernst Jan Rozendaal, Onvermogen om te troosten. In: Amersfoortse Courant, 25-4-1994. (Interview) |
Ritske van der Veen, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. In: Prisma uittrekselboek 4: Nederlandse literatuur 1991-1994, Utrecht 1994, p. 344-359. (Ook op: Prisma uittreksels: 220 uittreksels van Nederlandstalige literatuur vanaf 1200 tot heden, Utrecht 2000) (cd-rom) |
[Anoniem], Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. Op: Uittreksel Top-100, Oldenzaal 1998. (cd-rom) |
Alexander Kissler, Die Rakete des Renegaten: Leon de Winter in Sokolows Universum. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 15-2-2000. |
Ritske van der Veen, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. In: Cor Gerritsma
|
| |
| |
(samenst.), Prachtboeken!: vijftig Nederlandstalige romans uit de twintigste eeuw samengevat, Utrecht 2000, p. 453-467. |
Johan Diepstraten, [Interview met Leon de Winter]. In: De kunst van het schrijven, Arnhem 2000, p. 591-600, daarin 599-600. |
Rosa Koelemeijer, Ik houd ervan om uren in stilte door te brengen. In: Libelle, 20-7-2001. (Interview) |
Siem Bakker, Mensen bestaan bij de gratie van verhalen: het oeuvre van Leon de Winter. In: Ons Erfdeel, nr. 5, november 2003, jrg. 46, p. 715-721. |
Laura Grootaarts-van Bergen, Leon de Winter, ‘De ruimte van Sokolov’. Op: www.knipselkranten.nl/uittreksels/. |
lexicon van literaire werken 83
september 2009
|
|