| |
| |
| |
Leon de Winter
Kaplan
door Saskia van Rijnswou
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Kaplan van Leon de Winter (*1954 te 's-Hertogenbosch) verscheen in 1986 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam. Van het boek zijn tot op heden 87 631 exemplaren verkocht.
Met Kaplan liet Leon de Winter voor het eerst weer van zich horen, na een lang stilzwijgen sinds Vertraagde roman in 1982. In die periode had de auteur de overstap naar een andere uitgeverij gemaakt en was zijn werk sterk van karakter veranderd. Veel critici zagen in de metamorfose van De Winter een knieval voor het makkelijk leesbare verhaal, maar Ton Anbeek beschouwde de stijlbreuk als een natuurlijke reactie op het postmodernisme en bestempelde de romans van De Winter vanaf Kaplan als ‘het duidelijkste, het brutaalste voorbeeld van een koersverandering in het Nederlandse proza’.
De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 464 bladzijden beslaat, telt een proloog, drie delen en een epiloog. Het geheel bestaat uit 35 hoofdstukken. De verdeling van de hoofdstukken over de delen is als volgt: Proloog (1), Deel een (17), Deel twee (5), Deel drie (11) en Epiloog (1). De hoofdstukken zijn getiteld, met als opvallende eigenaardigheid dat alle titels bestaan uit een plaats- of straatnaam.
| |
Inhoud
Proloog
De joodse schrijver Leo Kaplan is zeer succesvol, maar heeft, naar later zal blijken, sinds tweeëneenhalf jaar last van een writers' block. In die tijd is hij Hannah, zijn tweede echtgenote, regelmatig ontrouw. Op het moment dat de roman aanvangt (het is bijna Kerst 1984), heeft Kaplan zojuist zijn kortstondige verhouding met studente Jonneke beëindigd en neemt hij zich voor om eeuwig trouw te blijven aan Hannah.
| |
Deel een
Kort daarna kondigt Hannah aan dat ze een verhouding heeft en van Kaplan wil scheiden. Kaplan vertrekt uit hun huis in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt en belandt via een
| |
| |
hotelkamer op een klein en gehorig kamertje, dat nog het meest wegheeft van een onderkomen voor studenten. Hij heeft echter zijn oog al laten vallen op een koopwoning in één van de betere buurten van Amsterdam. Die dure woning ligt binnen zijn bereik doordat hij binnen enkele maanden over ruim 2 miljoen gulden kan beschikken uit zijn vaders erfenis. Kaplan heeft vijftien jaar op het geld moeten wachten omdat hij op het moment dat zijn vader overleed geen joodse en besneden zoon had, hetgeen een voorwaarde was om meteen over de erfenis te mogen beschikken. Maar zonder dat hij het zelf wist, had Kaplan wel degelijk een zoon.
In Rome woont Ellen de Waal, met wie Kaplan op achttienjarige leeftijd een hartstochtelijke relatie gehad heeft tijdens zijn studententijd. Ellen raakte zwanger en ze waren van plan om te trouwen, maar omdat Ellen ervan overtuigd was dat hun liefde toch geen toekomst had, maakte zij Kaplan wijs dat ze zich had laten aborteren. Woedend vluchtte Kaplan weg, zonder ooit te weten dat hun kind wel geboren werd en opgroeide in het gezin van Ellen en haar man, de diplomaat Frank Jonker.
Ellen en Frank zijn elkaar trouw. De reden dat Ellen niet vreemd wil gaan ondanks haar toch wat eentonige huwelijk is dat zij veel verschuldigd is aan Frank. Maar zodra ze het idee heeft dat hij het houdt met een koffiejuffrouw aarzelt zij geen seconde om de flirterige ober Dino haar bed in te lokken.
Kaplan beseft na zijn tweede scheiding dat hij iemand is zonder enige houvast, terwijl hij juist dorst naar helderheid en duidelijkheid. Hij noemt zichzelf een golem, een mens van leem. Hij voelt zich een buitenstaander. Sinds zijn jeugd heeft hij alle mogelijke moeite gedaan om zijn joodse afkomst te vergeten, die wat hem betreft alleen maar bestond uit dode familieleden en een moeizame relatie met zijn ouders.
In Caïro zag Kaplan Ellen tweeëneenhalf jaar geleden voor het eerst bij toeval weer terug, zonder dat zij hem zag. Sinds die tijd kan hij niet meer schrijven en gaat hij vreemd.
Intussen introduceert de alwetende verteller een enorme stoet personages, die allemaal op de een of andere manier iets met een roze tafellaken van Ellen te maken hebben. Aan het einde van de rij staat de (werkelijk bestaande) seriemoordenaar Il Mostro, die minnekozende paartjes in de vrije natuur doodschiet. Eén van de slachtoffers is een collega van Frank, die vermoord wordt in een auto, samen met de koffiejuffrouw van wie Ellen dacht dat zij iets met Frank had.
Bij veel van de verhalen en personages vermoedt de verteller een zekere overeenkomst, zoals tussen de dood van Max, de fokgorilla uit Artis, en de zelfmoord van Lily, de eenbenige
| |
| |
buurvrouw van Kaplan, die na een abortus geen kinderen meer kon krijgen.
In Rome probeert Ellen haar minnaar Dino op een afstand te houden, omdat hij zich te veel in haar leven wil mengen. Op de ambassade hoort zij dat Kaplan naar Rome komt in verband met de publiciteitscampagne rond de verfilming van zijn boek Hoffman's honger.
In zijn nieuwe woning in Amsterdam schrijft Kaplan voor het eerst weer een verhaal, over Nabokov.
| |
Deel twee
Deel twee vertelt het verhaal van de liefde tussen de twee eerstejaars studenten in Amsterdam, Ellen de Waal en Leo Kaplan, die beiden uit Den Bosch komen. Ellen is een dochter uit een verbitterde katholieke middenstandsfamilie, met familieleden die fout zijn geweest in de oorlog. Net als Kaplan probeert zij zich hardnekkig te onttrekken aan haar verleden en afkomst.
Met Ellen weet Kaplan, voor zolang hun relatie duurt, te ontsnappen aan alle vage en onbekende doden in zijn joodse familie. Samen hebben zij het idee dat bij hen de jaartelling opnieuw begint. De liefde tussen Ellen en Kaplan wordt door hun ouders echter streng afgekeurd.
Daarnaast toont de verteller uitgebreid hoe de vreemde haat-liefdeverhouding tussen Kaplan en zijn ouders in elkaar zit. Kaplan is hun enige hoop geweest na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, maar hij wil niet in een keurslijf van joodse tradities geperst worden.
Twintig jaar na hun breuk ontmoeten Ellen en Kaplan elkaar voor het eerst weer in Rome.
| |
Deel drie
Op weg naar Rome beseft Kaplan dat zijn verhaal over Nabokov zijn verlangen naar pure verhalen uitdrukt, waarin niet voortdurend de schimmen opduiken van zijn dode joodse familie. In het vliegtuig ontmoet hij de jonge, ongecompliceerde stewardess Paula, die meteen stapelverliefd op hem wordt en met wie hij in Rome een verhouding heeft. Paula vervult op dat moment de rol van de dochter die volgens Kaplan geboren had kunnen zijn uit zijn relatie met Ellen. Het meisje heeft absoluut geen problemen met haar afkomst en weet Kaplan zover te krijgen, dat hij haar over zijn eigen vader vertelt.
Op het vliegveld komt Ellen Kaplan afhalen, als officieel afgevaardigde van de Nederlandse ambassade. Ze doen net alsof ze elkaar niet herkennen, tot Ellen als eerst toegeeft. Kaplan en Ellen praten over vroeger, en dat hun liefde zo niet had mogen eindigen, maar Ellen vertelt Kaplan niet dat hij een zoon heeft. De leugen is versteend en zij kan hem onmogelijk nog toegeven, temeer omdat ze destijds Frank eveneens heeft voorgelogen en hem verklaard heeft dat de vader van haar
| |
| |
zoon een inmiddels verongelukte vriend was. Kaplan en Ellen beseffen dat ze elkaars bestemming zijn en eigenlijk de draad weer zouden moeten oppakken, maar Ellen wil dat Frank niet aandoen. Ze gaan nog één keer samen naar bed, in een hotel, en wanneer Kaplan ontwaakt, is Ellen voorgoed verdwenen uit zijn leven.
Kaplan begrijpt door nog een aantal gebeurtenissen - de zelfmoord van een joodse vriend, de ontmoeting met een doodzieke en eenzame oude man bij wie hij aan het bed waakt en die jiddisch tegen hem praat - dat hij met zijn verleden in het reine moet zien te komen. Deel drie eindigt met een droevige monoloog van Kaplan waarin hij zegt dat hij iedereen van wie hij houdt, zou willen invriezen, om hen over vijfduizend jaar weer tot leven te kunnen wekken.
| |
Epiloog
Enkele maanden later ontvangt Kaplan zijn vaders erfenis en woont hij inmiddels samen met een joods vriendinnetje van Paula.
Op zoek naar een foto van de dode oom naar wie hij vernoemd is en die hij nooit eerder heeft gezien, breekt Kaplan in in de synagoge in Den Bosch en wordt daarbij betrapt door de politie. Hij wordt van het politiebureau afgehaald door Ben van Gelder, de voorzitter van de joodse gemeente in Den Bosch, die zich hem en zijn familie nog levendig herinnert en voor Kaplan wil instaan. Als tegenprestatie belooft Kaplan de volgende dag de ontbrekende tiende man te zijn bij een gebedsdienst, die anders niet kan doorgaan. Hij blijft bij Ben en zijn familie eten en slapen. 's Nachts ontmaagt hij de oudere, niet al te aantrekkelijke vrijgezelle dochter van Ben, deels uit medelijden omdat zij het zo graag wil en deels om goed te maken dat hij haar vroeger, toen ze allebei nog klein waren, vaak gepest heeft. De dag erna, wanneer hij voortstapt naast Ben op weg naar sjoel, voelt Kaplan zich geborgen en veilig, en raakt hij diep geroerd door een mop die Ben vertelt; de mop die zijn vader op zijn sterfbed vertelde en die de hele joodse problematiek samenvat.
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de roman bestaat enkel uit de familienaam van de joodse hoofdpersoon. Kaplan is zowel de naam van het individu Leo Kaplan als die van het hele joodse geslacht Kaplan, waartoe hij uiteindelijk toch weer wil behoren.
| |
Opbouw
In Kaplan wordt door middel van een overvloed aan verhaalstrengen, sprongen heen en weer in de tijd en wisselende lokaties verteld waarom schrijver Leo Kaplan lijdt aan een
| |
| |
writer's block en aan de onbedwingbare behoefte om vreemd te gaan. Het weerzien met zijn jeugdliefde Ellen roept niet alleen herinneringen wakker aan hun vroegere liefde, maar confronteert Kaplan opnieuw met zijn joodse afkomst, die hij jarenlang op een verkrampte manier heeft geprobeerd achter zich te laten.
| |
Thematiek
Hoewel de afloop van de roman troostend en hoopvol is, kennen zijtakken van de hoofdverhaallijn een minder gunstige afloop: de grote liefde tussen Ellen en Kaplan krijgt geen nieuwe kans, Kaplan zal nooit weten dat zij samen een zoon hebben, zijn joodse vriend Rudy Kohn pleegt zelfmoord. De lezer moet bovendien maar raden of het definitief goedkomt met de schrijfkramp van Kaplan. Daarentegen weet Kaplan wel in het reine te komen met de joodse geschiedenis en zijn eigen aandeel daarin. De leegte die hij aanvankelijk voelde, heeft plaats gemaakt voor gevoelens van veiligheid, geborgenheid, gekoesterd zijn, kracht en ontroering. Na vijftien jaar wachten plukt Kaplan letterlijk en figuurlijk de vruchten van de enorme erfenis die zijn vader hem nalaat. Hij erft ruim 2 miljoen gulden en daarbij aanvaardt hij zijn aandeel in de joodse geschiedenis.
De schimmen van gestorven familieleden, die Kaplan benauwden en hem van het schrijven afhielden, zijn opgelost. De foto van de oom naar wie hij vernoemd is en die hij nooit gekend heeft, blijkt niet meer te bestaan. De oude en zieke joodse man die hij in Rome tegen het lijf loopt en bij wie hij thuis de wacht houdt aan zijn ziekbed gaat niet dood in Kaplans aanwezigheid. De oude man strijkt, in een toevallig gebaar, over zijn hart en Kaplan ziet in dat het van het grootste belang is om in het reine te komen met zijn afkomst en zijn overleden vader.
Thuis bij de voorzitter van de joodse gemeenschap in Den Bosch gaat Kaplan naar bed met diens weinig aantrekkelijke dochter. De ontmaagding van Roos van Gelder geeft Kaplans houding weer ten opzichte van het jodendom: enerzijds wekt het zijn afschuw op en anderzijds oefent het ook een grote aantrekkingskracht op hem uit. Net zoals hij naar bed gaat met Roos om een oude schuld in te lossen, keert hij denkbeeldig terug aan de boezem van zijn gestorven vader, om terug te vinden wat hij lange tijd versmaad heeft.
| |
Vertelsituatie
De auctoriële verteller bericht in de derde persoon over zijn personages en verlegt regelmatig het point of view. In hoofdstuk 8 van deel drie laat de verteller zelfs een hond aan het woord in de ik-vorm, die een monoloog afsteekt tegen de lezer, de mens. Naast de uitgebreide aandacht die de verteller besteedt aan zijn hoofdpersonage, scheert hij bovendien in vo- | |
| |
gelvlucht over een groot aantal personages en hun verhalen, die direct of indirect allemaal met elkaar te maken hebben. Of de personages kruisen elkaars pad, of hun geschiedenissen vertonen een zekere overeenkomst, waardoor zij variaties op één thema zijn. Op deze manier schenkt de verteller een betekenis aan schijnbaar onsamenhangende incidenten.
De verteller is vaak zeer nadrukkelijk aanwezig, geeft tussen haakjes aanvullende informatie, stelt de lezer van alles en nog wat in het vooruitzicht, gunt hem af en toe een kijkje in de keuken en speelt tegelijk met de lezer. Hij vertelt de lezer zaken die Kaplan niet weet, maar houdt ook dingen achter. Zo laat de verteller aan het einde van de roman nog even tussen neus en lippen door weten dat Kaplan sinds enige tijd een relatie heeft met een vriendin van Paula, zonder dat verder uit de doeken te doen. Hij verklaart zijn handelwijze als volgt: ‘Ook in een waar verhaal blijven sommige details onverklaard.’ (p. 159)
Zoals alle, steeds verder uitbottende verhalen in deze roman hun oorsprong vinden bij slechts één figuur, namelijk de verteller, zo is ook Leo Kaplan op zoek naar zijn oorsprong, het Ene, waar hij geborgenheid en rust kan vinden. Niet voor niets haalt Leon de Winter in hoofdstuk 7 van deel drie de Huizinga-lezing aan van Harry Mulisch over het Ene. Hoewel de theorie van Mulisch over het Ene nogal spottend ter sprake komt bij criticus Rudy Kohn, de joodse vriend van Kaplan die later zelfmoord pleegt, gaat de roman Kaplan eveneens uit van een nulpunt van waaruit de chaos zich is gaan ontwikkelen en steeds meer toeneemt. Vanuit het middelpunt dat in deze roman wordt ingenomen door de verteller ontstaat een uitdijend netwerk van verhalen, levens en verschillende mogelijkheden, die elkaar soms kruisen, soms parallel lopen, maar die hoe dan ook steeds verder uit elkaar raken. Zoeken naar eenheid is in die situatie een bijna tegennatuurlijke en vrijwel onmogelijke beweging geworden. Kaplan en Ellen kunnen hun liefde van weleer, toen ‘[h]un eigen jaartelling was begonnen’, niet meer terugvinden. Op het moment dat Ellen zwanger raakte, werd een extra element toegevoegd aan hun eenheid, die daardoor onstabiel werd. Het nieuwe mensje betekende een explosie in hun relatie, die uiteen spatte. Een weg terug is er niet meer, na twintig jaar.
Kaplan weet echter wel terug te keren naar zijn eigen oorsprong, de geschiedenis van het joodse volk, waardoor hij zich weer echt mens kan voelen.
| |
Poëtica
Doordat Leo Kaplan als schrijver, tot op zekere hoogte, gelijkenis vertoont met Leon de Winter zelf, kunnen poëticale uitspraken van de schrijver Kaplan opgevat worden als uitspra- | |
| |
ken van De Winter. Evenals in het oeuvre van De Winter zit er in het werk van Kaplan een stijlbreuk, die hij als volgt kenschetst: vroeger was hij in gevecht met de Macht, met het ouder worden veranderde de aard van zijn strijd. ‘Nu was hij in gevecht met zijn eigen onmacht.’ Zijn meer persoonlijke manier van schrijven komt bij Kaplan voort uit twijfel. Een schrijver moet volgens hem geen waarheden, rechtvaardigheid en zekerheden uitdragen, maar het recht van de twijfel.
Kaplan legt uit dat hij zijn introspecties illustreert met anekdotes die hij ontleent aan alle mogelijke, zowel hoogstaande als banale bronnen. Niet voor niets ziet Rudy Kohn in Kaplan een dorpsverteller, het middelpunt van een gemeenschap, die alle verhalen die hij hoort en leest in zich opzuigt om ze daarna weer in een andere vorm vrij te geven.
| |
Stijl
Kaplan is geschreven in een losse, vlotte stijl, die door sommige critici populair en plat is genoemd. Veelvuldig gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, grof en slordig dagelijks taalgebruik en groteske vergelijkingen (‘De aanblik van zijn nieuwe woning viel niet te rijmen met de gedachte dat in de oksel van zijn leven een frisse deodorant werd gespoten’) zijn daar debet aan.
De humoristische en luchtige toon levert in contrast met het serieuze onderwerp van de identiteitscrisis op vele plaatsen in het boek een droefgeestige onderstroom op. Zelf omschrijft De Winter in een interview de stijl van Kaplan als ‘ironische pathos’.
Het netwerk van verhaallijnen en de vertelsituatie maken evengoed deel uit van de stijl als de stilistische eigenaardigheden in engere zin.
| |
Context
Kaplan kan als het omslagpunt in het oeuvre van De Winter worden opgevat. Aanvankelijk schrijft De Winter zware, ernstige literatuur waarin hij verhalen vertelt naar het model van beroemde literaire voorbeelden (Kafka, Tristan en Isolde). Bij het vertellen legt hij de nadruk op de reconstructie. In de roman De (ver)wording van de jongere Dürer (1978) komt daar het postmodernistische wantrouwen jegens de taal bij kijken. De Winter schaart zichzelf in het rijtje auteurs rond het tijdschrift De revisor. Met Kaplan neemt hij echter heel nadrukkelijk en bewust afstand van het gelaagde Revisor-proza. Hij gaat dikkere boeken schrijven, met veel actie en (soms zeer banale) humor. Kaplan betekent voor De Winter het einde van het beschaafde spel met verbeelding en werkelijkheid. Zelf zegt hij
| |
| |
over de breuk met zijn Revisor-verleden: ‘Met dat gemier op de vierkante millimeter kan ik niet meer uit de voeten.’
Hoe groot de stijlbreuk in het oeuvre mag zijn, enkele rode draden worden toch doorgetrokken. Leo Kaplan heeft met personages uit eerdere en latere boeken van De Winter gemeen dat hij in zijn leven op een punt belandt waarop hij van alle zekerheden beroofd is. Het uitgangspunt is leegte. Zo is Kaplan zijn inspiratie kwijt, zijn vrouw en zijn luxe woning. Maar het lukt hem uiteindelijk greep te krijgen op zijn leven en gevoelens.
De joodse thematiek komt pas in de roman la Place de la Bastille (1981) voor het eerst in zicht en verdwijnt daarna niet meer uit het werk van De Winter. Hij heeft de problematiek van de tweede generatie joodse slachtoffers, de kinderen van de mensen die de oorlog aan den lijve hebben ondervonden, tot één van zijn belangrijkste thema's gemaakt. De tweede-generatieproblematiek en de drukkende last van de joodse erfenis zijn thema's die ook aan de orde komen bij schrijvers als Marcel Möring, Carl Friedman en Ischa Meijer.
Hoewel De Winters beginwerk verwant was aan Peter Handke en Patrick Modiano (La Place de l'Etoile en De ringboulevards), hebben critici de invloed menen op te merken van Milan Kundera, dit vanwege het thema van de liefde en de nadrukkelijk becommentariërende verteller.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de reacties op Kaplan wordt vooral gerept over de verandering in het werk van De Winter. Zijn nieuwe manier van schrijven ontmoet een even groot aandeel voor- als tegenstanders. De roman wordt positief gewaardeerd om het plezier dat hij uitstraalt en de tomeloze vaart. Goedegebuure noemt Kaplan De Winters meest oorspronkelijke boek en een lekker ouderwets leesboek. Een edelsteen met ruwe plekken, vindt Warren van het boek, dat tintelt van leven, leed en liefde.
Maar er is ook een aantal critici dat schrikt van de nieuwe De Winter. De literatuurbespreker van Het parool, Robert Anker, noemt de roman een ronduit goedkoop en plat boek, dat wat betreft de stijl niet onderdoet voor een deeltje van de boeketreeks. Anker vindt bovendien de verzoening met de vader en het jodendom aan het einde ongeloofwaardig, omdat hij, zeer onterecht, meent dat het thema van verzoening en geborgenheid verder geen enkele rol heeft gespeeld in het boek. Carel Peeters noemt Kaplan in Vrij Nederland een onbetrouwbaar en mislukt zelfportret.
| |
| |
Maar waarover Peeters en ook P.M. Reinders het meest teleurgesteld zijn, is de omslag in het oeuvre van De Winter. ‘Hij is een conjunctuur gevoelig windvaantje,’ zegt Peeters en ziet net als Reinders liever de verandering van De Winter teruggedraaid; ze missen het heldere procédé van zijn eerdere werk. Later, in 1988, heeft De Winter in een interview met Joost Niemöller daarop gereageerd. Zijn intellectualistische, op Duitse literatuur georiënteerde schrijverschap dwong volgens hem weliswaar veel respect af bij bepaalde critici, die hem een serieus schrijver noemden, maar na die periode kreeg hij eenvoudigweg meer behoefte om uitbundige boeken te schrijven.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Leon de Winter, Kaplan. Derde druk, Amsterdam 1989.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Arnold Heumakers, Een liefdesverhaal met uitleg: Leon de Winter in de ban van een nieuwe coryfee. In: De volkskrant, 19-9-1986. |
Jaap Goedegebuure, Ouderwets leesboek. In: Haagse post, 20-9-1986. |
Hans Warren, Kaplan. Léon [sic] de Winter. In: Provinciale Zeeuwse courant, 27-9-1986. |
Ares Koopman, Leon de Winter ontketent zichzelf. Te jong beroemde auteur slaat een andere weg in. In: Elseviers magazine, 4-10-1986. |
Piet de Moor & Paul Depondt, De metamorfose van Leon de Winter. Illusies zijn even belangrijk als het dagelijkse brood. In: HN magazine, 4-10-1986 (interview). |
Robert Anker, Kaplan van De Winter is roman onder zijn niveau. Wie kampt er nu met mist in z'n hoofd? In: Het parool, 22-10-1986. |
Joost Zwagerman, Kaplan is literatuur variété. In: Vrij Nederland, 25-10-1986 (interview). |
Carel Peeters, Caricatuur als mislukt zelfportret. In het voetspoor van de tijdgeest. In: Vrij Nederland, 10-11-1986. |
P.M. Reinders, Zelfportret met dame. In: NRC Handelsblad, 9-1-1987. |
Joost Niemöller, Leon de Winter werkt aan literaire thriller. Publiek komt heus wel. In: Haarlems dagblad, 6-2-1988 (interview). |
Ton Anbeek, Leon de Winter en de literaire kritiek. De (ver)wording van een reputatie. In: Literatuur, nr. 9, september/oktober 1992, jaargang 5, p. 258-264. |
lexicon van literaire werken 29
februari 1996
|
|