| |
| |
| |
Tommy Wieringa
Joe Speedboot
door Gwennie Debergh
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Joe Speedboot verscheen in januari 2005 en kreeg in datzelfde jaar twaalf herdrukken. Intussen zijn er zevenentwintig heruitgaven van de roman verschenen, waarvan de achttiende en de twintigste in een gebonden versie. In 2006 verscheen Joe Speedboot als audioboek in de reeks Zoem van uitgeverij De Bezige Bij, voorgelezen door auteur Tommy Wieringa (Goor, 1967).
Joe Speedboot telt 316 pagina's, is opgedragen aan Rutger Boots, en wordt ingeleid door een motto van de legendarische Japanse zwaardvechter Miyamoto Musashi (1584-1645): ‘Er wordt gezegd dat de samoerai een tweevoudige Weg heeft, van het penseel en het zwaard.’ Musashi, van wie wordt gezegd dat hij in zijn leven nooit een gevecht heeft verloren, is de auteur van Go Rin No Sho of Het Boek van de Vijf Ringen. Het hoofdpersonage van Joe Speedboot heeft dit boek uit de bibliotheek geleend, en zal er geregeld uit citeren.
Het motto van Musashi bepaalt de indeling van de roman. Het eerste deel, dat uit 197 pagina's bestaat, heeft als titel ‘Penseel’. Het tweede deel, dat eindigt op pagina 308, kreeg de titel ‘Zwaard’. Het derde en laatste deel telt slechts 6 pagina's, en fungeert als een nawoord onder de titel ‘En toen’. De roman is verder onderverdeeld in 43 korte, titelloze hoofdstukken.
Joe Speedboot werd bekroond met de Bordewijkprijs van de Jan Campertstichting, en kreeg de Tzumprijs 2006 voor de beste zin in verhalend proza: ‘De knalpijpen glansden als bazuinen, de wereld leek te verschroeien in allesverzengend lawaai wanneer de jongens het gaspedaal intrapten met de koppeling in, alleen om te laten weten dat ze bestonden, zodat níemand daaraan zou twijfelen, want wat niet weerkaatst, bestaat niet.’ Verder was de roman terug te vinden op de nominatielijsten van de AKO-prijs, de Gerard Walschapprijs, de Gouden Uil en de Libris Literatuurprijs. Het boek werd vertaald in het Engels, Duits, Italiaans en Frans. In juni 2005 werden de filmrechten verkocht aan productiemaatschappij IJswater Films.
| |
| |
| |
Inhoud
Terwijl hij ligt te soezen in een weiland wordt de dertienjarige Fransje Hermans verpletterd onder de trekker van een landbouwmachine, waarna hij maandenlang in een coma ligt. De roman begint op het ogenblik dat zijn bewustzijn is teruggekeerd tot ‘het stadium van de coma vigil’, wat betekent dat hij opnieuw gevoelig is voor pijn en geluid. Hij kan de verhalen volgen van de familieleden die zich rond zijn ziekenhuisbed hebben verzameld, en hoort hoe ze de komst bespreken van een jongen die zich Joe Speedboot noemt. Deze nieuwkomer in Lomark wordt ervan verdacht het brein te zijn achter de explosies die het gehucht de laatste tijd geregeld hebben doen opschrikken.
Wanneer Fransje na 220 dagen uit zijn coma ontwaakt, is hij op zijn rechterarm na volledig verlamd. ‘Dit is de stand van zaken: ik, Fransje Hermans, één functionele arm met veertig kilo lam vlees eraan. Ik heb er weleens beter voor gestaan.’ Ook praten lukt niet, maar geestelijk is er niets aan de hand, zodat hij weer naar school kan.
Daar komt hij in dezelfde klas terecht als Joe Speedboot, een opvallende figuur die er alles aan doet om het saaie bestaan in Lomark te doorbreken. Zo laat hij inderdaad geregeld dingen exploderen in de hoop de bewoners van het ingeslapen dorp wakker te schudden. Joe Speedboot is niet zijn echte naam. Die houdt hij geheim.
Fransje trekt zich op aan de voor Lomark ongewone daadkracht van de nieuwkomer. Met zijn hyperkinetische bedrijvigheid vormt Joe immers de tegenpool van Fransjes onbeweeglijkheid. Joe houdt van verbrandingsmotoren en van beweging. Hij zal later grote, abnormale voertuigen gaan bouwen en besturen. Fransje is daarentegen juist het slachtoffer geworden van een dergelijk monster.
Ondanks hun verschil in mobiliteit streven Joe en Fransje in wezen naar hetzelfde: ze willen anderen observeren. Joe doet dat door te handelen. Wanneer hij gefascineerd raakt door Kathleen Eilander bouwt hij eigenhandig een vliegtuig om haar vanuit de lucht te kunnen bespieden. Fransje, die verliefd is op Kathleens dochter Picolien Jane (alias PJ), ziet de wereld noodgedwongen vanuit zijn rolstoel. Of beter: hij neemt die wereld waar, want dankzij de leer van zwaardvechter Musashi beseft hij dat er een belangrijk verschil is tussen waarnemen en zien. ‘Waarnemen is sterk en zien is zwak.’ Nadat Fransje heeft leren waarnemen omschrijft hij zichzelf als ‘de eenarmige bandiet met zijn bionische ogen. Niets ontgaat hem, hij geeft zijn ogen goed de kost. Hij verzwelgt de wereld zoals een python
| |
| |
een biggetje soldaat maakt. ‘If you can't join them, eat them, hoe vind je die.’
Fransjes waarnemingen vormen de bouwstenen van een hele reeks dagboeken, waarin hij als een geduldige samoerai ‘van het penseel, ofwel de pen’ alle gebeurtenissen in Lomark optekent. ‘Horizontale geschiedschrijving’ noemt hij die dagelijkse notities, in tegenstelling tot de ‘verticale geschiedenis’ van historici en archeologen, die graven naar wat allang voorbij is. PJ is de enige die zijn dagboeken geïnteresseerd zal lezen. Bij de overige bewoners van Lomark blijft de belangstelling voor de dorpschroniqueur gering. Zij ‘willen helemaal niet horen hoe het echt was. Ze geloven liever in hun eigen sprookjes en nachtmerries, en naar de verhalen van Frans de Arm is geen vraag.’
De arm van Fransje is in de loop der jaren steeds sterker geworden. Door het voortdurende aandrijven van de mechanische rolstoel heeft zijn enige functionele lichaamsdeel zich op een imposante manier kunnen ontwikkelen. Na het eindexamen moet hij met die ene arm zijn brood kunnen verdienen. Eerst werkt hij in de achtertuin van het ouderlijk huis aan een ‘carrière als brikettenperser. Papierbriketten, voor in de kachel.’ Een idee van zijn vader. Het lijkt erop of er veel vraag is naar de briketten, maar na maanden persen ontdekt Fransje bij toeval dat ze opgestapeld liggen in de loods van zijn vaders sloopbedrijf. Er is nooit één exemplaar van verkocht.
Na die vernederende vaststelling gaat Fransje over tot handelen. Aangespoord door Joe ontwikkelt hij zich tot een samoerai van het zwaard. ‘Ik nam de vrijheid om “arm” te lezen waar “zwaard” stond. Onjuist was dat niet eens, want wat is het zwaard anders dan een scherp en kunstzinnig gestileerde verlenging van de arm?’
Joe schrijft Fransje in voor toernooien armworstelen, en trekt met hem door heel Europa. Tijdens zijn duels leert de samoerai al gauw dat zowel bij het schrijven (penseel) als bij het armvechten (zwaard) de waarneming van cruciaal belang is. De observatie van de tegenstander overtreft het belang van de pure spierkracht. Met behulp van Musashi's instructies leert ‘François le Bras’ zijn tegenstanders correct in te schatten, en ‘sportschoolsterke’ of ‘werksterke’ tegenstanders te onderscheiden van ‘stoïcijnen’. Hij wint wedstrijd na wedstrijd, en verdient veel geld. Tot hij het uiteindelijk moet opnemen tegen Islam Mansur, de gevreesde ‘Arm-Heilige, die net als de Zwaard-Heilige nog nooit een wedstrijd had verloren’. Minutenlang gaat zowel de spirituele als de musculaire krachtmeting tussen beide samoeraivechters gelijk op. Tot een hevige pijnscheut Fransje duidelijk maakt dat het fout gaat. ‘De spieren
| |
| |
hadden het gehouden tegen Mansurs onmenselijke kracht maar het spaakbeen of de ellepijp was niet sterk genoeg geweest. Geknapt als een twijg; ik schreeuwde het uit van woede en pijn. Joe schoot op me af.’
De breuk in Fransjes arm betekent het einde van zijn carrière als armworstelaar. Joe verliest hierdoor zijn inkomsten als coach, en beide vrienden drijven langzaam uit elkaar. Joe trekt weg uit Lomark. Eerst voorlopig, omdat hij zal deelnemen aan de rally Parijs-Dakar. Later definitief, omdat hij zich verraden voelt door zijn vrienden. Niemand weet waarheen hij is vertrokken. Hij wordt nog twee keer gesignaleerd. Een keer op een shovel bij de aanleg van een nieuwe snelweg. En een tweede keer in een vliegtuigje dat tijdens het huwelijk van Christof Maandag boven Lomark zweeft. Maar in geen van beiden gevallen is met zekerheid te zeggen of Joe de bestuurder is.
| |
Interpretatie
Thematiek
Tijdens een wedstrijd armworstelen vormen de ellebogen en de handen van de twee tegenstanders een driehoek. Volgens Joe Speedboot zijn dergelijke driepuntsverbindingen de sterkste constructies die er bestaan. Daarom heeft hij ook de bouw van zijn vliegtuig aan de solide structuur van de driehoek onderworpen, met ‘een romp van staaldraad, buizen, kabels en stangen, schematisch als een geleed insect. Joe had me uitgelegd dat die elementen voortdurend driehoeken vormden.’ ‘Een vierhoek beweegt, die gaat schuiven,’ maakt Joe aan Fransje duidelijk. ‘De driehoek is de basis van elke vaste constructie.’
Overal in het boek duiken dingen in drievoud op. Joe's moeder trekt bijvoorbeeld naar Egypte om daar drie piramides te bekijken, die elk op hun beurt ook weer een driehoekige structuur hebben. Ze doet dat bovendien in het gezelschap van twee vriendinnen, zodat ze met z'n drieën zijn.
Net voor Fransje zijn arm breekt in het gevecht met Mansur, dringt de technische perfectie van hun strijd tot hem door: ‘De driepuntsverbinding van Mansur en mij hoorde tot die categorie, volmaakt, bovenmenselijk.’ Het is echter veelzeggend dat de volmaakte driepuntsverbinding ‘bovenmenselijk’ wordt genoemd. Want hoewel in de relaties tussen de personages vaak een driehoek is terug te vinden, is hier geen sprake meer van stabiliteit. Geen enkele vriendschap of relatie houdt echt stand, zodat de invulling van de driehoeksverhouding steeds verandert.
Aan het begin van de roman raakt nieuwkomer Joe be- | |
| |
vriend met Christof Maandag, zoon van ‘de belangrijkste familie van Lomark, eigenaar van de asfaltfabriek aan de rivier’. Dat de vrijgevochten Joe en de burgerlijk-bange, zenuwachtige en eeuwig twijfelende Christof elkaar aantrekken ‘was even onvermijdelijk als vis op vrijdag’. Maar bij Fransje wekt deze vriendschap ergernis en frustratie op. ‘Eigenlijk had ik Joe's vriend moeten zijn. Christof is geen goede vriend voor hem, die is te voorzichtig. Hij houdt Joe tegen, heb ik het gevoel. Hij is een rem op Joe's snelheid en dat moet niet, Joe moet zichzelf kunnen opvoeren tot hij vliegt. Mijn ongeluk is te vroeg gekomen, het heeft de loop van de dingen in de war geschopt; ik had daar naast hem moeten zitten, niet Christof.’
Wanneer ‘het tweemanschap Joe en Christof’ even later wordt uitgebreid met klasgenoot Engel Eleveld, ontstaat een eerste echte driehoek, met buitenstaander Fransje als aandachtige observator. Na de middelbare school trekken de drie vrienden het dorp uit om elders te studeren, en blijft Fransje alleen achter. Tot Engel door een absurd ongeluk - een hond die vanuit een flatgebouw op zijn hoofd valt - om het leven komt. Terwijl de drie overgebleven jongens om de kist van Engel staan, beseft Fransje ‘dat Joe, Christof en ik weer in een driepuntsverbinding stonden’. Joe legt zijn rechterhand op de wang van de dode Engel. Die hand is verminkt geraakt tijdens een van zijn experimentele ontploffingen, en heeft daardoor maar drie vingers.
Tegenover de nieuwe driehoek tussen Joe, Christof en Fransje staat Picolien Jane, die met elk van de drie vrienden een verhouding zal krijgen. Eerst met Joe. Hij nodigt PJ uit om samen met Fransje en hem naar een armworsteltoernooi in Rostock te reizen. De ogenschijnlijk stevige en harmonische vriendschap krijgt barsten wanneer Fransje de ochtend na de wedstrijd ontdekt dat Joe de nacht heeft doorgebracht in de hotelkamer van PJ. ‘Mijn vriend en mijn gedroomde geliefde hadden de driehoek verbroken, de driehoek die de basis was van elke vaste constructie. Ik was losgeraakt van de nieuwe verbinding, een zwevende punt in de duisternis.’
Het drietal reist nog samen naar het volgende toernooi in Poznan, waar Fransje de wedstrijd van Mansur zal verliezen. Het wordt hun laatste gezamenlijke reis. Enige tijd later trekt Joe naar Afrika, om in een van zijn buitenproportionele voertuigen deel te nemen aan de rally Parijs-Dakar. Tijdens zijn afwezigheid wordt Fransje ontmaagd door PJ. Na Joe's terugkomst uit Afrika gebeurt hetzelfde met Christof, met wie PJ uiteindelijk zal trouwen. ‘Nu kwamen wij alle drie samen in haar schoot.’
Het overspel van PJ komt voor Fransje niet als een verras- | |
| |
sing. Op de radio heeft hij gehoord dat een van haar vorige minnaars, Arthur Metz, een boek schreef over zijn relatie met PJ, waarin hij haar bestempelt als ‘hoer van de eeuw’. Fransje heeft het boek gelezen. Ook hierin kan weer een driehoek worden gezien: Fransje leert PJ pas echt kennen via het boek van een derde, Metz.
| |
Titel
Toch is het seksuele verraad niet de enige, en misschien zelfs niet de doorslaggevende oorzaak van de verwijdering tussen de drie vrienden. Hun verhouding met PJ houdt vooral risico's in omdat het meisje moreel onbetrouwbaar is.
Tijdens een van de reizen in Duitsland wordt Joe's vertrouwen in PJ beschaamd. Aan de balie van het hotel krijgt het meisje het paspoort van haar vriend in handen. Dat is bijzonder, omdat de echte naam van Joe door niemand is gekend. ‘Joe vertelde niemand zijn echte naam, ook Christof niet, die toch zijn beste vriend was geworden. Dat zijn achternaam eigenlijk Ratzinger was wisten we, maar zijn voornaam was een geheim.’ Fransje probeert PJ te beletten het paspoort van Joe open te slaan. Tevergeefs. Ze houdt het document zelfs voor zijn ogen, zodat hij tegen wil en dank medeplichtig raakt, en wordt ingewijd in het grootste geheim van Joe. ‘Het is een röntgenachtige ervaring om Joe's echte naam te weten. Achiel Ratzinger is het lot waaraan hij heeft proberen te ontkomen; het heeft hem alsnog ingehaald.’
Door de onthulling van zijn echte naam verliest Joe voor Fransje onherroepelijk veel van zijn bravoure. Met het flitsende pseudoniem Joe Speedboot probeerde de nieuwkomer van Lomark het leven naar zijn hand te zetten, en het saaie, alledaagse bestaan van zich af te schudden. Nu Fransje weet dat Joe eigenlijk Achiel Ratzinger heet, is het alsof die laatste zijn aura van onkwetsbaarheid heeft verloren. Joe Speedboot wist kleur te geven aan Lomark. ‘Hij heeft onze wereld betoverd maar na een regenbui spoelen de kleuren er gewoon weer af.’
Door het verraad van PJ en haar overspel met Fransje en Christof, ontstaat alweer een nieuwe, laatste driehoeksverhouding. ‘Joe staat nu alleen tegenover een nieuwe driepuntsverbinding van een vrouw zonder geweten [...] en twee vrienden die hem soms zachtjes haten.’
| |
Stijl
Ondanks de vele tragische gebeurtenissen en de gefnuikte illusies van de personages, blijft Joe Speedboot een opmerkelijk lichtvoetige roman. Dat is voor een groot deel te danken aan de stijl, die is doordrongen van eufemismen en ironie. De kneuterigheid van Lomark en de ernst van Fransjes handicap krijgen hierdoor een tragikomische bijklank. Exemplarisch is de beschrijving van de eerste ontmoeting tussen Fransje en Joe: ‘Hij komt voor me staan en neemt me ongegeneerd in zich op.
| |
| |
Zijn blik glijdt langs de beugels waarin mijn voeten geklemd zijn, het blauwe zitvlak - zuiver skai meneer -, de zilveren buizen en de trekstang rechts met het houten handvat eraan waarmee je de zwenkwieltjes voor kunt draaien en armkracht kunt overbrengen op het achterwiel, zodat je jezelf kunt voortbewegen in dit ding. Op de groei gekocht, zeg maar. Maar een puik karretje, altijd binnen gestaan, je kent dat wel. Ze zeggen dat ik zelf zal kunnen rijden op een dag, maar zoals het nu is krijg ik nog geen vlieg van mijn voorhoofd af.’
Dat de roman niet enkel vlot en flitsend en grappig wil zijn, blijkt uit de vele literaire vergelijkingen en metaforen. Op bijna elke pagina is wel een stijlfiguur terug te vinden. Soms weet Wieringa met één beeld een hele wereld op te roepen, zoals wanneer hij schrijft dat inwoners van dorpen als Lomark een ziel hebben ‘als een muntstuk, met aan de ene kant folklore en aan de andere opportunisme’. De vergelijkingen knopen ook aan bij de bredere thematiek van de roman. De evolutie van de liefde wordt vergeleken met het proeven op je tong: ‘Dat je het zoet voor op je tong proeft, het zuur halverwege en de bitterheid achter op je tong, bedoel je dat, dat de liefde eerst zoet is en steeds bitterder wordt naarmate ze meer van hem houdt? Hoewel het zout ontbrak in zijn gelijkenis, vond ik het een geslaagde vergelijking.’ Het is wellicht ook hier geen toeval dat slechts drie van de vier hoofdsmaken worden vermeld.
| |
Verteller
De hele roman is in hetzelfde register geschreven. Er komt maar één verteller aan het woord, en dat is Fransje. Hij vertelt over dingen die hij zelf heeft meegemaakt. Meestal bevond hij zich daarbij als waarnemer aan de rand van de gebeurtenissen. Fransje is een ik-verteller die vanuit het heden terugblikt op zijn vriendschap met Joe, Christof, Engel en PJ. Het verleden neemt echter het grootste gedeelte van de roman in beslag, zodat het lange tijd lijkt alsof de gebeurtenissen simultaan worden verteld. Enkel in het korte nawoord - ‘We schrijven later, vele jaren later’ - komt het heden duidelijk in beeld. Dan blijkt pas goed dat het hele boek eigenlijk moet worden gelezen als een terugblik van de volwassen Fransje.
| |
Genre
Door de terugblik op het verleden krijgt Joe Speedboot het karakter van een ontwikkelingsroman. Deze genrebepaling staat op de achterflap van het boek, en wordt in veel recensies overgenomen. Enerzijds is dat etiket terecht, omdat Joe Speedboot Fransjes leven beschrijft vanaf zijn puberteit tot aan zijn volwassen leven. Maar anderzijds is er in het leven van Fransje nauwelijks sprake van een echte evolutie. Ondanks zijn bewondering voor Joe is Fransje immers ontegensprekelijk een inwoner van Lomark, het dorp waar nooit iets verandert. Even lijkt het erop dat Fransje zich onder impuls van Joe aan het al- | |
| |
ledaagse leven zal kunnen onttrekken. Maar die hoop blijkt tevergeefs. ‘De hoop die Joe's komst eens veroorzaakte is gedoofd, wij zijn weer wat we waren en altijd zullen zijn. Joe is een verlosser zonder belofte; hij heeft geen vooruitgang gebracht, alleen beweging.’
Uiteindelijk zal Joe uit Lomark verdwijnen. Fransje blijft achter in het dorp, dat door de bouw van een nieuwe autosnelweg steeds meer afgesneden raakt van de buitenwereld. Joe Speedboot zou dan ook net zo goed een omgekeerde of een anti-ontwikkelingsroman kunnen worden genoemd. ‘Alles wordt minder’, heeft Fransje de oudere mannen in Lomark vaak horen zeggen, en in zijn overpeinzingen aan het einde van het boek beseft hij dat ze gelijk hebben. ‘Er is veel gebeurd en ik begrijp eindelijk de peilloze waarheid van de Alles-Wordt-Minder-Mannen op hun bank bij de rivier: alles is inderdaad minder geworden. Zelfs het verdriet daarover is minder. Je leert te leven met zulke vaststellingen als uitgebleekt gebeente.’
| |
Context
Zelfs in Wieringa's poëtica is het motief van de driehoek terug te vinden. ‘Schrijven vraagt nederigheid; een verbinding tussen hoofd, hand en pen, dat driehoekje kost heel veel energie,’ beweert hij in een interview met de Volkskrant. Die energie wordt geïnvesteerd in het verenigen van twee op het eerste gezicht onverzoenbare visies.
Aan de ene kant heeft Wieringa meermaals aangegeven doelbewust te streven naar ‘een volkomen verbeelding’. Een roman mag van hem ‘geen enkele terughoudendheid in fantasie, verhaallijnen en grotesken’ hebben. (Het Parool) Maar aan de andere kant moeten zelfs de meest absurde details ontleend zijn aan de werkelijkheid. Wanneer feiten niet kloppen, verstoren ze de geloofwaardigheid van het boek, aldus Wieringa. De vaak ongeloofwaardige gebeurtenissen in Joe Speedboot zouden dan ook gebaseerd zijn op onderzoek van de schrijver, of zijn uit de krant geplukt. In interviews vertelde Wieringa dat hij lessen nam om te weten hoe een vliegtuig is geconstrueerd en moet worden bestuurd, dat hij informeerde hoe je papierbriketten moet maken, en dat hij gesprekken heeft gevoerd met de eerste Europese kampioen armworstelen.
De vermenging van realisme en absurdisme zorgt ervoor dat ook de vergezochte verhaallijnen een bijna vanzelfsprekend karakter krijgen. In vergelijking met de strakke compositie van zijn vorige roman, Alles over Tristan, heeft Wieringa ‘alle wegwijzers, ge- en verboden uit mijn systeem verwijderd, maar ik
| |
| |
had de discipline van mijn vorige boek nodig om hier uit te komen. Eindelijk durfde ik het toeval toe te laten. Maar ja, om een goed danser te worden, moet je eerst allerlei stijlvormen beheersen en technieken onder de knie krijgen.’ (HP/De Tijd)
Binnen de Nederlandse literatuur zijn de personages uit Joe Speedboot enkel vergeleken met de ‘aardige jongens’ uit het werk van Nescio (Vrij Nederland). Talrijker zijn de verwijzingen naar buitenlandse auteurs als Paul Auster en John Irving, al is Wieringa zelf niet zo te spreken over de stijl van die laatste collega. ‘Boeken over mythologie, reisverhalen van Kapuscinski, romans van Amerikaanse regionalisten als John Steinbeck en Erskine Caldwell, oorlogsverslaggeving - dát leest hij graag. Maar Irving, nee, die ramt er gewoon een knap verhaal uit. Bij Wieringa moet de taal zingen.’ (HP/De Tijd) Daarnaast noemt de auteur John Fante, J.D. Salinger en Denis Johnson als literaire voorbeelden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Na wat jeugdwerk en de roman Alles over Tristan is Joe Speedboot het boek waarmee Tommy Wieringa voor het eerst succes kent bij het grote publiek. Die doorbraak kwam er volgens de auteur niet vanzelf. Ondanks de gunstige besprekingen in de pers zou zijn boek onvindbaar zijn geweest in de handel, totdat de schrijver tweehonderd vrienden en kennissen opdroeg in hun lokale boekwinkel naar zijn roman te informeren. Deze mond-tot-mondreclame zou volgens Wieringa hebben gezorgd voor een sneeuwbaleffect waardoor Joe Speedboot alsnog een bestseller werd.
In de vakpers werd Joe Speedboot in ieder geval wel van meet af aan opgemerkt. De roman kreeg bijna unaniem lovende kritieken, en zowat elke recensent had lof voor de ‘mooie, lichte, enigszins verbaasde toon’ van het boek ('t Hart). ‘Op bijna iedere bladzijde is wel een mooie zin of een humoristische zinswending te vinden.’ (Steinz) Verder zijn de recensenten positief over de ‘kernachtige’ en ‘rake metaforen’ (De Vries, Hoenjet, Breebaart) en de ‘verrassende beeldentaal die de eenvoudige Lomarkers tot exotische personages maakt’ (Janssen).
Ook Borré heeft het over de ‘heerlijk originele, ontwapenende taal’ waardoor het boek ‘helder [is] in zijn realisme en tegelijk betoverend in zijn verbeelding’. Bij Janssen en Moll klinkt dezelfde waardering voor Wieringa's verbeeldingskracht. Atte Jongstra vat samen: ‘Alles klopt in Wieringa's boek.’
De kritiek op het boek is genuanceerd. Geen enkele recensent verwerpt de roman volledig. Voor Max Pam lijkt het ‘wel
| |
| |
of Joe Speedboot uit twee verschillende boeken bestaat’, met een ‘absurdistische humor die in het begin plat op het water valt’ en in ‘het tweede deel opeens [begint] te bruisen’. Volgens Lies Schut krijgen de ‘zijlijnen [...] te veel gewicht. [...] Alle losse draadjes komen aan het eind weliswaar bij elkaar, maar helemaal overtuigend is dat niet.’ Jeroen Overstijns ten slotte vindt de roman ‘verdienstelijk’, maar noemt Wieringa tegelijk nuancerend een ‘hype-auteur boven de Moerdijk’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tommy Wieringa, Joe Speedboot, 25e druk, Amsterdam 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Martijn Meijer, ‘Ik kan niet langer dan twee regels stilzitten’. Het laatste lood van Tommy Wieringa’. In: NRC Handelsblad, 9-7-2004. |
Pieter Steinz, Wat niet weerkaatst, bestaat niet. Ontwikkelingsroman met zwier van Tommy Wieringa. In: NRC Handelsblad, 28-1-2005. |
Max Pam, Doorzetten. In: HP/De Tijd, 28-1-2005. |
Lies Schut, Ode aan de heroiek. In: De Telegraaf, 28-1-2005. |
Jeroen de Valk, Gebaat bij de leegheid van de polder. In: Noordhollands Dagblad, 4-2-2005. |
Leonie Breebaart, Met Joe wint hij van elke hulk. Sterke roman van Tommy Wieringa. In: Trouw, 5-2-2005. |
Fleur Speet, Meedenken met een halfdode. In: Het Financieele Dagblad, 5-2-2005. |
Daniëlle Serdijn, Doodsoorzaak: vallende hond op het hoofd. In: Het Parool, 10-2-2005. |
Maarten Moll, Wieringa's ontketende verbeelding. In: Het Parool, 12-2-2005. |
Kees 't Hart, Vertel me alles! In: De Groene Amsterdammer, 18-2-2005. |
Judith Janssen, Een meteoriet dondert het dorp binnen. Tommy Wieringa beschrijft in prachtige stijl observaties van invalide jongen. In: de Volkskrant, 18-2-2005. |
Thomas van den Bergh, Tommy Wieringa: Joe Speedboot. In: Elsevier, 26-2-2005. |
Maartje Somers, Het moet vonken. Tommy Wieringa over zijn roman ‘Joe Speedboot’. In: NRC Handelsblad, 18-3-2005. |
Atte Jongstra, Zeldzame roman. In: Leeuwarder Courant, 25-3-2005. |
Nell Westerlaken, ‘Als je reist neem je afstand van die literaire blaaskakerij.’ In: de Volkskrant, 31-3-2005. |
Wim Vogel, Ruiken aan het onmogelijke. In: Haarlems Dagblad, 2-4-2005. |
Erik de Vries, Hufter met een aardappelkop. In: Vrij Nederland, 9-4-2005. |
Jeroen Versteele, ‘Als ik die prijs win, is de coup compleet’. In: De Morgen, 3-5-2005. |
Mark Cloostermans, Lassie in een rolstoel. Tragikomische roman van Tommy Wieringa. In: De Standaard, 19-5-2005. |
Frank van Dijl, Joe Speedboot is een verademing. In: AD Magazine, 21-5-2005. |
Jos Borré, De weg naar de chaos. In: De Morgen, 25-5-2005. |
Hans Hoenjet, Márquez in de polder. In: HP/De Tijd, 10-6-2005. |
Emma Brunt, De roman is wijzer dan de schrijver. In: Het Parool, 7-7-2005. |
Jeroen Overstijns, Tommy Wieringa. In: De Standaard, 17-2-2006. |
Maarten Moll, Eindelijk prijs voor Tommy, ‘wat een feest’. In: Het Parool, 7-9-2006. |
lexicon van literaire werken 75
september 2007
|
|