| |
| |
| |
Tommy Wieringa
Dit zijn de namen
door Piet Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het idee voor de roman Dit zijn de namen van Tommy Wieringa (* Goor 1967) ontstond omstreeks 2000, toen hij een artikel las over een groep vluchtelingen die na maanden zwerven over de Oekraïense steppe in een stad waren aangekomen. Ze droegen een lijk met zich mee van één van hen, gewikkeld in doeken. Het bleek dat ze slachtoffers waren van louche mensensmokkelaars die een fictieve grensovergang hadden gebouwd waar ze de vluchtelingen doorheen hadden geloodst. Jaren later vond hij zijn aantekeningen over dit artikel terug en toen pas vormde het verhaal zich zoals het nu in de roman beschreven staat.
Er was nog een tweede impuls die tot het schrijven van dit boek leidde. Zijn eigen familiegeschiedenis is er één van migratie, vertelde hij in een interview aan Ilse Degryse. ‘Al die migranten ontvluchtten progroms en feodaliteit, armoe, luizen en drankzucht. Zo is dat ook met mijn familie gegaan. Ze zijn de poverheid en de uitzichtloosheid van het daglonersbestaan onder de dijk in een klein plaatsje in Groningen ontvlucht.’
De roman verscheen in oktober 2012. Hij heeft het volgende motto: ‘De Meester zei: “Zolang je ouders nog leven, reis dan niet ver weg. Indien je op reis moet, laat ze dan weten waar je naartoe gaat.”’ In juni 2013 verscheen de dertiende druk.
Wieringa won met Dit zijn de namen de Libris Literatuurprijs 2013 en de literaire jongerenprijs De Inktaap. Die tweede prijs wordt door scholieren van vijftien tot achttien jaar gekozen uit de drie prijswinnaars van de Gouden Boekenuil, de AKO Literatuurprijs en de Libris Literatuurprijs.
| |
Inhoud
Deel 1 Najaar
De roman telt drie delen: ‘Najaar’, ‘Winter’ en ‘Voorjaar’. Het eerste deel vertelt in vierentwintig alternerende hoofdstukken de geschiedenis van commissaris Pontus Beg én het verhaal van een aantal zwervers in de eindeloze steppe op zoek naar een
| |
| |
stad. Die twee geschiedenissen worden hier apart, elk als een doorlopend geheel, chronologisch naverteld.
Pontus Beg is commissaris in Michailopol, een grensstad in een land ten oosten van de Karpaten. Hij is drieënvijftig jaar en ongetrouwd. De stad is na een bloeiperiode in verval geraakt. Corruptie heerst alom. Beg doet daar volop aan mee. Hij houdt een keer een vrachtwagen aan en arresteert de chauffeur. De volgende morgen is de wagen leeggeroofd. Beg zoekt de man op die daar verantwoordelijk voor is en laat zich door hem betalen. De chauffeur ranselt hij af om hem murw te maken voor het verhoor.
Er speelt nog iets anders. Rabbijn Herz is gestorven en Beg bezoekt de enig overgebleven rabbijn van Michailopol om hem te vragen voor een joodse begrafenis te zorgen. Met deze Zalman Eder blijft hij contact houden. Hij herinnert zich een liedje uit zijn jeugd in een vreemde taal. Hij zingt het Zalman Eder voor. Het blijkt een Jiddisch liefdesliedje te zijn. Hij ontdekt ook dat de meisjesnaam van zijn moeder - Medved - joods kan zijn. In de synagoge van Eder ziet hij een wandkleed waarop een zevenarmige kandelaar is afgebeeld. Hij herinnert zich dan dat zijn moeder ook zo'n kandelaar had. Rabbijn Eder legt hem de symboliek uit: ‘Zeven armen trekken ons naar onze oorsprong terug.’ Het dringt tot Beg door dat hij via zijn moeder joods is. Het is voor hem niet alleen een terugkeer tot zijn jeugd, maar ook de gedachte zijn oorsprong gevonden te hebben. Het jood zijn betekent uitverkoren zijn als het volk waarvan de profeet zegt dat de Heer hun graven zal openen en hun een nieuw leven zal geven.
In de even hoofdstukken wordt het verhaal van de zwervers verteld. Dat waren er aanvankelijk dertien. Ze waren in een vrachtwagen van de mensensmokkelaar Nacer Gül over de grens gezet. Ergens in de steppe waren ze uitgestapt met de boodschap naar het westen te lopen. Nu, in het najaar, dwalen ze nog steeds over de steppe. Er zijn er nog zeven: vijf mannen (de Ethiopiër, de lange man, de stroper, de man uit Asjchabad en Vitaly), een vrouw en een jongen. De Ethiopiër houdt zich afzijdig. Hij loopt op enige afstand van de anderen. Hij spreekt ook een taal die de anderen niet verstaan. Om zijn hals draagt hij een kettinkje met daaraan een kruis. De anderen hebben een keer gezien dat hij dat kruisje kuste. Het verbaasde hen.
De lange man is zo verzwakt dat hij valt. Hij ziet de anderen naar hem loeren. Ze zullen hem beroven, zoals ze met allen die bezweken, hebben gedaan. Maar nu gebeurt dat niet. De Ethiopiër geeft hem van zijn eigen geringe voorraad te drinken en te eten. Samen gaan ze verder, ver achter de andere vijf. Later sluiten ze zich weer bij de groep aan. Dan raakt de Ethiopiër de
| |
| |
bovenarm van Vitaly, om hem iets te wijzen. Die reageert daarop verschrikt en agressief. Als hij op die plek een steenpuist krijgt, verdenkt hij de zwarte man van boosaardige opzet. Hij spreekt er met de anderen over. Ze houden het voor tovenarij, zwarte magie.
Dan sterft de lange man. Ze beroven hem van zijn schamele bezittingen: zijn schoenen, zijn stok. De Ethiopiër knielt bij hem en bidt. Hij is nu nog meer verdacht; ze dulden hem niet langer bij zich en hij volgt hen op grote afstand. Op een morgen vindt de jongen hem in zijn afgelegen slaapplaats. Hij is dood. Iemand heeft hem met een steen de schedel ingeslagen.
| |
Deel 2 Winter
Het tweede deel, ‘Winter’, bevat de hoofdstukken 25 tot en met 38. In Michailopol is een groep brandmagere, haveloze zwervers gesignaleerd. Ze zien er zo afzichtelijk uit, dat de mensen bang voor hen zijn. Als ze worden aangetroffen in een bijgebouw van het oude station, laat Beg ze arresteren. Een dokter onderzoekt ze. De jongen en de vrouw moeten naar het ziekenhuis. De vrouw is hoogzwanger. Dan doet zich een verwarrende ontwikkeling voor: in de bagage van de zwervers vindt men het hoofd van een zwarte man. Dat maakt ze tot misdadigers. Beg moet hen stuk voor stuk aan een verhoor onderwerpen.
Hij begint met Vitaly. Maar uit die man krijgt hij weinig. Dan verhoort hij de jongen. Ook die laat weinig los, al praat hij wel. Daarna verhoort hij de vrouw. Zij vertelt hem over hun barre tocht, hoe ze een grens gepasseerd zijn en over de steppe hebben gedwaald om ten slotte te ontdekken dat ze in eenzelfde stad waren aangekomen als die ze maanden geleden in een vrachtauto hadden verlaten. Beg reconstrueert de situatie: de grens was gefingeerd. De mensensmokkelaars hadden hem nagebootst om zonder risico het geld van hun slachtoffers op te kunnen strijken. 's Avonds bespreekt Beg de zaak met Zalman Eder. Die legt een verband met de woestijntocht van de Israëlieten. Zij werden op die tocht aangevallen door het woestijnvolk Amalek. Ze waren verzwakt en de aanval kwam van achter. Een dergelijke laffe overval is volgens Eder het kwaad in zijn ergste vorm. Dat geldt ook voor de grensnabootsing.
Via de vrouw heeft Beg ook de eerste namen gehoord. De jongen heet Saïd Mirza. Zij heet Samira Uygun. Uit het verhoor van de man uit Asjchabad blijkt dat deze Akmuhammet Kurbankiliev heet. Over de misdaad komt Beg ook bij dit verhoor weinig te weten. Vitaly droeg het hoofd, omdat de Ethiopiër hem had aangewezen. Kurbankiliev verklaart ook nog dat niet één van hen de zwarte man heeft gedood, maar dat ze hem met zijn allen hebben vermoord.
| |
| |
Als laatste is de stroper aan de beurt. Zijn naam is Alexander Haç. Hij vertelt dat toen ze de zwarte man gedood hadden de jongen begon te dromen. De vrouw legde de droom uit. En zo vonden ze eindelijk de weg naar het dorp waar nog één enkele oude vrouw woonde. Daar aten ze en dronken ze, deden zich te goed. Daar ontdekten ze ook dat Vitaly het hoofd had afgesneden en met zich meegevoerd. Ze waren ervan overtuigd dat het hoofd hen geleid had. Maar in het ziekenhuis vertelt de jongen een ander verhaal. Nadat hij had gedroomd dat ze naar het zuiden moesten, waren ze naar het lijk teruggegaan en had Haç het hoofd afgesneden. De jongen gelooft zo krachtig in de macht van het hoofd dat hij Beg ‘verbiedt’ het te begraven. ‘Hij is niet van jullie’, zegt hij, ‘hij is van ons. We willen hem terug.’
Uit nog enkele nadere verhoren blijkt dat ze de oude vrouw uiteindelijk van haar wintervoorraad beroofden en weer op weg gingen. Haç had het hoofd in een tas gedaan en die Vitaly omgehangen. Vitaly was immers door de zwarte man aangewezen. Na enige dagen door de beginnende vrieskou te hebben gelopen, bereikten ze de stad.
Drie gegevens begeleiden deze langzame reconstructie van de gebeurtenissen. Beg komt in conflict met de burgemeester, naar aanleiding van de gevangenen. Hij is hem nu de baas, maar hij weet dat hij op den duur het onderspit zal delven. De vrouw baart in het ziekenhuis haar baby. Ze sterft de daarop volgende nacht. Beg, die het kindje een naam moet geven, geeft hem de naam van de jongen, Saïd Mirza. In een gesprek met rabbijn Zalman Eder legt Beg op zijn beurt een verband met de woestijntocht van de Israëlieten, duizenden jaren geleden. Zoals de Israëlieten zich toen met het gouden kalf een God maakten, zo schiepen de vijf zwervers zich een God in het hoofd van de vermoorde Ethiopiër.
| |
Deel 3 Voorjaar
Het derde deel, ‘Voorjaar’, bevat één hoofdstuk. Beg neemt de jongen mee naar een heuvel in de steppe. Vanaf die plaats kan hij de grens zien en het land daarachter. Hij doet hem een voorstel. De jongen moet doorgaan voor zijn zoon. (De justitionele administrateurs zullen hem niet missen: er is immers een Saïd Mirza in het ziekenhuis, de pasgeborene.) Hij is dan een jood. Hij krijgt een Israëlisch paspoort en kan naar Israël. Hij moet wel Hebreeuws leren. Het is koud op de heuvel. Beg ritst zijn jas dicht. De jongen voelt geen kou. Hij staat daar met de zon van het beloofde land op zijn gezicht.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
Uit de samenvatting blijkt dat Dit zijn de namen uit drie verhaallijnen is opgebouwd: de tocht van de Israëlieten door de woestijn in het verre verleden, de zwerftocht van de zeven migranten door de steppe en de langzame gewenning aan zijn joodse afkomst van Pontus Beg. De titel van de roman geeft al enigszins aan dat die lijnen met elkaar verbonden zijn. Met de woorden ‘Dit zijn de namen’ vangt het Bijbelboek Exodus aan waarin de tocht van de Israëlieten beschreven staat. Maar de woorden slaan ook op de zwervers op de steppe: in het begin kent de lezer hun namen niet (met uitzondering van Vitaly), pas tegen het eind, bij de verhoren door Beg, worden ze onthuld. Het is alsof de verteller meedeelt: dit zijn de namen van de zwervers over wie het ging.
| |
Opbouw / Intertekstualiteit
De vraag is nu hoe die drie lijnen met elkaar verbonden zijn en wat ze gezamenlijk uitdrukken.
De Israëlieten woonden in het noorden van Egypte, in de Nijldelta. Zij waren slaven, ze bouwden verdedigingswerken voor de Egyptenaren. In het boek Genesis wordt verteld hoe ze daar beland waren: hun voorvader Jozef was onderkoning van Egypte en had zijn verwanten naar zich toe laten komen. Dat was lang geleden. Nu werden ze onderdrukt.
Toen riep God Mozes en droeg hem op het volk uit Egypte weg te leiden. Dat gebeurde; door Gods krachtige hulp gelukte het de slaven weg te komen. Het gebeente van hun voorvader Jozef namen ze met zich mee. Het werd een langdurige tocht: veertig jaar zwierven ze rond. Bij de berg Horeb openbaarde God zich opnieuw aan Mozes. Hij gaf hem in twee stenen gebeiteld de tien geboden mee. Maar Mozes bleef zo lang weg dat de mensen zich begonnen af te vragen of hij wel zou terugkeren. Daarom maakten ze een afgod, een gouden kalf. Dat konden ze aanbidden en dat kon hen, dachten ze, door de woestijn leiden. Bij de terugkeer van Mozes werd het beeld op zijn bevel vernietigd. Veel later overvielen de Amalekieten het door hun land trekkende volk van Israël. De aanval was onverwacht en in de rug. Maar de priester Aäron bad gedurende de strijd voortdurend tot God en die schonk daarom zijn volk de overwinning. Ten slotte naderden ze de Jordaan, de grensrivier van Palestina, het (door God aan Israël) beloofde land. Mozes, die een keer tegen een bevel van God was ingegaan, mocht het land niet betreden. Maar God voerde hem op een hoge berg en vanaf dat punt kon hij het land overzien.
De roman legt zelf het verband tussen deze oude geschiedenis en de zwerftocht van de zeven migranten, soms bij monde van Zalman Eder, meestal bij monde van Pontus Beg. Beg con- | |
| |
stateert de overeenkomst tussen de oorzaken van de twee tochten: een vlucht voor de onderdrukking. ‘Anders, onvergelijkbaar, en toch hetzelfde’, zegt hij. De roman bevestigt de uitspraak van de commissaris door de achtergrond van één van de zwervers te vertellen, namelijk van de man uit Asjchabad. In dat land regeert Turkmenbashi. (Overigens het enig bestaande land en de enig bestaande persoon in de gefingeerde wereld van Dit zijn de namen.) Turkmenbashi is een dictator. Zijn zelfvergroting grenst aan waanzin. Zijn onderdanen moeten leven naar zijn wil; de vrouwen gekleed in traditionele jurken, de mannen zonder baard. Akmuhammet Kurbankiliev ontvlucht deze dictatuur.
Beg is het ook die de analogie ziet tussen het gebeente van Jozef dat de Israëlieten met zich meevoeren en het hoofd van de Ethiopiër dat de migranten bij zich hadden. En Beg is het die de veel wezenlijker parallel signaleert tussen het gouden kalf en het afgesneden hoofd. In de steppe kreeg niemand een antwoord, zegt hij. Het bleef stil. Dan schept de verbeelding een god: een heilig monster, of een monsterachtige heilige. Zalman Eder vergelijkt de gefingeerde grenspost met de overval door Amalek: het kwaad in zijn naakte, boosaardigste vorm. En Beg is het weer die Saïd Mirza, de jongen, een ‘kleine Mozes’ noemt als hij hem op de heuveltop de echte grens laat zien en het land daarachter.
De betekenis van deze overeenkomsten ligt vervat in een overweging van Beg. Hij denkt na over een opmerking van de rabbijn. Hij denkt: het verleden is voor hem net zo levend als het heden. Het één spiegelt zich in het ander. Eergisteren of drieduizend jaar geleden maakt voor hem geen verschil.
Dezelfde gedachte kan men opperen ten aanzien van Begs leven. Want zijn levensgang lijkt op de twee zwerftochten. Hij leeft in een door en door corrupte maatschappij. De verteller typeert haar zo: ‘Niemand kijkt verder dan het eigenbelang. [...]. Het is een systeem dat je deelname eist; doe je het niet, dan plaats je jezelf buitenspel. Het corrumpeert uiteindelijk zelfs de zuiverste ziel. Zo verrot alles.’ Een dergelijke maatschappij kan men met recht een woestijn noemen. Het is precies de situatie zoals de roman die van de steppe schetst: ‘Altruisme betekende haar einde. Strikt eigenbelang vergrootte de kans op overleving. Ook de jongen had dit intuïtief begrepen.’ Zo is de steppe, zo is de maatschappij van Michailopol. En Beg heeft zich aangepast. Hij leeft als de steppeganger: alleen het eigenbelang telt.
De roman komt in deze donkerte niet op een dood spoor uit. Hij laat om te beginnen in het optreden van de Ethiopiër zien dat er een andere mogelijkheid is. De zwarte man deelt
| |
| |
zijn water en het kleine beetje eten dat hij heeft met een ander. Hij helpt de verzwakte lange man en blijft bij hem. Als hij vermoord is, krijgt hij, in de woorden van de vrouw, zonder dat zij het zelf opmerkt, iets van Christus. Ze houdt zijn hoofd omhoog en zegt: ‘Ook in de dood heeft hij ons niet verlaten.’ Een zinspeling op Jezus betekent een zinspeling op verlossing. Want Jezus is in de christelijke geloofsovertuiging dé Verlosser: hij bevrijdt de mens van het kwaad en van het lijden.
| |
Thema
Jezus verlost de mens door voor hem te sterven. Dat is de kern van het christelijk denken. Het hoofdthema van Dit zijn de namen ligt in dezelfde sfeer. De roman formuleert het in de gedachtesfeer van de stroper, de vrouw en de jongen. Zij ‘komen uit boerenfamilies, zij weten hoe zulke dingen gaan. Zij kennen de eeuwige kringloop. Hoe uit de dood nieuw leven kiemt’. Het is de geschiedenis van Pontus Beg die zich aan de corruptie ontworstelt. Misschien ook die van de knaap Saïd Mirza, de ‘kleine Mozes’ zoals Beg hem in gedachten noemde. Het land waarheen hij wilde gaan, zag hij alleen vanaf een heuvel in de verte liggen, hij had het niet bereikt. Het kan zijn dat hij hierna alsnog naar Israël gaat. Maar zeker is dat niet. Misschien blijft hij een ‘kleine Mozes’ die het beloofde land nooit zal betreden. Aan de andere kant: de slotzin van de roman waarin ‘de zon van het beloofde land’ Saïds gezicht beschijnt, doet het beste voor hem hopen.
De idee van de wederkeer, van ‘de eeuwige kringloop’, is in Dit zijn de namen overigens niet zonder meer een idee van verlossing. De thematiek is iets ingewikkelder. Wanneer de zwervers de stad bereiken en ontdekken dat het een stad is aan deze zijde van de grens, misschien zelfs dezelfde stad die ze maanden geleden verlaten hebben, noteert de verteller hun wedervaren als volgt: ‘Alles was voor niets geweest. Alles. Ze waren de woestenij overgestoken naar een nieuw land, om daar te ontdekken dat er geen nieuw land was alleen de nachtmerrie van de eeuwige wederkeer.’ ‘Wederkeer’ is in de visie van de roman dus ook iets doemwaardigs. Ze betekent stilstand, dood. Maar uit die dood kan nieuw leven ontstaan - dat is de paradoxale boodschap van het boek. De levensgang van Beg is een illustratie van die paradox: hij keert tot zijn (joodse) oorsprong weer; die terugkeer is een vernieuwing.
| |
Stijl
De stijl van de romantekst sluit aan bij zijn bevrijdende boodschap. Hij is licht, levendig, sierlijk. Het is de stijl van de korte zin. Maar het zijn altijd trefzekere zinnen. Een zin als deze (als de lange man valt en denkt dat hij zal sterven): ‘Hij rook de vochtige aarde, zijn graf.’ Er is bovendien een neiging naar het aforisme: ‘Slechte honden mag je schoppen’, zo vat de verteller het oordeel samen als het gaat om de (vermeende)
| |
| |
wond die de Ethiopiër Vitaly heeft toegebracht. Bovenal blijkt de verteller een scherp opmerker van het suggererende detail. De vrouw houdt het hoofd van de vermoorde Ethiopiër omhoog. Er staat: ‘Dun, kleurloos vocht droop uit de halswond.’ Het is een zin die de afzichtelijkheid uitbeeldt door in te zoomen op één veelzeggend aspect ervan.
De stagnerende economie van de corrupte samenleving wordt zichtbaar in deze zin (Beg en de jongen rijden door de heuvels): ‘Op een parkeerplaats stonden vastgelopen wegenbouwmachines te roesten.’ Ook dit tekenende detail karakteriseert een veel omvattende situatie.
| |
Context
Het internationaal steeds prominenter wordende thema van de migratie bracht Wieringa op een van de bekendste volksverhuizingen uit de religieuze traditie: de tocht van de Israëlieten door de woestijn, uit Egypte, naar het beloofde land. Via deze link werd de joodse traditie een aspect van de roman. Het thema sluit ook aan bij het een aantal maanden later verschenen The Childhood of Jesus (2013) van J.M. Coetzee. Deze roman vertelt de geschiedenis van het jongetje David en de man Simon die zich over hem ontfermt. Simon en David zijn in het nieuwe land aangekomen en proberen een leven op te bouwen.
Het centrale motief in het werk van Wieringa is de teloorgang van de illusie. Men leeft in een verwachting, maar die droom blijkt een illusie en lost op in de werkelijkheid. In Alles over Tristan (2002) ontdekt Jakob Keller dat de gedichten van de door hem vereerde Viktor Tristan in werkelijkheid door zijn zus Inés geschreven zijn; een zus met wie hij bovendien een incestueuze verhouding had. In Joe Speedboot (2005) blijkt aan het eind dat de ‘verlosser’ Joe een ‘verlosser zonder belofte’ was, die geen vooruitgang bracht, alleen beweging. In Caesarion (2009) geeft de pianist Ludwig Unger zijn liefde op, breekt hij met zijn vader en verliest hij zijn moeder aan de dood. Het huis in Kings Ness waar hij en zijn moeder woonden en waar hij gelukkig was, stort in zee: een metafoor voor die steeds terugkerende teloorgang.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de besprekingen van Dit zijn de namen overheersen drie aspecten van de roman: de stijl, de portrettering van de personages en de ideeën.
| |
| |
Over de stijl was men in het algemeen positief. Allard Gunnink opende zijn recensie met de constatering dat de openingszin van de roman direct al overtuigt. Wieringa bedrijft volgens hem geen mooischrijverij, maar schrijft eenvoudig en poëtisch. Serdijn noemde de stijl ‘ernstig welluidend’, met marmeren zinnen en soms een vleug humor. Vullings constateerde hetzelfde, maar formuleerde dat negatief: Zalman Eder is de enige die humor in de zwaarwichtigheid brengt. Overigens vond ook hij dat het boek met ‘schwung’ geschreven was. Vooral de natuurbeschrijvingen vond hij sterk. Gielis daarentegen oordeelde dat de stijl bepaald droog was en zeker minder ambitieus dan in Caesarion, terwijl Schouten Dit zijn de namen een boek zonder humor vond.
Het gaat in de roman meer om ideeën dan om personen, daar was vrijwel ieder het over eens. Maar over de consequenties van dit uitgangspunt verschilden de meningen. Vullings merkte op dat de auteur niet dicht op zijn personages zit en dat de roman daardoor stroef bleef. De Vries meende dat het boek afstandelijk geschreven was, bijna abstract zelfs. Daarbij was alles veel te zwaar aangezet. De Vries sprak van ‘literaire paardenmiddelen’; hij vond het personage Beg van trefwoorden aan elkaar hangen. Fortuin daarentegen vond dat Wieringa in het portret van Beg bijzonder op dreef was, hij oordeelde dat de auteur met dit portert beter geslaagd was dan met dat van Ludwig Unger in Caesarion. Gielis was de enige die naar een rechtvaardiging zocht voor de manier waarop Wieringa te werk ging. Het heden van de vluchtelingen, schreef zij, hun barre toestand, herleidde hen tot oertypes. Met andere woorden: de auteur streefde niet naar individualisering maar wilde juist laten zien hoe de barre werkelijkheid de mens tot een ‘grondvorm’ terugbrengt.
De ‘boodschap’ van de roman werd door alle recensenten in gelijke zin omschreven, al gebruikte men natuurlijk verschillende formuleringen. Fortuin sprak van ‘de noodzaak van geloof’. Hellemans omschreef de idee ironisch als ‘wij zijn allemaal wandelende joden op zoek naar verlossing’. Ook Schouten drukte zich zo uit, eveneens ironisch. Goedegebuure formuleerde de idee het meest gedetailleerd: ‘In de kern, zo laat Wieringa doorschemeren, zijn we allemaal zoekende naar een zin die aansluit bij de oervragen die opwellen uit ons binnenste, en die voor de een zus en voor de ander zo uitvalt.’
Over de kwaliteit van die gedachte waren de meningen verdeeld. Schouten vond het ‘een bedaagde boodschap’, Gielis meende dat Wieringa het thema intelligent en overtuigend verhalend had uitgebeeld, De Vries ontdekte in het boek ‘een intrigerend soort diepte’, maar Hellemans achtte de Bijbelse allegorie ‘een prekerige boodschap’.
| |
| |
Het algemene oordeel over de roman hing voornamelijk samen met het oordeel over de boodschap. Schouten oordeelde: ‘literatuur oude stijl’. Serdijn vond dat het tot de beste boeken van het jaar hoorde. Gielis zwaaide het boek ‘alle lof’ toe. Gunnink las ‘een prachtige roman’ en Fortuin een ‘bijzonder knappe roman’. Uit de opsomming blijkt dat de positieve reacties in de meerderheid waren.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tommy Wieringa, Dit zijn de namen, dertiende druk, Amsterdam 2013.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Sofie Gielis, Beest of beschaving. In: De Standaard, 5-10-2012. |
Arjen Fortuin, Op zoek naar het beloofde land. In: NRC Handelsblad, 5-10-2012. |
Rob Schouten, Wij zijn allen vluchtelingen. In: Trouw, 6-10-2012. |
Daniëlle Serdijn, De twee reuzen van het najaar. In: de Volkskrant, 6-10-2012. |
Jeroen Vullings, De rebbe is weer wijs. In: Vrij Nederland, 6-10-2012. |
Theo Hakkert, Schrijven is schrapen. Met één p. In: Dagblad van het Noorden, 6-10-2012. |
Joost de Vries, Wanhopig woestijnvolk. In: De Groene Amsterdammer, 11-10-2012. |
Ilse Degryse, Radeloos dansen rond het gouden kalf. In: De Morgen, 13-10-2012. (Interview) |
Marnix Verplancke, De dolende jood. In: Knack, 17-10-2012. |
Karin Overmars, Magisch mannenhoofd op de steppe. In: Het Parool, 17-10-2012. |
Jaap Goedegebuure, Zoektocht naar het beloofde land strandt bij de grens. In: Het Financieele Dagblad, 20-10-2012. |
Frank Hellemans, Wandelende joden. In: De Morgen, 20-10-2012. |
Koen Eykhout, Parabel van outsiders in de woestijn. In: Dagblad De Limburger, 30-10-2012. |
Allard Gunnink, Tussen wodka en verwachting. In: Nederlands Dagblad, 2-11-2012. |
Tjerk de Reus, Het verschijnsel religie. In: De Nieuwe Koers, 1-12-2012. |
Enny de Bruijn, Magie, religie, geloof. In: Reformatorisch Dagblad, 15-12-2012. |
Sofie Gielis, Wie wint de Gouden Boekenuil 2013? In: De Standaard, 1-3-2013. |
Dirk Leyman, Libris literatuurprijs voor ‘diepgang en bravoure’ van Tommy Wieringa. In: De Morgen, 7-5-2013. |
Jacqueline Coronel, De steppereis naar het beloofde land van Tommy Wieringa. In: Nederlands Dagblad, 10-5-2013. |
Jurgen Tiekstra, ‘Mijn werk is geloof, hoop en liefde’. In: Volzin, 15-11-2013. (Interview) |
lexicon van literaire werken 104
november 2014
|
|