| |
| |
| |
Christiaan Weijts
Art. 285b
door Sander Bax
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Art. 285b, de debuutroman van Christiaan Weijts (* Leiden 1976), verscheen in 2006 bij Uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. Inmiddels zijn er van de roman zeven drukken verschenen.
De roman kent een opmerkelijke geleding. Hij bestaat uit twee delen, met als titels ‘Lid 1’ (p. 7-211) en ‘Lid 2’ (p. 213-321). Deze twee delen zijn op hun beurt verdeeld in (respectievelijk) zeventien en twaalf genummerde hoofdstukken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in het tweede deel hoofdstuk 7 ontbreekt en dat tussen de gemarkeerde hoofdstukken tekstfragmenten zijn afgedrukt die afkomstig lijken uit het politierapport dat in het verhaal voorkomt.
Dit geheel wordt voorafgegaan door een motto dat vertelt hoe in 1738 Domenico Scarlatti's oefeningen voor clavecimbel gedrukt worden. Ook wordt in het motto een beschrijving gegeven van de titelpagina van het manuscript. De roman eindigt met het woord ‘Fine’. Daarna echter volgt nog een citaat uit Ovidius' Metamorphosen: ‘Wie vraagt naar schuld, zal deze moeten vinden in het noodlot,/ niet in zijn dwaling. Heet het dwaling als een man verdwaalt?’ Vervolgens is nog de partituur afgedrukt van een fuga van Scarlatti.
In diverse interviews onthulde Weijts dat de gebeurtenissen waarover hij schrijft gebaseerd zijn op autobiografische ervaringen. Hij schreef al aan de roman, toen hij werd gedagvaard wegens een stalkingzaak. De gelaagdheid die in de roman te ontdekken valt, lijkt het resultaat te zijn van toevallige gebeurtenissen in de werkelijkheid: ‘Terwijl die strafprocedure liep, ben ik passages in de ik-vorm door mijn boek heen gaan vlechten. Daardoor werd het opeens allemaal veel spannender. [...] Die stalkingzaak was vooral een geschenk voor de literatuur.’ (Interview De Morgen)
| |
| |
| |
Inhoud
Pianist Sebastiaan Johannes Steijn ontvangt in mei 2002 een brief waarin hij wordt opgeroepen om op het politiebureau te verschijnen om verhoord te worden ‘terzake belaging’. Terwijl hij de brief leest, denkt hij terug aan zijn kennismaking met Victoria Fabers, precies twee jaar geleden. Vanaf dat moment kent het verhaal twee tijdlagen: de ene draait om de relatie tussen Sebastiaan en Victoria uit 2000, de andere vertelt het verhaal van Sebastiaans vervolging van twee jaar later.
In 2000 verdient Sebastiaan Steijn zijn geld als pianist in het Amsterdamse restaurant La Domenica en met het geven van pianolessen. Op donderdagavond 6 april bezoekt hij de peepshow van prostituee Diana. Hij valt als een blok voor haar. Later op de avond maken zij kennis. Diana blijkt in werkelijkheid Victoria Melissa Fabers te heten en is een zeer gecompliceerd meisje. Het ene moment is zij verlegen en kwetsbaar, het andere moment komt zij uit de hoek als een gevaarlijke femme fatale. Sebastiaan raakt meer en meer aan haar verslingerd, maar Vicky beantwoordt zijn liefde slechts mondjesmaat. Het wordt steeds duidelijker dat deze relatie er een is van ‘met elkaar slapen zonder te vrijen’ en dat terwijl de geliefde zonder enig probleem met andere mannen wél het bed deelt.
In Leiden geeft Sebastiaan in deze periode muziekles aan de Italiaanse Rosetta di Lago. De intieme lessen die hij haar geeft, gaan regelmatig over het werk van Scarlatti. De verteller gebruikt deze passages om uit te weiden over muziekgeschiedenis, met name over de rol van Scarlatti bij de ontwikkeling van de sonate. Tijdens de lessen bloeit er iets op tussen leraar en leerlinge. De jaloerse Sebastiaan verleidt zijn jonge leerlinge op een moment dat zijn Amsterdamse geliefde Vicky hem weer eens teleurgesteld heeft.
Als hij dat de volgende dag eerlijk aan Vicky opbiecht, wordt duidelijk dat er steeds meer scheuren in de relatie zijn gekomen. Wanneer Sebastiaan haar een keer spontaan opzoekt op de Wallen, ontmoet hij per ongeluk haar ex-vriend Jörgen. Vicky wordt woedend omdat Sebastiaan onaangekondigd langskomt en de geliefden hebben een spetterende ruzie. Thuis in Leiden schrijft Sebastiaan haar een emotionele afscheidsbrief. Hij verontschuldigt zich voor zijn misstap en noemt Rosetta ‘een van mijn domme Lolita's’. Rosetta onderschept de brief. Nu heeft Sebastiaan het te stellen met twee teleurgestelde geliefden: Victoria reageert met scheldwoorden, Rosetta met treurige, romantisch mails.
In de herfst van 2000 schrijft Sebastiaan Rosetta een romantische brief. Ze zijn op dat moment allebei in Italië. Ze be- | |
| |
sluiten elkaar op te zoeken en dat leidt tot het herstel van hun relatie. Al snel komen de problemen weer terug. Sebastiaan kan zich niet afsluiten voor zijn Victoria. Hij blijft haar bellen en opzoeken. Zelfs als hij haar naam uit zijn simkaart wist, blijft zij onweerstaanbaar. Ondanks Rosetta's gevoel dat Vicky een bedreiging is voor hun relatie, bezoekt Sebastiaan toch de dansvoorstelling op basis van de muziek van Mussorgski waarin zij danst.
Dan komt ‘de dag dat verdachte eindelijk met aangeefster naar bed ging’. Als Rosetta in Italië is, komt Vicky langs in Leiden alwaar zij hem in vertrouwen neemt over dingen die in het verleden gebeurd zijn. Na deze ontboezemingen hebben ze seks. Het stelt Sebastiaan echter teleur, omdat ze in haar ‘intimiteitloze persoonlijkheid’ schiet. Ze komt snel klaar, en laat hem met zijn ‘in latex verpakte erectie’ achter. Als ze de dag erna weg is, beseft hij dat hij een dubbelleven leidt dat het gevolg is van zijn tegenstrijdige verlangens.
Rosetta verhuist eind januari 2001 naar Amsterdam. Een dubbelleven waarbij twee geliefden in één stad wonen, blijkt maar moeilijk vol te houden. Op 6 april vieren Sebastiaan en Victoria uitbundig dat ze elkaar één jaar kennen. Rosetta komt daar achter en Sebastiaan verantwoordt zijn ontrouwe gedrag met de woorden: ‘Ik geloof dat ze me nodig heeft.’ De treurende Rosetta kan niet langer leven met de constante dreiging van Sebastiaans vertrek en verlaat hem. De dag erna belt Victoria hem in paniek op: ze is wakker geworden in bebloede lakens. Een handlanger van Jörgen heeft haar verkracht. Sebastiaan ontfermt zich over haar en begeleidt haar naar de GGG&D om te kijken of ze geen geslachtsziekte heeft.
Vanaf dat moment lijkt de liefde op te bloeien. Als Sebastiaan een concert speelt in de Waalse kerk, denkt hij tijdens het spelen aan Victoria en haar verkrachter. Met zijn muziek wil hij de rivaal verdrijven. Al improviserend verweeft hij het Faust-thema van Liszt met de composities van Scarlatti. Deze creatieve vondst zorgt ervoor dat hij ontdekt wordt. Vanaf dat moment speelt hij iedere zondag in de Waalse kerk; Vicky komt steevast kijken. Hij beschouwt haar als zijn muze, de emoties die zij bij hem losmaakte, veroorzaakten immers zijn goede spel.
Dit geluk is echter van korte duur. Sebastiaan komt erachter dat Victoria het verhaal over de verkrachting verzonnen heeft omdat ze jaloers was op Rosetta. Als hij haar daarmee confronteert, reageert ze niet en komt het tot een hevige confrontatie. Tijdens een oudejaarsfeestje enige tijd later heeft Vicky voor zijn ogen seks met een ander, waarop Sebastiaan woedend en dronken het feestje verlaat. Thuisgekomen bedrinkt hij zich.
| |
| |
Midden in de nacht speelt hij luidruchtig en ongeremd zijn Scarlatti-variaties. Ook begint hij haar te sms'en en te bellen. Victoria doet aangifte van stalking, waarop Sebastiaan een vermaning krijgt van de politie.
In maart 2002 doet Victoria Fabers opnieuw aangifte tegen Sebastiaan Steijn, zo lezen we in het klachtformulier waarmee het tweede deel van de roman begint. Blijkbaar is Sebastiaan niet opgehouden haar telefonisch lastig te vallen. Op 6 mei 2002 bezoekt hij het politiebureau voor verhoor. Met de politieagente Riek Oostra neemt hij zijn relatie met Vicky door: aangeefster en dader hebben beiden hun visie op de zaak gegeven. De agente bezit een afschrift van allerlei bedreigingen die Sebastiaan heeft ingesproken op Vicky's mobiel. Sommige van de berichten staan vol scheldwoorden, andere bestaan uit citaten, bijvoorbeeld uit Beethovens brief aan zijn Onsterfelijke Geliefde. Ook heeft hij zijn variaties op Scarlatti ingespeeld op haar voicemail. Niet lang daarna krijgt Sebastiaan een rapport onder ogen, waarin hij geanalyseerd wordt als iemand met ‘verlatingsangst’. Het rapport bevalt hem maar matig, vanwege de ambtelijke, droge analyse. Als tegenreactie schrijft hij een bekentenis aan de rechter. De laatste woorden van die tekst luiden: ‘toon u meer menselijk dan kritisch’, woorden die afkomstig zijn van Scarlatti.
In juni 2002 krijgt Sebastiaan een taakstraf aangeboden. Maar daarmee neemt hij geen genoegen, hij laat het op een rechtszaak aankomen. Vervolgens vertrekt hij naar Italië om zich op die zaak voor te bereiden. Lopend door Pisa en Florence analyseert hij de relatie met Vicky. Hij haalt zich in het hoofd dat zij hem aanklaagt om zijn liefde op de proef te stellen: kiest hij voor de wet van de samenleving, of voor een leven met haar? Van de weeromstuit begint hij haar weer sms'jes te sturen. Hij blijkt nog altijd verslaafd aan het meisje. Hij vertrekt naar Rome om daar zijn ‘meerstemmige’ verdediging te schrijven. Op de tweede dag van zijn verblijf krijgt hij een paniekaanval en wil hij Victoria bellen om zich gerust te laten stellen. Hij doet het niet, maar de dag erna belt hij haar tóch. Hij denkt aan het Faust-motief van Liszt en raakt in extase. Hij laat zijn telefoon in de fontein vallen en schreeuwt haar naam.
Op 11 oktober 2002 moet hij voor de rechter verschijnen, later op die dag zal hij voor het eerst in het Concertgebouw optreden. In zijn pleidooi voor de rechtbank zegt Sebastiaan dat het gaat om een relatieconflict ‘dat zich louter in taal heeft voltrokken’. Hij stelt dat hij niet lijdzaam zijn verlies wilde incasseren, maar heeft gegokt in de hoop dat Victoria van gedachten zou veranderen. Hij geloofde meer in wat hij met Victoria had dan in de vergelding die hem te wachten zou staan. Na af- | |
| |
loop van de zitting, die eindigt met een vonnis van zestig uur taakstraf, schrijft hij Victoria een brief, waarmee de roman eindigt. Hij refereert aan het feit dat ze beiden 's avonds op zullen treden: hij als pianist in het Concertgebouw, zij als danseres: ‘We moeten, dat is wat jij en ik nog kunnen delen, op.’
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
De roman Art. 285b wordt verteld door een verteller die de naam Sebastiaan Steijn draagt. In zijn verhaal zijn twee verhaallijnen te ontdekken. De eerste handelt over de periode in 2002 waarin hij vervolgd wordt voor het belagen van Victoria Fabers. In die verhaallijn is er sprake van een ik-vertelling. In de tweede, ingebedde verhaallijn, die in 2000 begint, is er echter sprake van een personale vertelling. Sebastiaan spreekt daarin over zichzelf als ‘verdachte’. Deze vertelsituatie heeft verschillende effecten. Door zichzelf ironisch ‘verdachte’ te noemen geeft de ik-verteller aan dat die kwalificatie niet past bij de romantische pianist die hij beschrijft. Ook benadrukt deze vertelwijze voor de lezer dat de verteller al weet wat de afloop van de geschiedenis zal zijn. Ten slotte benadrukken de termen ‘verdachte’ en ‘aangeefster’ de juridische thematiek van het verhaal.
| |
Opbouw
Het verhaal heeft twee tijdlagen (2000, 2002), die afgewisseld worden. De lezer neemt daardoor tegelijkertijd kennis van de liefdesgeschiedenis van Sebastiaan en Vicky én van de geschiedenis rondom de latere dagvaarding. In het eerste deel (‘lid’) van de roman heeft de vroegste geschiedenis de meeste pagina's, in het tweede deel lopen de geschiedenissen sterker door elkaar.
Deze gelaagdheid is belangrijk, omdat zij het perspectief op de gebeurtenissen bepaalt. De wetenschap dat Steijn later verdachte zal worden in een stalkingzaak kleurt de interpretatie van de eerste verhaallijn. Ook het feit dat de ik-verteller achteraf vertelt over de bureaucratische verwikkelingen rondom zijn dagvaarding en rechtszitting, is belangrijk: hij levert daarop voortdurend ironisch commentaar.
| |
Stijl
De roman wordt verteld in een opvallend gemengde stijl. Straattaal of sms-taal wordt afgewisseld met hoofdstukken vol dossierproza én met passages waarin de romantische ziel van de verteller doorbreekt. Die stijl illustreert de onevenwichtigheid van de vertellende hoofdpersoon.
| |
Titel
In diverse interviews heeft Weijts erop gewezen dat zijn titel een drieledige betekenis heeft. In de eerste plaats heeft de titel betrekking op het wetsartikel dat ‘belaging’ of ‘stalking’ straf- | |
| |
baar stelt. Verder verwijst de afkorting ‘art’ zowel naar ‘kunst’ als naar ‘consumptieartikel’. Daarmee heeft de auteur naar eigen zeggen willen verwijzen naar het gegeven dat kunst en consumptie de laatste jaren steeds moeilijker van elkaar te onderscheiden zijn. Deze spanning tussen het hoge kunstenaarsleven en het lagere leven ‘op straat’ is dan ook een van de structurerende motieven in de roman.
| |
Thematiek
De titel verwijst daarmee naar een van de belangrijkste thema's van de roman: de juridisering van de samenleving. In de passages waarin Steijn zich tegenover ambtenaren bevindt, uit hij zich zeer negatief over het bureaucratische jargon dat gehanteerd wordt. Hij kan het dan ook niet accepteren dat zijn verhaal verteld wordt in een politierapport vol ambtenarentaal en besluit om zijn eigen verdediging te voeren, zodat hij zijn visie op de zaak in ‘echte’ taal kan vangen. Zijn weigering om de zaak te schikken komt dus voort uit zijn onwil om te accepteren dat hij een personage is in een politierapport. Liever herschept hij zichzelf als personage in een roman, waarmee hij de ruimte creëert om zijn leven te esthetiseren en te romantiseren. Het verhaal over de liefdesrelatie van ‘verdachte’ en ‘aangeefster’ kan gezien worden als de bekentenis die ik-figuur Sebastiaan aan de rechter schrijft. Dat kan afgeleid worden uit het gegeven dat zijn geschreven bekentenis begint met de woorden die we ook kunnen lezen in het tweede hoofdstuk van de roman, waar de tweede verhaallijn aanvangt.
Deze bekentenis is gericht aan de rechter, maar kan met evenveel gemak gelezen worden als een aanwijzing voor de lezer. Mede door zijn gelaagde structuur plaatst de roman de lezer expliciet in de positie van beoordelaar. Hij weet dat er sprake is van een onbetrouwbare verteller: al aan het begin van de roman maakt Steijn zich bekend als verdachte. Als hij vervolgens zijn verhaal vertelt, is voortdurend duidelijk dat dit het subjectieve verhaal is van een stalker die uit wil leggen ‘hoe het zo ver gekomen is’. Dit plaatst de lezer voor een dilemma. In deze ambigue roman wordt de lezer gedwongen om de ene keer mee te leven met een langzaam ontsporende geest, om er op het andere moment van doordrongen te worden dat er hier een stalker aan het woord is die zijn blazoen probeert te zuiveren. Ook Steijns woorden in zijn brief aan de rechter (‘Toon u meer menselijk dan kritisch, en dit zal uw plezier vergroten’) kunnen niet verhullen dat in dit personage een uitermate dubbelzinnig karakter heeft.
Steijns pleidooi aan het slot van de roman kan die ambiguïteit illustreren. De verdachte spreekt daarin nogal maatschappijkritische woorden: de samenleving wordt alsmaar zakelijker en bureaucratischer. Als er een grote liefde geleden wordt,
| |
| |
wordt dat niet gewaardeerd als iets verhevens, maar wordt de grote romanticus gedegradeerd tot ‘belager’. Niet voor niets besluit Sebastiaan zijn pleidooi voor de rechter met een ‘j'accuse’: hij beschuldigt de samenleving van seksualisering, juridisering, alle pogingen om de Romantische ziel te doden. ‘Ik beschuldig een samenleving die in liefde een misdaad ziet’. In het licht van eerdergenoemde dubbelzinnigheid komen Steijns ernstige woorden in een enigszins ironisch licht te staan. We weten immers dat hij zich wel degelijk aan Victoria heeft opgedrongen, door haar te belagen met sms'jes.
De roman gaat niet alleen over rechtspraak, maar ook over kunstenaarschap. In Sebastiaan Steijn maken we kennis met de twee gezichten van de romantische kunstenaar. Aan de ene kant is Sebastiaan de grote kunstenaar die zeer creatieve Scarlatti-variaties speelt en lezingen houdt over deze componist. Tegelijkertijd begeeft hij zich verlekkerd in de lagere kringen van de Wallen. Deze gespletenheid van Steijn wordt verbeeld in de ruimtes waarin hij zich bevindt. In de kunstzinnige en academische omgevingen van Leiden en Italië is hij voornamelijk de romantische, dromende pianist; in het ruigere Amsterdam leeft hij een gevaarlijker leven. Niet voor niets ontmoet hij Vicky als hij een peepshow bezoekt, en ook daarna blijkt hij herhaaldelijk moeite te hebben om zijn lusten te beteugelen.
Deze twee kanten worden duidelijk zichtbaar in zijn twee geliefden: de romantische, Italiaanse pianiste Rosetta en de veel rauwere, Amsterdamse peepshowdanseres Victoria. De een is het kind van welgestelde ouders, de ander heeft een volkse achtergrond. Letterlijk bevindt Steijn zich tussen de twee polen van beschaving en cultuur tegenover het leven op straat en de kitsch. Niet voor niets speelt Rosetta Scarlatti, en danst Victoria in een populariserende voorstelling van Mussorgski die zij steevast betitelt als: ‘die Mussorgski-shit’.
Dezelfde gespletenheid vinden we in de stukken over klassieke muziek. Naast een roman over rechtspraak en een tragische liefdesroman, is Art. 285b immers ook een muziekroman. Scarlatti wordt in deze roman niet alleen gespeeld, maar fungeert ook als identificatiefiguur voor Steijn. Zoals de barokcomponist speelde voor zijn jonge onbereikbare geliefde Maria Barbara, zo speelt Sebastiaan voor zijn geliefden.
Zijn vereenzelviging met de grote voorloper vindt haar hoogtepunt in de theorie die Sebastiaan verzint. In het voorwoord bij zijn Essercizi weidt Scarlatti uit over de vingerzetting: D staat voor rechts, M voor links. Dat laatste is raar omdat links normaliter met m.s. (mano sinistra) wordt omschreven. Sebastiaan is ervan overtuigd dat de D voor Domenico staat en de M voor Maria. Deze theorie over de spelen- | |
| |
de handen als twee geliefden die elkaar afstoten en naderen, past natuurlijk erg bij de situatie waarin hij zich zelf bevindt: ook hij is een pianoleraar die een affaire heeft met een jonge leerlinge, en ook hij kent de erotische spanning van het samenspelen. Scarlatti's sonates gaan in de ogen van Steijn dus vooral over ‘de bedwelmende dans tussen man en meisje’.
Aanvankelijk behoort Scarlatti helemaal tot het leven dat hij met Rosetta leidt, maar na hun breuk is het Victoria die als een romantische muze zijn succesvolle Scarlatti-variaties in hem opwekt. Zijn fantasieën over haar brengen hem ertoe zijn muziek te voorzien van de gespletenheid die zijn leven zo kenmerkt. Pas wanneer hij de serene Scarlatti-stukken doorspekt met romantische passages uit Liszt, komt hij tot echt creatief werk. Niet voor niets speelt hij vooral stukken uit diens Faust-symphonie; de romantische componist symboliseert hier Sebastiaans demonische kant. Het is duidelijk dat Steijn zich met Liszt identificeert, als hij aan het einde van de roman diens paradijs (de Villa d'Este) bezoekt en een paniekaanval krijgt als hij het Faust-motief in zijn hoofd hoort. Dat Victoria deze duivelse kant van hem wakker schudt, blijkt wel als hij daar in de tuin een beeld ziet van de mythologische figuur Diana, afgebeeld als een vrouw met twaalf borsten.
In de passages over klassieke muziek ontvouwt zich dezelfde dubbelzinnigheid als we eerder zagen. Is deze Sebastiaan Steijn nu een anachronistische romantische ziel in de technocratische eenentwintigste eeuw? Of is hij een cultureel onderlegde opschepper die de kunst gebruikt om zijn wangedrag te maskeren? Hiermee ontvouwt de roman zich als een tekst die kritische vragen stelt over de beschavende werking van de kunst(en) in onze samenleving. Zijn de hogere kunsten een vernislaagje om de decadentie van de culturele elite te verbloemen, of kunnen zij daadwerkelijk datgene inzichtelijk maken dat in onze samenleving verdwijnt achter verkilling en bureaucratie?
In de roman worden diverse uitspraken gedaan over ‘vrouwelijkheid’. In Victoria Fabers tekent Weijts in de eerste plaats een eigentijdse variant van de al langer bekende femme fatale. Veel critici zien er echter ook een genadeloze typering van de eigen tijd in. Weijts beschrijft in deze roman een door en door geseksualiseerd vrouwtype. Victoria verkrijgt haar financiële onafhankelijkheid door haar lichaam te verkopen. Zij gebruikt haar seksualiteit om macht uit te oefenen op mannen. Sebastiaan interpreteert dat gedrag als een doorgeslagen vorm van feminisme. ‘De vrouw had pas net de seksuele gelijkwaardigheid leren kennen en ging ermee om zoals iedereen met een nieuw speeltje: uitbundig.’
Het is overigens de vraag wat de roman nu werkelijk zegt
| |
| |
over de emancipatie van de vrouw. Alle interpretaties van en oordelen over Vicky krijgen wij immers mee vanuit het perspectief van Sebastiaan Steijn, de man die door haar gekrenkt is, en haar in zekere zin kwalijk neemt dat zij niet de romantische geliefde is die hij van haar wil maken.
| |
Context
Christiaan Weijts maakt deel uit van wat al ‘de Leidse schrijversmaffia’ wordt genoemd. Hij is het meest verwant aan de in Leiden wonende Vlaamse schrijver Tomas Blondeau, maar verkeert in dezelfde kringen als Ilja Leonard Pfeijffer. Hij maakt geen geheim van zijn Leidse afkomst, niet alleen door het gegeven in de roman te verwerken, maar ook door er in interviews over uit te weiden. Weijts maakte deel uit van de redactie van het universiteitsblad Mare, waarvoor hij columns schreef die hij bundelde in Sluitingstijd (2003).
De roman wordt vergeleken met diverse teksten uit de wereldliteratuur. Zowel het vertelprocedé als het onderwerp wijzen in de richting van Nabokovs Lolita. Weijts' spelletjes met de literaire traditie dragen bij tot het signaleren van verwantschap: ‘Men kan immers, zoals u weet, bij een stalker altijd op een zwierige prozastijl rekenen’, zegt Weijts in een interview in de Volkskrant, daarmee alluderend op een bekende uitspraak van het personage Humbert Humbert uit Lolita. Ook de al eerder geciteerde slotzin van de roman alludeert op die van de roman van Nabokov: ‘En dat is de enige onsterfelijkheid die jij en ik kunnen delen, mijn Lolita.’ Door diverse critici worden andere verwante auteurs opgesomd. Elsbeth Etty vergelijkt de roman met Philip Roths Portnoy's klacht, de auteur zelf wijst op de verwantschap met Michel Houellebecqs De wereld als markt en strijd.
Er zijn twee romans uit de moderne Nederlandse literatuur waar Art. 285b sterk mee verwant is: Joost Zwagermans Vals licht (1991) en Geerten Meijsings Dood meisje (2000). In beide romans wordt de mannelijke hoofdpersoon hopeloos verliefd op een prostituee. Die geliefdes blijken vervolgens onbereikbaar en leugenachtig, in het geval van Zwagerman blijkt het hoertje Lizzie verslaafd te zijn en in het geval van Meijsing blijkt escortgirl Lily een borderlinepatiënt. Het patroon is steeds hetzelfde: verlokt door de aantrekkelijke verboden liefde voor een prostituee stuiten de naïeve mannen op een wereld vol leugens, achterdocht en dramatiek.
In Weijts' tweede roman, Via Capello 23 (2008), vinden we dezelfde ingrediënten als in Art. 285b: een gevaarlijke liefde, in
| |
| |
dit geval tussen een jonge kunsthistoricus en een van zijn studentes, de setting in Italiaanse kunststeden en een kritische portrettering van traditionele culturele bolwerken, in deze roman de journalistiek en de wetenschap. Ook hier staat de thematiek centraal van de authenticiteit versus kunstmatigheid en onechtheid (van Venetië en van het zogenaamde huis van Romeo en Julia aan de Via Cappello in Verona). Ten slotte is ook in Weijts' tweede roman een grote rol weggelegd voor de gevolgen van de moderne communicatiemiddelen (sms, mail) voor de privacy van mensen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Niet lang nadat Art. 285b verscheen, publiceerde Geerten Meijsing onder de titel ‘Een hel van herkenning’ een welhaast jubelende recensie in Vrij Nederland. De verwantschap tussen beide auteurs gaat verder dan het feit dat zij beiden uitgegeven worden door De Arbeiderspers. Meijsing spreekt zelf over een roman die hij liefst zelf had willen schrijven. Hij heeft het over ‘een geest-, nee, zielsverwantschap’ en heeft zelden een boek gelezen ‘dat zo goed klinkt’. Een zo euforische bespreking van een gerenommeerd schrijver heeft natuurlijk zijn uitwerking op de receptie van het werk. Art. 285b werd in de meeste grote bladen besproken.
In NRC Handelsblad haalde Elsbeth Etty de roman juichend binnen als de eerste Nederlandse roman ‘die alleen maar in de 21ste eeuw geschreven kán zijn’. Lovend betitelt zij de roman als ‘een ingenieus taalspel of laten we zeggen totaaltheater over onze tijd’. Theo Hakkert noemt Weijts ‘een schrijver van formaat’ en vergelijkt hem onder meer met Geerten Meijsing, A.F.Th. van der Heijden en Arnon Grunberg. In de Volkskrant roemt Edith Koenders de ‘bewonderenswaardige souplesse en precisie’ van Weijts' schrijfstijl en Max Pam stelt in Haagse Post vast: ‘Maar aan alles merk je dat Weijts het in zijn vingers heeft, als sms'er, als pianist en als schrijver.’
Een negatief tegengeluid kwam van Kees 't Hart in De Groene Amsterdammer. 't Hart wees op de doorgeschoten explicietheid in het portretteren van de hoofdpersoon: ‘Dat levert wel een paar schrijnende scènes op, maar erg lang bleven ze bij mij niet hangen, omdat de held zijn eigen rationalisaties zo verpletterend serieus neemt.’ Te veel ijdelheid, te weinig wanhoop, is 't Harts conclusie. Daniëlle Serdijn wijst in Het Parool op iets soortgelijks: Weijts legt alles er te dik bovenop, waardoor de personages in haar ogen ‘bordkartonnen figuurtjes’ en ‘levenloze archetypen’ blijven.
| |
| |
In 2006 kreeg Weijts voor deze roman de Anton Wachterprijs. Ook werd hij genomineerd voor de AKO Literatuurprijs van dat jaar. In het juryrapport van die prijs valt de volgende positieve typering te lezen: ‘het is de eerste Nederlandse roman waarin een geslaagde poging wordt ondernomen die eenentwintigste eeuw, ingezet op 11 september 2001 gevolgd door de moord op Pim Fortuyn nog geen jaar later, te doorgronden’.
De Utrechtse neerlandicus Fabian R.W. Stolk fileerde Art. 285b op zijn website over stijl in de moderne Nederlandse literatuur. Weijts' veelgeprezen roman gold in zijn ogen als een duidelijk voorbeeld van een slecht gestileerd literair boek, zoals er in zijn ogen veel te veel verschenen zijn de afgelopen jaren. Hij wraakt Weijts' clichématige en pathetische uitspattingen, zijn niet-kloppende metaforen en andere zwakke vergelijkingen: ‘Literair bedoelde maar vooral van onmacht getuigende taaluitingen tekenen het boek.’ Stolks opmerkingen contrasteren nogal sterk met het oordeel van de jury van de Anton Wachterprijs 2006, die immers spreekt over ‘fraai proza’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Christiaan Weijts, Art. 285b, eerste druk, Amsterdam 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Geerten Meijsing, Een hel van herkenning. In: Vrij Nederland, 3-6-2006. |
Max Pam, Lees goed boek Weijts doei! In: HP/De Tijd, 9-6-2006. |
Elsbeth Etty, Een feministische tsunami. In: NRC Handelsblad, 16-6-2006. |
Edith Koenders, Was haar lichaam de dirigent van zijn handen. In: de Volkskrant, 23-6-2006. |
Theo Hakkert, Weijts zet rijke tradities naar zijn hand. In: Haarlems Dagblad, 24-6-2006. |
Dirk Leyman, Net goed om te vingeren. In: De Morgen, 28-6-2006. |
Daniëlle Serdijn, Capslockvertoon van Christiaan Weijts. In: Het Parool, 6-7-2006. |
Jaap Goedegebuure, Liefde met de kracht van vernietigend vuur. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-7-2006. |
Kees 't Hart, Get a life. In: De Groene Amsterdammer, 28-7-2006. |
Dirk Leyman, In de liefde gaat het er nu eenmaal wel eens heftig aan toe. In: De Morgen, 20-12-2006. |
Aleid Truijens, ‘Waarvoor is een man nog nodig’. Interview met Christiaan Weijts. In: de Volkskrant, 25-8-2006. |
Tom Kellerhuis, Ik kan een stuk beter. In: HP/De Tijd, 10-11-2006. |
F.R.W. Stolk, Christiaan Weijts, Art. 285b. Fokking irritant. In: Stijl (en soms wat inhoud), te raadplegen op: http://www.let.uu.nl/~Fabian.Stolk/personal/Stijl/Index.html. (Geraadpleegd op 23 januari 2008) |
lexicon van literaire werken 85
februari 2010
|
|