| |
| |
| |
L.H. Wiener
Nestor
door Bart Vervaeck
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van Nestor verscheen in 2002. In hetzelfde jaar verscheen een herdruk, die op de eerste bladzijden een paar kleine toevoegingen bevat. Ondertussen zijn er vier drukken van de roman verschenen. Het boek telt 286 bladzijden en is niet opgedeeld in gescheiden en genummerde hoofdstukken. De foto op het omslag toont een jongen van ongeveer veertien met een uil op zijn arm. In de roman wordt die jongen Ezra Berger genoemd en blijkt hij de jonge versie van Victor van Gigch, alias L.H. Wiener. Op de achterkant van de titelbladzijde wordt vermeld dat de omslagfoto het werk is van Eduard Wiener. In de roman blijkt de broer van Van Gigch inderdaad Eduard te heten. Dat alles nodigt de lezer uit om de foto te zien als een foto van Wiener en het boek te lezen als een autobiografisch werk. De tekst op de achterflap versterkt die uitnodiging door aan te geven dat Ezra, Victor en L.H. Wiener ‘steeds hechter vergroeien tot één persoon’.
| |
Inhoud
Nestor bevat twee verhaalniveaus die elkaar op vele manieren raken en weerspiegelen. Het verhaal-nu loopt van het najaar 2001 tot het voorjaar 2002. Het toont hoe de bijna zevenenvijftig jaar oude leraar Engels Victor van Gigch de novelle ‘Nestor’ probeert te voltooien. Van Gigch doceert aan het Lourens Coster Gymnasium te Haarlem. Zijn novelle vormt de tweede verhaallaag. Die is gesitueerd in Zandvoort. De hoofdfiguur is Ezra Berger. Hij is veertien jaar in 1959, wat betekent dat hij in hetzelfde jaar geboren is als Van Gigch - en als L.H. Wiener.
Ezra is ‘een vogelman; zo was hij geboren’. Op ‘een streng verboden plaats, binnen de hekken van de golfbaan’ van Zandvoort ontdekt hij een nest ransuilen. ‘Uilen meenemen was verboden, want uilen waren beschermde vogels’, maar Ezra rooft toch een van de jongen, die hij Nestor noemt. Hij brengt het dier groot, traint het en wil zijn beminde Clair Meerman
| |
| |
laten zien hoe perfect Nestor voedsel uit een opgestoken hand kan halen. Clair wil dat zelf ook proberen, maar dat loopt faliekant af: zij maakt een verkeerde beweging en de uil vliegt in haar gezicht. Ze verliest een oog. Voor Ezra is het verlies dubbel: hij is Clair kwijt en beseft dat hij Nestor weer vrij moet laten. Volwassen worden is blijkbaar leren afscheid nemen.
Dat heeft de volwassen Van Gigch al herhaaldelijk ondervonden. Hij heeft drie scheidingen achter de rug. Zijn ‘eerste exvrouw’, Maaike, schonk hem in 1973 twee kinderen, die echter dood ter wereld komen. Toen hij met haar het ziekenhuis verliet, ‘wisten zij beiden dat wat achter hen lag hun scheiding eiste’. Daarna begint hij een relatie met een vijftien jaar jongere oud-leerlinge van hem, Miriam Sluyser. Na dertien jaar mislukt ook deze verbintenis. Daarop trouwt hij met Carina, opnieuw een oud-leerlinge, dit keer drieëntwintig jaar jonger dan hij. Dankzij haar wordt hij vader van twee kinderen, een zoontje Nathan, ondertussen acht jaar, en een dochtertje Hannah, ondertussen vijf jaar oud. Hij beschouwt zijn kinderen als ‘een geschenk van de goden’ en ‘een glimlach van het lot’. Maar zijn huwelijk loopt na acht jaar spaak, en Victor moet de plaats ruimen voor een hele reeks minnaars, terwijl Carina toch zei: ‘Ik ben een one-man woman.’ De scheiding is drie jaar achter de rug op het moment dat Van Gigch zijn verhaal vertelt.
De drie vrouwen zijn onvolkomen versies van de perfecte, maar onbereikbare Clair: ‘Maaike en Miriam en Carina, deze drie, maar de meeste van hen was Clair...’ Zo wordt meteen duidelijk dat Ezra de jonge versie is van Van Gigch. Ze hebben dezelfde ouders, dezelfde broer (al heet hij Saul bij Ezra, en Eduard bij Van Gigch) en koesteren dezelfde liefde voor Clair. Wanneer een leerlinge van Van Gigch de kleindochter van Clair blijkt te zijn, ziet hij dat als ‘een teken dat hij niet kon negeren’, een bevel van het lot om eindelijk het verhaal van Ezra te voltooien. Hij slaagt daarin, en lijkt zo voorgoed het kind dat hij ooit geweest is, bij te zetten in de literatuur. Hij heeft nu zelf kinderen. Aan het eind van zijn verhaal brengt hij met hen een bezoek aan het graf van zijn ouders.
| |
Interpretatie
Titel
In het verhaal van Ezra is ‘Nestor’ de naam van een uil die door twee kenmerken zijn naam moet verdienen: hij moet ‘de wijste (...) zijn onder de uilen’ en hij moet ‘ouder (...) worden dan Ezra zelf’. De wijsheid zou het dier vergaren ‘omdat hij in twee werelden had geleefd’, die van de mensen en die van de dieren. Wijsheid en ouderdom horen bij de mythologische Nestor, de
| |
| |
oudste heerser die raad gaf aan alle andere bevelhebbers, ook in de Trojaanse oorlog, en ook aan Telemachus, de zoon van Odysseus, die op zoek gaat naar zijn vader. Ezra en Van Gigch zoeken naar hun vader, die een gesloten en onmachtige figuur was.
In het verhaal van Van Gigch is ‘Nestor’ niet langer een jonge uil die volwassen wordt, maar een literaire tekst in wording. De uil wordt nu echt eeuwenoud: hij zal eeuwig leven dankzij de novelle. Tegelijkertijd is ‘Nestor’ voor Van Gigch niet meer wat hij voor Ezra was: wat ooit een levend dier was, is nu een verzameling zinnen. De literaire tekst van een oudere man vervangt de concrete ervaring van een jongen.
| |
Thematiek
Dat vormt meteen het eerste thema van de roman: de spanning tussen literatuur en leven. Die wordt uitgebeeld in de relatie tussen Van Gigch en Ezra, die immers de verhouding is tussen Nestor-als-tekst en Nestor-als-dier. Bovendien wordt de spanning gesymboliseerd in de relatie tussen L.H. Wiener en Van Gigch. Die laatste beweert dat Wiener ‘zijn schrijversnaam’ is en hij vraagt zich af hoe hij het leraarschap kan verzoenen met het schrijverschap. Hij vreest dat het hier gaat om ‘twee elkaar vijandige kampen, waarvan een verlammende invloed naar beide zijden uitging’. De mens staat tegenover de schrijver, het bestaan tegenover de literatuur.
En omgekeerd: de schrijver houdt niet van de mens. Dat verklaart de misantropie, een van de opvallendste en bekendste motieven uit het werk van Wiener. In een brief die Van Gigch onder de naam Ezra Berger schrijft als reactie op een contactadvertentie, zegt hij: ‘Ik sta bij vriend en vijand bekend als een misantroop met misogynie als specialiteit.’ De vrouwenhaat is een specialisme dat Van Gigch zich eigen heeft gemaakt door zijn huwelijken en relaties, die hij ervaart als vormen van vernedering. De vrouw ontneemt de man alle macht, wat letterlijk gelezen mag worden: de man wordt impotent, onmachtig. Dat was zo voor de vader van Van Gigch, het is ook zo voor Van Gigch zelf. In freudiaanse bewoordingen zijn vrouwen voor hem castrerende instanties: ‘Gelukkig heb ik mijn ballen nog en dat kunnen de meeste mannen niet meer zeggen. Die hebben ze moeten inleveren bij de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen.’ De strijd tussen de geslachten is een specialisme in zoverre het een specifieke versie is van de algemene onverzoenlijkheid van mensen: ‘Het is de mens niet gegeven om zich in harmonie met de ander te vereenzelvigen.’
Toch zou Van Gigch graag in harmonie met de anderen leven. Zo heeft hij het over ‘zijn misogynie enerzijds en zijn hunkering naar vrouwen anderzijds’. Hij haat de anderen niet alleen, hij wil ze ook beminnen. Hij plaatst zichzelf niet alleen
| |
| |
buiten en boven de wereld van de anderen, hij vindt zichzelf ook inferieur. Zo wordt het bestaan een eindeloos gevecht tegen zichzelf en de anderen: ‘Het leven was een strijd, een strijd tegen de dood, dat allereerst, maar daarnaast, in meer gesublimeerde vorm, een strijd tegen het verlies, tegen de schuld en de schaamte, een strijd, uiteindelijk, tegen zichzelf.’
Hier raken literatuur en leven elkaar: het zijn beide vormen van strijd. Schrijven is ‘een worsteling’, een gevecht dat de schrijver nooit echt kan winnen omdat de perfecte tekst even onbereikbaar blijkt als de perfecte geliefde. Ook hier heerst de impotentie: ‘Boekstaven van het zinloze is de zin van het boekstaven. Alleen zo wordt schrijven wat het is: een bekentenis van onmacht.’ Het onvermogen beheerst zowel het schrijven als het leven en zorgt ervoor dat ‘Van Gigchs werk zijn leven was en zijn leven zijn werk’. Elk boek is een foltering. Niet toevallig omschrijft Van Gigch ‘Nestor’ als ‘hopelijk mijn laatste’ werk.
Het verlangen naar het einde is een bijkomend raakvlak tussen leven en literatuur. De dood is in het werk van Wiener dan ook een even opvallend motief als de misantropie. Zelfs de decors zijn vervuld van de dood. Zo is ‘het dorp dat vroeger Zandvoort was, een dorp waar de dood niet passief aanwezig is, (...) maar actief, zoals bij een slopende ziekte’. Als ‘dodendorp’ dat zijn eigen verleden de nek heeft omgedraaid, is het de evenknie van Amsterdam, ‘die dodenstad zonder toekomst’. Het leven staat helemaal in het teken van het sterven: ‘Dood of Leven, het was één bestaan.’
De levende is voor Wiener een overlevende. Ten eerste is leven steeds het overleven van de dood. In milde vorm (of ‘metaforiese gedaante’ zoals Van Gigch dat noemt) sterft ieder mens voortdurend een beetje wanneer hij of zij het zoveelste verlies en afscheid moet verwerken. Van Gigch overleeft het verdwijnen van Nestor, Clair en Ezra - het kind dat hij ooit was. De levensles is duidelijk: ‘Achterlaten is het moeilijkste dat er is. (...) Uitstel van verlating. Zo gaat het soms. Een leven lang.’
Ten tweede is leven overleven omdat ieder mens leeft bij de gratie van de doden die aan hem voorafgingen. Dat is heel letterlijk het geval voor Van Gigch. Zijn vader Louis is de enige overlevende van een Joodse familie die in 1940, ‘één dag na de Duitse inval in Nederland’, zelfmoord pleegt. Hierdoor leert Louis Nellie kennen, die de moeder van Van Gigch wordt: ‘De oorlog had Louis en Nellie verbonden voor de rest van hun leven, niet als geliefden maar als lotgenoten.’ De oorlog en de dood staan aan het begin van Victors leven.
Net zoals het leven staat ook de literatuur volledig in het teken van de dood. Dat geldt niet alleen inhoudelijk (Van Gigch beschrijft de dood in al haar gedaanten), maar ook formeel. Li- | |
| |
teratuur geeft een vorm aan wat er niet is: wat voorbij is, wat nog moet komen, of wat nooit geweest is en wat nooit zal zijn. Die vormgeving moet suggestief zijn. Dat leert Ezra wanneer hij een tekening ziet van Hylke Buwalda, kunstenaar en later echtgenoot van Clair. ‘Wat was een kunstenaar? Iemand die de dood kon uitbeelden zonder hem te laten zien?’ En, zou je daar ironisch aan toe kunnen voegen, zonder gezien te worden. De kunst van Van Gigch blijft onopgemerkt en in die zin doods. Als schrijver is hij zo onbekend dat hij eigenlijk niet bestaat. Waarop zijn redacteur zegt: ‘Volgens mij krijg jij er een kick van om niet te bestaan.’ Zijn literaire schepping is doods, zijn schrijversbestaan een vorm van niet-bestaan. Misschien verwijst de naam Victor van Gigch naar Vincent van Gogh, net als Victor een strijdende en lijdende kunstenaar die niet gewaardeerd werd door zijn tijdgenoten.
De spanning tussen leven en literatuur is het eerste thema van Nestor en hangt samen met twee motieven: de misantropie en de dood. Het tweede thema is de verhouding tussen mens en dier, en ook hier kunnen twee verwante motieven aangewezen worden: de opvoeding en het lot. De dierenliefde is een constante in het werk van Wiener en lijkt op het eerste gezicht een compensatie voor de mensenhaat, maar in feite is de verhouding tussen mens en dier al even complex als die tussen mensen onderling. Er zijn ook hier raakvlakken en onoverbrugbare kloven.
Eerst de raakvlakken. De mens wordt herhaaldelijk voorgesteld als een dier dat bepaald wordt door zijn driften. Die driften zijn zowel gericht op het leven (Eros) als op de dood (Thanatos), en meestal op de twee tegelijk. Van Gigchs relaties met vrouwen combineren het erotische verlangen met een onmiskenbare destructiedrang. Een navrant symbool daarvan is de doodgeboren tweeling. Tussen leven en dood, Eros en Thanatos staan zij, en dat maakt hen tot symbolen van het driftmatige dat mens en dier verenigt. Geen wonder dat het dode zoontje beschreven wordt als ‘een konijntje’ en dat Van Gigch zich voorstelt hoe hij de twee dertig jaar later zal weerzien ‘in het zoölogies museum te Nancy, ieder in een eigen ruime weckfles’.
Zowel de mens als het dier wordt geleid door driften die tegelijkertijd leven scheppen en dood zaaien. De roofvogel is hier een uitstekend voorbeeld, en de uil des te meer omdat hij volgens Ezra het lieve uiterlijk heeft van een poes, maar tevens het dodelijke jagersinstinct van een roofdier. Wanneer Ezra ziet hoe Nestor een zwangere muis verscheurt, voelt hij zich schuldig - een gevoel dat hij later in de gedaante van Van Gigch opnieuw zal voelen, meer bepaald bij de doodgeboorte. Ezra is
| |
| |
een aardig en verlegen jongetje, dat in zijn fantasieën soms de gedaante van een moordende havik aanneemt. Of van een goddelijke uil.
Toch is die vereenzelviging niet volledig. Mens en dier bewonen uiteindelijk andere werelden. Vooral het geweld is anders. Bij de mens kan geweld een vorm van plezier zijn. Zo zegt Saul, Ezra's broer, ‘dat alleen de mens doodde voor zijn plezier’. Op die manier wordt het geweld ontdaan van de dwingende band met het leven: het doden is niet langer nodig om te overleven, het is een kick. Bij het dier daarentegen behoudt het geweld de oorspronkelijke band met het leven. Daardoor bewonen de dieren een wereld ‘die niet meer tot die van de mensen behoorde, misschien ooit wel behoord had, maar die vergeten was of weggedrongen’. Het gaat om ‘een mysterieus leven’ dat ‘in de huizen van mensen niet meer bestond en nog alleen door dieren werd geleefd, alle dieren, maar de vogels in het bijzonder’.
De band én de afstand tussen mens en dier ligt aan de basis van de twee hierboven aangehaalde motieven, het lot en de opvoeding. Het determinisme behoort bij de gelijkschakeling van mens en dier; de opvoeding geeft aan dat mensen vrij zijn om dingen te leren die kunnen afwijken van hun instinctmatige neigingen. Het determinisme uit zich bijvoorbeeld in de tragische liefde van Romeo en Juliet: ‘They just had no chance from the beginning,’ legt Van Gigch uit. Algemener vraagt hij zich af: ‘Wie geeft zijn eigen leven vorm?’ En hij antwoordt: ‘Wat uiteindelijk resteert zijn de dieren.’ De mens mag wel denken dat hij doet wat hij wil, maar al zijn zogenaamde keuzes zijn slechts vormen van uitstel: ‘Wat is het leven anders dan een poosje machteloos tegenstribbelen?’
Misschien is ook de opvoeding weinig meer dan tegenstribbelen - een vorm van verzet tegen de aangeboren domheid en luiheid van de mens, tegen zijn blinde destructiedrift. Toch beleeft Van Gigch als leraar veel plezier aan die misschien futiele vorm van tegenstribbelen. Niet alleen kan hij zichzelf zijn in dat verzet, hij bezielt ook zijn leerlingen. Als de Tweede Fase van de onderwijshervorming hem dat onmogelijk maakt, neemt hij ontslag. Een zoveelste vorm van afscheid. Wanneer Van Gigch voorgoed de school verlaat, loopt hij ‘met trage pas door de gangen en zoog zo veel mogelijk afscheid in zich op’.
Wat Van Gigch met zijn leerlingen probeert, probeert Ezra met de uil Nestor. Hij wil het dier ‘wijzer (maken) dan de uilen van Athene’. Als een echte opvoeder en gids fluistert hij tegen Nestor: ‘I know the way.’ Hij ziet zijn werk als ‘training’ en beschouwt Nestor als ‘zijn pupil’. Omgekeerd ziet de uil zijn opvoeder als een vader: ‘Het was duidelijk dat Nestor wist wie
| |
| |
Ezra was en hem beschouwde als zijn meerdere, als zijn leermeester, als een ouder wellicht, zijn vader.’ Maar net als Van Gigch, die toegeeft dat hij ‘als vader volledig mislukt’ is, faalt Ezra als trainer. Nestor maakt Clair blind, wat bewijst dat Ezra er niet in geslaagd is het dier op te voeden zoals hij dat wou.
De motieven van het determinisme en de opvoeding komen samen in de problematische rol van de vader. Als voorvader drukt hij zijn stempel op zijn nazaten, wat op determinisme kan wijzen. Als opvoeder moet hij zijn kinderen begeleiden tot ze zelfstandig kunnen kiezen. De vader van Ezra (en dus van Van Gigch) heeft op beide vlakken weinig indruk gemaakt: als slachtoffer van het verleden, laat hij weinig sporen na in het heden. Hij is een wazig man, die kippen verkiest boven mensen, isolement boven contact. Daarin lijkt hij wel weer op zijn zoon, die, net als hij, niet de ideale vader zal worden. Ezra en Van Gigch zien hun vader graag, maar voelen zich toch ook tekortgedaan. ‘Van alle menselijke relaties is die tussen vader en zoon wel de ingewikkeldste’ en de meest dubbelzinnige.
De dubbelzinnigheid vormt de grondlaag van alle thema's en motieven in Nestor. Op alle domeinen komen de hoofdfiguren in tussenposities te staan: tussen bestaan en schrijven; mensenhaat en verlangen naar contact; leven en dood; mens en dier; determinisme en vrijheid; vader en zoon. ‘Alles gaat nu eenmaal in tweeën,’ weet Van Gigch.
| |
Verteller
Ook op het formele vlak staat de roman in het teken van het dubbelzinnige. Zo zijn er de twee verhalen die elk hun eigen verteller hebben. Het verhaal van Nestor wordt verteld door Van Gigch, die op zijn beurt een personage is in het verhaal van een hogere vertelinstantie. Die instantie spreekt over Van Gigch in de hij-vorm en over zichzelf ‘als schrijver’ in de ik-vorm. Daarom kan hij verbonden worden met L.H. Wiener, die in de roman gepresenteerd wordt als het schrijvende alter ego én het echte ik van Van Gigch: ‘Hoog tijd dat hij nu eindelijk eens werd wie hij werkelijk was, de man voor wie hij in de wieg was gelegd, de schrijver L.H. Wiener.’ Gaandeweg slaagt Van Gigch daarin: hij schrijft de novelle over Ezra en wordt zo de schrijver Wiener. De versmelting wordt weergegeven door het gebruik van de ik-vorm, die in het begin een privilege is van Wiener, maar na een tijd ook gebruikt wordt door Van Gigch. Over Ezra wordt niet in de ik-vorm verteld, wat erop wijst dat er een onoverbrugbare afstand blijft tussen de volwassen schrijver en het kind dat hij vroeger was.
| |
Genre
De graduele versmelting van Wiener met Van Gigch suggereert dat schrijver, hoofdfiguur en verteller dezelfde persoon zijn, en dat plaatst Nestor in de traditie van de autobiografische literatuur. Van Gigch zegt dat ‘alles wat hij schreef uit een strikt
| |
| |
autobiografiese pen voortkwam’, maar hij bedoelt daar niet mee dat alles wat hij beschrijft ook daadwerkelijk gebeurd is. ‘Het enige waar het in de literatuur om gaat is de stijl en de authenticiteit.’ De waarheid van de literatuur ligt in deze combinatie van zeggingskracht en waarachtigheid: ‘Wat er stáát is waar, althans als het er goed staat, en níet waar als het er slecht staat en in hoeverre des schrijvers werkelijkheid model heeft gestaan voor deze nieuwe versie van de werkelijkheid is van geen enkel belang.’
De waarheid ligt met andere woorden in de vorm en niet in de overeenkomst met de realiteit. Van Gigch treedt in heel wat teksten van Wiener op als hoofdfiguur en in vele opzichten lijkt hij op zijn schepper. Maar hij valt er niet mee samen, evenmin als Van Gigch met Ezra samenvalt. In interviews onderstreept Wiener dat hij Van Gigch niet is. Die voorzichtigheid is niet overbodig. Toen Wiener in 1967 debuteerde met een verhalenbundel werd dat boek uit de handel genomen na een klacht van iemand die zich meende te herkennen in een van de personages.
Omdat Wiener de literaire vorm zo belangrijk vindt, spreekt hij er zich in Nestor vaak over uit. De roman bevat allerlei poëticale uitspraken en lijkt af en toe op een essay, een soort van literaire kritiek of polemiek. Zo laat de schrijver zich negatief uit over collega's als Arnon Grunberg, Anna Enquist, Jessica Durlacher en Gerrit Komrij.
| |
Traditie
Positief is hij dan weer over F.B. Hotz (‘na mij de grootste verhalenverteller van het gehele Nederlandse taalgebied’), Annie M.G. Schmidt (‘de begaafdste schrijfster die Nederland ooit gekend had’), C. Buddingh' en diens parlandopoëzie. In zijn liefde voor de natuur, in de thematisering van de ontgoocheling en in zijn soms laconieke verteltrant lijkt Wiener wat op Nescio, maar Reve en Brouwers zijn toch belangrijker ijkpunten. Van Reve heeft Wiener onder meer de opvatting over de werkelijkheid als krankzinnigheid, de scherpe ironie, de stilistische beheersing, de drankzucht. Die laatste drie horen ook bij Brouwers, die net als Wiener de waarheid van de autobiografie vindt in de vormperfectie. Inhoudelijk getuigen de werken van beide schrijvers van een vergelijkbare melancholie en somberte. Toen in 1996 Wieners verhalenbundel Ochtendwandeling verscheen, hield Brouwers een toespraak (opgenomen in Satans potlood) waarin hij zei: ‘Er is in de huidige Nederlandse letteren geen schrijver zo verwaarloosd als Lodewijk Henri Wiener. (...) Ik geef veel van het dezer dagen in gigantische oplagen verschijnende werk van Nederlandse hype-schrijvers (...) gaarne cadeau voor het oeuvre van de bescheiden Wiener.’
| |
Stijl
De stijl van Wiener weerspiegelt het grote belang dat de
| |
| |
schrijver hecht aan de perfecte vorm. Er is hier geen plaats voor slordige formuleringen of losse eindjes. In de wereld van Wiener vallen, net als in die van Willem Frederik Hermans, geen mussen van het dak zonder dat daar een reden voor is. Niets of niemand duikt zomaar even op. Beelden krijgen symbolische betekenissen. Zo is er het mes Victorinox, dat staat voor de zuivering en de wraak die Victor nastreeft. Of het beeld van de uil als kat, dat onverwachte connotaties krijgt wanneer ook de vrouw als een kat beschreven wordt. Er ontstaan steeds meer knopen in het verhaal, waardoor de verschillende personages en tijdlagen steeds dichter bij elkaar komen. Dat leidt naar de ontknoping, die de beschrijving van Clairs verminking afwisselt met de beschrijving van Victors relatie met een callgirl.
Het samenbrengen van uiteenlopende elementen kenmerkt ook het register en de toon van de roman. Wiener combineert verschillende tekstsoorten: verhalen, brieven, beschouwingen en polemieken. Soms is de toon bijtend en bitter, soms humoristisch en hilarisch, heel zelden vertederend. Alleen wanneer Van Gigch zijn kinderen beschrijft duikt die vertedering expliciet op. Impliciet zit ze in de sobere manier waarop hij het verhaal van Ezra vertelt. De humor is meestal spottend, waarbij Van Gigch ook zichzelf niet spaart. In een reactie op een contactadvertentie prijst hij zichzelf als volgt aan: ‘Ik ben 56, zie eruit als 66 en voel mij 76. Ik ben zwaar alcoholist en schrijf daarom boeken onder pseudoniem.’
Ook de vele intertekstuele verwijzingen zijn een manier om een netwerk te creëren waarin de meest uiteenlopende dingen samenhangen. Nestor bevat heel wat Engelstalige fragmenten. Sommige daarvan zijn geschreven door Van Gigch zelf, andere door bewonderde auteurs als Shakespeare (van wie hij vooral Macbeth citeert, een stuk dat misantropisch genoemd mag worden en dat de nefaste relaties tussen man en vrouw in de verf zet), Malcolm Lowry (notoir drinker en verkenner van de hel op aarde) en Dylan Thomas (ook al een drinker, en daarbij ook nog de auteur van een beroemd gedicht over zijn stervende vader). Wiener werkt deze intertekstualiteit niet opzichtig uit, maar ze draagt wel bij tot de indruk dat alles in dit boek met alles samenhangt.
| |
Context
Het grootste deel van Wieners oeuvre bestaat uit verhalen, die vaak eerst verschenen in tijdschriften als De Tweede Ronde en Tirade. Over De Tweede Ronde zegt Wiener: ‘Ik voel me verwant met het blad: het is goed en niemand die het leest.’ In
| |
| |
Tirade publiceerden de twee belangrijkste literaire verwanten van Wiener: in de jaren zestig liet Reve hier zijn reisbrieven verschijnen (ook Van Gigch is een meester in het schrijven van ironische brieven over de kunst en het leven) en eind jaren zeventig publiceerde Brouwers hier zijn poëticale aanval op Guus Luijters en, algemener, op de modieuze, vormeloze literatuur vol ‘jongensgrapjes’. Wieners kritiek op een auteur als Grunberg sluit hier bij aan. De combinatie van verschillende tekstsoorten in Nestor herinnert aan de vermenging van brieven, polemieken, autobiografie en fictie die het werk van Brouwers kenmerkt vanaf Groetjes uit Brussel.
Wat voor Nestor geldt, geldt voor het hele oeuvre van Wiener: het vormt één groot geheel, waarin alles samenhangt. Van Gigch heeft gelijk wanneer hij Nestor omschrijft als ‘een verhaal dat nog meer dan enig ander verhaal een onmisbare schakel vormde in het totaal van zijn werk’. Later omschrijft hij het boek als ‘het geschrift waarin alle lijnen uit zijn verleden samen zouden moeten komen en zich dan zouden moeten bundelen tot een overzichtsmozaïek van zijn leven’. Nestor bevat talloze personages, scènes en gebeurtenissen die in het vroegere werk van Wiener al een plaats kregen. Nu worden ze allemaal bij elkaar gebracht. Soms vermeldt Van Gigch expliciet de titel van een vroeger boek of verhaal waarop hij voortbouwt.
Nestor is niet alleen een brandpunt waarin het vroegere werk van Wiener samenkomt, het bezegelt ook de ontwikkeling in dat oeuvre. In zijn eerste werken, die verschenen aan het eind van de jaren zestig, verwoordt Wiener zijn pessimisme in bittere verhalen die af en toe gebruikmaken van horrorachtige effecten. In de jaren zeventig en tachtig wordt de toon soberder, en ook wat humoristischer, maar daarom niet minder bitter. Pas vanaf Ochtendwandeling (1996) is er plaats voor vertedering en een voorzichtige aanvaarding van het leven, vooral dankzij de kinderen van de hoofdfiguur. Die verschuiving wordt voltooid in Nestor.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Ook op het vlak van de receptie vormt Nestor een kantelmoment. In de roman maakt Van Gigch heel wat schampere opmerkingen over de totale veronachtzaming die hem te beurt valt: ‘Wist je dat ik helemaal niet meer te koop ben, met geen enkele titel. Dat heeft toch ook wel weer wat, vind je niet? Twaalf boeken gemaakt en geen daarvan meer in de handel.’ Nestor brengt hier verandering in. Het boek wordt in 2002 en 2003 herdrukt en krijgt in 2003 de F. Bordewijkprijs voor ver- | |
| |
halend proza. Vanaf dan is het gedaan met de onbekendheid van de schrijver Wiener. In een interview met Coen Peppelenbos geeft Wiener aan hoe belangrijk de bekroning voor hem wel is geweest.
Toch was er ook vóór die prijs al kritische waardering voor Wiener, ook al waren zijn boeken onvindbaar en ook al bestond hij niet voor het grote lezerspubliek. Wim Vogel noemde de roman ‘literatuur met een grote L’ en sprak van ‘een authentiek schrijverschap dat in zijn nieuwe roman Nestor een ongekend hoogtepunt bereikt’. Dirk Leyman noemt het boek subliem en ziet het als ‘Wieners tour de force’. Arjan Peters spreekt van ‘een regelrechte aanrader’, Elsbeth Etty van ‘een briljant boek’, Bart Vervaeck van ‘de ideale toegangspoort tot het oeuvre van een interessant en onderschat auteur’. Rob Schouten looft de virtuoze stijl en noemt Wiener ‘een schrijver in de orde van Gerard Reve en Jeroen Brouwers’, die toch ‘zijn eigen kleur’ aan die orde weet toe te voegen. Veelvuldig is er waardering voor de bittere humor, die gezien wordt als een essentieel onderdeel van Wieners eigen toon.
Er klinken ook kritische tonen. Kees 't Hart vindt het boek ‘een schitterend nieuw hoofdstuk’ in het oeuvre van Wiener, maar noemt de essayistische beschouwingen ‘minder geslaagd’. Etty treedt hem daarin bij en hekelt voorts ‘een aantal smakeloosheden’, waarmee ze vooral doelt op de polemische stukken over collega-auteurs. 't Hart formuleert een vaak gehoorde klacht als zou het boek soms ontaarden in zelfmedelijden. Dat bevestigt Leyman, wanneer hij het heeft over ‘langdradig zelfbeklag’. Ook Osstyn, die Wiener looft als ‘een van de gevoeligste schrijvers van Nederland’, vindt dat de auteur soms blijft ‘dooremmeren’; er zit ‘zoveel rancune in deze roman dat de samenhang eronder lijdt’. Arjan Peters is het daar niet mee eens: hij meent dat de verhaalelementen ‘op wonderlijke wijze’ in elkaar grijpen en dat Wiener vertelt ‘zonder zelfbeklag’.
Over het algemeen kan gesproken worden van een grote en toenemende waardering voor het werk van Wiener. Die bleek ook uit de publicatie van het tweedelige verzamelwerk De verhalen (in 2003 en 2004), waardoor het oeuvre van Wiener weer grotendeels bereikbaar is voor het grote publiek.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
L.H. Wiener, Nestor, eerste druk, Amsterdam 2002.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Bert Kuipers, De schrijver Wiener níet dezelfde als de leraar Engels Wiener: ‘Schrijven is zinloos, maar niet schrijven nog zinlozer’. In: Haarlems Dagblad, 1-4-1988. (Interview over het autobiografische gehalte) |
Jeroen Brouwers, ‘Aan mensen kan ik geen touw vastknopen’. Ochtendwandeling door L.H. Wiener. In: Jeroen Brouwers, Satans potlood. Verhalen en verhandelingen, Zutendaal 1997, pp. 139-146. |
Wim Vogel, Al het dierbare wordt kapot gemaakt. In: Haarlems Dagblad, 14-8-2002. |
Bart Vervaeck, Brand is erger. In: Tijd-Cultuur, 11-9-2002. |
Kees 't Hart, Overlast en middelmatigheid. In: De Groene Amsterdammer, 14-9-2002. |
Rob Schouten, Verbannen uit het land van de onschuld. In: Trouw, 21-9-2002. |
Arjan Peters, Kop op, dus! Met of zonder haar! In: de Volkskrant, 27-9-2002. |
Elsbeth Etty, Geniaal gestoei met zichzelf. In: NRC Handelsblad, 11-10-2002. |
Karel Osstyn, Gevoelige roman van L.H. Wiener: Een teveel aan werkelijkheid. In: De Standaard, 14-11-2002. |
Dirk Leyman, Een geboren misantroop. In: De Morgen, 22-1-2003. |
Wim Vogel, Een flonkerend mozaïek over het menselijk tekort. In: Harry Bekkering & Jos Joosten (red.), Jan Campertprijzen 2003, Nijmegen 2003, pp. 91-100. (Bevat ook ‘Biografie L.H. Wiener’ en ‘Bibliografie L.H. Wiener’) |
Bart Vervaeck, Doodgaan is niet goed voor mij: het werk van L.H. Wiener. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 2004, jrg. 47, pp. 81-89. |
Gideon van Ligten, De niet-aflatende zenuwoorlog tegen het falen. In: Tzum, nr. 24, 2004 (‘Het grote L.H. Wiener-nummer’), pp. 11-15. (Over het hele werk) |
Coen Peppelenbos, L.H. Wiener: Zo'n prijs is echt geweldig. In: Tzum, nr. 24, 2004 (‘Het grote L.H. Wiener-nummer’), pp. 2-9. (Interview) |
lexicon van literaire werken 69
februari 2006
|
|