| |
| |
| |
Gerard Walschap
Zwart en wit
door Jos Borré
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Zwart en wit van Gerard Walschap (*1898 te Londerzeel; † 1989 te Antwerpen) verscheen voor het eerst in 1948. Walschap voltooide de eerste versie van de roman in de zomer van 1947, tijdens zijn vakantie in ‘Villa Francesca’ in San Remo, eigendom van zijn vriend Frans Delbeke. De definitieve versie kwam tot stand eind februari 1948 en de roman verscheen in het najaar. Zwart en wit is gebaseerd op reële feiten - de executie van een jongeman - en speelt in op de bitse sfeer die er in België heerste in de naweeën van de bezetting. Om het grote aantal collaborateurs te kunnen berechten had de Belgische overheid het militair gerecht ingeschakeld. In de opwinding kort na de bevrijding werden mensen ter dood veroordeeld en soms ook geëxecuteerd voor feiten waarvoor anderen enige tijd later slechts een gevangenisstraf opliepen. De voortvarendheid van de repressie vlak na de oorlog is in België altijd een controversieel onderwerp geweest. (Ter vergelijking: in België spraken de krijgsgerechten 2.895 doodvonnissen uit, waarvan er 242 werden voltrokken; in Nederland vielen er 123 uitspraken, waarvan er 38 werden uitgevoerd.) Hoewel Gerard Walschap zelf contacten met en sympathie voor de bezetter aangewreven werden en men vond dat hij zich beter wat gedeisd hield, nam hij geen blad voor de mond en veroordeelde hij meteen na de bevrijding de ongehoorde repressie tegen al dan niet vermeende collaborateurs. Tot zijn verrassing kwam de scherpste kritiek op zijn pleidooi uit Nederland.
Bij de samenstelling van het Verzameld werk van Gerard Walschap eind jaren 1980 kwam de redactie tot de vaststelling ‘dat de oorspronkelijke uitgever van Zwart en wit [P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, 1948] bewust tekstingrepen heeft gepleegd, die het Walschapidioom aantasten en toch in alle volgende drukken werden gehandhaafd. Met instemming van de auteur, die het manuscript ter beschikking stelde, heeft de redactie de tekst in zijn oorspronkelijk staat hersteld.’ De zesde druk van Zwart en wit, voor het eerst in de authentieke versie, verscheen in het Verzameld werk. Deel 3 bij uitgeverij Manteau in 1990.
| |
| |
| |
Inhoud
Jan Gillis is de zoon van een gehandicapte, maar zeer bedreven kleermaker. Hij studeert aan een katholieke normaalschool (pedagogische academie), maar is zoals zijn vader ongelovig en socialist. Zodra de bezetting een feit is, denken velen dat de oorlog voorgoed verloren is. In deze nieuwe constellatie projecteert de pacifistische Jan zijn idealen op het nationaal-socialisme en de notie van de volksverbondenheid. Zijn vader gaat over de keuze van zijn zoon te rade bij zijn eerbiedwaardige klanten, Jan bij de directeur en de leraren van de normaalschool, en iedereen ziet een toekomst voor de nieuwe orde. Zelfs een overtuigde katholieke leraar wil van de omstandigheden gebruikmaken om het clericalisme (in dit geval de rem die de franskiljonse kerkelijke overheden zetten op de Vlaamse ontvoogdingsdrang) uit te schakelen. Meubelmaker meneer Van Roey, klant van vader Gillis, wil het wachtwoord van de koning (‘Allen aan 't werk’) opvolgen en liever barakken voor de Duitsers maken dan zijn bedrijf te laten overnemen door de Duitsers om het zelf te doen. En zo komen nog wel meer mensen en opinies ter sprake die illustreren welke moeilijke keuzes er door de omstandigheden gemaakt moeten worden.
In zijn laatste jaar op de normaalschool laat Jan zich met zijn vriend Walter Amman overhalen om in Berlijn het Langemarck-studium te gaan volgen. Na zijn vertrek worden de ouders van Jan met de vinger nagewezen. De moeder van Walter Amman, weduwe, krijgt een baan in de Vlees- en Voedingcentrale en wordt daarvoor beschimpt. Nergens vinden ze begrip. En dan komt de brief uit Berlijn: Walter en Jan hebben zich aangemeld voor het Oostfront, Jan in de overtuiging dat er geen alternatief is voor zijn idealistisch socialisme. Vader en moeder Gillis zijn er zeer teleurgesteld over en vinden weinig troost in de woorden van meneer Somers, een wijze en goedmoedige klant, ‘dat je je eigen tijd niet kunt verstaan’ en dus niet te snel mag oordelen. Zelfs de oude vriend Paul Struyf, wiens zonen na enige aarzeling voor de weerstand gekozen hebben, zegt de jarenlange vriendschap op. Vader Gillis kan zijn invloedrijke klanten aanspreken om smokkelaars vrij te laten, en hij kan zelfs Piet Struyf (zoon van Paul Struyf), opgepakt als lid van de Witte Brigade, uit de handen van de Gestapo halen, maar het heeft het omgekeerde effect: voor velen bewijst het dat hij een goede vriend van de bezetter is. Op een ochtend staan er zelfs hakenkruisen op de gevel van de Gillissen. Nochtans geven ze zonder aarzelen onderdak aan twee joden: vader en dochter Daniëls.
Nog voor de val van Stalingrad in de winter van 1942, waar- | |
| |
door de kansen van de nazi's in Rusland keren, deserteert Jan uit het Duitse leger en keert hij terug naar huis. Daar wordt hij kritisch ontvangen. Hij duikt onder bij de weduwe Amman, die cynisch, bitter en wanhopig is geworden door haar moeilijke levensomstandigheden en het nutteloze, tot mislukken gedoemde engagement van haar zoon Walter. Pas een hele tijd later wil Jan zich niet meer verbergen. Hij schrijft een brief aan zijn vriendin Claire Geus. Omdat zij tijdens een opdracht aangerand is door een chef van de weerstand, heeft haar Engelsgezinde vader geen bezwaar tegen een relatie met Jan. Die droomt van een gezin, een gewone broodwinning, ‘het stille burgerlijk geluk’. Hij gaat in de meubelmakerij van meneer Somers werken. Hij waagt zich ook steeds meer op straat en vertelt aan wie het horen wil dat hij al een tijd terug is. Maar men beweert dat zijn vader hem met zijn relaties van het front heeft teruggehaald. Op een regenachtige dag verzeilt Jan toevallig in een portiek met Piet Struyf. Die gelooft niet dat Jan al voor de val van Stalingrad gedeserteerd is: hij heeft zich nooit eerder laten zien. Een korte tijd later vermoedt Piet dat de Gilissen hem de moord op een vermeende verklikker in de schoenen willen schuiven om zichzelf te vrijwaren. Hij neemt zich nu voor Jan neer te schieten, maar heeft de moed niet. Na de landing van de geallieerden in Normandië wordt Piet opgepakt en bij zijn ondervraging gefolterd. Hoewel men in het gezin Struyf vermoedt dat Jan ook hier de hand in heeft, wil vader Paul Struyf als weerstandleider in alle omstandigheden redelijk blijven en geen wraak plannen.
Als de Duitsers zich terugtrekken, komt de Witte Brigade Jan en zijn ouders oppakken; de getuigenis van meneer Daniëls dat hij jood is en dat de Gillissen hem jarenlang beschermd hebben, wordt verworpen. Hun huis wordt geplunderd en vernield, zij worden vernederd, uitgescholden en mishandeld. Ook Claire Geus, Jans vriendin, en haar vader en de weduwe Amman worden opgesloten.
De Gillissen ondervinden vriendschap en medeleven van de andere gevangenen. Het stemt vader Gillis vergevensgezind. De invloedrijke meneer Somers slaagt erin hen weer vrij te krijgen en neemt hen onder zijn hoede.
Ondertussen is Jan ter dood veroordeeld omdat hij aan het Oostfront gestreden heeft, pas in 1943 teruggekeerd zou zijn en gewerkt heeft in de meubelfabriek van meneer Van Roey, die oorlogsmateriaal aan de vijand leverde. De brief aan zijn ouders gaat door de onverschilligheid van een weerstander dramatisch verloren. Pas een week later vernemen ze het nieuws. Jan heeft een gratieverzoek ingediend en dat houdt de executie tegen. Meneer Somers spreekt zijn hooggeplaatste vrienden
| |
| |
aan, stelt een bijkomend gratieverzoek op, verzamelt er handtekeningen op. Paul Struyf, verbitterd om de dood van zijn zoon Piet, naar hij vermoedt door toedoen van Jan Gillis, weigert eerst, maar ondertekent dan toch grootmoedig.
Omdat Claire Geus zwanger blijkt, trouwt de aalmoezenier Claire en Jan in de gevangenis. In de cel heerst een hoopvolle stemming. Iedereen rekent erop dat het gratieverzoek de doodstraf zal omzetten in levenslang, en er wordt uitgekeken naar een datum voor het burgerlijk huwelijk. De volgende dag krijgen de Gillissen een pakje thuisbezorgd met Jans bezittingen: zijn gratieverzoek is verworpen en hij is die ochtend om zes uur geëxecuteerd. In het pakje zitten ook zijn laatste brieven: aan zijn ouders, aan Paul Struyf, waarin hij zweert dat hij diens zoon Piet niet heeft verklikt, en aan zijn ongeboren kind.
In het bittere slot vermeldt de verteller nog hoe het Walter Amman is vergaan. Die is cynisch en gedesillusioneerd blijven vechten aan de zijde van de Duitsers, toen ondergedoken in Duitsland en door een toeval pas een tijd later ontdekt. Op zijn proces glimlacht hij als zijn advocaat ‘de idealen schetste van de katholieke Vlaamse jeugd, die niet streed voor Duitsland tegen Rusland, maar voor het christendom tegen het communisme’. En de verteller besluit: ‘Dezelfde krijgsraad die Jan Gillis tot de kogel in de rug had veroordeeld en overhaast doen executeren, veroordeelde Walter Amman in juli 1947 tot 8 jaar gevangenisstraf.’
| |
Interpretatie
Thematiek
Zwart en wit is een onverholen tendentieuze roman. Gerard Walschap laat er geen twijfel over bestaan dat hij de executie van Jan Gillis volstrekt onrechtvaardig acht. Hij laat blijken dat er geen nuchter en objectief oordeel is geveld en dat een gebrekkige gerechtelijke organisatie een voortvarende uitvoering van het vonnis niet heeft kunnen voorkomen. Van strafrechtelijke ‘schuld’ wil Walschap in het geval van Jan Gillis ook niet spreken: na de bezetting zag de jongen als enige mogelijkheid voor de realisatie van zijn ietwat ongeduldig idealisme het ‘aangepaste’ socialisme van de nieuwe orde, dat op dat ogenblik niet gecompromitteerd was. Aan zijn keuze gaat een lange en grondige overweging vooraf. Bij het uitbreken van de oorlog is Jan Gillis nog jong en gaat hij voort op de opinie van zijn vader, die het feit dat de regering naar Londen vlucht en de koning verkiest in het land te blijven beschouwt ‘als het zoveelste teken van het verval van de democratie ten gevolge van de middelmatigheid en onbekwaamheid van haar leiders in geheel West-Europa’.
| |
| |
Deze overtuiging sluit aan bij de ontwikkeling van Walschaps eigen wereldbeschouwing. In de jaren dertig heeft hij een verbeten strijd met een bekrompen kerkelijke overheid uitgevochten, en het verouderde en uitgeholde gezag ervan ter discussie gesteld. In de plaats daarvan pleitte hij voor een nieuwe ethiek gebaseerd op mededogen en begrip voor misstappen en vergissingen als ze voortkwamen uit eerlijke, goede intenties. Na de oorlog neemt hij enthousiast de draad weer op van zijn meest overtuigde en betogende romans uit de jaren dertig en komt hij op voor een grote volkssoevereiniteit, een vorm van zelfredzaamheid en zelfbeschikking van een gemeenschap. Deze laatste idee vindt men terug in Zwart en wit.
De regering heeft het land in de steek gelaten, het volk is op zichzelf aangewezen. Dat de kerk van Rome een concordaat sluit met het nationaal-socialistische Duitsland, versterkt de overtuiging dat de oorlog verloren is en de bestaande toestand geconsolideerd zal worden. De koning roept de bevolking op opnieuw aan het werk te gaan. Mensen met verantwoordelijkheid (leraars, zakenlieden, dokters, professoren, advocaten...), naar wie de protagonisten in deze roman erg opkijken, discussiëren in het boek over hoe de toestand moet worden ingeschat. Een bekende hoogleraar en zijn collega's vinden het geen probleem dat een Duitser een ‘cursus van internationaal recht op nationaal-socialistische basis’ gaat doceren. De gewone man moet daar de conclusies uit trekken.
Dan wordt ieder met de vraag geconfronteerd of hij het regime zal tegenwerken, zich erbij zal neerleggen of in welke mate hij ermee zal samenwerken, en wat de gevolgen daarvan zullen zijn. In deze omstandigheden een keuze moeten maken en de consequenties daarvan op lange termijn inschatten, niet uit opportunisme maar op grond van een onzeker rechtsgevoel, was een onmogelijke opdracht, meent Walschap, waarvoor men de mensen die in hun min of meer toevallige keuzes later ongelijk kregen niet mag veroordelen. Alles bijeen waren er ook zovelen die met de vijand heulden (vrijwillig tewerkgestelden, mensen die zaken deden met de bezetters, meisjes en vrouwen die ‘met Duisters paraderen’...) dat de wet door de overstelpende realiteit niet meer van toepassing kon zijn. ‘...het soevereine volk heeft in het licht van de feiten van mei zijn beslissing genomen en het is belachelijk daarbij aan schuld of straf te denken’, meent de hoogleraar. Op deze manier brokkelen de ideologische bezwaren tegen de bezetter snel af. Walschap presenteert dus een omstandige verklaring en vergoelijking van de verkeerde keuze van zoveel mensen.
Jan Gillis' definitieve keuze wordt sterk beïnvloed door de stellingname van Hendrik de Man, voorzitter van de Belgische
| |
| |
Werkliedenpartij, die op 28 juni 1940 de partij ontbond en zich tot aanhanger van de nieuwe orde verklaarde. In de woorden van Walschap stelde hij ‘dat de parlementaire democratie had afgedaan doch dat het socialisme naar zijn verwezenlijking ging, alleen maar anders dan we hadden verwacht en gewenst’. Voorts wordt Jan sterk aangesproken door de notie van de ‘volksverbondenheid’ die voor hem een ‘diepe socialistische zin’ heeft, en die in Vlaanderen ook komaf wil maken met de betutteling van de gewone man door de clericalistische en vaak franskiljonse kerkelijke overheid. Vooral de jonge studentenbonden, die de kerkelijke overheid al een paar decennia probeerde te ringeloren, toonden een grote vrijheidsdrang. Vandaar dat Jan wel wat ziet in het Langemarck-studium, een cursus gericht op ‘inwijding in de gedachtenwereld van het nieuwe Europa en de geest van internationale waardering en samenwerking’. In Berlijn blijken hij en zijn studiegenoot Walter Amman ‘doodgewoon machteloos’ te staan ‘tegenover de overtuigingskracht van deze nieuwe sociale geestdrift’, de ‘kameraadschap, eendracht, sterkte door elkander’ waarmee de Duitsers als eersten in Europa een realistische oplossing op korte termijn in het vooruitzicht stellen voor de ‘crisis, werkloosheid, armoede en burgertwist’. Walschap verweeft de moeilijke keuze van Jan Gillis dus ook met zijn ongedurig idealisme en met de onweerstaanbare nazistische propaganda en indoctrinering, en ziet daarin een grond voor verschoning.
Niet alleen de hogere politieke instanties laten de mens aan zijn lot over, ook God doet dat. Vader Gillis is boos omdat zijn zoon Jan en Walter Amman volgens hem misleid zijn door de katholieke school, en ook de weduwe Amman, hoewel werkend voor de bezetter, verliest haar vertrouwen in de politiek en in het geloof waarmee zij haar overtuiging stutte. Ze voelt zich in beide misbruikt door haar eenvoud, ze ziet de vertegenwoordigers hypocriet optreden en ze wijst in een gesprek met Jan uiteindelijk ook het bestaan van God af op grond van volstrekt onbegrip: ‘...als jij er iets aan kon doen, zou jij de mensen dan zo laten lijden? Neen, niet waar. Waarom doet God het dan?’ Het discours tegen het geloof dat Walschap min of meer in elke vooroorlogse roman inlaste, krijgt ook hier een kleine plaats.
Walschap kan moeilijk verkroppen dat in de door God verlaten wereld de op zichzelf aangewezen mensen zo moeilijk met elkaar overweg kunnen en elkaar zelfs te lijf gaan. (Dit thema werkte hij uitvoerig uit in Manneke Maan, verschenen in 1953 maar geschreven in de jaren dertig.) ‘Beschaving is maar een vernis!’ zegt een personage. Twist, strijd, hebzucht en oorlog doorkruisen Walschaps aloude socialistische ideaal van
| |
| |
broederschap en solidariteit onder alle mensen. Aan de oorsprong van de tragische ontwikkelingen in zijn boek liggen volgens hem kortzichtigheid en een gebrek aan vertrouwen, onbegrip, achterdocht, laag verraad en zelfs plat opportunisme van vele mensen. Dat leidt soms naar de rand van de wanhoop. Paul Struyf bereikt het stadium waarin hij beweert: ‘De mens die in iets goeds en schoons gelooft, is eenzaam [...] en hij krijgt slagen tot hij inziet en bekent hoe dom en alleen hij is.’ Hierin schuilt wellicht iets van Walschaps ontgoocheling over de onvoorziene ontwikkelingen in zijn eigen levensbeschouwelijk idealisme. Dit boek resoneert overigens in de cynische ondertoon al het cultuurpessimisme waarvan Walschap blijk geeft in de jaren vijftig, culminerend in het bittere pamflet Salut en merci (1955).
De zwaar in de verdediging gedrongen idealist kan alleen terugvallen op de vriendschap onder enkele mensen die hun goede wil tonen, die redelijk zijn en compassie opbrengen, mensen met een eerlijke en evenwichtige overtuiging. De oude vriendschap tussen Vader Gillis en Paul Struyf gaat jammerlijk teloor door misverstanden en onterechte verdachtmakingen, maar de Gillissen ondervinden oprechte en roerende vriendschap van meneer Daniëls en zijn dochter, die bij hen zijn ondergedoken, van de andere gevangenen, van een paar rechtschapen zakenlieden zoals meneer Somers, die hun invloed aanwenden om wat scheefgetrokken is weer recht te zetten. Nadat het geloof in de mens haast tot op de grond is afgebroken, vinden de personages in dit boek in de vriendschap weer vaste grond onder de voeten; als iedereen doordrongen is van de tragiek van de gebeurtenissen, krijgt de redelijkheid weer kansen.
| |
Vertelsituatie
Het eerste hoofdstuk van Zwart en wit draagt de titel ‘Gedenkschrift van Jan Gillis’; het zat bij de nalatenschap van Jan die na de executie aan de familie bezorgd wordt, samen met de brieven aan zijn ouders, aan Paul Struyf en aan zijn ongeboren kind die hij kort voor zijn dood schreef en die achteraan in ‘dit boek’ afgedrukt zijn. Vanaf het tweede hoofdstuk neemt een anonieme verteller het woord over. Typisch voor Walschap is dat die niet alleen de ontwikkelingen van de gebeurtenissen voor zijn rekening neemt, hij reproduceert ook de dialogen in zijn verhaal. Daartoe plaatst hij zich beurtelings in de positie van de betrokkenen en ‘acteert’ hij de conversatie, met behulp van de hem zo eigen halfindirecte rede (‘... en Frans riep. Of het op zijn huis moest gewroken worden als bijgeval zijn klanten iets hadden misdaan. [...] En als het hard om hard moet gaan zal Frans zich aanmelden bij de zwarte brigade, zijn revolver trekken en ze een voor een neerleggen. Ja, dedju, dat zal hij
| |
| |
doen’). Het gebeurt dat hij hiermee in dezelfde alinea van een doorlopende tekst een ‘hij’ noemt die even later als ‘ik’ aan het woord komt. Soms schakelt hij van de gebruikelijke onvoltooid verleden tijd over naar de tegenwoordige tijd voor een aansprekend relaas van dramatische feiten. Vaak gebruikt Walschap geen aanhalingstekens en vermeldt hij ook niet wie aan het woord is; dat moet de lezer uit de context afleiden. Het kan zowel om de bekende personages gaan als om volk dat de gevangenen uitjouwt, anonieme passagiers op de tram of onwillige getuigen van de moord op de verklikker. Een enkele keer verwijst de verteller naar zijn situatie, bijvoorbeeld als hij over ‘dit boek’ spreekt, als hij stelt dat hij niet alles kan vertellen, maar het ‘toch nog in korte woorden’ over de dood van een paar personages wil hebben, of als hij vanuit het ‘nu’ (het vertelmoment) verwijst naar ‘toen’, ten tijde van de feiten. Hoewel de verteller erg zichtbaar optreedt, wordt nooit duidelijk wie hij is of waar hij zijn informatie vandaan haalt. Het is merkwaardig dat Walschap hem apart zet van de mensen van aanzien die zo gerespecteerd worden, mensen die gestudeerd of veel gelezen hebben en wier inzichten indruk maken, terwijl Walschap zichzelf alleszins tot een van hen zou rekenen. De verteller wordt dus duidelijk onderscheiden van de auteur.
| |
Stijl
Het effect hiervan is wel dat de vertelling voor het grootste gedeelte erg dicht aanleunt bij de gesproken taal en daardoor zeer direct overkomt. De bedoeling is - zeer bewust al vanaf het begin van Walschaps carrière - dat de romancier in de persoon van de verteller de lezers zo ver mogelijk tegemoet gaat en hem in zijn eigen taal aanspreekt.
| |
Poëtica
De schrijver kan niet vrijblijvend zijn; hij moet de lezer inzicht verschaffen, verheffen, bevrijden van (in dit boek minder) religieuze, (eerder) morele en politiek-intellectuele bevoogding. Hij kiest partij voor de slachtoffers van een systeem en van de bollebozen die het misbruiken, hij schaart zich dus aan de zijde van wie zichzelf niet kan redden. Hij treedt op als een geëngageerd woordvoerder in de maatschappelijke en politieke discussie.
Bij de voorbereiding van het verzameld werk kwam de redacteur tot de vaststelling dat de eerste vijf drukken van Zwart en wit afwijken van het manuscript: ze zijn ‘ontvlaamst’, zei hij in een krantenartikel. Een steekproef leert dat typisch Vlaamse (en ondertussen ook verouderde) woorden in meer gangbaar Nederlands werden omgezet. ‘Schoon’ is ‘mooi’ geworden, ‘nonkel’ ‘oom’ en ‘patatten schillen en het huis wachten’ werd vervangen door ‘aardappelen schillen en op het huis passen’, ‘flauwe kul’ door ‘larie’. In de afscheidsbrief van Jan aan zijn ouders staan de aanspreekvormen ‘jij’ en ‘jullie’ in de plaats van de oorspronkelijke ‘gij’ en ‘u’. Soms lijkt er slordigheid in
| |
| |
het geding: van ‘hij wreef het hun altijd onder de neus’ is in de eerste druk alleen ‘hij wreef het hun’ overgebleven. Een enkele keer zijn ook twee regels van plaats verwisseld.
| |
Context
Vooraan in zijn boek vermeldt Gerard Walschap: ‘De feiten van dit verhaal zijn werkelijk gebeurd, op minder belangrijke bijzonderheden na. Ik heb ze toegeschreven aan fictieve personages en gestoffeerd met bepalingen van plaats en midden, die de waarachtigheid niet verminderen, maar veeleer vergroten door het bijeenbrengen van in de realiteit verspreide elementen.’ Hoewel Walschap beweerde dat zijn eigen ervaringen en zijn opwinding daarover niet hebben meegespeeld in de totstandkoming van deze roman, zijn sommige verhaalelementen toch wel terug te voeren naar reële incidenten uit zijn directe omgeving. Vlak na de oorlog werd hem aangewreven dat hij tijdens de bezetting inspecteur van Openbare Bibliotheken voor Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant was geweest, dat hij in 1941 een lezing in Berlijn had gehouden en dat hij voorzitter was geweest van de corporatistisch geïnspireerde Kamer van Letterkundigen. Walschap verdedigde zich verontwaardigd. Hij schreef de Ereraad van de Koninklijke Academie voor Vlaamse Taal- en Letterkunde op 1 augustus 1945 aan met een verslag van zijn activiteiten en zijn verantwoording. De Ereraad stelde een onderzoek in en besloot eind september 1945 dat hij zich ‘steeds als een goed vaderlander heeft gedragen’. Toch verscheen er in het weekblad Weerstand op 11 oktober 1945 nog een naamloze verdachtmaking tegen hem. In de loop van 1945 werd zijn huis ook drie keer beklad met hakenkruisen en stond er op een keer, zegt hij in de Gesprekken met Walschap van Albert Westerlinck, ‘op een blinde muur, zo breed als de straat, in koeien van letters, dat ik naar de gevangenis moest’. Van het verzet kreeg hij attesten dat tegen hem geen aanklacht was ingediend en dat er geen onderzoek tegen hem liep. De actie bleek te zijn uitgegaan van een fanatieke buur.
Nog voor hij door de Ereraad was vrijgepleit van sympathie voor de bezetter, nam hij krachtig stelling tegen de uitwassen van de repressie. Op 10 augustus 1945 lanceerde hij een oproep aan alle vrijzinnigen om, in naam van hun ‘beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid’, dus op grond van morele principes, de executie van ideologische collaborateurs (meestal Vlaams-nationalisten) te veroordelen. Zijn initiatief liep dood omdat hij niemand bereid vond zijn tekst mee te ondertekenen. Op 12 april 1946 werd August Borms geëxecuteerd, een
| |
| |
zevenenzestig jaar oude, kreupele, naïef-idealistische Vlaams-nationalist en collaborateur (ook bekend van Willem Elsschots omstreden gedicht ‘Aan Borms’). Opnieuw wekte dit verontwaardiging. De dag nadien schreef Walschap een pleidooi waarin hij verwees naar het geval Borms en naar de executie, de derde na de bevrijding, van Stefaan Laureys, een jongeman die zijn christelijk ideaal had gevolgd door naar het oostfront te trekken. Bij de bevrijding van België was hij op verlof in Duitsland en hij wilde zijn Duitsgezinde ouders in België ophalen en in veiligheid brengen in Duitsland. In Antwerpen werd hij opgepakt, in korte tijd veroordeeld en geëxecuteerd. Nog afgezien van Walschaps humanitaire bezwaren tegen de executie van een kreupele ouderling vond hij de doodstraf voor mensen die ‘te goeder trouw’ hun idealen hadden gevolgd onnodig bloedvergieten. ‘Het waren integere, genereuze radicalen, tot niets gemeens in staat. Zij hadden alleen maar een andere kijk. Rusland bevechten was de christene beschaving redden. Duitsland helpen winnen, was Europa, dus ook België, redden uit crisis en verval door orde en welvaart. Wij, afzijdigen en refractairs, waren plichtvergeten zwakkelingen, verdord in verouderde vormen en ideeën.’
Gerard Walschap hoopte dat zijn vriend Marnix Gijsen de tekst zou onderschrijven om hem daarmee gemakkelijker gepubliceerd te krijgen. Maar Gijsen reageerde zeer gereserveerd en het pleidooi is destijds niet verschenen. De geest ervan vindt men wel helemaal terug in de roman en het kernverhaal is onmiskenbaar geïnspireerd door het geval Laureys.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De allereerste reactie op Zwart en wit is veelbelovend. ‘Walschap heeft niet alleen een schoon en aangrijpend, maar ook een verlossend boek geschreven’, meent C.J.E. Dinaux in het Haarlems Dagblad half november 1948. Het heeft hem onder andere zo aangesproken, omdat hij er een persoonlijk pleidooi in leest van iemand die in de verdediging gedrongen is. ‘... dit boek zal blijven omdat het in de taal van een menselijk zeer beproefd hart kromme lijnen der beoordeling rechttrekt’ - en die ‘taal’ kan alleen die van de verteller zijn, niet die van het hoofdpersonage. Maar dan slaat de toon volledig om. Begin december zegt Sirius in De Standaard dat de roman tendentieus is, ook op religieus vlak. En ‘in een boek als dit kwam godsdienst nochtans allerminst te pas’. Ruim een week later zegt Hubert Lampo in Volksgazet dat de roman door zijn simplistische voorstelling niet voldoet en dat hij ‘artistiek tekortschiet’. En
| |
| |
tegen het jaareinde is Zwart en wit uitgegroeid tot een controversieel gespreksonderwerp.
Maar de scherpste reacties komen uit Nederland. In het Algemeen Handelsblad schrijft L. Stroman dat deze roman van Walschap ‘ver beneden het peil van zijn overige werk’ blijft. Het boek geeft ‘geen moment blijk van enig begrip omtrent de dingen waar het in die gruwelijke tijd om ging’. In een lang stuk in het Haagsch Dagblad erkent Victor E. van Vriesland wel dat het boek ‘voortreffelijk en met groot talent geschreven’ is, maar ‘na rustige en aandachtige bezinning lijkt mij dit boek zeer verwerpelijk en zeer gevaarlijk ook’. En ‘dit boek maakt een afscheid van Walschap noodzakelijk’. Het heftigst klinkt echter Johan van der Woude. In Vrij Nederland noemt hij Walschap een medeplichtige en het boek een verheerlijking van de karakterloosheid en het onfatsoen, een ‘apotheose der excusen’.
In de loop van januari houdt de negatieve stroom aan. In een niet-ondertekend stuk in de Nieuwe Rotterdamse Courant spreekt de auteur ronduit van ‘propaganda’; hij herkent ‘vrijwel geen litteraire kwaliteiten’ in het boek. ‘Zijn haast was te groot,’ zegt hij over de auteur ervan, ‘hij heeft in zijn boek in elk geval gezondigd tegen de literatuur en tegen de normale fatsoensnormen’. R. Herreman schrijft in Vooruit dat ‘deze haastige roman’ wel met goede bedoelingen geschreven is, maar dat hij zijn doel voorbijschiet, en hij spreekt van ‘een mislukt boek’. En Ivo Michiels zegt in Het Handelsblad dat Walschap met ‘goedkope trucage’ sensatie gezocht heeft. Hij noemt de roman ‘ergerlijk oppervlakkig’ en ‘grotendeels mislukt’.
Er komen reacties op deze reacties. R.H. schrijft in Vooruit dat in de heftige commentaren in Nederland ‘de passie te ver gedreven’ is. Maar H(ubert) L(ampo) wrijft zout in de wonde. Begin februari 1949 brengt hij verslag uit van de bewogen respons op dit boek. Hij zegt nogmaals dat hij het met wrevel gelezen heeft om de ‘letterkundige tekortkomingen en om de geforceerde perspectieven van het door Walschap gekozen uitzonderlijk geval’. De auteur ‘heeft zelf schuld aan het misverstand, waarvan hij thans de bittere vruchten plukt’.
Walschap reageert twee keer. In een bits antwoord in Vrij Nederland noemt hij Johan van der Woude een ‘blaaskaak’ en hij rekent hem tot ‘dat hoovaardig slijk van de straat’ waaruit ‘jodenvervolgers, inquisiteurs, ketterjagers’ groeien. Maar hij is vooral getroffen doordat Victor van Vriesland hun vriendschap opzegt. In een repliek drukt hij zijn spijt hierover uit, maar hij blijft bij zijn standpunt. ‘Trouw aan datgene waarin wij eenmaal één waren, ga ik voort, een beetje eenzamer en sterker, en zeg u op mijn beurt, niet zonder ontroering, vol medelijden, vaarwel.’
| |
| |
Alleen in een late reactie van C.J.S. in Gazet van Antwerpen krijgt Walschap nog enige bijval. De roman is ‘literair gesproken niet steeds evenwichtig’, maar het is ‘een moedig boek’. ‘Walschap heeft met strikte onpartijdigheid een beeld opgehangen van de tragische verdeeldheid en de verschillende gevolgen daarvan in beide kampen.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Gerard Walschap, Zwart en wit, eerste druk, Amsterdam 1947. (ook zesde druk in: Verzameld werk. Dl. III, Antwerpen 1990)
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
C.J.E. Dinaux, Litteraire kanttekeningen, Gerard Walschap ‘Zwart en wit’. In: Haarlems Dagblad, 13-11-1948. |
P., De grenzen van landverraad. In: De Maasbode, 13-11-1948. |
Sirius, G. Walschap / Zwart en Wit. In: De Standaard, 5-12-1948. |
B.D., Zwart en Wit. In: 't Pallieterke, 9-12-1948. |
Jos. Panhuysen, Bezetting en bevrijding. In: Het Binnenhof, 11-12-1948. |
J.D.L., Zwart en Wit door Gerard Walschap. In: De Antwerpse Gids, 14-12-1948. |
Hubert Lampo, Een nieuwe roman van Gerard Walschap. In: Volksgazet, 16-12-1948. |
Johan van der Woude, Biecht van een medeplichtige. In: Vrij Nederland, 24-12-1948. |
Victor E. van Vriesland, Afscheid van Walschap. Wit en Zwart: geschiedenis van Vlaams dorp tijdens de bezetting. In: Haagsch Dagblad, 31-12-1948. |
Gerard Walschap, Afscheid en weerwoord. In: Haagsch Dagblad, 31-12-1948. |
L. Stroman, Zwart blijft wit de baas. In: Algemeen Handelsblad, 31-12-1948. |
R.F. Lissens, ‘Zwart en wit’. Een document van het menselijk tekort. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 1, 1949, jrg. 84, pp. 34-36. |
Jos. Panhuijsen, Gerard Walschap geeft het zwart op wit. In: De Gelderlander, 5-1-1949. |
Victor E. van Vriesland, Afscheid van Walschap. ‘Zwart en wit’, zeer verwerpelijk en zeer gevaarlijk boek. In: Dagblad voor Amersfoort, 5-1-1949. |
R. Herreman, ‘Zwart en wit’ van Walschap. In: Vooruit, 13-1-1949. |
W. Wagener, Hoe is ons hart: wit of zwart? In: Rotterdams Nieuwsblad, 14-1-1949. |
Gerard Walschap, Hulpgeroep van een plichtige. In: Vrij Nederland, 15-1-1949. |
Gerard Walschap, De collaborateurs in een Vlaams bad. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 15-1-1949. |
P.L.V., Zwart en wit door Gerard Walschap. In: Het Volk, 16-1-1949. |
R.H.(erreman), Nog Walschap's roman ‘Zwart en wit’. In Vooruit, 20-1-1949. |
Ivo Michiels, Zwart en Wit. In: Het Handelsblad, 29/30-1-1949 |
H.(ubert) L.(ampo), Herrie rondom Walschap. In: Volksgazet, 3-2-1949. |
C.J.S., Wij hebben gelezen... Zwart en wit. In: Gazet van Antwerpen, 15-2-1949. |
Victor E. van Vriesland, Pro en Contra Walschap. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog, Amsterdam 1958, pp. 630-655. |
J.C. Brandt Corstius, Gerard Walschap, Brussel 1960. |
Albert Westerlinck, Gesprekken met Walschap. Dl. II: Van Soo Moereman tot Het avondmaal, Hasselt 1970, pp. 42-57. |
| |
| |
Mark Vlaeminck, Hollanders ‘ontvlaamsten’ werk van Gerard Walschap. In: De Standaard, 11-5-1989. |
Jos Borré, Gerard Walschap. Rebel en missionaris, Antwerpen 1990. |
Jos Borré, Gerard Walschap. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Groningen 1990. |
Michel Dupuis, Inleiding. In: Gerard Walschap, Verzameld werk. Dl. III, Antwerpen/Amsterdam 1990, pp. 6-21. |
Jos Borré, Gerard Walschaps ‘Aan Borms’. In: De Vlaamse Gids, nr. 1, 1997, jrg. 81, pp. 2-8. |
Freddy De Schutter, Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Band 3, Kapellen/Amsterdam 2000, pp. 260-286. |
T. Anbeek, D'abord blanc, puis noir, puis gris. La Seconde Guerre Mondiale dans la litterature en Flandre et aux Pays-Bas. In: S. Houppermans e.a. (red.), Histoire jeu science, Amsterdam 2000, pp. 126-140. |
Nadine Conard, De mythe in het verhalend werk van Gerard Walschap (1898-1989), Antwerpen 2001. |
lexicon van literaire werken 55
augustus 2002
|
|