| |
| |
| |
Gerard Walschap
Oproer in Kongo
door Koen Vermeiren
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 1951 ontving Gerard Walschap (*1898 te Londerzeel; † 1989 te Antwerpen) een reisbeurs vanwege het ministerie van Koloniën. Op 27 maart van datzelfde jaar vertrok hij naar Belgisch-Kongo, waar hij onder meer een lezing over de toenmalige letterkunde hield voor de Kamer van Koophandel in Leopoldstad. Daarna maakte hij, gedurende een tweetal maanden, een reis door Kongo. Tijdens zijn verblijf in Stanleystad (7-10 mei 1951) vernam Walschap iets over een moord op een missionaris, gepleegd op 24 april 1951. Het slachtoffer was de Duitse pater Schürmann, die sinds 1912 in Kongo verbleef en de missiepost van Moharia leidde, gelegen in het gewest Basoko. De moordenaar bleek niemand minder dan zijn eigen boy te zijn, iets wat uiteraard nogal wat opschudding verwekte. De dader werd op 24 juni 1952 tot zeventien jaar strafdienst veroordeeld. In dezelfde periode waarin de moord plaatsvond, brak ook een opstand uit in Beneden-Kongo. Maar die werd al vlug onderdrukt en in de pers werd er weinig of geen melding van gemaakt.
Tijdens een bezoek aan de kamer van zijn jonggestorven broer, die missionaris was geweest, kwam in Walschap het idee om op, ter ere van zijn broer, een Kongoroman te schrijven. De broer zelf, met wie hij uitvoerig had gecorrespondeerd, was eerder al aan zo'n boek begonnen maar had het nooit voltooid. Gerard Walschap baseerde zijn personages op bestaande figuren, en gebruikte de moord op de Duitse pater en de mislukte opstand tegen het koloniale regime als uitgangspunten voor zijn intrige. Zijn kennismaking met de plaatselijke bevolking en zijn reiservaringen zorgden voor de couleur locale.
Een tweetal maanden na zijn terugkeer uit Belgisch-Kongo (op 12 juni) begon Walschap aan zijn roman, waarin hij zijn visie op het kolonialisme en op de verhouding tussen blank en zwart ontwikkelde. Het eerste deel ervan schreef hij tijdens een vakantie met zijn gezin in Nice, daarna bleef het manuscript onafgewerkt tot in de winter van dezelfde jaar. Wal- | |
| |
schap stelde de publikatie van Oproer in Kongo, gepland voor november 1952, uit tot in het voorjaar van 1953, omdat hij de tekst eerst wilde insturen voor een internationale prijs voor een onuitgegeven roman. Het boek, dat elf Romeins genummerde hoofdstukken en 256 bladzijden telt (1ste druk) werd gepubliceerd door Elsevier (Brussel) en kent inmiddels zes drukken (de laatste in het Verzameld Werk, deel 4, uitgegeven door Manteau, Antwerpen/Amsterdam 1991).
| |
Inhoud
I
Michel van Aspengouwen heeft in dienst van de Belgische staat wegen aangelegd in Kongo, waarbij hij zich als een tiran gedroeg tegenover de zwarte arbeiders. Zijn machtsmisbruik en corruptie leidden uiteindelijk tot zijn, zelfgenomen, ontslag, waarna hij een schatrijk kolonist werd. Na de dood van zijn echtgenote hertrouwde hij met een veel jongere vrouw, die hem een zoon schonk, Celestin. Ondanks zijn opvoeding, die hem leert dat zwarten lui, dom en leugenachtig zijn, sluit Celestin toch vriendschap met de boy Johannes, die zich ontwikkelt tot een ‘évolué’. Wanneer de plaatselijke bevolking, onder leiding van Johannes, in opstand komt, beschouwt de pas aangestelde substituut de onlusten als een rechtstreeks gevolg van de recente moord op een missionaris. Maar hij vergist zich, aldus de verteller, want de kiem van de opstand ligt volgens hem in de verstoorde vriendschap tussen Celestin en Johannes.
| |
II
Hierin wordt de aanleiding tot de moord uiteengezet in de vorm van een flashback die pas in het allerlaatste hoofdstuk weer bij het begin zal aanknopen. Theotimus, de zwarte catechist in wie pater Leopold zijn hoop heeft gesteld, neemt na de plotselinge dood van zijn broer noodgedwongen diens weduwe bij hem in huis. Dit is een inbreuk op de christelijke leer; pater Leopold toont zich onverzettelijk en keert zich af van zijn zwarte vertrouweling. Wanneer Theotimus verneemt dat de missionaris, die hij bewondert, hem in het publiek eerloos wil ontslaan, voelt hij zich dermate gekrenkt dat hij hem, in een vlaag van woede en wanhoop, de schedel inslaat. Hij baart de dode zorgvuldig op en neemt 7.000 frank mee, om zijn misdaad de schijn van een roofmoord te geven.
| |
III
De boys Alfons en Deodatus ontdekken 's anderendaags het lijk en uit vrees voor de moordenaars te worden gehouden, vluchten zij weg uit het dorp. Zuster Imelda, die in al haar goedheid de ziel van de zwarte doorgrondt, voelt intuïtief aan dat Theotimus de dader is, maar zij zwijgt. Van Aspengou- | |
| |
wen is evenwel razend en organiseert een speuractie, onder leiding van Raemsaeck en enkele collaborerende zwarten, onder wie de wreedaardige Mombita. De schuldige moet immers gevonden worden vóór de gewestbeheerder of de substituut langskomt. In paniek slaat Theotimus, samen met vele anderen, op de vlucht.
| |
IV
De speurtocht naar de dader(s) ontaardt in een ware klopjacht, waarbij onschuldige zwarten genadeloos worden afgeranseld door Mombita, tot ze alles bekennen wat Raemsaeck wil horen. Johannes voelt zich beledigd door de onderdanige houding van zijn volk, dat in de collectieve wij-vorm aan het woord komt. Hij roept zijn dorpsgenoten op de terreur van Van Aspengouwen niet langer lijdzaam te ondergaan en schakelt eigenhandig de wrede Mombita uit door zijn armen te ontwrichten. Raemsaeck en Van Aspengouwen zien in dat hun oude, vertrouwde methode van gewelddadige onderdrukking ditmaal heeft gefaald. Celestin kiest de kant van Johannes en verzet zich hiermee niet alleen tegen het koloniale systeem, maar ook tegen zijn eigen vader die er de vertegenwoordiger van is.
| |
V
Van Aspengouwen bemoeit zich nu persoonlijk met de zaak. Hij hoopt dat zijn verschijning de zwarten, zoals gewoonlijk, zal doen sidderen, maar Johannes wijkt niet. De oud-koloniaal en Raemsaeck worden gevangen genomen. Celestin komt nu tussen twee vuren te staan en keert zich uiteindelijk af van Johannes. Het is deze breuk tussen beide jeugdvrienden, aldus de verteller, die de echte aanleiding tot de opstand is.
| |
VI
Johannes geeft het bevel alle blanken onder gewapende bewaking op te sluiten in de kerk. Charels, een gepensioneerde koloniaal; de vrijzinnige Beddegenoot; de bisschop en zijn missiepaters, -broeders en -zusters; moeder Imelda en dokter Persoons, allemaal ondergaan ze hetzelfde lot. Theotimus keert terug naar de missiepost, in de hoop dat de opstand de aandacht zal afleiden van zijn misdaad. Misschien kan hij de substituut er zelfs van overtuigen dat Johannes, de aanstoker van de rebellie, ook de moord op pater Leopold op zijn geweten heeft. En nu de blanken hun macht kwijt zijn, kan hij wellicht de eerste zwarte bisschop van de missie worden. Hij rekent erop dat moeder Imelda hem niet zal verraden en dat de bisschop, aan wie hij alles heeft gebiecht, is gebonden door het biechtgeheim.
| |
VII
In de kerk ontspint zich een vinnige discussie tussen Johannes en zijn gevangenen, met als onderwerp: het kolonialisme en de relatie tussen blank en zwart. Johannes meent dat de tijd van de blanke overheersing en uitbuiting van het zwarte ras
| |
| |
voorgoed voorbij is. De bisschop dient hem van antwoord en zegt dat de missionarissen als vrienden naar Kongo zijn gekomen, maar Charels toont zich minder inschikkelijk en dreigt Johannes te laten ophangen door de staatspolitie. Van Aspengouwen meent dat zijn zoon Celestin de schuld van alles is: hij heeft Johannes geëmancipeerd en hem een gevoel van eigenwaarde gegeven. Charels wordt tijdens een ontsnappingspoging, op bevel van Johannes, in het been geschoten.
| |
VIII
Johannes rijdt met dokter Persoons naar het dispensarium om medische hulp te halen voor de gewone Charels. Persoons meent dat zowel Johannes als Van Aspengouwen hun boekje ver te buiten zijn gegaan. Hij dringt erop aan dat Johannes, in zijn eigen belang, een eind maakt aan de opstand. Persoons veroordeelt niet alleen het oude koloniale systeem, maar ook het nationalisme en pleit voor eenheid en solidariteit onder de verschillende volkeren. Eenmaal terug in de kerk doet Johannes zijn best om de blanken te doen inzien dat hun komst de zwarten in het ongeluk heeft gestort. Beddegenoot vindt dat de oorspronkelijke zwarte beschaving toch niet meer te herstellen is, nu de inlanders hebben kennis gemaakt met het comfort en het vernuft van de blanken, maar pater Rik is het hiermee niet eens: vijf jaar zonder Westerse hulp, meent hij, en Kongo is weer even primitief als in de tijd van Stanley.
| |
IX
Theotimus tracht de plaatselijke bevolking, die al bezig is de gewoonten van de blanken over te nemen, op te zetten tegen de gevangenen, maar Johannes komt tussenbeide. Na een gesprek met moeder Imelda vraagt hij zelfs vergiffenis aan Celestin, die evenwel weigert. Pater Rik probeert Johannes ervan te overtuigen dat de zwarten niet minderwaardig zijn tegenover de blanken, alleen ‘een beetje ten achter’. Het is de blanke die zich altijd en overal meerderwaardig voelt. Johannes houdt een lang pleidooi tegen het kolonialisme en krijgt dubbel en dik gelijk van pater Rik, dit tot grote woede van Celestin die de missionaris verwijt dat zijn bekeringswerk eveneens nefast is geweest voor de zwarte cultuur. De materialistische Beddegenoot ziet het veel zakelijker: Leopold ii had gewoon een kolonie nodig om België welvarend te maken en in ruil voor die rijkdom bracht hij de Europese beschaving. Dokter Persoons meent dat al die rassenproblemen onzin zijn: de mens is het produkt van zijn ouders en van zijn omgeving, en hoe meer de volkeren elkaar leren kennen, des te sneller zullen ze één grote wereldgemeenschap worden. Johannes probeert nogmaals de vriendschap van Celestin te herwinnen, hij vernedert zich zelfs voor hem, maar de zoon van Van Aspengouwen volhardt in zijn afwerende houding.
| |
X
Theotimus komt in een zware gewetensstrijd terecht. Moe- | |
| |
der Imelda en Johannes hebben uitgerekend hèm opgedragen de moordenaar van pater Leopold te zoeken. Johannes komt tot het merkwaardige besluit dat het niet langer zinvol is de blanken gevangen te houden. Hij heeft gedaan wat hij moest doen om zijn waardigheid en die van zijn volk te herwinnen, en wil hierover verantwoording afleggen aan het Belgische gerecht. Maar Celestin, die zich wil wreken op zijn vader, ontslaat Raemsaeck als hoofd van het personeel en stelt Johannes aan in diens plaats.
| |
XI
Pater Broers wil dat Theotimus gestraft wordt voor de moord op pater Leopold, maar moeder Imelda neemt ook nu weer de schuldige in bescherming. Zij belet hem te vluchten en Theotimus, die in paniek raakt, steekt haar neer. Moeder Imelda raakt levensgevaarlijk gewond, maar schenkt haar aanvaller ook nu vergiffenis. Celestin neemt de verdediging van Johannes op zich, waarna de substituut bereid is een ‘diplomatische’ oplossing te bedenken: Johannes zal niet worden gestraft voor de opstand en ook Theotimus' misdaden zullen, in ieders belang, in de doofpot worden gestopt. Maar Theotimus, die onder invloed van moeder Imelda tot inkeer is gekomen, gaat over tot een publieke bekentenis en moet bijgevolg wel worden veroordeeld. Pas nadat hij is opgehangen wordt moeder Imelda op de hoogte gebracht. Gedurende twee jaar verblijft ze in België, maar dan wordt het heimwee te groot en keert ze naar haar missiepost terug.
| |
Interpretatie
Titel
Met de titel Oproer in Kongo verwijst Walschap meteen naar de toenmalige actualiteit in Belgisch-Kongo. Tijdens zijn reis door de kolonie voelde de auteur de broeierige sfeer van ontevredenheid en ontluikend gekweld heel goed aan. Door zijn contacten met blanken en zwarten besefte hij dat het oude koloniale systeem had afgedaan en een opstand niet te vermijden was, al was geen van beide partijen er echt rijp voor. Het oproer in de roman is in de eerste plaats gericht tegen onrecht, uitbuiting en onderdrukking, waardoor de titel ook een algemeen-symbolische waarde krijgt. In die zin is hij een uiting van Walschaps humanisme dat steunt op verdraagzaamheid, geweldloosheid en wederzijds respect. De rebellie vindt niet alleen plaats in de missiepost, maar ook in de menselijke geest van zowel zwarten als blanken.
| |
Opbouw
Deze mentaliteitsverandering loopt parallel met de indeling in elf hoofdstukken, waarbij het eerste en het laatste hoofdstuk bij elkaar aanknopen. Het boek begint en eindigt immers
| |
| |
met het rapport van de substituut, en hiertussen situeert zich de ontwikkelingsgeschiedenis van de belangrijkste personages. Tijdens hun opsluiting in de kerk discussiëren de blanken niet alleen met de opstandige Johannes, maar ook onder elkaar, en het is duidelijk dat de verschillende visies, gaande van ongenadig tot gematigd en begrijpend, elkaar beïnvloeden. Ieder hoofdstuk dringt wat verder door in de complexe relatie tussen blank en zwart, die steeds meer culmineert in een aantal gepersonaliseerde tegenstellingen, zoals die tussen vader en zoon Van Aspengouwen, Celestin en Johannes, en moeder Imelda en Theotimus. Zo vormen de elf hoofdstukken in feite de ontbrekende stukken in het rapport van de substituut en benaderen ze het drama vanuit uiteenlopende invalshoeken.
| |
Thematiek
Met deze roman heeft Gerard Walschap niet alleen een bijdrage geleverd aan de discussie over het kolonialisme, maar heeft hij in even sterke mate uiting gegeven aan zijn humanistische, door christelijke waarden geïnspireerde visie op de mens in het algemeen. De personages dragen als het ware hun eigen tragiek met zich mee, en vroeg of laat moeten ze hierdoor in botsing komen met hun omgeving en met andere figuren. Kolonialisme op zich is niet verkeerd, maar mag niet ten koste gaan van de menselijke waardigheid en evenmin gebruik maken van gewelddadige onderdrukking. Het kan nu eenmaal niet worden ontkend, aldus Beddegenoot, dat de blanke cultuur op technisch en materieel vlak superieur is aan de zwarte. Vandaar dat de verspreiding ervan niet is tegen te houden. Het is als het ware een natuurlijk proces, ‘de blanke is hier omdat zijn beschaving hem ertoe dwingt en hij mag hier zijn omdat de zwarte niet anders kan dan die beschaving willen’ (p. 125). De blanken hebben geëxperimenteerd en hebben op die manier hun welvaart en kennis verhoogd, aldus Celestine, terwijl de zwarten alleen maar hebben gefilosofeerd en nog altijd bij de traditie zweren. Toch is niet de in materieel opzicht rijkste beschaving de beste, maar ‘die welke de mens het meest eerbiedigt en vrij maakt’ (p. 16).
En daar zit hem de knel. Want het oude koloniale systeem, waarvan Van Aspengouwen, Raemsaeck en Charels de vertegenwoordigers zijn, steunt op uitbuiting en slavernij, en houdt geen rekening met de levenswijze en gewoonten van de inlandse bevolking en met het feit dat geen enkele samenlevingsvorm absoluut goed of slecht is. Hun methoden hebben geen beschaving gebracht, maar er een vernietigd, meent Johannes, die hierin wordt bijgetreden door pater Rik. En hetzelfde geldt voor de godsdienst, zoals die door de missionarissen wordt uitgedragen in naam van ‘Hem die ons beval: Gaat en onderwijst alle volkeren’ (p. 166).
| |
| |
De tegenstellingen tussen de expansieve blanke cultuur en de traditionele zwarte hebben een goddelijke oorsprong, meent Theotimus, want ‘als het voor de zwarten dag is, is het in het land van de blanken nacht’, en omgekeerd, wat bewijst dat zij van nature niet geschapen zijn om samen te leven. Maar Theotimus spreekt vooral uit eigenbelang, want als de moordenaar van pater Leopold hoopt hij te profiteren van de aan de gang zijnde rebellie die het blanke juk moet afwerpen.
De opstand rond welke het hele verhaal draait, is evenwel niet het gevolg van de misdaad van één enkele man (Theotimus), maar van de breuk tussen Celestin en Johannes, die beiden model staan voor een nieuw soort kolonialisme met een menselijker gezicht. ‘De zwarte,’ zo luidt het, ‘zal opstaan niet zozeer uit liefde voor zijn volk, maar omdat de blanke zijn liefde heeft versmaad.’ (p. 80)
Hèt voorbeeld van vergevensgezindheid, begrip en naastenliefde is moeder Imelda, die geen onderscheid maakt tussen rassen en standen, en die haar godsdienstige overtuiging op een simpele manier weet om te zetten in haar alledaagse omgang met anderen. Zij predikt geen religieuze leefregels, maar handelt ernaar en toont hiermee aan hoe mensen kunnen samenleven over culturele grenzen heen.
De plotselinge ommekeer van Johannes - hij vraagt de blanken zelfs om vergiffenis voor zijn opstandigheid - lijkt paradoxaal, maar vloeit voort uit het besef dat zijn actie de machtsverhoudingen alleen maar tijdelijk heeft omgekeerd en in niets bijdraagt tot een betere verstandhouding. En daar was het hem uiteindelijk toch om te doen, want dat de zwarte, ook in zijn streven naar onafhankelijkheid, niet zonder de hulp van de blanke kan, daarvan is ook Johannes overtuigd.
| |
Vertelsituatie
De roman is vanuit een soort alwetend vertelstandpunt geschreven dat geregeld wordt verengd tot een ik- of een wij-perspectief. Soms treedt de anonieme verteller nadrukkelijk op de voorgrond, zoals in hoofdstuk 1, waarin hij heftig uitvaart tegen de autoritaire Van Aspengouwen, al voegt hij er onmiddellijk aan toe: ‘Ik zal u niet richten, ik ben mens zoals gij.’ (p. 7), of op het ogenblik dat hij beweert dat er met het rapport van de substituut iets niet klopt. Dan weer laat hij personages met elkaar discussiëren of komt er een gemeenschappelijke wij-instantie aan het woord, die in zekere zin het standpunt van de inlanders vertolkt (bijvoorbeeld p. 53: ‘Er is iets gaande dat wij, domme zwarten, niet begrijpen, Johannes.’).
| |
Stijl
In een interview met Albert Westerlinck (1961) zei Walschap dat, toen hij Oproer in Kongo voor het eerst neerschreef (in Nice), hij merkte dat de erin optredende figuren na een tijdje begonnen ‘te handelen volgens hun eigen wil en plan’.
| |
| |
Al wat hij moest doen, was noteren. Daarna liet hij het manuscript rusten, tot de creatieve kracht was verminderd, en hij herschreef het pas de winter daarop, toen hij er al een kritische afstand van had genomen.
Dit samengaan van subjectieve betrokkenheid en verstandelijk inzicht is typerend voor de stijl van het boek, waarin verhaal en discours voortdurend door elkaar heen lopen. De auteur laat zijn personages niet alleen handelend optreden, hij legt ze ook allerlei argumenten in de mond, die samen een globale visie op het kolonialisme vertolken. Sfeerbeschrijvingen of lyrische evocaties van het landschap zijn nagenoeg afwezig in dit boek, waarin de figuren, alhoewel levensecht, stuk voor stuk allegorische vertegenwoordigers zijn van bepaalde opvattingen of van een heersende mentaliteit. Walschap laat ze nu eens verstandelijk redeneren, dan weer gevoelsmatig reageren op wat er rondom hen gebeurt. Oproer in Kongo wijkt daardoor enigszins af van Walschaps eigen romanopvatting, waarin het handelen en de zichzelf voortstuwende verhaallijn centraal staan en het praten en de psychologische ontleding tot een minimum worden beperkt.
| |
Poëticale aspecten
‘Ge weet dat een blanke in de kolonie een zwarte nooit een hand geeft, een der redenen waarom hij die zwarte hand eenmaal op zijn gezicht zal krijgen,’ schreef de auteur in mei 1951 vanuit Kongo in een brief naar huis. In Oproer in Kongo zijn in feite twee krachten aanwezig die in Walschaps oeuvre en literatuuropvattingen een grote rol spelen, namelijk het humanisme en het vitalisme. Het eerste ziet hij als een algemene voorwaarde om tot een betere wereld te komen, waarin volkeren kunnen samenleven op basis van verdraagzaamheid, barmhartigheid en wederzijds respect. Het vitalisme maakt deel uit van de primitieve oerstaat, waarin het geluk in het louter handelen ligt en die in feite het natuurlijke levenspatroon van de zwarte is. Moeder Imelda representeert het humanisme (dat in zekere zin berust op de praktische toepassing van een aantal christelijke waarden en idealen), terwijl Theotimus het heidens vitalisme vertegenwoordigt. Uit de botsing tussen beide krachten (Theotimus steekt uiteindelijk moeder Imelda neer, maar zij vergeeft het hem) ontstaat een nieuw soort mens, die zijn afspiegeling vindt in de vriendschap tussen de humane Celestin en de évolué Johannes, die evenwel als individuen voorlopig nog in een soort niemandsland tussen twee culturen in leven.
| |
| |
| |
Context
Oproer in Kongo is zowat de enige roman (naast Zwart en Wit, 1948) in Walschaps oeuvre die aanknoopt bij actuele gebeurtenissen. De drang naar onafhankelijkheid van het zwarte volk heeft de auteur tijdens zijn Kongoreis scherp aangevoeld, jaren vóór de echte geweldsuitbarstingen het einde van het oude koloniale regime zouden inluiden. De roman behoort tot de periode na de geloofscrisis van de auteur en is opgebouwd op een aantal typerende tegenstellingen, zoals die tussen intellect en gevoel, cultuur en natuur, of geloof en rationalisme. Het resultaat is een soort ‘vitalistisch irrationalisme’, zoals Bernard Kemp het noemde, dat ook al in Zuster Virgilia (1951) aanwezig was. Tussen deze eenvoudige, diepgelovige zuster en moeder Imelda bestaan overigens nog meer overeenkomsten: beiden worden door de vrijzinnige Walschap en schrijver van het pamflet Vaarwel dan! (1940), waarin hij openlijk afstand nam van het geloof, met veel sympathie en zelfs bewondering geportretteerd. Wellicht omdat zij niet zozeer een dogmatische religie, maar een alledaagse, ethisch-bewogen en humaan-evangelische houding aannemen.
In dat opzicht staan zij in regelrechte tegenstelling met Theotimus of met Houtekiet (in de gelijknamige roman uit 1939), die de triomf van een tomeloze oerkracht en van een innerlijke bevrijding uitstralen. Oproer in Kongo verenigt beide uitersten en moet daarom, samen met Zuster Virgilia en De Française (1957), worden gerekend tot de romans waarin Walschap een evenwicht nastreeft tussen een ongeremd vitalisme en een doorleefde religiositeit.
Op het structurele vlak neemt de schrijver afstand van de rechtlijnige opbouw, die in veel van zijn romans is terug te vinden, en kiest hij voor een soort contrapuntische benadering van de intrige, waarbij de personages evenzoveel verschillende standpunten en meningen verkondigen.
Binnen de toenmalige koloniale literatuur neemt de roman een aparte plaats in, aangezien hij geen avontuurlijk beeld van de heersende toestanden wil oproepen, maar vooral een persoonlijke visie op de verhouding tussen blank en zwart tot uiting brengt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Alhoewel de roman niet tot de meesterwerken van Walschap wordt gerekend, kreeg hij ruim aandacht in de pers en werd hij in 1954 bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor ko- | |
| |
loniale letterkunde. Het boek kende voor- en tegenstanders, en lokte ook scherpe reacties uit van oud-kolonialen. Positieve besprekers, onder wie Remi Van de Moortel en B.F. Van Vlierden, vestigden de aandacht op de algemeen-menselijke benadering van het thema en op de intelligente, fijngevoelige en visionaire aanpak van de koloniale problematiek, en R.F. Lissens sprak van ‘een dynamisch verhaal met talrijke levendige en een paar onvergetelijke personages’. Het waren ook deze mensen die wezen op de literaire kwaliteiten van het boek, dat - aldus Van Vlierden - een nieuwe stap betekende in de evolutie van de auteur. Er waren ook kolonialisten, onder wie Vital Celen en L. Algoet, die meenden dat Walschap het complexe thema op ‘grootse wijze’ en met een ‘rake typering’ en een ‘wonderbaar psychologisch inzicht in de gedragingen van blanken en zwarten’ had uitgewerkt.
Andere ex-kolonialisten, zoals E. Roos, vonden dat Walschap niets had begrepen van de Kongolese situatie en dat hij zich te veel had gebaseerd op indrukken. Roos noemde Oproer in Kongo om diverse redenen ‘een mislukt boek’. Het samengaan van verhaal en thesis leverde, volgens hem, een artificiële mengvorm op, waarin Walschap een concreet rassenvraagstuk had herleid tot een abstract thema. Bovendien had hij niets begrepen van de inheemse mentaliteit en ging hij volkomen voorbij aan de onoverbrugbare culturele en psychologische verschillen tussen blank en zwart.
In latere, meer algemene studies, zoals die van B.F. Van Vlierden of van Jos Borré, wordt de roman duidelijk in het verlengde van Zuster Virgilia (1951) gesitueerd, dat ook al een uiting was van een gelouterde levensvisie. Borré stelt echter wel vragen bij de ‘ontknoping’ van het boek, waarbij de opstandige Johannes opeens tot het besef komt dat hij de blanken nodig heeft, en ziet hierin een voorbode van ‘de eerste conflicten tussen Walschap en een vernieuwende tijdgeest’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerard Walschap, Oproer in Kongo. 5de druk, Antwerpen/Amsterdam 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
R.F. Lissens, Oproer in Congo. In: De periscoop, 1-5-1953. |
Remi Van de Moortel, Oproer in Congo, een boeiende koloniale roman van een groot schrijver. In: De Gentenaar, 3-5-1953. |
J.W. Hofstra, Walschap in Congo. In: Elseviers, 30-5-1953. |
L. Algoet, Een Koloniaal over ‘Oproer in Congo’. In: De standaard, 25-7-1953. |
S.C., Oproer in Congo. In: De Tribune, augustus 1953. |
E. Roos, Afrikaanse paradoxen. In: Band, september 1953, p. 348-350. |
H.L., Walschap's ‘Oproer in Congo’. In: Volksgazet, 3-9-1953. |
Firmin van der Poorten, Gerard Walschap, ‘Oproer in Congo’. In: Nieuwe stemmen 1953-1953, nr. 9, p. 237-238. |
Bert Ranke, Walschap, de moralist. Naar aanleiding van ‘Het kleine meisje en ik’, ‘De graaf’ en ‘Oproer in Congo’. In: Dietsche warande & Belfort, 1954, jrg. 54, p. 549-557. |
Garmt Stuiveling, Uren Zuid. Hasselt 1960, p. 74-85. |
B.F. Van Vlierden, Gerald Walschap. Nijmegen/Brugge, 1978, p. 34-35. |
Koen Bogers & Patrick Wymeersch, Gerard Walschap en de Vlaamse koloniale roman. In: Literatuur, nr. 3, mei-juni 1986, jrg. 3, p. 136-143. |
R.F. Lissens, Walschap herdacht in het tuintje van de warande. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, februari 1990, jrg. 135, p. 114-116. |
Jos Borré, Gerard Walschap, Rebel & Missionaris. Antwerpen 1990, p. 153-158. |
Gaston Durnez, Ik ben mens zoals gij. In: Verzameld Werk 4. Antwerpen/Amsterdam 1991, p. 15-18. |
Emiel Willekens, Kroniek van Gerard Walschap. In: Verzameld Werk 4. Antwerpen/Amsterdam 1991, p. 32-34. |
lexicon van literaire werken 18
mei 1993
|
|