| |
| |
| |
Gerard Walschap
Een mens van goede wil
door Koen Vermeiren
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Op 26 november 1935 voltooide Gerard Walschap (*1898 te Londerzeel - †1989 te Antwerpen) het manuscript van Een mens van goede wil, dat hij aan zijn August van Cauwelaert en Marnix Gijsen liet lezen. In juli 1936 werd de roman in boekvorm gepubliceerd, door uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, en verscheen de eerste aflevering ervan in De gids. Victor van As, een vriend van Walschaps vader, zou model hebben gestaan voor Thijs Glorieus, terwijl de Walhoeve, waar de gebeurtenissen zich grotendeels afspelen, in werkelijkheid de Kruishoeve te Londerzeel was.
Vooral naar aanleiding van Walschaps roman Adelaïde was er een breuk ontstaan tussen Walschap en zijn katholiek lezerspubliek, dat verontwaardigd was over de vrijmoedigheid waarmee de auteur het levensrelaas van zijn hoofdfiguren in dat boek had gedaan. Een mens van goede wil was zijn antwoord op het katholieke onbegrip en betekende in zekere zin een zelfrechtvaardiging. Walschap wilde aantonen dat hij daadwerkelijk was begaan met het welzijn van de mens en dat het daarvoor niet nodig was een of ander systeem aan te hangen en zeker niet dat van het fascisme dat overal de kop opstak. Thijs Glorieus wil onrecht bestrijden op een intuïtieve, soms zelfs naïeve manier. Zijn drang naar een betere wereld, die ook in Walschap leefde, staat los van iedere levensbeschouwing en het was de auteur erom te doen zijn lezers duidelijk te maken dat men ook buiten het geloof het goede kon nastreven.
De roman telt 240 bladzijden en is onderverdeeld in 24 hoofdstukken.
| |
Inhoud
Het boek vangt aan met een gebeurtenis die typerend kan worden genoemd voor de hoofdfiguur Thijs Glorieus, die op dat moment acht jaar is. Uit woede omdat de kat het kanarievo- | |
| |
geltje heeft opgegeten, slaat Thijs haar met een hamer de kop in. Pas daarna heeft hij het gevoel dat gerechtigheid is geschied. De reactie van zijn moeder brengt Thijs echter in verwarring. ‘Als een kat geen vogelen mag vangen’, zegt zij, ‘mogen de vogelen ook geen vliegen of rupsen opeten, dat is hetzelfde. Groot eet klein op, zo gaat het.’ Thijs beseft dat zij de waarheid spreekt, maar toch overtuigt ze hem niet.
Ook op school gedraagt Thijs zich als iemand die zelfs het kleinste onrecht niet kan verdragen en werpt hij zich op als de verdediger van de zwakken, iets wat door zijn medeleerlingen en door de leraren niet altijd op prijs wordt gesteld. Hij neemt de achterlijke Let, dochter van de rijke boer van de Walhoeve, in bescherming en gaat, nadat hij de school heeft verlaten, als knecht op die boerderij weken. Daarbij blijkt dat Rosa, de zuster van Let, verliefd op hem is, maar Thijs, die weliswaar naar haar verlangt, wijst haar af, omdat hij vreest dat men zal denken dat hij het op haar geld heeft gemunt. Hij vertrekt naar Brussel en wordt er bakkersknecht, nadat hij toevallig heeft vernomen dat zijn nonkel Dolf in feite zijn echte vader is.
Tijdens zijn legerdienst wordt hij bij een kapitein ingekwartierd als diens ordonnans. De kapitein heeft nihilistische opvattingen die Thijs aanvankelijk erg in de war brengen. De dochter van de militair, een schilderes, beweert anarchiste te zijn, iets wat Thijs evenmin begrijpt. Wèl dringt het steeds meer tot hem door dat de wereld zich verdeelt ‘in rijke mensen die niet gelukkig zijn en in arme mensen, die gelukkig zouden zijn als ze maar rijk waren’. Op een naïeve manier probeert hij het ongelukkige gezin van de kapitein aan te zetten tot wat meer goedheid en verdraagzaamheid, maar dat kost hem zijn baantje: hij belandt opnieuw als gewone soldaat in de kazerne.
Na zijn legerdienst komt hij weer op de Walhoeve terecht. Rosa is ondertussen getrouwd met Karel, een onderwijzer, maar zij vertrouwt haar man niet en wil dat Thijs opnieuw als knecht in dienst komt. Tijdens een onweersachtige nacht schiet de zwangere Rosa Karel dood. Zij houdt vol dat het een ongeval was en iedereen gelooft haar, tot Thijs - uit waarheidsliefde en vanuit zijn gevoel voor rechtvaardigheid - een getuigenis aflegt die voor Rosa heel belastend is. Uiteindelijk wordt zij toch vrijgesproken, maar het hele dorp keert zich tegen Thijs die haar met zijn verklaringen in de problemen heeft gebracht, en tijdens een gevecht wordt hij lelijk toegetakeld.
Na zijn genezing huwt hij Let, waarna het echtpaar een winkeltje uitbaat, dat nonkel Dolf voor hen in Brussel heeft gekocht. Het handeltje floreert echter niet en Thijs heeft alle moeite om Let en hun drie kinderen te onderhouden. Dank zij
| |
| |
het geld dat Rosa haar zuster in het geheim heeft toegestopt, kan Thijs een melkwijk overnemen. Maar hij wordt bedrogen, waarna hij een handel in lege flessen begint. Nonkel Dolf keert na een lange afwezigheid terug en is diep ontgoocheld in zijn zoon, die nog altijd in armoede leeft. Thijs reageert met koppige trots, iets wat nonkel woedend maakt. Alhoewel Thijs zijn lievelingskind is, zal hij zich op hem wreken door de simpele Let te verleiden met behulp van wat geld. Thijs betrapt hen en in het daaropvolgende gevecht met Dolf raakt hij een oog kwijt.
Om zijn vrouw te straffen voor haar ‘ontrouw’ jaagt Thijs haar (tijdelijk) de deur uit, in de veronderstelling dat zij nog diezelfde avond zal terugkeren. Maar Let heeft het anders begrepen en uit pure wanhoop pleegt zij zelfmoord door uit een fles chloorzuur te drinken. Rosa ontfermt zich over Thijs' kinderen en neemt ze mee naar de Walhoeve, waarna Thijs harder dan ooit begint te werken. Langzaam maar zeker bouwt hij een fortuin op. Hij trouwt met Rosa en neemt opnieuw zijn intrek in de Walhoeve.
Tijdens hun eerste huwelijksnacht bekent zijn nieuwe vrouw, door wroeging gekweld, hem dat zij Karel destijds opzettelijk heeft neergeschoten. Om haar van haar schuldbesef te verlossen, laat Thijs haar te biechten gaan, waarna niets hun geluk nog in de weg staat. Thijs wordt de rijkste en machtigste man van de streek, en laat het hele dorp mee profiteren van zijn welvaart. De kapitein, wiens ordonnans hij destijds was, wil weten welk systeem hij daarbij heeft gevolgd, maar Thijs meent dat ‘een beetje goede wil’ al volstond. Hij weigert het burgermeesterschap dat hem wordt aangeboden en herschept het hele dorp in één groot bedrijf rond de Walhoeve. Dan slaat het noodlot toe: in een poging een oude vrouw uit een brandend huis te redden, komt Thijs om in de vlammen.
| |
Interpretatie
Thematiek / Titel
In Een mens van goede wil geeft Walschap een beeld van de relatie tussen een individu en de maatschappij waarin het moet functioneren. Thijs Glorieus verlangt met hart en ziel naar een betere wereld, maar zijn streven daarnaar is tegelijk idealistisch en goedgelovig. Hij handelt en oordeelt op een intuïtieve manier, waardoor zijn gevoel voor rechtvaardigheid - hoe edel het ook mag zijn - wel eens indruist tegen de natuurlijke gang van zaken. Dit wordt reeds geïllustreerd op de eerste bladzijde van de roman, in de episode met de kat die door Thijs brutaal de kop wordt ingeslagen omdat zij de kanarie
| |
| |
heeft opgegeten. Moeder tracht haar zoon ervan te overtuigen dat de wereld nu eenmaal zo in elkaar zit, dat de ene soort alleen kan overleven ten koste van een zwakkere andere, terwijl de (stief)vader tot de ‘logische’ slotsom komt dat Thijs, door zijn impulsief ingrijpen in feite zèlf een schakel in de strijd op leven en dood is geworden: ‘[N]u moet ik hem de kop inslaan omdat hij de kat kapot gemaakt heeft.’ Verstandelijk beseft Thijs dat er tegen hun waarheid en redenering niets valt in te brengen, maar zuiver emotioneel verzet hij er zich tegen met de kreet dat hij nu eenmaal ‘geen onrecht’ kan zien. Die gebeurtenis kan worden opgevat als een soort miniparabel waarin de thematiek van de roman kernachtig ligt vervat: Thijs is een idealist die de wereld om zich heen met veel goede bedoelingen te lijf wil gaan, zonder zich af te vragen wat de consequenties van zijn gevoelsmatig handelen zijn. Naar aanleiding van die openingsscène stelt Ton Anbeek zich dan ook terecht de vraag in hoeverre een ideaal tot positieve resultaten leidt.
Al mag de exemplarische gebeurtenis met de kat en de kanarie nog tamelijk ‘onschuldig’ lijken, toch houdt zij reeds het gevaar in dat uit een dergelijk rechtlijnig en ongenuanceerd gedrag voortvloeit. Wanneer Thijs, jaren later, zijn achterlijke vrouw Let, met wie hij uit verantwoordelijkheidsgevoel is getrouwd, wil straffen voor haar ontrouw, heeft dit verschrikkelijke gevolgen. Thijs wil haar een lesje leren en zet haar de deur uit, in de hoop dat ze haar fout zal inzien, waarna hij haar grootmoedig zal vergeven. Maar Let, wier simpele gedachtengang geen weerwerk kan bieden tegen Thijs' strenge moraal, pleegt zelfmoord. Thijs had echter kunnen weten waartoe zijn consequent rechtvaardigheidsbeginsel aanleiding kon geven. Eerder bracht hij Rosa, na de moord op haar man, immers al in ernstige problemen door zijn - oprechte - verklaringen aan het gerecht. Resultaat: het hele dorp keerde zich, vanuit een solidariteitsgevoel, tegen hem, terwijl nonkel Dolf hem het verwijt maakte dat hij nog altijd dacht dat ‘gerecht’ ook ‘recht’ is.
Toch doet de wereldverbeteraar zijn familienaam alle eer aan, want ondanks de rampspoed die hij geregeld zelf in de hand werkt, leiden zijn goede bedoelingen uiteindelijk tot meer welvaart en groter welzijn voor hem en zijn familie, ja, zelfs voor het hele dorp. De kapitein, die de vertegenwoordiger van het nihilisme is, wil weten welk systeem daarachter schuilt, maar hij krijgt te horen dat wat goede wil volstaat. Thijs heeft immers geen programma. Hij volgt alleen zijn instinct, waarbij evenwel de paradox ontstaat dat de positieve, in wezen christelijke waarden die hij belichaamt in de praktijk soms helemaal verkeerd uitwerken. Sommigen, zoals Rosa,
| |
| |
zien in hem een christusfiguur die zichzelf ten slotte zal opofferen voor zijn medemens; anderen beschouwen hem als een socialist, maar dan één zonder partij. En de kapitein meent dat Thijs het symbool is van het achtergebleven Vlaamse volk dat al zoekend zichzelf herschept en verheft.
Wat er ook van zij, Anbeek merkt terecht op dat de roman eigenlijk twee lezingen toelaat: een tragische, waarin Thijs te goed is voor deze onvolmaakte wereld; en een sarcastische, waarin het onrealistische ideaal van de hoofdfiguur alleen maar tot een mislukking kan leiden.
| |
Vertelsituatie
Een mens van goede wil wordt verteld vanuit het wijvertelstandpunt, waardoor de schrijver de indruk wekt dat er een volksgemeenschap of althans enkele vertegenwoordigers ervan aan het woord zijn. Die ‘wij’ doen het verhaal van Thijs en geven geregeld commentaar bij de gebeurtenissen. Meermaals kiezen zij zelfs partij, tègen de hoofdfiguur, en spreken zij hun ontevredenheid uit over de gang van zaken. De wijvorm lijkt op het eerste gezicht een soort geobjectiveerd vertelstandpunt te vertolken, maar dat is slechts schijn. Jos Borré wees er al op dat Walschap zijn gezichtspunt telkens weer op een subtiele manier verlegt. In het begin zijn het Thijs' klasgenoten die aan het woord zijn, later worden het enkele volwassen dorpsgenoten. Bovendien schuilt er achter die wijvertellers soms ook een anonieme, blijkbaar alwetende vertelinstantie, onder meer in de passages die zich in de stad of in het huis van de kapitein afspelen.
Ton Anbeek illustreerde aan de hand van enkele voorbeelden dat het niet altijd duidelijk is wie nu juist spreekt. Nadat de moeder Thijs trachtte te doen inzien dat zijn gewelddadige handelwijze met de kat in feite tegennatuurlijk is, staat er te lezen; ‘zij sprak waarheid en overtuigde hem niet’, een uitspraak die zowel van Thijs zelf als van de verteller afkomstig kan zijn. En indien de wij-instantie, die het vaak oneens is met Thijs' opvattingen, deel uitmaakt van een ruimer, alwetend vertelstandpunt dat, volgens Anbeek, ‘schijnt te spreken op gezag van de auteur’, volgt hieruit dat we met een onbetrouwbare verteller te maken hebben. Hij veroordeelt dan immers het gedrag van zijn hoofdpersonage, dat tegelijkertijd juist als een lichtend voorbeeld wordt voorgesteld. Als we er inderdaad van uitgaan dat de roman de verhouding tussen individu en maatschappij als grondthema heeft, dan is het conflict tussen beide zelfs terug te vinden in de tegenstrijdige manier waarop het hele verhaal wordt verteld.
Een andere, in feite samenvattende, zienswijze in verband met het vertelperspectief, is die van Joris Note, die meent dat er, niet enkel in deze roman maar ook in het grootste deel van
| |
| |
Walschaps oeuvre, geen vast centrum bestaat vanwaaruit de verhaalde gebeurtenissen worden beoordeeld. De feiten worden alleen maar gepresenteerd en het is vervolgens aan de lezer om er een oordeel over te vellen.
| |
Opbouw
De roman volgt de chronologische levensloop van Thijs Glorieus en kan worden gelezen als een wordingsgeschiedenis, gaande van een kind vervuld van een koppig idealisme tot een ‘wondere man, die oprecht geloofde in een betere wereld’. We volgen Thijs in zijn ontwikkeling van schooljongen uit een arm gezin, wonend op het Hoogveld, naar een rijke weldoener die het aanzicht van zijn dorp volkomen verandert. Aanvankelijk verloopt die evolutie geleidelijk, om dan in de laatste twee hoofdstukken in een stroomversnelling te raken, die zodoende nogal gekunsteld overkomt.
Het karakter van Thijs neemt vastere vorm aan naarmate het meer tegenstand moet overwinnen. Zo is er niet alleen sprake van onenigheid tussen Thijs en zijn ouders over de gebeurtenis met de kat, maar ook van moedwil en onbegrip bij zijn klasgenoten, die hem uitlachen, en bij zijn leraar, die hem streng straft om hem wat meer gehoorzaamheid bij te brengen. Thijs' vastberadenheid ontstaat dus uit conflicten met zijn omgeving, iets wat onder meer tot uiting komt in de relatie van de hoofdfiguur met de Walhoeve, met de dorpsbewoners of met het gerecht. Tekenend in dat opzicht is de ordonnansperiode, waarin Thijs wordt geconfronteerd met de nihilistische visie van zijn kapitein en met de anarchistische opvattingen van diens dochter. Een poging om het verscheurde gezin er weer bovenop te helpen met wat goede wil mislukt jammerlijk, maar sterkt Thijs in zijn overtuiging dat ‘hij niet was zoals de anderen’.
Het is door de chronologische aaneenschakeling van situaties, met als apotheose de vuurdood, dat de figuur van Thijs Glorieus en datgene waarvoor zij staat, gestalte aannemen. Want in zijn boeken is het Walschap erom te doen personages te creëren ‘die iets vertolken, die een vorm geven aan mijn wereld’ (uit een gesprek met Gaston Durnez).
| |
Stijl
In Een mens van goede wil laat Walschap zich kennen als een volkse, maar daarom nog geen ‘simpele’ verteller, die er niet voor terugschrikt woorden en zegswijzen uit de alledaagse, dialectisch gekleurde spreektaal te gebruiken. Het is duidelijk dat hij wil schrijven in de taal van de dorpsgemeenschap waartoe hij zelf behoorde, iets wat ook blijkt uit het wij-vertelstandpunt. Die epische vlotheid viel ook Nel Bakker op, die de roman tot een tv-serie bewerkte. Zonder veel moeite slaagde zij erin de tekst om te zetten in dialogen, aangezien de gesproken taal, volgens haar, inherent was aan Walschaps schriftuur.
| |
| |
Lode Monteyne sprak al in 1937 van ‘psychologie in actie’, en eigenlijk komt het daar in deze roman inderdaad op neer. In plaats van zijn hoofdpersonage te laten mijmeren over of wegdromen naar een betere wereld, toont Walschap door middel van een direct en bondig taalgebruik, hoe Thijs zich in bepaalde situaties gedraagt. Zijn manier van denken en zijn (naïeve) opvattingen komen tot uiting in zijn handelwijze.
Walschap hield ook niet van literaire franjes. ‘Zonder omwegen, zeggen wat je te zeggen hebt, niet met vier adjectieven als één volstaat.’ Zo beschreef hij zijn werkwijze aan Gaston Durnez. Die gebaldheid en rake typeringen, waarbij iedere stilistische versiering zoveel mogelijk wordt geweerd, zijn op heel wat bladzijden terug te vinden en leiden soms tot elliptische constructies, zoals: ‘Thijs lacht groot.
En gaat en schreit wat.
En komt thuis, weer grote Thijs.’ (p. 57) Wanneer de actie op de voorgrond staat, en dat is meestal het geval, krijgt het proza echter een epische vaart die het verhaal aan een versneld ritme naar een climax voortstuwt, zo onder meer aan het einde van hoofdstuk 13, waarin Rosa de moord op haar man Karel beraamt en even later ook pleegt.
Een ander kenmerk van Walschaps stijl is dat gedachten, dialogen en handelingen voortdurend door elkaar heen lopen, waardoor de illusie wordt gewekt dat zijn figuren mensen uit één stuk zijn, gedrevenen die zich door niets of niemand laten tegenhouden. Woord en daad vallen samen, wat dan weer verwijst naar de rechtlijnige oerkracht die een personage als Thijs Glorieus bezielt.
| |
Poëticale aspecten
Zijn opvatting over de roman heeft Gerard Walschap uitvoerig uiteengezet in Voorpostgevechten (1943). Volgens hem is de roman niets anders dan een verhaal, ontdaan van beschouwingen, mijmeringen en beschrijvingen, dat zich op een dynamische manier ontwikkelt. Het vormt ‘een geheel, dat door de eerste regel ontketend wordt, vandaar zich uit zichzelf ontwikkelend zonder hiaten en waarin elke regel en elk feit een gevolg zijn van de voorgaande’. Walschap zweert iedere psychologische ontleding af en gaat ervan uit dat het de handelingen zijn die de ziel van een personage moeten blootleggen. Of nogmaals met de woorden van Monteyne: psychologie in actie.
Die visie op de roman doet Walschap alle eer aan in Een mens van goede wil, waarin de levensloop van Thijs Glorieus door middel van actievolle scènes en episoden wordt uitgebeeld. Thijs reflecteert niet, hij handelt intuïtief. Alles wat hij onderneemt, wordt hem ingegeven door zijn onweerstaanbare drang naar rechtvaardigheid en geluk voor iedereen. Zijn goede wil schuilt niet in zijn woorden, maar in de daden die hij
| |
| |
stelt. En de tegenstand die hij daarbij ondervindt, brengt de dynamiek van het verhaal vanzelf op gang. De gebeurtenissen vloeien uit elkaar voort en vormen uiteindelijk een keten die leven en dood met elkaar verbindt. Het zoekende karakter van Thijs Glorieus is voortdurend in wording, via conflicten met zijn omgeving die hij zal moeten overwinnen. Ook in zijn uiteindelijke ondergang - de vuurdood in een poging een oude vrouw te redden - is Thijs groots en neemt hij een bijna mythische gestalte aan die verwant is met de primitieve oerkracht die ook in Houtekiet leeft.
De roman zoals Walschap die ziet, moet bovendien de weerspiegeling van een mens- en een wereldbeeld zijn. Heel vaak bestaat er bij de aanvang van het verhaal een antithetische verhouding tussen het individu en zijn omgeving, die alweer in functie van de dynamiek van de roman kan worden gezien. In het beste geval, zoals onder meer in Een mens van goede wil, komt het tot een synthese, waarbij de geboorte van een nieuwe mens samenhangt met het ontstaan van een andere en betere maatschappijvorm. De roman is bij Walschap nooit ‘l'art pour l'art’, maar altijd een uiting van levenskunst die het algemeen menselijke als object heeft.
| |
Context
Met Een mens van goede wil heeft Walschap een romanheld geschapen die zijn vervolmaking zal kennen in Jan Houtekiet. Voor het eerst ook treedt de relatie tussen het individu en de maatschappij als centraal thema naar voren. Dit was niet toevallig, want na de radicale breuk die was ontstaan tussen de schrijver van Adelaïde en zijn katholieke lezerspubliek dat hem, hierin aangevuurd door de kerkelijke overheid, bestempelde als ketter en als pornograaf, had Walschap behoefte aan zelfrechtvaardiging. Ondanks de hetze die tegen hem was ontketend, wilde hij zich doen kennen als ‘een mens van goede wil’. Vandaar ook zijn terugkeer naar een meer volkse verteltrant en zijn poging aan te tonen dat de mens geen systemen, axioma's of godsdienstige overtuigingen nodig heeft om goed te zijn of te doen. In die zin was de roman ook een waarschuwing tegen het nationaal-socialisme dat zich steeds sterker begon te profileren.
Vanuit literair oogpunt betekende het boek een reactie op de literatuur van de voorgaande generaties, met name de Tachtigers en het merendeel van de Van Nu en Straksers, die werd verweten dat zij te veel aan ‘mooischrijverij’ deden. De kunst die de gemeenschap niet bereikt, mist haar doel, schreef
| |
| |
Walschap in zijn Voorpostgevechten, en het nastreven van alleen maar schoonheid leidt volgens hem tot zielloze geschriften zonder werkelijke menselijke inhoud. Onder kunst verstond hij in de eerste plaats ‘gemeenschapskunst’ en die kon men nog het best benaderen door te schrijven in de taal van het volk. Na enkele werken die zich hoofdzakelijk in een burgerlijk milieu afspelen, betekent Een mens van goede wil een terugkeer naar de volksgemeenschap die eerder in de novellenbundels Volk en De dood in het dorp (1930) een bron van inspiratie was geweest.
Bovendien houdt de roman een afwijzing in van de heersende moraal die door de Kerk aan de samenleving wordt opgelegd en is hij zodoende een beslissende stap in de richting van een nieuw soort mensbeeld, dat zich laat leiden door een onstuitbare drang naar een betere wereld voor iedereen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In tegenstelling tot de romans die eraan voorafgingen en die vooral door de katholieke kritiek fel op de korrel werden genomen wegens hun onverbloemde inhoud, kan Een mens van goede wil op heel wat bijval rekenen. Vooral de manier waarop Thijs Glorieus werd getekend, krijgt veel lof toegezwaaid. Jan Vercammen ziet in hem ‘een der edelste menschen die de Vlaamsche literatuur geschapen heeft’ en J.F. Otten roemt de auteur omdat hij deze keer een liefdevolle hoofdfiguur heeft gecreëerd zonder ‘de koude humor en ironie’ die eigen waren aan Walschaps eerdere werk. Maurice Roelants prijst de ‘sterke boerenpsychologie’ en spreekt over een nobele roman waarin ‘de hartslag klopt van het volle leven’. Lode Monteyne ziet in Thijs ‘de verpersoonlijking van de Edelmoedigheid in al haar zeer verscheidene vormen’ en noemt hem een onvergetelijke schepping. Het is duidelijk dat het vooral de diepmenselijke en edele drijfveren van het hoofdpersonage en zijn verlangen naar een betere en rechtvaardigere wereld zijn die door de - ditmaal ook katholieke - recensenten worden gewaardeerd.
Opmerkelijk is dat de scherpste kritiek deze keer uit de vrijzinnige hoek komt, bij monde van Achilles Mussche die in Vooruit zijn teleurstelling uitspreekt over de nieuwe roman van Walschap. Hij verwijt de auteur dat hij meermaals zijn greep op de gebeurtenissen verliest en dat met name de epische compositie en de psychologie van het boek heel gebrekkig zijn. Het ongeloofwaardige slot van de roman, waarop terloops ook door enkele andere critici werd gewezen, beschouwt Mus- | |
| |
sche als een veel te simplistische oplossing voor het sociale vraagstuk.
Wanneer, veel later, B.F. Van Vlierden Een mens van goede wil situeert in het hele oeuvre van Walschap, stelt hij vast dat de roman qua opbouw inderdaad een der zwakste boeken van de auteur is, aangezien het om een opeenvolging ‘van nauwelijks aan elkaar hangende episoden’ gaat. Jos Borré beschouwt Thijs als de eerste echte Walschap-held en ziet in hem een nog wat naïeve voorafbeelding van de krachtige, tot volle rijpheid gekomen Jan Houtekiet.
Interessant is ook nog de visie die Ton Anbeek ontwikkelde in het tijdschrift Literatuur. Hij meent - in tegenstelling tot eerdere interpretaties en tot de uitspraak van Walschap, die zichzelf als een ongecompliceerde verteller beschouwde - dat een roman als Een mens van goede wil een misleidende eenvoud tentoonspreidt, waaronder het krioelt van tegenstrijdigheden. Zo merkt Anbeek op dat het door Thijs nagestreefde rechtvaardigheidsideaal vaak desastreuze gevolgen heeft en dat er in het boek een mengeling van christelijke, nihilistische en verlichtingselementen is terug te vinden. Walschap laat zich hier, volgens Anbeek, kennen als ‘een ketter die als geen ander christelijke deugden verheerlijkte, een positivistisch pessimist, wereldverbeteraar en nihilist tegelijkertijd’. Dus allesbehalve als de simpele verteller voor wie hij zichzelf zo graag uitgaf.
Voor deze bespreking is gebruikt gemaakt van:
Gerard Walschap, Een mens van goede wil. 13de druk, Antwerpen/Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
R. Sarolea, Een mensch van goeden wil. In: Gazet van Antwerpen, 29-11-1936. |
B. van Noort, Gerard Walschap, Een mensch van goeden wil. In: Nederlandsche bibliographie, nr. 11, december 1936, jrg. 81. |
M., Een Mensch van goeden wil. In: Rex, 31-12-1936. |
Paul de Vree, Gerard Walschap's Een mens van goeden wil. In: Vormen, 1936-1937, jrg. 1, p. 184-188. |
Achilles Mussche, Een mensch van Goeden wil. In: Vooruit, 24-1-1937. |
Jan Vercammen, Een mensch van goeden wil. In: De schakel, nr. 12, 1-2-1937. |
A.D.P., Een Mensch van goeden wil. In: Volk en staat, 14-2-1937. |
J.F. Otten, De weg der rechtvaardigheid. In: De stem, nr. 2, februari 1937, jrg. 17. |
H. Marsman, Program der goedheid. In: De groene Amsterdammer, 6-3-1937. |
X., Thijs ordonnans. In: Vooruit, 26-3-1937. |
X., Drama op drama. In: Vooruit, 27-3-1937. |
Lode Monteyne, Een Mensch van goeden wil. In: De nieuwe gazet, 27-4-1937. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Het Vlaamse proza. In; Algemeen handelsblad, 30-6-1937. |
D.A.M. Binnendijk, Wil en Lot. In: Groot Nederland, juli 1937. |
Leo Barth, Ein Flämischer Roman. In: Stadtnachrichten, 7-12-1938. |
Karl Jacobs, Der Mann, der das Gute wollte. In: Für den Bücherfreund, 13-12-1938. |
Hendrik van Tichelen, Kroniek van het proza. In: De Vlaamse gids, 1938, jrg. 26, p. 230-231. |
H., Een Walschap in volksuitgave. In: Het nieuws van de dag, 9-10-1941. |
Gaston Durnez, Gerard Walschap, een mens van goede wil. In: Eindhovens dagblad, 15-1-1966. |
Albert Westerlinck, Gesprekken met Walschap. In: Dietsche warande & Belfort, 1968, jrg. 113, p. 677-689. |
Huib Dejonghe, Walschap: poedelnaakt voor het publiek staan. In: De standaard, 15-5-1973. |
B.F. Van Vlierden, Gerard Walschap. Brugge/Nijmegen 1978, p. 24-26, (Grote ontmoetingen). |
Joris Note, Gerard Walschap en de wanorde. Ook ‘Een mens van goede wil’. In: Nieuw wereldtijdschrift, nr. 1, 1986, jrg. 3, p. 74-80. |
X., Een mens van goede wil. Nieuw feuilleton van Gerard Walschap. In: De standaard, 12-11-1986. |
Anne Marie Musschoot, Inleiding bij het Verzameld Werk. In: Verzameld werk, deel 2. Antwerpen/Amsterdam 1989, p. 10-11. |
Emiel Willekens, Kroniek van Gerard Walschap. Deel 2: 1935-1941. In: Verzameld werk, deel 2. Antwerpen/Amsterdam 1989, p. 23-24. |
| |
| |
Jos Borré, Gerard Walschap, rebel & missionaris. Antwerpen 1990, p. 76-80. |
Toni Anbeek, Het raadselachtige proza van Gerard Walschap. In: Literatuur, nr. 3, mei-juni 1993, jrg. 10, p. 154-160. |
lexicon van literaire werken 21
februari 1994
|
|