| |
| |
| |
Gerard Walschap
Houtekiet
door Lut Missinne
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Houtekiet van Gerard Walschap (*1898 te Londerzeel; †1989 te Antwerpen) verscheen in 1939 in afleveringen in het Nederlands tijdschrift De Gids. In datzelfde jaar kwam er een boekuitgave bij Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam. Tussen 1941 en 1984 verschenen achttien herdrukken van de roman, die uit 31 hoofdstukken bestaat. Hij is als voorlaatste werk opgenomen in het tweede deel van het Verzameld werk dat sedert 1988 bij Manteau verschijnt. De auteur zelf noemde Houtekiet zijn meesterwerk. Hij beschouwde het boek als het eindpunt van een periode waarin hij had gestreefd naar ‘een nieuwe stijl, een nieuwe roman, en een culturele verruiming’. Inspiratie voor de localisering van het verhaal vond hij in de buurt van zijn geboortedorp Londerzeel, maar de uitwerking van gebeurtenissen en personages berust op fantasie. Oorspronkelijk was Houtekiet bedoeld als de eerste roman van een reeks van vijf, maar door de materiële en politieke moeilijkheden die de Tweede Wereldoorlog meebracht, zijn de andere delen nooit verschenen. Wel schreef Walschap in 1961 Nieuw Deps, een soort vervolg op Houtekiet, waarin Jakob, de zoon van Jan Houtekiet, eveneens optreedt als de stichter van een nieuwe gemeenschap. Dit keer gaat het niet om een agrarische, maar om een industriële maatschappij, die gebouwd wordt op een optimistisch geloof in de technische vooruitgang en waarin arbeid een der hoogste waarden is.
Houtekiet werd al in 1941 vertaald in het Frans en in het Duits. Later kwamen daar nog vertalingen bij in het Pools, het Servo-Kroatisch en het Roemeens.
| |
Inhoud
Jan Houtekiet is het prototype van een vitalistische natuurmens. Hij is een jonge, sterke kerel, een ‘bronzen Bohemer’ (p. 604) die zich niets aantrekt van religieuze of morele normen. Hij leeft probleemloos, stelt zich nergens vragen over,
| |
| |
doet waar hij zin in heeft en vertrouwt daarbij op zijn instinct en zijn primitieve kracht. Over zijn voorgeschiedenis en herkomst weet niemand iets te vertellen. De meeste dorpsbewoners hebben hem nog nooit gezien, maar in de verhalen die over hem de ronde doen, krijgt hij de allures van een bosmens, een monster dat op handen en voeten loopt, met een pikzwarte baard tot aan de ogen: ‘Hij bespringt als een weerwolf mens en beest en bijt ze de nek af.’ (p. 604) Af en toe duikt Houtekiet op in Deps, een afgelegen en verwilderd stuk heidegrond, dat eigendom is van de kasteelgraaf. Op een dag, wanneer Lien, de melkster van de naburige boerderij van Busschops, daar een weggelopen koe gaat terughalen, wordt ze door Houtekiet verrast. Ze voelt zich sterk tot hem aangetrokken en bij een tweede ontmoeting laat ze zich door hem verleiden. Terug op de boerderij vertelt ze Liza, een andere meid, haar geheim. Deze is jaloers en omdat ze Houtekiet voor zichzelf wil inpalmen, stuurt ze aan op een confrontatie tussen hem en de boswachter. Deze ontmoeting loopt echter fataal af. De boswachter die zich meent te moeten bewijzen tegenover Liza, richt zijn geweer op Houtekiet, maar deze slaat hem met één klap neer. Houtekiet graaft een put in de hei voor het lijk.
Wanneer Lien zwanger blijkt en daarom van de hoeve van Busschops wordt weggejaagd, zoekt ze haar toevlucht bij Houtekiet. Hij bouwt voor haar en het kind een hut, precies op de plek waar de boswachter begraven ligt. Meteen legt hij onbewust de eerste steen voor wat later zal uitgroeien tot een heuse dorpsgemeenschap. Aangemoedigd door Lien bouwt hij hun woonplek verder uit, begint de grond rond de hut te bewerken, en geleidelijk aan komen zich bij hen de outlaws uit het naburige dorp vestigen. De persoon van Houtekiet, de veelbesproken vrijheid die Deps verworven heeft, los van elk burgerlijk of kerkelijk gezag, en de vruchtbare grond trekken hen aan. Een van die nieuwe bewoners is d'Hurlemont. Hij is afkomstig van vervallen Franse adel, komt met zijn vrouw en drie dochters op Deps wonen en begint er een postwagendienst en een uitspanning, ‘Hôtel de la Poste’. De oudste dochter, de mooie en intelligente Iphigénie, zal later een belangrijke invloed op Houtekiet uitoefenen. Tussen haar vader echter en Houtekiet komt het al snel tot conflicten. Eerst betwisten ze elkaar een deel van het jachtterrein en later zal de spanning escaleren als d'Hurlemont verneemt dat zijn dochter een kind van Houtekiet draagt. Hij wil hem neerschieten, maar net zoals de boswachter bekoopt hij zijn aanvalspoging met de dood.
Deps wordt een kleine kolonie die zich aan alle wetten onttrekt. De bewoners betalen geen pacht, hoewel de grond aan de graaf toebehoort. Ze leggen alle kerkelijke voorschriften
| |
| |
naast zich neer, ze leven bevrijd van angst, schuld en zondebesef. Trouwen en dopen gebeurt niet op Deps en Houtekiet heeft er kinderen lopen van verschillende vrouwen. De intimidatiepogingen van de pastoor om hen te doen trouwen of hun kinderen te laten dopen hebben op de Depsers geen vat. En de rentmeester, die voor de graaf de pacht moet gaan opeisen, is al blij dat hij heelhuids naar huis kan terugkeren.
Er doen zich belangrijke veranderingen voor met de aankomst van Nard Baert. Hij is een Kempische boerenzoon die de handelsgeest en het winstprincipe in de gemeenschap introduceert. Hij start een pluimveehandel met de buitenwereld en brengt de economische ontwikkeling op gang. Deps evolueert, ‘wordt rustiger, zelfzekerder’ tot het opeens werd ‘aangetast van binnen’ (p. 699). Een van de vrouwen, Theresia Tecleyn, krijgt gewetensproblemen over de manier waarop de Depsers leven en met haar profetieën over bestraffing en verdoemenis begint ze her en der gehoor te vinden. Wanneer kort daarna Petrus Boven sterft, voelen vooral de vrouwen zich niet op hun gemak en onwennig bij de niet-kerkelijke begrafenis. ‘Tot aan de dood dierven zij hem volgen en alles trotseren, maar dat geheim niet.’ (p. 660) De angstvisioenen doen de vrouwen verlangen naar de oude normen, en ze beginnen erop aan te dringen dat de doden begraven worden in gewijde grond. Houtekiet laat zich overhalen, eerst om de grond van Deps te kopen van de oude graaf, daarna om een begraafplaats aan te leggen en ten slotte om een kerk te bouwen. Apostel, de onderpastoor die naar Deps komt, valt bijzonder in de smaak bij de bewoners. Hij is jong en non-conformistisch, de antipode van de conservatieve pastoor Van Ongenaden, en weet met zijn jovialiteit en directheid onmiddellijk de juiste snaar te treffen. Maar voor Houtekiet gaat het te ver, en het gezeur om hem in de kerk te krijgen wordt hij beu. ‘Hij overwoog hoe ver de vrouwen hem gebracht hadden. Het was begonnen met een hutje tot Lien haar kind zou krijgen, het was geëindigd met een kerk, omdat vrouwen in gewijde grond willen liggen.’ (p. 753)
Er groeit een verwijdering tussen de oervader en de andere dorpsbewoners. Hun verlangen naar kerkelijke riten en huwelijken is Houtekiet vreemd en de dwang van de maatschappij begint hem te hinderen. Hij krijgt heimwee naar zijn vroegere vrijheid en onafhankelijkheid, bouwt zelf een woonwagen en trekt erop uit met zijn beer, die hij eerder van rondtrekkende zigeuners heeft gekocht. Hij zwerft rond en sluit een tijdje aan bij een groep zigeuners. Maar Houtekiet kan niet meer ten volle genieten van deze ongebondenheid. Hij merkt met tegenzin dat hij zich gehecht heeft aan zijn familie, en wat hij
| |
| |
vroeger niet kende, overvalt hem nu; ‘hij voelde zich plots eenzaam, behoeftig, bedreigd, hij vreesde een beetje.’ (p. 774)
Na twee en een half jaar keert hij terug naar Deps, dat tijdens zijn afwezigheid verder geëvolueerd is. De meeste paren zijn getrouwd, de kinderen worden gedoopt en van de oorspronkelijke vrije liefde is niet veel overgebleven. Daarom eist Lien dan ook dat hij met haar voor de kerk trouwt. Houtekiet geeft toe. Hij zal nu echter ervaren dat zijn echte liefde naar Iphigénie uitgaat. Zij is dodelijk ziek, maar voor ze sterft voeren ze beiden een intiem gesprek. Zij bekent hem haar liefde en haar spijt dat ze niet alles voor hun geluk heeft durven opofferen. Hij komt tot het besef van wat liefde en tederheid is, en hij verzorgt haar met de grootste toewijding tot ze sterft.
Op het eind is Houtekiet wel tot een dieper levensinzicht gekomen, maar blijft een buitenbeentje. Elke zondag, wanneer de Depsers de hoogmis volgen, klimt hij in zijn zelfgebouwde kerktoren: ‘Hij zat daar niet te prevelen of kruiskens te maken. Hij keek rustig over de velden en in de lucht. En hij voelde zich een met die oneindigheid, waarin onvatbaar voor woorden en gedachten, dat fijne raadsel zweeft, waarvoor het sterven van Iphigénie hem aandacht gemaakt had.’ (p. 802)
| |
Interpretatie
Thematiek
Houtekiet is het verhaal van het ontstaan van een maatschappij op basis van een vitalistisch vrijheidsideaal. Dit vormt het hoofdthema van de roman. De bewoners van Deps hebben zich deze vrijheid op verschillende vlakken toegeëigend. Ze hebben zich losgemaakt van de invloed van de adel (gerepresenteerd door de kasteelgraaf en d'Hurlemont). Ze onttrekken zich aan de kerk en beleven een vrije seksualiteit en moraal. Houtekiet zelf is binnen die groep een typische Walschapfiguur, een mens van goede wil: ‘Allen die hem gekend hebben of het beweren, verzekeren dat hij een door en door goed man was, die echter het kwaad uit het goed niet kende en beide bedreef met dezelfde gelijkmatige gemoedsrust.’ (p. 766) De Depsers hebben zich bevrijd van alle burgerlijke levensnormen en ze negeren ook het rechtstelsel, het kapitaal, kortom elke vorm van hiërarchisch gezag. Het is niet toevallig dat de eerste hut wordt neergezet op de plek waar de boswachter, representant van het officiële gezag, ligt begraven. Zelfbeschikkingsrecht, een eenheidsgevoelen met de natuur, onbewuste levensdrift en fysieke kracht vormen de pijlers en dus de eigen wetten van deze natuurgemeenschap. Toch heerst in Deps geen anarchie. Dronkaards worden er niet getolereerd (p. 646) en
| |
| |
er groeit als vanzelf ‘een rustige bestendigheid’, ‘een natuurlijke tucht’ in de losbandigheid (p. 652). Bovendien is wederzijds respect voor elkaars vrijheid een van de ongeschreven wetten in de gemeenschap. Al deze waarden zijn tegengesteld aan die van de conformistische, geïnstitutionaliseerde maatschappij die de Depsers achter zich gelaten hebben. Al wat te maken heeft met cultuur, intellect, geloof, met het verstandelijke of het bewuste wordt afgewezen.
Wordt er in een beginstadium radicaal gekozen voor de natuur en tegen de beschaving, vervolgens beginnen er in deze primitieve natuurgemeenschap toch geleidelijk invloeden binnen te sijpelen van de beschaafde wereld. Ongewild ontstaat er een sociale hiërarchie en Houtekiet wordt, hoewel hij daar niet op aanstuurt, algemeen als de leidersfiguur erkend. De econoom Baert voert het ‘denkend en ordenend principe’ in. De religie, niet als formalistisch instituut, maar als evangelische waarde, krijgt gestalte in de figuur van Apostel. Zijn hele optreden wordt gekenmerkt door een afwijzing van elke vorm van intellectualisme (Apostel leest nooit en kent geen Latijn) en door een blind vertrouwen in een natuurlijke goedheid en het instinct: ‘wij doen zoals 't voor ons goed is en daarmee gedaan. Ons heer is daarmee content.’ (p. 761) De grootste invloed in het proces van vergeestelijking, in het bijzonder bij Houtekiet zelf, gaat uit van Iphigénie. Zij leert hem niet alleen het bewustworden van liefde (p. 784) en trouw, maar door haar houding leert hij ook de geestelijke dimensie van het bestaan vatten. Hij gaat nadenken over het raadsel van het leven en er groeit een vaag aanvoelen van onsterfelijkheid van de ziel. ‘Er is iets, denkt Jan Houtekiet, maar wat is het?’ (p. 801) Bij de andere inwoners van Deps gaat deze evolutie veel verder. Op het einde van het verhaal zijn de meesten weer gelovige kerkgangers.
| |
Motieven
Opvallend in deze ontwikkeling is de rol die voor de vrouwenfiguren is weggelegd. Weisgerber noemt het rijk van Houtekiet een matriarchaat. De vrouwen markeren de belangrijke stappen en transformeren de natuurlijke behoeften in een maatschappelijke vorm. Het is Lien die Houtekiet ertoe overhaalt een vaste verblijfplaats te kiezen en in die zin is zij de eigenlijke katalysator voor de stichting van Deps. Ook de inbreng van godsdienst en religieuze praktijken is grotendeels het werk van de vrouwen, waarbij, zoals reeds gezegd, Iphigénie een belangrijke rol vervult. Negatief geformuleerd betekent deze inbreng dat de vrouwen de conservatieve krachten van de gemeenschap vertegenwoordigen en dat zich bij hen terughoudendheid tegenover en angst voor de vitale levenskrachten manifesteert.
| |
| |
Een belangrijk motief bij de geleidelijke invoer van cultuur en rationaliteit zijn de ‘woorden’ en ‘gesprekken’ van de vrouwen. Hoewel Houtekiet aanvankelijk niet veel begrijpt van wat Lien hem wil uitleggen, raakt hij toch onder de indruk van haar woorden, ‘wel honderd woorden, het is waarlijk de moeite waard dat aan te horen.’ (p. 617) Bij zijn terugkeer na zijn periode van zwerven voert hij voor het eerst ‘een intiem gesprek’ met Iphiǵenie.
Maar Houtekiet blijft tot op het einde een non-conformist. Hij ontwikkelt wel enige gevoeligheid voor het metafysische, staat open voor het raadsel, maar in zijn houding tegenover de kerk weet hij niet van wijken. Hij blijft enerzijds de in wezen asociale natuurmens, ‘hij wilde juist niet gebonden zijn binnen een gemeenschap’ (p. 625), en maakt anderzijds een bewustwordingsproces door, waarin hij gevoelens en sociale, morele waarden als liefde, trouw, vaderschap, verantwoordelijkheid leert kennen. De concessies die hij doet aan Lien en Iphigénie, als kerkelijk trouwen en een kerk bouwen, mogen niet beschouwd worden als conformering aan het gewijzigde leefpatroon van de andere Depsers. Ze zijn veeleer een uiting van humanistische verdraagzaamheid. In wezen blijft de hoofdfiguur ‘onaantastbaar voor het katholieke geloof en moraal’ (Westerlinck). Zijn innerlijke vrijheid wordt niet opgeheven.
Niettemin draagt het boek door de ontwikkeling van Deps naar een geordende samenleving een zekere ambivalentie in zich. Het oorspronkelijk vitalistische ideaal wordt ingeperkt, de terugkeer naar een maatschappij die door orde en wetten wordt gedragen houdt onvermijdelijk in dat de vrijheid afbrokkelt. Deps wordt ‘een dorp, banaal als elk ander’ (p. 741), gaat zelf deel uitmaken van de maatschappij waartegen het uit verzet is ontstaan. Voor sommigen betekende deze evolutie de mislukking van het boek. Walschap heeft dit zelf herhaaldelijk ontkend. Het was zijn bedoeling om tegelijk ‘een programmatische wensdroom’ en ‘een beschrijving van het begin der maatschappijvorming’ te geven. Daarom heeft hij bewust het oorspronkelijke volstrekte vrijheidsideaal niet tot een absoluut principe verheven en draagt het boek een verschuiving van een utopisch, vitalistisch beeld naar een ‘symbolische geschiedschrijving’ (Geerts) in zich.
In die zin kan de roman worden gelezen, niet als een afwijzing van de maatschappelijke waarden op zich, maar als een protest tegen de conformerende gezagsstructuren waarin deze opgesloten worden. Houtekiet is het verhaal van een ‘herbronning’ aan de oorspronkelijke authenticiteit en de natuurlijke behoeften, die de verstarring van het conformisme moet doorbreken. Of met de woorden van Walschap: het drukt uit ‘dat
| |
| |
het leven sociaal herbeginnen moet in vrijheid’ (Gesprekken, p. 195). Op de eerste bladzijde staat dan ook te lezen: ‘Tussen de andere dorpen met oude geschiedenis leeft het jongere Deps, in schijn aan de omgeving thans gelijk, in werkelijkheid harder, trotser, woester.’
| |
Vertelsituatie
Deze woorden worden in de mond gelegd van een van de latere inwoners van Deps, een verre nazaat van de Houtekieters. In feite wordt het hele verhaal gepresenteerd als een terugblik: ‘Dit is de geschiedenis van ons. Wij verhalen in korte woorden het ontstaan van ons dorp.’ (p. 602) Deze keuze van perspectief creëert een betrokkenheid die tot bewondering en mythevorming aanleiding geeft. Houtekiet wordt de haast legendarische stamvader van het dorp. Tegelijk biedt dit standpunt de auteur de mogelijkheid in dit overleveringsverhaal de bewondering van de latere Deps-bewoners afstandelijk en licht-ironisch weer te geven.
Dit wij-standpunt is overheersend in de roman - het bepaalt tevens de volkse toon waarin de gebeurtenissen worden verteld - en valt meestal samen met een auctorieel vertelstandpunt. Het ‘intieme gesprek’ tussen Houtekiet en Iphigénie is daar een voorbeeld van.
| |
Opbouw
Het verhaal is rechtlijnig-chronologisch opgebouwd. In het eerste deel is er een centrale lijn die de gebeurtenissen met Houtekiet volgt. Later, wanneer de Deps-gemeenschap zich heeft uitgebreid, wordt het boek meer een kroniek waarin verschillende verhaallijnen apart worden doorgetrokken, hoewel elk nog met een traditioneel rechtlijnig verloop.
| |
Stijl
Net zoals in romans als De familie Roothooft (1929-1931) of Celibaat (1934) heeft Walschap hier zijn romanopvattingen, zoals hij die later in Voorpostgevechten (1943) formuleerde, in de praktijk gebracht: folklorisme, oppervlakkige anekdotiek, woordkunst en beschrijvingen worden vermeden, de auteur beperkt zich tot een weergave van feiten, uiterlijkheden en gebeurtenissen en laat de psychologische verklaringen en interpretaties aan de lezer over. Bijgevolg komt het hoofdaccent te liggen op een erg snel handelingsverloop: het wordt immers niet opgehouden door detaillerende beschrijvingen of veralgemenende beschouwingen. Bovendien worden langere tijdsperiodes soms in enkele paragrafen weergegeven. Het effect van een dergelijke stijl is zeer toneelmatig. De personages laten zich haast uitsluitend kennen door hun handelen en hun manier van optreden in concrete situaties.
Een van de opvallendste kenmerken van Walschaps stijl zijn de bruuske overgangen tussen directe, indirecte en vrije indirecte rede. Het is een stilistisch procédé dat hij reeds vanaf Adelaïde (1929) toepaste. Uitgebreide dialogische passages ko- | |
| |
men daarbij nauwelijks voor, maar toch is de weergave van gesprekken erg direct en natuurlijk. Walschap hanteert bovendien een vertelstijl die nauw aanleunt bij de volkstaal, door gebruik te maken van tussenvoegsels en uitroepen, volkse vergelijkingen en spreuken, en woorden uit de streektaal.
Ten slotte kan nog worden gewezen op de mythische aspecten en de bijbelallusies, waar vooral Weisgerber aandacht aan besteedde. Men kan Houtekiet moeilijk als een realistisch personage interpreteren. Hij is veeleer een reïncarnatie van de mythe van de oermens, en het verhaal van Deps wordt daardoor het relaas van een legendarische stichting en krijgt een mytische dimensie. Het begin van Deps wordt in een ver, niet nader bepaald verleden gesitueerd, ‘van wat daaraan voorafging weten wij niets’ (p. 603). Houtekiet, de stamvader, krijgt haast bovennatuurlijke gaven toegedicht, hij heeft een fysieke kracht als niemand anders, hij beschikt over bijzondere genezingskrachten, hij dwingt een natuurlijk gezag af en wordt in alles het oervoorbeeld dat de anderen zullen navolgen. Net als in het scheppingsverhaal is het de vrouw die hem kennis en het onderscheid tussen goed en kwaad bijbrengt, maar hem ook van de paradijselijke vrijheid berooft.
| |
Context
Binnen de evolutie van Walschaps werk en de levensbeschouwelijke ontwikkeling van de auteur is Houtekiet een belangrijke fase. Op artistiek vlak is de roman de afsluiting van een periode waarin Walschap streefde naar een culturele verruiming (los van de dogmatische kerkelijke moraal) naar een romankunst die de menselijke problematiek centraal stelde en naar een nieuwe stijl. Deze ontwikkelingslijn is te volgen vanaf de publikatie van Adelaïde (1929). In zekere zin zou men Houtekiet kunnen zien als een vervolg op Het kind dat in hetzelfde jaar verscheen. Walschap had daarin zijn ‘vertrouwen in de vrije mens’ (Ter Braak) al uitgesproken op moreel vlak, zodat Houtekiet te beschouwen valt als de uitbreiding naar een maatschappelijk plan. Het vrijheidsbewustzijn dat in Het kind op moreel vlak wordt bereikt, wordt hier als basis en principe van een nieuwe samenlevingsvorm geponeerd.
Houtekiet is tevens de manifestatie van een religieus bevrijdingsproces. Walschap schreef dit werk in de periode van zijn openlijke breuk met de katholieke kerk (in het pamflet Vaarwel dan van 1940). Het zelfbewustzijn en zijn herwonnen gevoel van eigenwaarde worden in de roman vertaald in een stambewustzijn en familietrots, en kunnen zeker in verband
| |
| |
worden gebracht met de biografie van de auteur. Houtekiet wordt dan het mythisch symbool van een levensbeschouwing. In deze betekenis heeft Walschap het boek een ‘triomfalistische roman’ genoemd.
In een ruimere literaire context kan Houtekiet geplaatst worden binnen het vitalisme, waarvan de wortels teruggaan naar Rousseau, en dat men in de literatuur van het interbellum terugvindt bij auteurs als Griese, Wiechert, Giono, Ramuz, Hamsun. Filosofische inspiratiebronnen van het vitalisme zijn Nietzsche en Bergson. Houtekiet bevat heel wat vitalistische kenmerken, zoals de verheerlijking van intuïtie en levenskracht, een hervormingsstreven dat een terugkeer inhoudt naar de natuurlijke oerstaat van de mens, het geloof in een natuurlijke goedheid en vrijheid, argwaan en misprijzen voor intellect en beschaving. Weisgerber noemt Houtekiet ‘de incarnatie van het instinct, dat voor de auteur de essentiële drijfkracht van het leven is’. Walschap heeft de sterkste invloeden ondergaan van Knut Hamsun (Hoe het groeide), De Unamuno en Dostojewski. Zelf acht hij de expressie van zijn eigen levensbeeld belangrijker voor het boek dan de beïnvloeding door buitenlandse voorbeelden.
Een belangrijk verschilpunt met veel van de genoemde auteurs is dat het vitalisme bij Walschap geen cultuurpessimisme inhoudt, maar dat de auteur in feite natuur en cultuur probeert te verzoenen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Doorgaans wordt Houtekiet in de kritiek beschouwd als Walschaps meesterwerk. In de reacties zijn zowel een paar positieve als enkele negatieve constanten aan te wijzen. In de eerste plaats zijn er critici geweest die voorbehoud maakten wegens de ‘niet-godsdienstige’ en ‘amorele’ grondslagen, maar die tegelijk het schrijverschap loofden. Dit is onder meer de teneur van de traditionele katholieke kritiek in Vlaanderen en ze is ook te horen in Knuvelders reactie bij het verschijnen van het boek. Het slot wordt in een dergelijke optiek gelezen als een overwinning van het christendom op het heidendom en als een demonstratie van de ‘onvoldoendheid van het louter vitalisme’ (Knuvelder).
Een aspect dat in veel kritieken terugkeert en vaak negatief wordt beoordeeld is de ambivalentie van Deps' evolutie. Daarom plaatste Weisgerber Houtekiet in Walschaps ontwikkeling op het snijpunt van twee tegengestelde stromingen: ‘de cultus van het instinct en de terugkeer tot de geestelijke waarden’, te- | |
| |
gelijk een ‘geloofsbelijdenis en verzaking van de vitalist’. Hadermann, die het boek las als ‘een romantische droom van een ideale, vrije, “naturistische” kolonie’ komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Walschap zijn doel voorbijgeschoten is en dat de mythe van de oermens op het einde ontspoort.
Een tweede thema in de receptie is de spanning tussen het realistische niveau, de waarschijnlijkheid van het verhaal en de mythisch-symbolische dimensie ervan. In het gesprek dat Albert Westerlinck met Walschap hierover voerde, legt de eerste er sterk de nadruk op dat de voorstellingen in het boek op het mythische plan moeten worden gelezen. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat de interpretatie van psycho-symbolische aard moet zijn. Hij herkent in Houtekiet de polariteiten van Walschaps schrijverspersoonlijkheid, ‘zelfaffirmatiedrang’ en ‘gemeenschapswil’. Simon Vestdijk beoordeelde de niet-realistische kenmerken van het personage negatief en formuleert zijn bezwaren als een ‘teveel roman à thèse’. In dezelfde lijn ligt de kritische noot die Ter Braak aan zijn overigens lovende bespreking toevoegt: het boek is ‘niet vrij van opzettelijke constructie’. J. Van den Weghe daarentegen verwerpt nadrukkelijk elke kritiek op ‘onwaarschijnlijkheid’: ‘Alles functioneert in de evolutie van Jan Houtekiet die de wordingsgeschiedenis van de mensheid weergeeft.’
Een derde thema in de kritische besprekingen vormt de beoordeling van het vrijheidsideaal. Hadermann maakte bezwaar tegen het ontbreken van het intellectuele aspect bij Houtekiet. Omdat precies het intellect aan de basis moet liggen van elke vrije keuze mist het boek voor hem een innerlijke noodzakelijkheid, die hij bijvoorbeeld in Teirlincks Het gevecht met de engel wel aantreft. Ook Knuvelder vond het vitalistisch optimisme wat ‘weinig gedifferentieerd’. Anderen appreciëren juist de uitbeelding van het vitalistisch levensgevoel, temeer ‘daar het zuiver unanisme de weg opent voor de doorbraak van de geest’ (Van Vlierden).
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerard Walschap, Verzameld werk. Deel 2. Antwerpen-Amsterdam 1989, p. 602-802.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gerard Knuvelder. Van eigen en vreemde letteren (over Houtekiet). In: De Maasbode, 17-2-1940. |
Menno ter Braak, Een aartsvader bekeerd (18-2-1940). In: Verzameld Werk. Deel VII. Amsterdam 1949, p. 489-494. |
Ernst Groenevelt, Van boeken en schrijvers (over Houtekiet). In: Avondpost, 3-3-1940. |
R.F. Lissens, Lettres flamandes (over Houtekiet). In: Cassandre, 13-4-1940. |
Lode Monteyne, De romanschrijver Gerard Walschap en zijn verhaal ‘Houtekiet’. In: De Nieuwe Gazet, 27-7-1940. |
André Demedts, Het kind en Houtekiet. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 5, 1940, jrg. 85, p. 389-393. |
Hendrik van Tichelen, Kroniek van het proza (over Houtekiet). In: De Vlaamse Gids, 1940, jrg. 28, p. 230-231. |
Paul de Vree, Gerard Walschap en de nieuw-menschwording. In: Vormen, nr. 10, 1940, jrg. 4, p. 243-247. |
Simon Vestdijk, ‘De gelouterde krachtmensch.’ In: Muiterij tegen het etmaal. Deel I. 's-Gravenhage 1947, p. 53-58. |
Hubert Lampo, Wederontmoeting met ‘Houtekiet’. In: Volksgazet, 20-11-1958. |
P. Hadermann, Twee aspecten van het vitalisme in de Vlaamse roman. In: Tijdschrift VUB, nr. 2-3, 1959, jrg. 1, p. 142-156. |
Piet Thomas, Houtekiet: machtswil en onrust. In: Jeugd en cultuur, nr. 1, 1961, jrg. 7, p. 17-27. |
Gerard Knuvelder, Houtekiet. In: Spiegelbeeld. 's Hertogenbosch 1964, p. 229-231. |
Albert Westerlinck, Houtekiet. In: Gesprekken met Gerard Walschap. Eerste Deel. Hasselt 1969, p. 193-222. |
Jean Weisgerber, Gerard Walschap. Houtekiet (1939). In: Aspecten van de Vlaamse roman. Amsterdam 1976, p. 74-91. |
Leo Geerts, Oud en Nieuw Deps Revisited. In: De Vlaamse Gids, 1977, jrg. 61, p. 37-43. |
Sonja Vanderlinden, Een sociologische kijk op Walschap's Houtekiet. In: Mélanges de linguistique et de littérature offerts au Prof. H. Draye. Louvain 1978, p. 217-229. |
Jan Van den Weghe, Gerard Walschap tachtig, ‘Houtekiet’ veertig. In: Argus, augustus 1978, jrg. 4, p. 310-314. |
lexicon van literaire werken 8
november 1990
|
|