| |
| |
| |
Beb Vuyk
Het laatste huis van de wereld
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In het voorjaar van 1939 verscheen Het laatste huis van de wereld, de tweede roman van Beb Vuyk (* 1905 te Rotterdam, † 1991 te Blaricum), bij de Utrechtse uitgeverij De Haan. Dezelfde uitgever publiceerde herdrukken in 1940, 1941 en 1946. De vijfde druk kwam uit in 1954 bij Nijgh en Van Ditmar (nimmer dralend-reeks), zeven jaar later gevolgd door de zesde bij Van Oorschot (witte olifant-reeks). Tot begin jaren zestig zijn er ongeveer 35.000 exemplaren van het boek verkocht. Uitgeverij Querido verzorgde vervolgens de publicatie van Vuyks Verzameld werk, waarin de roman eveneens is opgenomen (1972, herdruk 1981, pp. 157-246). Een nieuwe afzonderlijke druk - de zevende - verscheen bij uitgeverij Veen in 1990 als deel van de reeks ‘Op schrijvers voeten’. Het boek is ook beschikbaar in een Engelse vertaling uit 1983 (samen met De raadsman van H.J. Friedericy onder de titel Two Tales of the East Indies).
De eerste druk van Het laatste huis van de wereld telt 212 bladzijden. Het verhaal is opgedeeld in eenentwintig ongetitelde maar genummerde hoofdstukken van ongeveer gelijke lengte. Diverse malen maakt de auteur gebruik van een witregel om passages binnen een hoofdstuk van elkaar te scheiden. De bij De Haan uitgegeven drukken bevatten acht illustraties van de hand van Thomas Nix. Een vertaling van de in de tekst gebruikte inheemse woorden wordt onderaan de betreffende bladzijde gegeven. De in het Verzameld werk opgenomen tekst is licht geredigeerd, met name met het oog op spelling en interpunctie, terwijl de woordverklaringen in een aparte lijst aan het einde zijn opgenomen.
Van 1933 tot 1941 woonde Vuyk met haar gezin op het Molukse eiland Boeroe (Buru), deel van het toenmalige Nederlands-Indië. Gedurende een tussentijds verblijf van bijna een jaar in Nederland, van voorjaar 1937 tot maart 1938, schreef zij voor het Haarlems Dagblad een feuilleton over haar Molukse leven. Deze serie van een tiental artikelen is gebaseerd op uitvoerige brieven die zij eerder aan haar familie in Nederland
| |
| |
had geschreven. Tussen 1933 en 1940 heeft zij bovendien achttien ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ in het tijdschrift De huisvrouw in Indië gepubliceerd. In de tekst van Het laatste huis van de wereld is veel van dit materiaal terug te vinden; een paar van de in het tijdschrift verschenen brieven zijn bijna letterlijk in de roman terechtgekomen.
Vuyk heeft haar boek opgedragen aan Fernand, haar echtgenoot. Het motto is ontleend aan Max Havelaar. Het citaat uit de toespraak van het titelpersonage tot de hoofden van Lebak legt een verband tussen de zoon, de vader en het huis dat zij bewonen.
In 1942, vlak voor de instelling van de cultuurkamer, werd het boek bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.
| |
Inhoud
Eerste hoofdstuk
Sinjo, de man van de ikfiguur, is opgegroeid op het Molukse eiland Boeroe, waar zijn vader, kapitein De Willigen, met zijn Ambonese vrouw en tien kinderen enige tijd een waar pioniersbestaan heeft geleid. Op het afgelegen eiland bouwde hij een huis en legde hij een tuin aan. De kajoepoetih-olie-concessie, die hij van het Nederlandse koloniale gezag in erfpacht had gekregen, vormde een bron van inkomsten. In de loop der jaren vertrokken de kinderen een voor een naar Java om naar school te gaan. Toen de vader ziek werd, wat betekende dat ook hij het eiland moest verlaten, nam zijn Ambonese assistent Heintje Limba de verzorging van het huis in handen en werd de concessie verpacht aan een Arabier. De vader is inmiddels overleden en Sinjo is al die tijd op Java gebleven, waar hij is getrouwd met de ikfiguur. Wanneer hij zijn baan kwijtraakt, besluiten zij om terug te keren naar het eiland van zijn kinderjaren.
| |
Tweede hoofdstuk
Na een bootreis van twee weken, met oponthoud op Celebes en Ambon, wordt de bagage uit de K.P.M.-boot getakeld en in een prauw aan land gebracht. De ikfiguur, zwanger van haar eerste kind, is onder de indruk van de enorme verlatenheid van Boeroe.
| |
Derde hoofdstuk
De volgende ochtend blijkt dat het huis een flinke opknapbeurt behoeft en dat de tuin geheel is verwilderd. Maanden van hard werk liggen in het verschiet. Veel steun krijgen ze van Heintje, die met vrouw en zonen bij het door vader De Willigen gebouwde huis woont.
| |
Vierde hoofdstuk
Door de afwezigheid van medische zorg op het eiland zal de ikfiguur voor de bevalling over twee maanden naar Ambon
| |
| |
gaan. Tot die tijd moet er veel gebeuren, zoals de inrichting van het huis, het maken van meubels, het opknappen van de tuin en het inzaaien van groente.
| |
Vijfde hoofdstuk
De ikfiguur en haar man leren geleidelijk de eilandbewoners kennen, onder wie deftige Arabieren, Chinese handelaren en inlandse bestuursambtenaren. Het eiland is deels islamitisch en deels christelijk, terwijl het bergachtige gedeelte wordt bewoond door heidense volken. Het bezoek van de Hinolong, een leider van de ‘wilde’ Alfoeren uit het binnenland, zorgt voor enige consternatie. De man en zijn gevolg blijven vier dagen.
| |
Zesde hoofdstuk
Naast Sinjo en de ikfiguur woont de lokale Nederlandse bestuursambtenaar en iets verderop een Nederlandse luitenant plus gezin. Wanneer zijn jongste dochtertje ernstig ziek is, moet zij voor een operatie naar Java. Zij overleeft de ingreep, maar de ikpersoon, zelf hoogzwanger van haar eerste kind, beseft hoe kwetsbaar het leven buiten de bewoonde wereld is.
| |
Zevende hoofdstuk
Bader, degene die de olieconcessie van vader De Willigen had overgenomen, heeft een forse huurschuld en zijn afrekeningen kloppen nooit. De ikfiguur en haar man maken een tocht van twee dagen naar de in het binnenland gelegen concessie. Na een weelderig landschap van mangrove en koraalrif varen zij in hun prauw landinwaarts de rivier op. De concessie telt veertig ketels.
| |
Achtste hoofdstuk
De kajoepoetihbomen groeien langs de noordkust van Boeroe. Het blad ervan kan het hele jaar door worden geplukt en gestookt. De sterk geurende groene etherische olie is een medicijn voor talloze kwalen en wordt ook in de parfumindustrie gebruikt. Het koloniale gezag verpacht concessies die het recht geven om binnen het betreffende gebied stookketels te bouwen en exploiteren. Andere ketels zijn in handen van Chinese en Arabische handelaren. Zij verhuren die aan groepjes ketelstokers van zes man en nemen tegen een vaste prijs de gewonnen olie af. Zij dwingen de stokers bovendien het verdiende geld in hun winkels te besteden en dit leidt vaak tot ruzie of illegale handel in achtergehouden olie. Soms lopen de conflicten zo hoog op dat hele bosgebieden moedwillig in brand worden gestoken, wat de productie maanden stil kan leggen.
| |
Negende hoofdstuk
Bij terugkeer van de ikfiguur op het eiland is zoon Hans Christiaan twaalf dagen oud. De Oostmoesson waait vroeg dat jaar: in delen van het binnenland brandt het bos en ook hun concessie loopt gevaar. Pas na lange onderhandelingen besluit Halik Ternate, een Soelanees, een van de ketels te huren. Na weken van voorbereidende activiteiten, zoals de bouw van het ketelhuis, kan het destillatietoestel worden geplaatst en het stoken beginnen.
| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
Halik, zijn vrouw, zijn broer en enkele anderen zijn hele dagen met het destilleren van de olie in de weer. De eerste ketel van tweehonderd kilo blad levert slechts twee flessen op. Het zware werk bestaat uit een doorlopend proces van plukken, houthakken, vullen, stoken, koelwater regelen en het legen van de ketel. Bij de eerste uitbetaling, een paar weken later, blijkt dat zij voor meer dan het verdiende geld hebben gegeten en ze dus een kleine schuld hebben opgebouwd. Al wil Sinjo zijn werkers niet op die manier afhankelijk maken, hij kan er niet omheen; Halik en de zijnen zitten er niet mee en ze vragen meteen een nieuw voorschot, wat hun schuld verder vergroot.
| |
Elfde hoofdstuk
De volgende maand melden zich een paar nieuwe groepjes stokers, mannen van het eiland Boeton die de eilanden afgaan op zoek naar werk. Vier van de veertig ketels zijn nu in bedrijf en Sinjo gaat iedere ochtend naar de concessie om de productie te controleren. Zijn inmenging wordt niet altijd door de stokers gewaardeerd.
| |
Twaalfde hoofdstuk
Sinjo streeft naar een zo goed mogelijke kwaliteit olie om als proeflevering naar Europa te sturen. De feesten naar aanleiding van het islamitische vasten leggen het werk voor drie weken stil. In die tijd brengen Sinjo en Heintje een tegenbezoek aan de Hinolong van de Alfoeren, waarin ze onder meer op jacht gaan. De ikfiguur blijft met haar inmiddels zeven maanden oude zoon thuis en die avond leest zij gedichten van Rilke.
| |
Dertiende hoofdstuk
De vastenperiode is als een vakantie. Het kind speelt in de opengekapte tuin, waar de bomen zijn gesnoeid en de spinazie en boontjes zijn gezaaid. Iedere ochtend zwemmen ze in de baai bij het huis, 's middags wordt er getennist en 's avonds gaan ze tot zonsondergang de zee op om te vissen.
| |
Veertiende hoofdstuk
Na de vastentijd laat Sinjo op Wai Senga een grote ketel bouwen met waterleiding en woonhuis erbij. Landinwaarts bouwt hij bovendien een tweede huis annex opslagplaats, gericht als hij is op het verhogen en stroomlijnen van de olieproductie. Heintje gaat naar Ambon om meer stokers en plukkers te werven en komt een maand later met vijftien man terug. De prijzen op de wereldmarkt zijn echter laag en er wordt ook veel met de olie geknoeid, wat de handelswaarde evenmin bevordert.
| |
Vijftiende hoofdstuk
De flora en fauna van Boeroe blijven overweldigend. Er leven krokodillen en bij de baai wordt een slang gedood met een compleet varken in zijn maag.
| |
Zestiende hoofdstuk
Tot 1928 werd er goed verdiend aan de olie, waardoor bij de Chinese winkeliers op het eiland hoogwaardige producten te koop waren. Maar de instorting van de wereldmarkt heeft geleid tot de invoer van overwegend slechte en goedkope Japanse producten. De beste ‘winkel’ is altijd nog de K.P.M.-boot, die een keer per maand aanlegt.
| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk
De jaarlijkse feestdag, ‘de 31ste’ ofwel Koninginnedag, begint met het zingen van het Wilhelmus door de schoolkinderen voor het huis van de hoogste Bestuursambtenaar. Het vervolg van de dag is een mengeling van formele bijeenkomsten, lokale rituelen en voetbalwedstrijden, om te eindigen met een groot dansfeest voor iedereen die iets meer is dan koelie of ketelstoker.
| |
Achttiende hoofdstuk
De ikfiguur is opnieuw zwanger en dat beangstigt haar enorm. Op Boeroe is geen dokter en er is geen geld om voor de bevalling naar Ambon te gaan. Pas nadat het kind, opnieuw een zoon, zonder complicaties wordt geboren, proeft de ikfiguur opnieuw de verrukking van het primitieve bestaan.
| |
Negentiende hoofdstuk
De twee zonen, inmiddels vier en twee jaar, mogen mee naar een naburig eiland om houthakkers voor de olieconcessie te werven. Door de sterk wisselende weersomstandigheden wordt het een avontuurlijke zeiltocht.
| |
Twintigste hoofdstuk
Zij verblijven enkele dagen op het naburige eiland, waar Sinjo met kampongleiders onderhandelt over werkkrachten. De missie slaagt, maar de terugtocht blijkt opnieuw een hachelijke onderneming.
| |
Eenentwintigste hoofdstuk
In 1936 verbetert de markt voor kajoepoetih-olie en houden zij voor het eerst geld over. Hadden zij in de slechte tijd wel estig man in dienst, door de vinnige concurrentie weten zij amper de helft ervan te behouden. Met haar twee zoontjes gaat de ikfiguur naar Nederland, maar bij terugkeer is de markt alweer ingestort en gaat alle winst verloren. Drie jaar eerder heeft Sinjo bovendien bij de resident van Ambon een verzoek ingediend tot erfpacht van een groter gebied, dat zij na de voorlopige toezegging ook al deels hebben ontgonnen. De later vastgestelde pachtprijs blijkt echter ineens twee keer zo hoog te zijn, waardoor de exploitatie van het stuk land een onhaalbare zaak is geworden. Wanneer hun verweer bij de resident vergeefs blijkt te zijn, is hun woede op het Nederlandse koloniale gezag groot. Zes jaar wonen zij nu op Boeroe en de ikfiguur beseft dat hun pioniersbestaan in het ‘gevloekte en beminde land’ feitelijk zinloos is geworden en dat er alleen nog iets valt te verdienen door te schrijven over hoe zij het aan de wildernis onttrokken land weer kwijtraken.
| |
Interpretatie
Thematiek
Aan het begin van Het laatste huis van de wereld voert de ikverteller de belofte van een volstrekt onafhankelijk leven als reden op voor het besluit om op het eiland Boeroe te gaan wonen en dit kan gezien worden als het centrale gegeven van de roman.
| |
| |
Tegen de achtergrond van het koloniale Nederlands-Indië van de jaren dertig van de twintigste eeuw thematiseert het boek het streven naar zelfstandigheid, een sober leven dicht bij de natuur - een leven waarin iedere dag ‘zijn eigen avontuur’ is. Het pioniersrelaas bepaalt de dynamiek in het verhaal. Aan het begin legt de ikfiguur een direct verband tussen haar eigen onderneming en die van de landverhuizers die zij als kind in Rotterdam op weg zag gaan naar de haven en Amerika. Zij zag hen als ‘losgesneden, verbijsterd en starend van verwachting’ en zo begint zij zelf aan het leven op Boeroe, waar de voorzieningen minimaal zijn en derhalve nog de mogelijkheid bestaat het leven geheel volgens eigen inzicht in te richten. De plot wordt voortgestuwd door het verlangen van de hoofdpersonen, de ikfiguur en haar man, dat persoonlijke ideaal te verwezenlijken. Zij slagen daarin, maar de problemen die samenhangen met hun streven naar rechtvaardige arbeidsverdeling, hogere productie en meer winst werpen uiteindelijk een schaduw op hun persoonlijke idylle.
| |
Thematiek / Titel
Hun nieuwe bestaan krijgt in de eerste plaats gestalte binnen de intimiteit van het leven in en rond het huis uit de titel. Het huis symboliseert de idylle en wordt als volgt door de ikfiguur beschreven: ‘Vanuit zee gezien is ons huis op zijn mooist, laag en breed onder een veilig bruin dak. We hebben het een beetje bijgepleisterd en rond de voorstoep een laag muurtje gebouwd, waardoor het een buitenhuis lijkt, een landelijke hoeve met zijn vensterluiken, die groen en geel geschilderd naar buiten werden vastgezet. Opzij reikt de pas geplante bougainville naar het dak’ (p. 89). Het kleinschalige leven van de ikfiguur en haar man is gecentreerd rond deze locatie. De geborgenheid ervan wordt nog eens onderstreept door het gezin dat zij daar stichten.
De afgelegen locatie van het huis vormt de basisvoorwaarde voor het soort leven dat de ikfiguur wil leiden. Zij beschouwt het als een ‘vrijplaats’, een plek waar het leven ontdaan is van alle franje en kunstmatigheid. De titel is ingegeven door een fragment uit Das Stunden-Buch (1905) van Rainer Maria Rilke en wel uit het tweede boek hiervan, ‘Das Buch von der Pilgerschaft’. Het fragment wordt aan het einde van het twaalfde hoofdstuk door de ikfiguur gelezen en het begint met de volgende regels: ‘In diesem Dorfe steht das letzte Haus / so einsam wie das letzte Haus der Welt.’ In hun afgelegen huis worden de ikfiguur en haar man teruggeworpen op de essentie, de nulgraad van het bestaan.
| |
Thematiek
Van pionieren in enge zin is overigens geen sprake en wel om twee redenen. In de eerste plaats is het huis gebouwd door de schoonvader van de ikfiguur. Haar man heeft op het eiland
| |
| |
zijn kinderjaren doorgebracht en als zodanig speelt het motief van de terugkeer, het wortelen en het generatiebesef - het verstevigen van de historische band tussen vader en zoon (zoals bijvoorbeeld uitgedrukt in het motto) - evenzeer een rol van betekenis in de roman. De ikfiguur en haar man zijn pioniers in het voetspoor van de vader: zij gaan verder met de taak die hij wegens ziekte niet kon afmaken en versterken de familieband door kinderen op de wereld te zetten die in hetzelfde huis opgroeien. In de tweede plaats zijn de hoofdpersonen niet louter gericht op de verwezenlijking van een zelfvoorzienend bestaan, los van de anderen, maar ontplooien zij in het voetspoor van de vader ook economische activiteit, wat hen direct verbindt met de lokale gemeenschap en de wereldeconomie. Zoals zij het huis opknappen en de tuin weer laten bloeien, zo brengen zij ook de in het binnenland gelegen kajoepoetih-olie-concessie opnieuw in bedrijf.
Naast het verhaal van de persoonlijke idylle thematiseert de roman de diverse praktische, economische en historische facetten verbonden aan de winning van deze olie en hoe de man van de ikfiguur aan het productieproces gestalte geeft. Zo probeert hij actief de olieproductie te verbeteren en streeft hij ernaar om illegale handel te voorkomen en het bestaande arbeidssysteem, dat de arbeiders dwingt om met schulden te beginnen, eerlijker te maken. Ondanks deze nobele motieven dienen zich verschillende problemen aan. Veel stokers zijn bijvoorbeeld niet blij met een grotere inmenging in hun werkzaamheden. In meer algemene zin dreigt het op optimalisering en rechtvaardige verhoudingen gebaseerde beleid van Sinjo voorbij te gaan aan de bestaande lokale orde, waarin familiebezoek en feesten belangrijker zijn dan werk en inkomen. Voorts wordt er als gevolg van de wispelturige wereldmarkt nauwelijks of geen winst gemaakt, terwijl de poging om de concessie uit te breiden uiteindelijk door het ambtelijke koloniale apparaat wordt gefrustreerd: de hoge pachtsom maakt verdere exploitatie onrendabel en dus zinloos, tenminste volgens de logica van de economische wetten waaraan de pioniers zich uiteindelijk toch weer hebben uitgeleverd.
| |
Opbouw
De twee strengen van het verhaal - het persoonlijke en het economische - wisselen elkaar af, maar zijn ook met elkaar vervlochten. Het geheel wordt verteld als een chronologische kroniek die begint met de motieven om naar Boeroe af te reizen, gevolgd door een beschrijving van de reis, de aankomst, de nieuwe omgeving en de eerste ontmoetingen, en die uiteindelijk overgaat in een verslag van het verblijf. Het behandelde tijdsverloop bedraagt zes jaar, maar grote delen daarvan komen alleen terloops of op een elliptische manier aan bod. Er is een
| |
| |
aantal doorlopende verhaallijnen, zoals de economische fluctuaties op de wereldmarkt voor kajoepoetih-olie, maar de dominante structuur wordt gevormd door de aaneenschakelijking van beschrijvende passages en anekdotes die bij elkaar genomen het leven van de ikfiguur en haar gezin in beeld brengen.
| |
Vertelstructuur
De vrouwelijke ikverteller fungeert tevens als hoofdpersonage, al is zij als zodanig vooral degene die observeert, registreert en beschrijft. Als handelend personage speelt zij met name een rol bij de gebeurtenissen in en rond het huis. Slechts een enkele keer schuift zij zichzelf expliciet als personage naar voren, bijvoorbeeld wanneer zij alleen thuis Rilke leest en bij de geboorte van de tweede zoon. Dat over de geboorte van de eerste zoon met geen woord wordt gerept, houdt vermoedelijk verband met het feit dat hij in een meer beschermde omgeving op Ambon ter wereld komt, iets wat minder goed past binnen de pioniersthematiek van het verhaal. De man van de ikfiguur staat centraal in de aan de oliewinning gewijde passages, maar dit betekent niet dat zijn handelen verder psychologisch wordt uitgewerkt of dat hij van binnenuit wordt beschreven. Hoewel hij in een aantal opzichten een cruciale rol bij veel van de beschreven gebeurtenissen vervult, heeft hij een opvallend onnadrukkelijke en zelfs marginale aanwezigheid in het verhaal.
| |
Poëtica
De auteur gebruikt aldus de romanvorm niet zozeer als kader voor een op subtiele wijze geconstrueerd plot of een dynamisch samenspel van complexe personages, maar zij vertelt over haar eigen leven: het boek is een kroniek, een levensbericht. Het gaat haar niet om de beschrijving van een verzonnen of fantastische werkelijkheid, maar om één die wezenlijk en echt is. Kenmerkend voor die werkelijkheid is de ‘andersheid’ ervan. Het betreft een verre wereld die voor de meeste beoogde lezers onbekend is. De ruimte in de roman is een in cultureel en geografisch opzicht ‘vreemde’ ruimte en dit gegeven heeft talloze implicaties voor de ontwikkeling van het verhaal. Behalve als een autobiografische roman kan Het laatste huis van de wereld dan ook worden gezien als een antropologische of etnografische roman. Veel commentaar, anekdotes en beschrijvende passages hebben betrekking op wat cultureel gezien afwijkt: de mensen met hun eigen gewoontes en rituelen (die regelmatig worden uitgelegd), het andere klimaat, de afwijkende flora en fauna, de lokale economische praktijken en de ongewone normen en waarden. Zo leert de lezer dat de inheemse bevolking alleen werkt om in leven te blijven (een opvatting die de ikverteller in eerste instantie geheel vreemd is), dat werken voor geld op Boeroe een schande is en dat bij het bezoek van de Alfoerse Hinolong aan het huis van de ikfiguur voortdurend culturele misverstanden dreigen (vgl. het vierde hoofd- | |
| |
stuk). Dit soort antropologische informatie speelt een centrale rol in de roman, zoals ook de aankomstscène uit het eerste hoofdstuk en het gebruik van de tegenwoordige tijd typerende conventies van de etnografie zijn.
| |
Stijl
Het subjectieve karakter van de beschreven situaties en de onsystematische vertelwijze, of met andere woorden de kroniekstijl, onderscheiden de roman weer van de etnografie. De literaire dimensie van Het laatste huis komt ook tot uitdrukking in de bijzondere mengeling van zakelijke en lyrische taal, de verweving van lokale woorden in het proza en het gebruik van vergelijkingen waarin veelvuldig kleuren of dieren figureren. Karakteriseringen als ‘een leven wit van eenzaamheid’ of ‘blauw en schel en snel als een vogel stijgt de dag recht omhoog’ brengen het eiland Boeroe als een specifieke ruimte op een welluidende manier tot leven.
| |
Thematiek
De keuze voor het in de roman beschreven bestaan is ingegeven door het verlangen naar onafhankelijkheid en autonomie. Een belangrijk onderdeel van die thematiek vormt het contrast tussen de burger en de avonturier, waarbij de ikfiguur zich nadrukkelijk in de tweede categorie plaatst: ‘Burgers zullen het geluk en de charme van dit bestaan nooit begrijpen. Zij missen het comfort van de steden, de ijsfabrieken, het electrische licht, scholen, doktoren en de bioscoop.’ En, zo voegt zij hieraan toe: ‘wiens leven licht is door de genade van het avontuur, voelt een heimwee in de steden en de bewoonde plaatsen en een lichte wrevel om het onglorieuze bestaan, beveiligd en zonder risico's’ (p. 116). In een op industrie, technologie, onderwijs, medische zorg en massacultuur gebaseerde samenleving, zo wordt hier gesuggereerd, verliest het leven zijn dynamiek, zijn intrinsieke vitaliteit. Tegelijkertijd zet de ikfiguur zich af tegen het reguliere kolonialisme. Zo is zij aangenaam verrast dat de luitenant die bij haar in de buurt woont na vijf jaar Indië nog niet is bedorven door de arrogantie die volgens haar bijna alle kolonialen aantast. De poging om op een meer rechtvaardige wijze de concessie te exploiteren onderstreept het zoeken naar een alternatief voor het meer gangbare, louter op uitbuiting gebaseerde koloniale systeem en de daarbij behorende economische mentaliteit.
In de conclusie van de roman wordt de suggestie gewekt dat de ikfiguur en haar man weer terug zijn bij af: zij hebben zich zozeer laten leiden door hun sociale en economische ambities dat de idylle van het leven op het afgelegen eiland er niet meer toe doet. Als gevolg van prijsdalingen op de wereldmarkt en de door het koloniale bestuur vastgestelde hoge pachtprijs van grond blijkt namelijk verdere groei van hun concessie een onhaalbare zaak: hun ‘taak’ kan niet worden volbracht (zie slot- | |
| |
pagina). Zij hebben zich met andere woorden laten inkapselen door de waarden van de kapitalistische economie, die expansie en investeringen vereist. Al trokken zij naar het afgelegen eiland om vrij te zijn en zich buiten de grootschalige economische orde te stellen, door het karakter van hun pioniersethos zijn zij toch weer in de greep van die orde terechtgekomen.
| |
Context
De structuur van het verhaal vertoont veel overeenkomsten met die van de eerste roman van Vuyk, het op Java gesitueerde Duizend eilanden (1937). Beide boeken beginnen met een beschouwing van de beweegredenen voor een ander leven en geven vervolgens een schets van het vertrek, de reis, de aankomst, het nieuwe bestaan, de economische uitdaging en de ontmoetingen met de lokale bewoners. In ‘De vervulling en de terugkeer’ (in De wilde groene geur, 1962) schrijft de auteur dat zij bij het schrijven van haar tweede roman de ‘romantiek van de verbeelding’ heeft ingeruild voor de romantiek van de ‘onmiddellijke werkelijkheid’. In deze zin is Het laatste huis van de wereld op meer directe wijze een kroniek van haar leven. De verhalen ‘Journaal van een prauwreis’ en ‘Way Baroe’ (uit bovengenoemde bundel) en haar derde roman Het hout van Bara (1946) zijn eveneens in de Molukse archipel gesitueerd.
De boeken van Vuyk staan geheel in de traditie van de Nederlandse koloniale verhaalkunst, waartoe eveneens romans als Het land van herkomst (1935) van E. du Perron en Rubber (1931) en De andere wereld (1934) van M.H. Székely-Lulofs behoren. Zoals de kroniek van Vuyk zich richt op de kajoepoetih-olieproductie op Boeroe, zo handelt Rubber over de rubberexploitatie op Sumatra. In de kritiek op het Nederlandse koloniale bestuur aan het slot van Het laatste huis van de wereld weerklinkt een gelijksoortig geluid als aan het einde van Multatuli's Max Havelaar.
Werken als De eilanden (1952) van A. Alberts, De tienduizend dingen (1955) van Maria Dermoût, De raadsman (1958) van H.J. Friedericy, De atlasvlinder (1958) van Aya Zikken, De zwarte met het witte hart (1997) van Arthur Japin en Het lied en de waarheid (1997) van Helga Ruebsamen illustreren het aanhoudende belang van Nederlands-Indië in de letterkunde van het naoorlogse, postkoloniale tijdperk.
In meer algemeen literaire zin is Vuyk beïnvloed door de romantiek van Slauerhoff en Van Schendel en het vitalisme van Marsman. Met eerstgenoemde deelt zij een hang naar het verre en avontuurlijke, al schrijft zij strikt genomen niet over het
| |
| |
zwerven en heeft zij niets op, zoals zij in een interview heeft gezegd, met het zoeken naar iets wat toch niet te vinden is.
Na de publicatie van Het laatste huis van de wereld in 1939 heeft Vuyk nog twee jaar op Boeroe gewoond. Zoals zij in het hierboven genoemde ‘De vervulling en de terugkeer’ memoreert, verloor het leven op het afgelegen eiland tegen het einde ‘zijn glans’, mede door een conflict met buren, en werd de eenzaamheid ‘drukkend’: ‘Om geestelijk op peil te blijven heeft men contact nodig met gelijken, een gedachtenwisseling, die tot werken stimuleert’. Het einde van het ‘laatste huis’ volgde reeds een paar jaar later. In Reis naar het ‘Vaderland in de verte’ (1983) vertelt de auteur dat het huis onder de Japanse bezetting werd gebruikt als benzineopslagplaats en dat het in die hoedanigheid eind 1944 is vernietigd bij een bombardement van de Amerikanen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het laatste huis van de wereld is met veel sympathie in de pers ontvangen en het oordeel van de recensenten is zelfs positiever dan bij het debuut van Vuyk. Zij schenken vooral aandacht aan genre en stijl. Menno ter Braak plaatst het boek in de context van de ontwikkeling van de roman, die zich volgens hem in een crisis bevindt en te zeer een clichématig genre is geworden. Vuyks eerste roman vond hij als roman niet helemaal geslaagd vanwege de tweeslachtige opzet ervan en hij juicht het dan ook toe dat zij nu wel heeft gekozen voor een geheel eigen, ‘openlijk’ autobiografische vorm. Hij noemt haar talent eerder ‘emotioneel-lyrisch’ dan ‘psychologisch-episch’ en roemt haar ‘sobere expressiviteit’, haar ‘onsentimentele en toch door en door gevoelige manier’ van beschrijven. Eveneens bewondert hij haar culturele benadering van de ander: ze schrijft over mensen van de Molukken ‘zonder lieverigheid, maar ook zonder botte zelfgenoegzaamheid’. Maurits Uyldert deelt de visie van Ter Braak: haar schrijfwijze blijft ondanks de ‘nuchtere zakelijkheid’ ervan ‘gevoelig’. E. du Perron bewondert het feitelijke en oprechte schrijven, het boek is ‘zelf een wereld’. Hij maakt een vergelijking met het beroemde Moby Dick (1851) van Herman Melville: zoals de Amerikaanse auteur de romanvorm gebruikt om de walvisvangst van alle kanten te belichten, zo geeft Vuyk in haar roman een veelzijdig inzicht in de werkelijkheid van de kajoepoetih-stokerij. Clara Eggink beschouwt het boek in de eerste plaats als dagboek (‘ik kan het met geen mogelijkheid een roman noemen’) en bewondert de heldere en nuchtere toon, alsmede de ruimhartige, gevoelige en tolerante
| |
| |
blik; het is ‘een menselijk document van waarde’ en ‘geen benauwde vrouwenroman’.
Andere recensenten leggen vooral een relatie tussen thematiek en stijl. Volgens Johan Koning draagt het boek de ‘geur van wilde bloemen’ in zich, het is ‘een bezielde hymne op de innerlijke vrijheid van de mensch’. De roman gaat over ‘het avontuur, de gezegende eenzaamheid’, en daarom, zo voegt Koning toe, bevalt het ‘ietwat Multatuliaansche slot van het boek ons slechts matig’. Gabriël Smit bewondert het oog voor detail en de eenvoudige maar evocatieve schrijfstijl: ‘Het gaat alles zonder ophef, valsche romantiek of overdreven accenten’. Het laatste huis bezit volgens hem ‘een geheel eigen mentaliteit, die in onze samenleving met haar vele gemakken nagenoeg verloren ging en die toch de waardevolste elementen van het leven bevat’. Vuyk zoekt in haar boek het midden tussen documentaire en romantiek, maar het belangrijkste blijft toch ‘het vinden van den mensch in zijn zuiverste en sterkste gedaante, bevrijd van schijn en maskerade’.
Al zijn er in de naoorlogse periode geen afzonderlijke artikelen aan Het laatste huis van de wereld gewijd, de roman heeft wel diverse malen in de bredere context van Vuyks oeuvre aandacht gekregen. Zo noemt Rob Nieuwenhuys het een van haar beste boeken, spreken Elma Drayer en Marjo van Soest van ‘misschien wel haar mooiste boek’ en beschouwt E.M. Beekman het als ‘haar meesterwerk’. In de uitgebreide beschouwing van laatstgenoemde over het gehele werk van Vuyk staat haar tweede roman dan ook centraal. Beekman bespreekt onder meer het thema van de opsluiting versus ruimte, de symboliek van kleuren en dieren (met name de krokodil) en het heroïsche karakter van Heintje Limbo, maar gaat vooral in op de autobiografische context van Vuyks leven op Boeroe. Deze aandacht heeft te maken met zijn algemene nadruk op het romantisch-avontuurlijke karakter van de Nederlandse literatuur over Nederlands-Indië, een visie waarbij Het laatste huis van de wereld goed aansluit.
Het slot van de roman is aanleiding geweest voor een kleine controverse. De verteller doet daar haar beklag over de betrouwbaarheid van het Nederlandse gezag op de Molukken, in het bijzonder noemt zij resident Haga die omtrent het pachten van een nieuwe concessie valse beloftes aan haar man zou hebben gedaan. De koloniale ambtenaar en romanschrijver H.J. Friedericy schreef in het Koloniaal Tijdschrift van 1940 een artikel waarin hij zijn ongenoegen uitsprak over de belasterende uitspraken tegenover de toenmalige resident. Toen er in 1962 een herdruk van Vuyks boek verscheen, is het artikel van Friedericy opnieuw afgedrukt en wel in Tirade. In een toeliching
| |
| |
uit hij zijn teleurstelling over het feit dat de betreffende passage niet is aangepast, mede omdat Haga tijdens de Japanse bezetting is onthoofd en hij zich dus niet meer kon verdedigen. In haar antwoord beroept Vuyk zich op het feit dat er toen wel degelijk door Haga een belofte aan haar man is gedaan en dat zij derhalve geen enkele reden heeft gezien om de gewraakte passage aan te passen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Beb Vuyk, Het laatste huis van de wereld, vijfde druk, 's-Gravenhage 1954.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J.H. de Bois, Litteraire kantteekeningen. In: Haarlems dagblad, 1-7-1939. |
Menno ter Braak, Den roman ontrouw. Waarom de roman een crisis doormaakt. Een vrouw op een kajoepoeti-olie concessie. In: Het Vaderland, 9-7-1939. Ook in: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. VII, Amsterdam 1951, pp. 309-314. |
Gabriël Smit, Een belangwekkende documentaire uit Indië. In: De Gooi- en Eemlander, 15-7-1939. |
[Anoniem], Beb Vuyk. Het laatste huis van de wereld. In: NRC, 8-8-1939. |
Maurits Uyldert, Letterkundige Kroniek. Het laatste huis van de wereld door Beb Vuyk. In: Algemeen handelsblad, 20-8-1939. |
Johan Koning, Letterkundige kroniek. In: [onbekend], 13-9-1939. |
E. du Perron, Het laatste huis van de wereld. Frische natuur-poëzie uit de Molukken. Zakelijk en toch heroïsch epos van een pioniersvrouw. In: Bataviaasch nieuwsblad, 28-10-1939. Ook in: E. Du Perron, Verzameld werk, dl. VI, Amsterdam 1958, pp. 419-424. |
C. Eggink, Tropische werkelijkheid. In: Critisch Bulletin, januari 1940, jrg. 11, pp. 13-14. |
H.J. Friedericy, Beb Vuyk nog steeds op het oorlogspad. In: Tirade, april 1962, jrg. 6, pp. 235-238. |
Beb Vuyk, [antwoord aan Friedericy]. In: Tirade, april 1962, jrg. 6, pp. 239-240. |
J.H.W. Veenstra, Beb Vuyks leven op avontuur. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 1973, jrg. 16, pp. 92-96. |
Rudy Kousbroek, [over Het laatste huis van de wereld]. In: NRC Handelsblad, 17-7-1978. |
R. Nieuwenhuys, Beb Vuyk. In: R. Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Derde, herziene druk, Amsterdam 1978, pp. 477-489 en 640. |
Elma Drayer en Marjo van Soest, ‘Ik schrijf over wat mijn ogen zien en wat mijn hart beroert’. In: Sarafaan, nr. 1, november 1985, jrg. 1, pp. 3-12. |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Beb Vuyk. In: De Vlaamse gids, 1985, nr. 4, jrg. 69, pp. 2-13. |
Rian van Straalen, Beb Vuyk op Buru: ‘Het laatste huis van de wereld’ in briefvorm. In: Indische letteren, nr. 1, 1995, jrg. 10, pp. 55-66. |
E.M. Beekman, Beb Vuyk (1905-1991): De wilde groene geur van het avontuur. In: E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950, Amsterdam 1998, pp. 454-476. |
lexicon van literaire werken 54
mei 2002
|
|