| |
| |
| |
Hendrik de Vries
Tovertuin
door Jan van der Vegt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dichtbundel Tovertuin van Hendrik de Vries (*1896 te Groningen, †1989 te Haren, Gr.) verscheen in mei 1947 bij uitgeverij A.A.M. Stols te 's-Gravenhage; op de titelpagina staat als jaartal van publicatie 1946 vermeld, omdat de bundel in december van dat jaar afgedrukt is.
De ondertitel is: ‘Romancen, sproken en arabesken’. De bundel bevat 135 gedichten, die niet in afdelingen zijn ondergebracht, geen titel hebben en evenmin genummerd zijn. Tovertuin was gezet naar een typografisch ontwerp van H. Friedlaender, dat aansloot bij de vormgeving van Coplas, Nergal en Romantische rapsodie, bundels van Hendrik de Vries die eerder bij uitgeverij De Spieghel waren verschenen. In dezelfde uitvoering kwam in 1948 een herziene tweede druk van Tovertuin uit. Negen gedichten waren uit de bundel verwijderd en één nieuw gedicht was toegevoegd, zodat deze herdruk 127 verzen bevat; bovendien zijn er enkele varianten in de strofenbouw en de tekst. Bij de samenstelling van Keur uit vroegere verzen 1916-1946 (Van Oorschot, Amsterdam 1962) heeft Hendrik de Vries van de helft van Tovertuin - 66 gedichten - een afzonderlijke afdeling gemaakt onder de titel ‘Romancen’. In de Verzamelde gedichten van Hendrik de Vries, in 1993 verschenen bij uitgeverij Bert Bakker te Amsterdam, is de eerste druk van Tovertuin integraal opgenomen. (Paginacijfers verwijzen in het volgende naar deze editie.)
Hendrik de Vries heeft Tovertuin samengesteld uit de overvloedige poëzieproductie van de jaren 1938 tot 1945. Tot het begin van 1942 heeft hij grote groepen gedichten daaruit in de tijdschriften Elsevier's geïllustreerd maandschrift, Groot-Nederland, Criterium en De gids voorgepubliceerd, maar daarna maakte de instelling van de Kultuurkamer, waarbij hij zich niet wilde aansluiten, dit onmogelijk. Onder het pseudoniem I. de Getijer heeft hij in 1944 enkele verzen uit de bundel geplaatst in de illegale eerste jaargang van Podium. In de laatste oorlogsjaren zijn drie afzonderlijke voorpublicaties onder zijn eigen naam clandestien verschenen. In 1944 gaf De Bezige Bij
| |
| |
als dertiende deel van de reeks Quousque Tandem Robijnen uit, een bundel met negentien gedichten in een opvallende uitvoering: met een rode letter gedrukt op geel papier, om door de kleuren van de Spaanse vlag de verbondenheid van de dichter en zijn werk met de Spaanse volksmuziek en poëzie zichtbaar te maken. Twee bibliofiele uitgaven werden onder het imprint ‘De Vuurslag’ gepubliceerd door de Groningse kunstenaar Abe Joh. Kuipers: in januari 1945 verscheen Slingerpaden, vijf gedichten met houtsneden van Kuipers, en in de volgende maand het gedicht Liefste kom. Een lentemelodie, eveneens door Kuipers geïllustreerd. Toen na de bevrijding de literaire tijdschriften weer konden uitkomen, zijn reeksen gedichten uit Tovertuin geplaatst in Ad interim, Centaur, Criterium en Het woord.
Grote zorg besteedde Hendrik de Vries aan de compositie van Tovertuin, waarbij hij verschillende vrienden raadpleegde, onder wie P.N. van Eijck en Constant van Wessem; met de laatste heeft hij er uitvoerig over gecorrespondeerd. Hij zocht naar combinaties waarin overeenkomsten en contrasten in thematiek en vormgeving werkzaam konden zijn. In een toelichting bij de bundel, die was afgedrukt op het stofomslag van de eerste druk (maar niet op dat van de tweede) verklaarde Hendrik de Vries: ‘De samenstelling van de bundel werd gevoeld als de aanleg van een tuin: groepen van gelijke gevoelskleur werden bijeengehouden en bijeengebracht.’
Deze toelichting zegt met nadruk dat de bundel, afgezien van enkele copla's die aan een gitaanse zangeres in de mond gelegd zijn (p. 813), geen vertalingen van Spaanse poëzie bevat. Het woord ‘Romancen’ in de ondertitel gaf aanleiding te vermoeden dat dit wel het geval was, omdat het bij Hendrik de Vries ook verwijst naar romancen uit de laat-middeleeuwse Spaanse poëzie of het werk van Lorca, waaruit hij vertalingen maakte die hij gelijktijdig met de eerste gedichten uit Tovertuin publiceerde.
Tovertuin was voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde aanleiding Hendrik de Vries in 1948 haar aanmoedigingsprijs, de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, toe te kennen. Het was een bekroning die enige kritiek uitlokte wegens de leeftijd van de dichter en de gevorderde ontwikkeling van zijn oeuvre.
| |
Inhoud en interpretatie
Titel
Men zou de titel Tovertuin enigszins misleidend kunnen noemen. Het Groot woordenboek van Van Dale omschrijft de be- | |
| |
tekenis van het woord - ook in oudere edities - als ‘wondermooie tuin’, terwijl de lezer al meteen geconfronteerd wordt met een donkere, beklemmende sfeer en gruwelijke gebeurtenissen. Uit correspondentie van Hendrik de Vries blijkt dat hij om die reden ‘Toverwoud’ als titel heeft overwogen.
| |
Opbouw en thematiek
Ondanks het ontbreken van een expliciete indeling is van de zorgvuldige aanleg veel te herkennen. In de eerste vijftig gedichten tekenen zich vijf groepen van ongelijke lengte af, niet scherp van elkaar gescheiden, waarbinnen er thematische samenhang is. De bundel opent met een gedicht als een geloofsverklaring, waarin iemand spreekt die zich verbonden weet met een demonische natuurkracht; deze manifesteert zich in storm en onweer. In de volgende tien gedichten wordt een exposé gegeven van uiteenlopende vormen van magie en demonie: er is een vrouw die kinderen doodt en hun ziel bant in edelstenen; een moeder vergrijpt zich uit onbevredigde drift aan haar zoontje; een meisje, een kind nog, weet, daartoe aangezet door een heks, twee mannen zo in haar ban te brengen, dat ze elkaar afslachten; een ander wacht met angst en verlangen op de komst van een wrede, demonische minnaar. In twee gedichten wordt de magische kracht van de dans gedemonstreerd.
Hierna komt een groep van acht gedichten (p. 682-695), waarin kinderen op verschillende manieren bedreigd worden: de schim van een boosaardige moeder belaagt haar zoontje, ontaarde ouders sturen een klein meisje bijna naakt de sneeuwstorm in om te bedelen, boeren mishandelen een ganzenhoedstertje. Contrasterend hiermee volgt een groep van negen gedichten (p. 696-706) waarin kinderen in fantasie en droom hun eigen wereld gegund wordt en gevaren wijken voor situaties die weliswaar griezelig zijn, maar niet bedreigend. Hendrik de Vries duidde deze reeks aan als de ‘kinderdromen’. Als vierde is er een groep van zestien gedichten (p. 707-724) die kinderen op verschillende manieren met magie confronteren. Het begint met een verbod (taboe) om over een brugje te gaan, een bepaald deel van de tuin te betreden. De magie is soms boosaardig, bijvoorbeeld waar een kind dat een troep aardmannetjes heeft gezien, gekweld blijft door demonisch gelach. Soms is de magische wereld vriendelijk, zijn er bosgodjes of een aardige kobold om mee te spelen. Niet altijd kan een kind de portee ervan begrijpen, zoals het achtjarige meisje dat door een mysterieuze tovervrouw bezocht wordt. De volwassen lezer doorziet de doodsdreiging die van deze verschijning uitgaat, maar voor het kind is het een avontuur. Het is een groep waarbinnen de contrasten opvallen, wat ook het geval is bij de zes gedichten die het vijfde ‘perk’ vormen (p. 725-734). Hier
| |
| |
is het thema verliefdheid en erotiek. Als eerste is er de pure onschuld van een kinderlijke idylle, als vogeltjes elkaar vertellen dat een prinsesje gaat trouwen. Daarna stoort een verliefd meisje zich aan de passiviteit van haar page, en wil een zigeunerkind een blond jongetje zoenen. In ‘Liefste kom’ noodt een minnaar zijn geliefde - van wie het gedicht geen enkel beeld geeft - tot een uitbundige lentedans, waarvan de sfeer in het geheel niet erotisch is; dit in tegenstelling tot het volgende gedicht, waar een wilde zigeunerdans overgaat in vliegextase. Ten slotte is er het meeste erotische gedicht van de zes: ‘Hij wist hoe 't meisje hem had bedrogen’, waarin jaloezie en voyeurisme een troebel mengsel vormen.
Op deze vijf groepen volgt een deel van de bundel waarin dergelijke samenhangen zich niet aftekenen en dat besloten wordt met het langste gedicht uit Tovertuin, een breed uitgesponnen ballade van 147 regels over een stervende tiran, de schim van een omgebrachte vorstin en een in gevangenschap wegkwijnende prins. Dan komt een gedicht dat als een belijdenis van de creatieve magie de bundel opnieuw lijkt te openen en met zijn zes regels ook het kortste daaruit is (p. 777):
Hiermee toonde ik mijn tovermacht:
Dat ik levende wezens heb voortgebracht.
Ik schiep een geluk dat onstoorbaar is:
Volmaakte liefde in volmaakt gemis.
Daar is nog één wonder waar ik op wacht:
Volmaakte stilte en volmaakte nacht.
Het is een van twee gedichten over de magische creativiteit, die gevolgd worden door een wat heterogeen deel van Tovertuin, met vrij veel ‘paleisgedichten’ (over koningen, prinsen en prinsessen), waarna zich aan het slot nog twee homogene groepen aftekenen. Er zijn vijf gedichten (p. 840-847) waarin kinderen met sprookjeswezens te maken krijgen (één kind heeft zelfs de kroon van de kabouterkoning gestolen), en daarna sluit een sequentie van tien gedichten de bundel af, in een sfeer van bezinning, inkeer en verstilling, opvallend contrasterend met het natuurgeweld en de boosaardigheid waarmee Tovertuin was geopend.
| |
Thematiek
De belangrijkste thematiek van Tovertuin is een complex mengsel van erotiek en demonie, waarin allerlei figuren, maar vooral kinderen en jonge meisjes, hun weg moeten zoeken. Het complex wordt beheerst door tegenstellingen die door de ‘tuinaanleg’ in enkele gevallen geaccentueerd worden, contrasten
| |
| |
tussen onschuld en boosaardigheid, idylle en verschrikking, licht en donker. Maar het gaat hier niet om een tegenstelling tussen goed en kwaad in een ethische zin, en de contrasten zijn daarom nooit zo groot, dat het licht niet door het donker heen kan spelen, en omgekeerd. De demonie is bij Hendrik de Vries een manifestatie van magische krachten en wezens in de natuur. Goed en kwaad komen, evenals leven en dood, uit eenzelfde ‘wereldgrond’ voort, die zich aan een kind kan openbaren, aan een verdwaald bedelmeisje bijvoorbeeld (p. 839):
Ze hoorde een stem die haar noodde
Tot rusten in stilte en vrede.
Weer hoorde ze een trage schrede;
Toen wist ze: dit was de bode
Van 't oud Geheim, steeds verzwegen,
Waarheen alle wegen voerden.
Dat Geheim is natuurlijk de dood, maar het is - zo blijkt uit de samenhang met verwante gedichten - ook de scheppingsmacht in de kosmos, die geen andere is dan de creativiteit in de dichter zelf. Volgens de opvattingen van Hendrik de Vries werkt deze vanuit het onbewuste, waar ook de dromen ontstaan. Deze wereldbeschouwing was al gebleken uit de poëzie die Hendrik de Vries vóór Tovertuin had gepubliceerd.
Liefde en erotiek vormen in Tovertuin een alles beheersende natuurkracht, ‘die de wereld verovert’ (p. 775) en die aan morele maatstaven onttrokken blijft. In vier gedichten worden jongetjes seksueel misbruikt door oudere vrouwen, in één geval zelfs door de moeder. Dat een van deze vrouwen - de ‘zigeunerin met losgolvend haar’ (p. 803) - voor haar perversiteit zwaar gestraft wordt, is meer een natuurlijke vergelding dan een moreel oordeel. Er zijn ook gedichten met sadomasochistische situaties en de kinderlijke erotiek kan exhibitionistische trekken hebben. Onschuld die niet helemaal onschuldig is, wordt prachtig verbeeld (p. 743):
Spelende heeft zij de oever gevonden,
Heeft van haar lokken 't lint losgewonden,
Heeft eerst haar kleed en toen haar vaag-strelende
Sluier van rag angstig uitgetogen;
Hoorde alleen de stilte zoemen,
Maar voelde, hoe dwars door 't gordijn van bloemen
Duizenden ogen haar schoonheid schonden.
Met zulke gedichten benadert Tovertuin dat deel van de romantische poëzie dat door Mario Praz is beschreven in zijn
| |
| |
studie Lust, dood en duivel in de literatuur van de Romantiek (1930; Nederlandse editie 1990). Baudelaire en Swinburne zijn hiervan karakteristieke vertegenwoordigers. Maar de demonie in Tovertuin komt uit de natuur voort en niet uit een menselijke neiging het goede of heilige te perverteren. Het eigene bij Hendrik de Vries is bovendien, dat in ongeveer de helft van deze gedichten kinderen de protagonisten zijn, en dat in een sfeer die aan Praz herinnert, ook sprookjesfiguren als boze dwergen en vriendelijke kabouters, elfen, watergeesten en heksen optreden, die deel nemen aan wat pandemonium èn idylle kan zijn.
Er figureren behalve kinderen ook andere menselijke personages, maar de ridders en koningen, prinsen en prinsessen blijven vlak en bloedeloos vergeleken bij de kinderen, vooral meisjes, van wie overigens zelden een leeftijd wordt aangeduid. Over Tovertuin is gezegd (Van der Zeyde) dat het een gruwelwereld verbeeldt zonder menselijke tragiek, maar dit is ten onrechte. De kinderen zijn in deze gedichten de mensen met wie de dichter zich identificeert, die hij uitbeeldt in dramatiek en tragiek, lijdend of triomferend in hun aan goed en kwaad onttrokken droomwereld. Van Duinkerken oordeelde dan ook (De gids), dat de gedichten waarin kinderen sprekend worden ingevoerd, de beste in Tovertuin zijn.
Willem Wilmink wijdde zijn studie over Tovertuin aan een reeks van elf gedichten (p. 696-708) daaruit en heeft zes hiervan onderworpen aan een gedetailleerde analyse van stijl en taalgebruik; ze zijn afkomstig uit de groep van de ‘kinderdromen’. Wilmink concludeert (p. 121) dat, terwijl in elk van die gedichten de ik een kind is, nergens kindertaal gebruikt wordt, maar dat een volwassene woorden vindt voor wat de kinderen voelen en meemaken. Hendrik de Vries schreef over kinderen, maar niet voor kinderen. Hij verbeeldde in zijn gedichten kinderlijke ervaringen waarvoor een kind nog nauwelijks woorden heeft. Het gedicht over de achtjarige en de tovervrouw illustreert dit.
Sprookjesmotieven in algemene zin komen veelvuldig in Tovertuin voor: de boze stiefmoeder, de in een dier veranderde geliefde, de betoverde slaap, de feeënsluier, het wisselkind, schattenverzamelende dwergen. De lezer wordt soms aan verhalen over Sneeuwwitje, Doornroosje of Blauwbaard herinnerd. Maar het zijn motieven die functioneren in nieuwe ‘sproken’ die fragmentarisch blijven en zich niet bij de oorspronkelijke volkssprookjes aansluiten. Hiermee correspondeert de conclusie van Wilmink (p. 56), dat de sprookjesachtige gedichten in hun motieven aan de volkssprookjes van Grimm doen denken, maar in taal en verteltrant aan de cul- | |
| |
tuursprookjes van Andersen. Een van zijn argumenten is het bekend veronderstellen van personages, zoals in de aanhef van het gedicht dat de groep van de ‘kinderdromen’ opent (p. 696):
Toen 't meisje vroeg: ‘Komt mijn liefste weer?’
Zei de toverheks (en ze lachte vals):
‘Ik dacht wel: jij merkt niet hoe vaak hij komt.
Ik heb hem veranderd in een beer
Die 's nachts aan de buitendeur snuffelt en gromt.’
De heks lag in slaap; 't meisje hoorde 't geluid,
Kroop achter haar weg, de bedstee uit.
In 't pikdonker schoof ze de grendel opzij
En viel de beer om de hals:
‘Jij blijft altijd van mij, en ik blijf jouw bruid.’
| |
Genre
Van Duinkerken wees erop dat de vertellende gedichten in Tovertuin met oude volksballaden gemeen hebben dat hun verhaal onvolledig blijft, dat ze meer suggereren dan uitwerken. Het geciteerde voorbeeld illustreert dit: we komen niet te weten hoe de relatie tussen die heks en dat meisje is, en hoe het afloopt met het meisje en de beer. Volgens W.F. Hermans hebben de gebeurtenissen zelf in de Tovertuin-gedichten geen betekenis en geen slot: ze lijken terug te gaan op oude herinneringen aan ooit gehoorde verhalen. Hekstra noemde in een beschouwing die op de psychologie van Jung is gebaseerd, het collectief onbewuste als het gebied waar zowel de volkssprookjes als de gedichten van Tovertuin hun oorsprong vinden. In dit opzicht is het interessant dat Hendrik de Vries in zijn brieven aan Van Wessem herhaaldelijk zegt dat deze gedichten niet in de droom, maar toch in een roes zijn ontstaan, buiten rationele controle om.
Er is op gewezen dat Tovertuin geen echte epiek bevat, dat het gedichten zijn tussen epiek en lyriek in. Stuiveling noemde het ‘indirecte lyriek’, omdat het ik dat in veel gedichten spreekt, meestal niet zonder meer met de dichter geïdentificeerd kan worden. Toch verwijst Hendrik de Vries in de ondertitel met ‘sproken’ en ‘romancen’ naar twee vertellende genres en in zijn brieven over de bundel heeft hij het bovendien vaak over ‘balladen’. Onder ‘romance’ verstond hij een gedicht waarin de ‘sfeerbepalende’ hoofdpersoon vrouwelijk is, liefst een kind. ‘Balladen’ zijn breed uitgesponnen verhalen, zoals het langste gedicht. Hoewel daarin de gebeurtenissen verder uitgewerkt zijn dan in de meeste romancen, valt op dat ze ondergeschikt blijven aan de uitvoerige beschrijving van de sfeer en de gemoedsgesteldheid van de personages, die op
| |
| |
verscheidene plaatsen door stoplappen en clichés bedorven wordt. Deze lange balladen missen de suggestieve spanning die de romancen gemeen kunnen hebben met traditionele volksballaden.
| |
Stijl
Tovertuin kent grote contrasten in stijl. Aan de ene kant is er vaak de eenvoud die het volksliedje of de kindertaal benadert, zoals in dit voorbeeld uit de ‘kinderdromen’ (p. 700):
Lief en vriendelijk toch van zon en maan,
Overal met ons mee te gaan,
En dat bij deze winterkou;
Heel die lange lange stille laan
En zoveel sterren er achteraan!
Wij blijven staan - zij blijven staan.
Daar vallen vlinders, wil en blauw.
Maar hier staat zware retoriek tegenover, herinnerend aan negentiende-eeuwse dichtkunst als die van Bilderdijk. In het gedicht ‘Sterk, boven eigen kracht mijn ellende bedwingende’ wordt een jong meisje ontvoerd naar een hellekoning die haar voorgoed in zijn onderaardse paleis opsluit, een Tovertuin-variant van het mythologische Persephone-motief. Het meisje spreekt in het gedicht, en haar weergave van de toespraak van deze koning tot zijn bosduivelen is door woordkeus en ritme een van de meest retorische passages in de bundel (p. 769-770):
‘Redt, bekrompen-huizenden, rauw van wondscheuren,
Deze schone naar 't mistrijk, eer daglicht in-schijn,
't Hofgezin ten geschenk: daar zal zij slavin zijn,
Stofgrauw, in grondkleuren, van spraak beroofd.
Giftig kruid haar bed. Zwart basalt haar graf.
Wee wie haar genaak of raak. Wacht mijn wenk,
Hief hij tegen 't reeds geschiedend onheil 't bedreig der straf.
Ook in de groep gedichten over kinderen en sprookjeswezens staat een opvallend voorbeeld van dergelijke retoriek, eveneens in een gedicht over een meisje dat levenslang gevangen wordt gehouden, in dit geval in de onderaardse holen van de gnomen (p. 846):
Wee, wee, dartle kruidenzoekster!
| |
| |
Gij hadt in de takken van een dezer machtigste bomen
Hoe groot de stijlverschillen in de bundel kunnen zijn, blijkt uit de vergelijking hiervan met de eveneens tot een kind gerichte strofe uit het taboe-gedicht (p. 707):
Toen Hendrik de Vries door de criticus Diemer werd aangevallen om zijn retoriek, antwoordde hij dat deze stijl paste bij gedichten van een onstuimiger inspiratie, die weerstand nodig hadden. Men denkt dan aan een sterke emotionele betrokkenheid bij de thematiek van uitgesproken retorische gedichten.
| |
Poëtica
Hendrik de Vries noemde een gedicht als ‘Sterk, boven eigen kracht’ een ‘rapsodie’, omdat er verschillende ritmen in door elkaar werden gebruikt, zelfs tegen elkaar uitgespeeld. Gedichten die in hun geheel één metrisch schema volgen, zijn zeldzaam in Tovertuin. De dactylus in ‘Roodgouden asterknop, hulpeloos wiegelend’ (p. 848) is een van die schaarse voorbeelden. Polymetrie, de afwisseling van metrische schema's binnen een gedicht, komt herhaaldelijk voor. De poëtica van Tovertuin is sterk beïnvloed door de muziek, die de roes waarin de gedichten ontstonden, begeleidde. Meestal was dit Spaanse volksmuziek of werk van de Spaanse componist Isaac Albéniz. Het ging niet om een inhoudelijke relatie tussen muziek en gedicht, maar om melodische of ritmische verwantschap. Hendrik de Vries heeft poëzie altijd beschouwd als taalkunst die met muziek verwant is.
Van Duinkerken wees erop (De gids) hoe geraffineerd het samenspel van rijm en ritme met de inhoud kan zijn. Ook Wilmink (p. 102-107) geeft voorbeelden van de manier waarop de inhoud van een versregel gesteund wordt door ritmische effecten. Het geciteerde gedicht ‘Spelende heeft zij de oever gevonden’ is een mooi voorbeeld van de manier waarop de klank en de toepassing van het metrum ondersteunen wat er verteld wordt.
| |
Opbouw
De versvormen in Tovertuin zijn zeer gevarieerd. Er komen strofen voor met twintig regels, maar ook de traditionele vorm
| |
| |
van de volksballades, twee regels met gepaard rijm, wordt toegepast. Verscheidene gedichten zijn opgebouwd uit strofen van ongelijke lengte.
Hendrik de Vries besteedde bij de compositie van de bundel bijzondere aandacht aan de inwerking die gedichten op elkaar konden hebben. Hij heeft een twaalftal combinaties gemaakt van ‘tweeling-gedichten’ (zo door hem genoemd in de toelichting bij de bundel), twee gedichten die in hun lengte en strofenbouw identiek waren en die hij op even en oneven pagina's tegenover elkaar zette. De ruime bladspiegel van de typografie van Friedlaender steunde hem hierbij. Een voorbeeld van zulke tweeling-gedichten zijn ‘De stroom brult omlaag’ (p. 793) en ‘Zij, getweeën de wildernis ingevlucht’ (p. 794). Beide zijn los van elkaar ontstaan, maar doordat het eerste over een moord uit liefdesjaloezie gaat en het tweede over geliefden die moeten vluchten omdat ze zich buiten de wet hebben geplaatst, wordt een ‘vervolgverhaal’ gesuggereerd. Dit effect doet zich vaker bij de tweeling-gedichten voor. Ook zocht Hendrik de Vries naar ‘pendanten’, gedichten die niet in hun vormgeving identiek hoefden te zijn, maar die wel een ander gedicht konden beïnvloeden. Zo wist hij, pas in de allerlaatste fase van het werk aan de bundel, een passende omgeving te creëren voor ‘Peter de kabouter’ (p. 845), dat volgens de dichter een te menselijke ‘kabouteropvatting’ weergaf om echt in de bundel te passen. In de slotfase is er de groep over kinderen en sprookjeswezens omheen gegroeid, waardoor dit probleem werd opgelost. Dergelijk werk aan de compositie is het meest bewuste deel van de aanleg van Tovertuin geweest. De titel van de bundel mag dan slecht passen bij een aanzienlijk deel van de inhoud, hij sluit wel goed aan bij het proces van de samenstelling.
| |
Context
In het oeuvre van Hendrik de Vries neemt Tovertuin een bijzondere plaats in. Het is niet alleen de omvangrijkste oorspronkelijke bundel, maar hij sluit ook een periode in zijn poëzie af die beheerst wordt door droom en fantasmagorie, elementen die daarna niet uit zijn werk verdwenen zijn, maar waar na 1945 een dominerend autobiografisch aspect naast is gekomen, dat vooral met herinneringen uit de kindertijd en aan zijn reizen naar Spanje te maken heeft. Enkele motieven uit Tovertuin keren in latere gedichten terug: in Goyescos (1971) het jongetje dat door een oudere vrouw wordt aangerand, en in zowel die bundel als de eerdere ‘Levensroman’ de
| |
| |
levende pop die een kind bedreigt. In Gitaarfantasieën (1955) staan enkele gedichten die als een nabloei van Tovertuin beschouwd kunnen worden.
Met eerdere bundels is Tovertuin verbonden door het motief van de tuin. In Vlamrood (1922) staat het gedicht ‘Tuin’, een impressie van vijvers, ‘geurengolven’ en vogels onder maanlicht. Stormfakkels (1932) heeft een afdeling ‘Sterrenwerelden’ die bizarre gruweltuinen beschrijft, wat vooruitloopt op de ‘wereld vol mij-vreemde vormen’ die de demon van de creativiteit in Tovertuin ‘uit een leegte’ bezweert (p. 778). In Nergal (1937) staan vier gedichten onder de titel ‘De heksentuin’ die op Tovertuin preluderen; het tweede ervan beschrijft een ‘toverwoud’.
Niet alle gedichten uit de jaren 1938 tot 1945 werden geschikt bevonden voor Tovertuin. In januari 1941 verscheen in Criterium onder de titel ‘Capricho's’ een reeks van tien gedichten die wel sterk aan Tovertuin doen denken, maar door De Vries te relativerend werden geacht - ‘ontnuchterend’ zoals hij het zelf noemde (Podium 1950) - om ze een plaats in de bundel te geven. Ze werden in 1946 opgenomen in de bundel Capricho's en rijmkritieken. Hoewel motieven als de droom en het bedreigde kind er ook in voorkomen, is de sfeer laconieker. Wilmink heeft in zijn boek verschillende gedichten uit Tovertuin met deze ‘Capricho's’ vergeleken.
Hendrik de Vries vertelde in de jaren dertig zelfverzonnen sprookjes aan kinderen. Hij heeft negen van deze verhalen opgeschreven, die onder de titel Sprookjes zijn gepubliceerd (bibliofiele uitgave 1990, handelseditie bij Bert Bakker, 1996). Ondanks allerlei overeenkomsten in motieven zijn deze verhalen voor kinderen geheel anders dan de sproken over kinderen in Tovertuin.
Hendrik de Vries is in de Nederlandse poëzie altijd een eenling geweest. Hij voelde zich het beste thuis bij de groep van Het getij (Constant van Wessem en anderen), die geen literair programma had. Deze affiniteit - en wellicht ook het intensieve schriftelijke contact met Van Wessem - heeft hem geïnspireerd in 1944 het pseudoniem I. de Getijer te bedenken.
De verschijning van Tovertuin accentueerde de afzonderlijke plaats van Hendrik de Vries. De naoorlogse poëzie werd aan de ene kant in Criterium gedomineerd door ‘klein geluk’ en anekdotiek, en aan de andere kant in Het woord door esthetiek en irrationaliteit. Het werk van De Vries hoorde bij geen van deze richtingen, al had hij gedichten uit de bundel in beide tijdschriften gepubliceerd. Bij een stroming in breder verband laat het zich evenmin onderbrengen. Er zijn door de droom- | |
| |
sfeer misschien aanknopingspunten met het surrealisme, maar de bewuste toepassing van psychoanalytische principes is iets anders dan de roes waarin de Tovertuin-gedichten zijn ontstaan. Vestdijk (1946) wees erop dat bij De Vries de fantasie verre blijft van het absurde dat de volstrekte vereenzelviging met de droom in het surrealisme meebrengt. W.F. Hermans bestreed de mening van Vestdijk dat het werk van De Vries een nabloei van de romantiek in negentiende-eeuwse zin zou zijn.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tovertuin kreeg ruime aandacht van de kritiek en er waren verscheidene lovende besprekingen. C. Bittremieux prees het meesterschap van de volkse trant èn de persoonlijke toon. Pierre H. Dubois wees erop dat bij De Vries zich nooit een leegte bevindt achter opgezweepte woorden, zoals bij de meeste romantische dichters wel het geval is. Anton van Duinkerken toonde aan hoe verfijnd vorm en inhoud op elkaar inspeelden. W.F. Hermans achtte de bundel vernieuwend in het oeuvre van Hendrik de Vries. C.J. Kelk noemde het gedichten die de indruk wekten er altijd al geweest te zijn. W.L.M.E. van Leeuwen (1948) wees op de grootsheid van de verbeelding en A. Marja riep Hendrik de Vries uit tot een dichter van wereldformaat.
Opvallend is het contrast tussen twee critici uit de Woordgroep, Koos Schuur en Jan G. Elburg. Terwijl Schuur de bundel prees om de virtuoze vormen en de authentieke verbeeldingswereld, had Elburg er geen goed woord voor over. Zijn oordeel is het enige dat ongenuanceerd negatief is. Enkele Tovertuin-gedichten parodiërend, schreef Elburg dat het poëzie was die buiten ‘de huidige samenleving en de moderne mens’ blijft.
Anderen schreven genuanceerder over Tovertuin. Uitvoerig werd de bundel besproken in de driedelige recensie van Willem Diemer, die vooral de kortere gedichten bewonderde. Behalve de al vermelde bezwaren tegen de retoriek, meende deze criticus, die de ikfiguur zonder meer identiek achtte met de dichter, dat het ‘hermafroditisme’ (het verschijnsel dat de dichter steeds optreedt in de rol van een meisje) aan het epische karakter schade had gedaan. Het was volgens hem als epiek vermomde lyrische poëzie.
Stuiveling bewonderde de bundel, maar had bezwaar tegen sommige gedichten die met hun verhaal verwachtingen wekten die niet vervuld werden. M.H. van der Zeyde zag iets artifi- | |
| |
cieels in gedichten als ‘Toen 't meisje vroeg’, wilde wel de virtuositeit erkennen, maar had kritiek op het onmenselijke van de demonische inspiratie. Opvallend is dat Vestdijk veel waarderender schreef over Robijnen dan over Tovertuin. Hoewel hij het taalgebruik meesterlijk vond, meende hij dat de omvang van de latere bundel tot een vermoeiende overeenkomst in motieven en uitwerking had geleid, tot conflicten die steeds weer neerkwamen op het Ariël-en-Calibanmotief, terwijl hij een gedicht als ‘Ganzeliesje’ een onhandige poging noemde om zelf een sprookje te bedenken; naar aanleiding van Robijnen - waar ‘Ganzeliesje’ niet in staat - had hij juist geschreven over het authentieke van De Vries' sprookjeswereld. Ondanks de passie in veel gedichten noemde Vestdijk de bundel opvallend statisch, maar hij gaf toe dat het gevoel voor een bezeten natuur de gedichten redde van onbeduidendheid.
Bij de verschijning van de Verzamelde gedichten is aan de bundel Tovertuin geen bijzondere aandacht besteed.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hendrik de Vries, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1993.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
S. Vestdijk, Demonie en romantiek van Hendrik de Vries. Dichter met fabelachtige techniek. In: Het parool, 9-3-1946 (over Robijnen). |
Willem Diemer, Een nieuwe bundel van Hendrik de Vries. i Gevangene op eigen erf. ii Poging tot epiek van een lyricus. iii Grenzen en gevaren der rhetoriek. In: Het vrije volk, respectievelijk 23-4-1947, 30-4-1947 en 7-5-1947. |
Hendrik de Vries, Over het ontstaan van gedichten. Droom - Dromerij - Geschenk en verovering - Rhetoriek. In: Het vrije volk, 16-5-1947 (polemiek tegen Diemer). |
Hendrik de Vries, Rondom ‘Het ontstaan van gedichten’. In: Het vrije volk, 17-6-1947 (voortgezette polemiek). |
G. Alilei (= A. Marja), Literatuurgeschiedenis sub rosa. In: Erica, 1946-1947, jrg. 2, p. 302-303 (over de polemiek met Diemer). |
W.L.M.E. van Leeuwen, In de ‘Toovertuin’ van Hendrik de Vries. In: Het parool, 22-6-1947. |
C. B[ittremieux], Hendrik de Vries. Dichter en verzenkeurder. In: De nieuwe gids, 28-6-1950 (ook over Vers tegen vers) |
W.F. Hermans, De Tovertuin van het geheugen. In: Criterium, nr. 6, juni 1947, jrg. 5, p. 397-400. |
A. Marja, Een dichter van wereldformaat. In: Je maintriendrai, 20-6-1947. Onder de titel ‘Het recht op mysterie’ ook in: A. Marja, Binnendijks-buitendijks. Essays, kauserieën en kritische notities. Bussum 1949, p. 20-26. |
Koos Schuur, Een nieuwe dichtbundel van Hendrik de Vries. In: Groninger dagblad, 5-7-1947. |
C.J. Kelk, In de Tovertuin van Hendrik de Vries. In: De groene Amsterdammer, 26-7-1947. |
Gabriël Smit, Oorspronkelijke dichtkunst. Nieuwe bundels van Gerrit Achterberg en Hendrik de Vries. In: Ad interim, Critische Bijlagen nr. 7, 1947, jrg. 4, p. 145-147. |
Jan G. Elburg, De mythe in alle ernst. In: Het woord, nr. 3, 1947, jrg. 2, p. 109-111. |
P.A. Hekstra, Cultuurpsychologische overpeinzingen in een Tovertuin (bij het werk van Hendrik de Vries). In: Ontmoeting, nr. 10-11, 1947, jrg. 2, p. 493-500. |
Pierre H. Dubois, Idyllische verschrikkingen. In: De spectator, 16-11-1947. |
M.H. van der Zeyde, Tovertuin en mensenwereld. In: Tijd en taak, 3-1-1948. |
S. Vestdijk, Hendrik de Vries, dichter met meesterlijke taalbeheersing. In: Het parool, 17-1-1948. |
Stuiveling, Magisch meesterschap. In: Het boek van nu, nr. 2, februari 1948, jrg. 2, p. 100-101. |
Anton van Duinkerken, Hendrik de Vries bekroond. Zijn bundel ‘Toovertuin’, iets nieuws in onze taal. In: De tijd, 19-6-1948. |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandse letteren. Hendrik de Vries, Toovertuin. In: De gids, 1948, jrg. 111, deel iii, p. 52-57. |
| |
| |
W.L.M.E. van Leeuwen, Een vreemdeling op aarde. Over de dichter Hendrik de Vries en diens bekroonde bundel ‘De Toovertuin’. In: Algemeen handelsblad, 3-7-1948. |
Hendrik de Vries, ‘Toovertuin’ en ‘Capricho's’. In: Podium, nr. 10-11-12, 1950, jrg. 6, p. 627-628 (polemiek n.a.v. een radiobespreking door P.H. Ritter Jr.) |
P.H. Ritter Jr., ‘Toovertuin’ en ‘Capricho's’. In: Podium, nr. 3, 1951, jrg. 7, p. 238-239. Met een naschrift door Hendrik de Vries. |
Jan van der Vegt, Vuur onder de wereld. Het magisch dichterschap van Hendrik de Vries. 's-Gravenhage 1980, p. 77-91. |
Willem Wilmink, Het verraderlijke kind. Over enkele gedichten van Hendrik de Vries. Amsterdam 1988 (dissertatie). |
Jan van der Vegt, Hendrik de Vries (1896-1989). Een biografische schets. Baarn 1996, p. 70-91. |
Jan van der Vegt, Een tuin vol demonie. Een verkenning van Tovertuin en zijn ontstaansgeschiedenis. In: Bart Slijper (red.), In droomcadans bedwongen. Over Hendrik de Vries. Groningen [in druk]. |
lexicon van literaire werken 34
mei 1997
|
|