| |
| |
| |
J.J. Voskuil
Bij nader inzien
door Ton Anbeek
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Bij nader inzien van J.J. Voskuil (* 1926 te Den Haag) verscheen in 1963 bij uitgeverij Van Oorschot te Amsterdam, in twee gebonden dikke delen. Daaraan was het een en ander voorafgegaan.
Voskuil studeerde eerst een jaar economie, daarna Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn afstuderen werkte hij als vertaler bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in Straatsburg. Vervolgens was hij voor korte tijd leraar aan een kweekschool in Groningen. In 1956 werd hij werkloos. In januari 1957 begon hij met het schrijven van Bij nader inzien, waar hij zes jaar aan werkte.
Eerst werd het monstermanuscript geweigerd door uitgeverij Querido. Maar door bemiddeling van Henk Romijn Meijer kwam Voskuil bij Van Oorschot terecht. Deze uitgever las de tekst in een weekend uit en verklaarde: ‘Dat ga ik uitgeven, al ga ik er failliet aan.’
De roman die 1207 pagina's telt, is strikt chronologisch geordend met aanduidingen van dag en datum: van dinsdag 3 september 1946 tot zaterdag 16 mei 1953. Voskuil heeft Bij nader inzien ooit omschreven als ‘een laatste brief aan mijn vrienden, een bericht waarin staat: dit hebben jullie gezegd en dit is er van jullie geworden’.
| |
Inhoud
Het boek begint met een reeks scènes waarin beschreven wordt hoe een aantal personages in Amsterdam aankomt om daar te gaan studeren: Maarten, Hans, Klaas, Flap en Paul. Daarmee is meteen aangegeven dat het om de geschiedenis van een groep gaat. Het vak dat zij gaan studeren, wordt niet met name genoemd. Op p. 226 staat de vage aanduiding ‘geesteswetenschappen’. (De flaptekst heeft het over ‘een groep studenten Nederlands’; die aanduiding berust op informatie buiten het boek, al is het wel zo dat de hoofdpersonen een
| |
| |
opmerkelijke kennis van de Nederlandse literatuur blijken te bezitten.)
Binnen de groep staan twee persoonlijkheden diametraal tegenover elkaar. Daar is aan de ene kant Paul Dehoes, die al meteen begint zijn vrienden te imponeren met zijn wereldwijsheid. Hij suggereert een ruime seksuele ervaring, spreekt naar eigen zeggen Frans als een Fransman en overdondert zijn gesprekspartners aan één stuk door met zijn belezenheid en zijn pertinente meningen. Voortdurend ventileert hij zijn verlangen in Parijs te gaan wonen om daar van de pen te leven: ‘“Sinds mijn veertiende weet ik dat ik moet schrijven om mezelf te realiseren. Parijs is de enige plaats waar het mogelijk is om naam te maken. Ik zal mezelf constant hebben te bewijzen wat ik waard ben, wil ik er niet onderdoor gaan [...]. Waar ik op het ogenblik over denk,” vervolgde hij toen nadenkend, “is het niet de beste introductie als je een avantgarde-tijdschrift opricht. Kwestie van lef en intelligentie, met de noodzaak tevens om voortdurend positie te bepalen.”’
Pauls ideeën blijken voor het grootste deel ontleend aan zijn lectuur van Menno ter Braak en vooral E. du Perron, redacteuren van het vooroorlogse tijdschrift Forum. Alle Forum-slogans komen bij Paul terug: ‘“Ik word geboeid door de vent, niet door het rookgordijn, hoe fraai dat ook zijn mag.”’ De vent, de persoonlijkheid, honnêteté, de handwoorden van Forum liggen hem in de mond bestorven. Aanvankelijk weet hij daarmee op zijn medestudenten behoorlijk indruk te maken.
Maar geleidelijk blijkt deze onvermoeibare prater vooral een fraseur te zijn. Zijn Frans is niet beter dan dat van zijn vrienden. Van al zijn plannen om - al of niet samen met een vriend(in) - een roman te schrijven, komt nooit iets terecht. Hoewel hij zichzelf als ‘erotomaan’ presenteert, blijkt hij niet meer dan één ervaring te hebben gehad. Rosalie - die later zijn vrouw wordt - moet moeite doen om hem in bed te krijgen: hij stelt het uit met allerlei drukke praatjes. In het begin meent hij in haar - geheel in navolging van Du Perron - De Grote Ene te hebben ontmoet, maar later blijkt dat slippertjes niet te hoeven uitsluiten. Deze ontrouw aan het ideaal wordt dan weer goedgepraat met de redenering dat een intelligent mens altijd ‘flexibel’ moet blijven. Het meest ontluisterend is de episode waar Paul in dienst gaat. Zijn verbalisme blijkt geen enkele indruk te maken binnen de kazernemuren, zodat hij telkens gebroken thuiskomt. Alle plannen om deze vernederende episode om te zetten in een grote roman mislukken vervolgens.
Typerend is ook dat Paul zich in het begin een tegenstander verklaart van het huwelijk, kinderen en in het algemeen iedere vorm van maatschappelijke verstarring. Maar hij is wel een van
| |
| |
de eersten uit de vriendenkring die trouwen en nog wel met een vrouw die aan status hecht. Hij eindigt als leraar in Zwolle, en dat terwijl hij eerder met veel aplomb heeft verklaard: ‘“Bovendien zou het absurd zijn om mij in een provincieplaats te laten wonen, ik ben het type van de grote-stadsbewoner, de sigarettenroker!”’
Zijn grote tegenspeler binnen de vriendenkring is Maarten Koning. Tegenover Pauls doordraverij stelt hij een ontluisterende nuchterheid. Typerend is zijn uitspraak, helemaal aan het begin al: ‘“Ik heb geen enkel standpunt. Mensen die standpunten hebben zijn schreeuwers.”’ Niets moet hij hebben van Pauls vrijblijvende intellectualisme: ‘“Ik bedoel dat het geen zin heeft om over honnêteté en menselijke waardigheid en al die dingen te praten, zolang je er zo weinig voor hoeft te doen. [...] Misschien zouden we met hetzelfde gemak fabrieksdirecteur of weet ik wat voor patser kunnen zijn.”’ Even karakteristiek zijn zijn uitspraken: ‘“Theorieën kunnen me geen barst schelen. [...] Het enige wat mieters is, is wandelen, jezelf moe maken.”’ Of: ‘“Het enige wat zin heeft is wandelen en een borrel drinken.”’ Gewandeld en gedronken wordt er dan ook veel in het boek.
Maar ook Maarten maakt een ontwikkeling door. In het begin stelt hij nog dat hij geen vrienden heeft en ook nooit heeft gehad. Toch wordt duidelijk hoezeer hij zich aan zijn medestudenten hecht. Hij komt er voortdurend op bezoek, gaat discussies aan. De doorlopende fricties met Paul gaan ook een band vormen. Wanneer Maarten een absurdistisch verhaal, ‘De Knat’, voorleest, kent het enthousiasme van Paul geen grenzen. Ze beginnen zelfs op Pauls instigatie aan een briefroman (zoals H. Marsman en Simon Vestdijk), waar overigens weinig van terechtkomt.
De relatie Paul-Maarten is het hechtst op het eind, wanneer Paul met zijn vrouw in het weekend bij de Konings in Amsterdam komt logeren. Deze bezoekjes ontaarden soms in baldadige vrolijkheid van Paul die dolgelukkig is dat hij de provincie een paar dagen kan verlaten. Toch blijft ook dan de tegenstelling in karakters een funeste rol spelen. Zo reageert Maarten afwijzend op een intellectualistisch romanfragment van Paul. Het boek eindigt met een dronken feest. Hoewel Paul eerst beweert dat hij geen zin heeft er heen te gaan, blijkt hij er zich later opperbest te vermaken. Maarten voelt zich alleen gelaten en wendt zich walgend af wanneer hij zijn vriend ziet liggen op een vrouw die het ‘varken’ wordt genoemd - terwijl zijn Grote Ene hoogzwanger thuiszit. De slotscène suggereert het eind van de vriendschap met Paul.
De tegenstelling tussen de ‘flexibele’ Paul en de stugge
| |
| |
Maarten, die het boek structureert, raakt ook een reeks personages om dit tweetal heen. Zo is daar Hans, die sterk onder invloed raakt van Paul en vervolgens als ‘epigoon’ wordt afgewezen. De gelijkmoedige Klaas, het geweten van de groep, staat eerder aan de kant van Maarten. Hij draagt bij tot de ontmaskering van Paul. Flap kiest welbewust voor de wetenschap en een burgermansbestaan. De jolige David is de enige die immuun lijkt voor de redeneringen van Paul: hij valt in slaap wanneer die weer eens aan een van zijn gewichtige uiteenzettingen begint. De meest intrigerende figuur binnen de kring is de iets jongere studente Henriette. Iedereen beschouwt haar als buitengewoon intelligent, hoewel ze zelden iets zegt. En doet ze een mond open, dan volgen vaak even poëtische als ondoorgrondelijke uitspraken. Zij blijft een raadsel in het boek. Paul en Maarten proberen beiden vergeefs haar voor zich te winnen. Op het eind doet zij wat Paul altijd heeft willen doen: ze gaat in Parijs wonen.
| |
Interpretatie
Thematiek
Bij nader inzien laat zich op twee manieren lezen. In de eerste plaats als een roman over een vriendschap tussen adolescenten die niet standhoudt. De kring studenten valt uiteen door verschillende oorzaken. De voornaamste is de maatschappij die zich opdringt: de vrijbuiters moeten een baan zoeken om in leven te blijven. Ze gaan zich aan de wetenschap wijden waarop ze eerst nog als een pretentieus spel hebben neergekeken (Flap, Hettie) of worden met meer of minder enthousiasme leraar (met overgave: Klaas; met weerzin: Paul). Ze trouwen en daarmee komt een nieuw, bedreigend element in de oude vriendschap. Het is duidelijk dat een aantal vrouwen zeker in het begin argwanend of afwijzend staat tegenover de oude vrienden van hun man. Dat geldt bijvoorbeeld in hoge mate voor de vrouw van Maarten, Nicolien, die haar mans afkeer van het maatschappelijk leven versterkt (het liefst wil Maarten ‘binnenschipper of veerman’ worden).
In feite zijn het niet eens zozeer hooglopende conflicten die de vrienden uit elkaar drijven (de gespannen relatie Paul-Maarten blijft het langst bestaan en eindigt niet met een ruzie). Eerder gaat het om een geleidelijk van elkaar losraken, onder druk van de omstandigheden. In dit opzicht lijkt Bij nader inzien op ‘Titaantjes’ van Nescio. Ook daar sneuvelen de bohémienachtige idealen wanneer aan de zorgeloze jeugd een eind komt en de hoofdpersonen al of niet tegenstribbelend de maatschappij ingaan. De consequente antimaatschappelijke
| |
| |
opstelling van Maarten en Nicolien vindt haar parallel in de houding van Nescio's Uitvreter.
Toch zou het eenzijdig zijn Bij nader inzien alleen als de weemoedige terugblik op een zorgeloze periode te lezen. Het boek wordt immers vooral gekenmerkt door de talloze gesprekken over de waarde van wetenschap, literatuur en vriendschap - het soort confrontatie dat in het melancholieke werk van Nescio volledig afwezig is. Bij nader inzien is in de eerste plaats het verslag van een conflict: dat tussen Paul, die zich voortdurend beroept op de beweeglijke intelligentie, versus Maarten, die dit intellectualisme relativeeert: ‘“Al dat geleuter is waardeloos.”’ Hij gelooft niet in de strijdbare idealen die Paul aan Forum ontleent.
| |
Vertelsituatie
De uitzonderlijk manier waarop het verhaal wordt verteld, houdt verband met dit conflict van twee levenshoudingen. Beurtelings worden verschillende personages gevolgd, maar nooit krijgen we hun gedachten te lezen. Een hoogst enkele keer komt men een zinnetje tegen als: ‘Tante Bé schudde kort haar hoofd, wat ironisch, en Flap dacht ook dat ze zich vergiste.’ Of: ‘“Dan zal hij wel geen marxist geweest zijn,” dacht Maarten, terwijl hij zijn boterham aannam.’ Dit soort zinnen zijn zo uitzonderlijk dat men moet aannemen dat Maarten in het laatste geval zijn gedachte hardop uitspreekt of dat het om kleine uitglijders van de auteur gaat. Want voor de rest wordt alleen weergegeven wat te horen en te zien valt. Wel kan natuurlijk het karakter van de waarnemer het beeld inkleuren: ‘Het publiek bestond in hoofdzaak uit Eijlders-klanten met verlopen half-intellectuelensmoelen onder de haardos, en een paar domme wulpse meisjes.’ Ook de volgende natuurbeschrijving is tekenend: ‘Het was somber weer. De Reest was niet meer dan een grauwe sloot naast de weg. De weilanden lagen grauw en troosteloos achter prikkeldraad. De koeien zagen er armoedig uit. Hij keek om zich heen.’
Bij nader inzien bestaat dus uit beschrijving en dialoog; gedachten worden in principe niet weergegeven. Deze toneelmatige vertelvorm is bijzonder omdat hij gewoonlijk alleen in korte verhalen voorkomt (‘Hills like white elephants’ van Ernest Hemingway is een voorbeeld dat nogal eens in de romantheorie wordt genoemd). Een boek van meer dan twaalfhonderd bladzijden dat op deze wijze wordt verteld, is waarschijnlijk een unicum in de wereldliteratuur.
| |
Stijl
In de beschrijvingen ontbreekt elke poging de stijl te verfraaien met treffende vergelijkingen of welke vorm van beeldspraak ook. De taal blijft bewust ‘kaal’. De weergave is gericht op de handelingen (de ontelbare malen dat een sigaret wordt gerold of een boterham gesmeerd). In de dialoog vindt men
| |
| |
vaak toevoegingen als ‘[zei hij] met een gemeen lachje’, ‘grimmig’ of ‘ironisch’.
Een enkele maal wordt deze weergave van wat gebeurt of gezegd wordt onderbroken door brieven of dagboekfragmenten die een introspectief karakter dragen. Deze zelfanalyses maken de verhoudingen zelden helderder; ze wijzen eerder op zelfbedrog of verhulling. Het is dus de vraag of zulke ‘bekentenissen’ eerlijker zijn dan de dialogen.
| |
Poëtica
In het boek zelf wordt nogal eens gepraat over het schrijven van een roman. In een zo'n passage lijkt Maarten het programma van Bij nader inzien te ontwerpen: ‘“Sfeer, ja,” zei Maarten. Hij knikte. “Er moet over het weer en de deugd gepraat worden en verdomd oneerlijk. Geen zelfanalyses.”’ En een bladzij verder: ‘“Hoe minder er gebeurt, hoe mooier.”’ In Bij nader inzien ‘gebeurt’ er inderdaad weinig. Er wordt gepraat en er worden eindeloos veel sigaretten gerold. De zelfanalyse blijft tot een minimum beperkt, het boek staat ver af van het ikgerichte schrijven dat door Forum gepropageerd werd. Men zou dus kunnen stellen dat stijl en vertelvorm van Bij nader inzien solidair zijn met Maarten, die de frases van Forum afwijst.
Deze nauwkeurige, realistische manier van beschrijven kan licht de indruk wekken dat ‘alles’ verteld wordt. In werkelijkheid blijkt de tekst zorgvuldig gecomponeerd. Allerlei details dragen bij tot de typering van de personages. Zo wijst Henk Romijn Meijer op de betekenis van een romantisch, Van Schendel-achtig verhaal dat Maarten helemaal in het begin van het boek voorleest. De ikfiguur daarvan is een ‘door niemand begrepen hooghartige dromer’, die zich afwendt van de drukke toernooien van zijn vader, de koning. Dan staat er: ‘Ik bind mijn paard bij de andere en loop naar het gazon, waar vier edelen liggen te rusten, en weet dat ik onder vrienden ben, zoals men een enkele maal in het leven ontmoet.’ Dit verhaal symboliseert wat er in Bij nader inzien gebeurt, zoals ook de belijdenis die wordt uitgesproken Maartens visie samenvat: ‘“Geen god, geen goed, geen kwaad, geen bezit en geen kennis, ik weet niet of met die gedachte te leven is.”’
Een voorbeeld van de onthullende details is het volgende. Op p. 89 verwoordt Paul zijn verlangen naar Parijs: ‘“Een mansarde op de vijfde etage, achter de Boul' Mich'.”’ Op p. 1059 komt deze afkorting van de beroemde Parijse Boulevard Saint-Michel terug, maar in een heel ander verband. Paul klaagt dan over de platvloersheid van zijn collega-leraren in ‘Zutfen’: ‘“Wie is de meest populaire leraar? De klootzak natuurlijk! De franse leraar! Die over de Boul' Mich' spreekt en Plaas de la Concorde zegt.”’
| |
Genre
Tenslotte dient nog opgemerkt dat Bij nader inzien toen het
| |
| |
verscheen door een enkele recensent als sleutelroman gelezen is. Zo kan men in Paul Dehoes J.J. Oversteegen (later hoogleraar in de Algemene Literatuurwetenschap in Utrecht) herkennen, voor Hans stond R. Meijer (later hoogleraar Nederlands in Londen) model, voor Flap de latere hoogleraar Afrikaanse taalkunde J. Voorhoeve, voor Hettie Frieda Balk-Smit Duyzentkunst, die later ook al hoogleraar zou worden. In Klaas valt Loe van Oijen te herkennen, in Henriette de schrijfster Frida Vogels en in David de Gorter-kenner Enno Endt. Maarten is uiteraard J.J. Voskuil. Deze laatste heeft zich sterk tegen dit soort onthullingen verzet.
Toch maakt hij in Bij nader inzien een grapje met zijn eigen naam. Op een zeker moment blijkt dat Paul in een van zijn nooit voltooide verhalen de naam ‘Karel Vos’ aan Maarten heeft gegeven. Dan staat er: ‘Maarten glimlachte. “Een mooie rustieke naam,” vond hij. “Voskuil zou ook mooi zijn geweest.”
Paul lachte. “Ja! De klootzak van Het Vrije Volk. Ik zal het je niet aandoen.”’
Overigens wordt er in deze passage een ingewikkeld spelletje gespeeld. Want wel wordt er een relatie Maarten-Vos-Voskuil gelegd, maar tegelijkertijd kan de ‘echte’ Paul ‘in werkelijkheid’ dit nooit gezegd hebben. Hij zal niet over ‘die klootzak van Het Vrije Volk’ gesproken hebben, maar over ‘je vader’ - Voskuils vader was immers de hier verachte hoofdredacteur van het socialistische dagblad Het vrije volk.
| |
Context
Stijl en vertelwijze van Bij nader inzien zijn uniek in de Nederlandse literatuur. Inhoudelijk lijkt er, zoals hierboven al vermeld, enige verwantschap met Nescio te bestaan. Die vergelijking dringt zich ook op waar de vrienden wandelingen in de vrije natuur maken, bijvoorbeeld boven het IJ. Vooral Maarten zoekt rust buiten stad. Het is typerend dat de rappe prater Paul van zulke uitstapjes eerder onrustig wordt.
Nog een andere auteur is van belang: Gerard (van het) Reve. Eerst schrijft Maarten nog in een brief aan zijn vriendin: ‘De Avonden is wel goed, maar je wordt er beroerd van. Ik lees liever Van Schendel, die gelooft tenminste nog ergens in en hij wandelt ook.’ Later komt deze schrijver in een gesprek tussen de vrienden uitvoeriger ter sprake. Paul somt daar zijn favorieten op: Hermans, Gomperts, Vestdijk. Maarten vult dan aan: ‘Van het Reve.’ Paul relativeert dan het belang van De avonden en er ontspint zich een discussie over de ironie in dat boek.
| |
| |
Maarten zegt over De avonden: ‘“Het is van het begin tot het eind ironisch. Je schrijft niet om afstand te nemen, maar om jezelf te belazeren. De kunst is om het acceptabel te doen.”
“Godbewaarme daarvoor!” zei Paul verontwaardigd. “Schrijven is voor mij nog altijd zelfverheldering. Ik dacht dat onze eerste eis honnêteté was.”’
De discussie wordt steeds feller, waarbij Maarten opmerkt: ‘“Als ik schreef zou ik het zo doen. Je hebt jezelf te bewijzen dat de rotzooi onontwijkbaar is, om de verantwoordelijkheid kwijt te zijn.”’ En volgens Maarten geven de gesprekken in De avonden aan ‘dat gesprekken en vrienden altijd kloterig en zinloos zijn’. Hier wordt de wrange ironie van De avonden gezet tegenover het strijdbare intellectualisme van Forum. Daarom reageert Paul zo fel: ‘Ik ben misschien een ethische donder, maar ik kan me niet voorstellen dat iemand voor zijn plezier in de modder rolt. Dat is wel verdomd gefrustreerd en steriel.’
Opmerkelijk is dat deze passage eindigt met de beschrijving van Maarten die buiten naar het water kijkt: ‘Hij bleef staan. De rat zwom naar het midden van de gracht en verdween in het donker. De regen sloeg fijne druppels over het water. Hij glimlachte terwijl hij verder liep. “Ja, ja,” zei hij halfluid. “Het leven is goed.”’ Dit gemompelde, cynische commentaar doet zo sterk aan de stijl van De avonden denken dat het een hommage aan die roman lijkt.
De vertelwijze van Bij nader inzien is ook in verband gebracht met de nouveau roman: ook bij de Franse schrijvers vindt men het commentaarloze realisme. In zijn gesprek met Fontijn ontkent Voskuil overigens een mogelijke beïnvloeding.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De ontvangst van Bij nader inzien vertoont een grillig verloop. Opmerkelijk is de ongekend felle toon van een aantal reacties op het verschijnen van het boek. Zo schrijft Rico Bulthuis in de Haagsche courant: ‘“Bij nader inzien” is een lor. Het is het duurste, meest waardeloze vod dat de laatste jaren op de markt is gebracht. Het heeft slechts één verdienste: het heeft het absolute nulpunt in onze letterkunde bereikt.’ In De nieuwe linie wordt het boek een ‘intellectuele streekroman genoemd’, waaraan elke compositie ontbreekt. Mogelijk speelde bij deze reacties een aantal passages in Bij nader inzien een rol die niet bepaald vleiend voor de katholieken klonken.
Kees Fens brengt een aantal meer technische bezwaren naar voren die zijns inziens bewijzen dat vorm en inhoud niet bij elkaar passen. Voor Renate Rubinstein is het boek veel te lang.
| |
| |
Genuanceerder is het oordeel van Kossmann en van Morriën, die op positieve punten wijzen.
De enige echt positieve reacties zijn afkomstig van Henk Romijn Meijer en Anne Wadman. (Maar de eerste was bij de publicatie van het boek betrokken en de tweede komt er in voor.) Wadman stelde: ‘Het woord meesterwerk dringt zich schuchter naar voren.’
De twee delen van Bij nader inzien verhuisden uiteindelijk naar De Slegte. Wel werd het boek in de loop der tijd gretig gezocht bij antiquaren. Toch duurde het nog 22 jaar voor de tweede druk verscheen. En dan blijken de reacties opmerkelijk te verschillen van de zuinige kritiek in 1963. Een echo van de oude bezwaren vindt men alleen nog terug bij Aleid Truijens: ‘Er is een schrijver aan het woord die zijn materiaal niet durft te schiften en er geen enkele structuur in heeft aangebracht. Het is een omgekieperde doos vol herinneringen: dagboeken, brieven, “bandopnamen” van oeverloos geouwehoer, op een namiddag chronologisch gerangschikt, maar meer ook niet.’ Daarentegen wordt er in een aantal uitvoeriger beschouwingen (van Hanny Michaelis en Jan Fontijn) juist op gewezen dat de structuurloze roman geraffineerd gecomponeerd is, ‘als een symfonie’ merkt de auteur zelf op. Want opmerkelijk is dat hij zich bij deze gelegenheid uitvoerig laat interviewen.
Meer en meer verschijnt het woord ‘meesterwerk’ in de kritiek. Jaap Goedegebuure noemt het boek ‘een van de beste Nederlandse romans van deze eeuw’. Al deze lof heeft tot gevolg dat de roman, die twintig jaar lang verdwenen leek, al een maand later herdrukt moest worden, tot verbazing van de uitgever.
In 1991 volgde een vierde druk. Bij nader inzien stond toen opnieuw in de aandacht, doordat de vpro een zesdelige serie naar het boek vertoonde. Het is inderdaad een verfilming naar de roman. Scenarioschrijver Leon de Winter heeft namelijk om het geheel meer spanning te geven een kader aan de roman toegevoegd dat als ‘dramatisch corset’ moet dienen. Daarin zien we hoe het de vrienden in de latere jaren is vergaan. Paul blijkt commissaris van de Koningin te zijn geworden, Henriette schilderes, David kunsthandelaar en Hans kiwikweker in Nieuw-Zeeland. De spanning wordt verhoogd doordat Maarten na de dood van zijn vrouw Nicolien besluit een eind aan zijn leven te maken. Hij stuurt voor zijn daad elk van zijn oude vrienden een persoonlijke brief (deze brieven waren oorspronkelijk door Voskuil zelf geschreven). Het zijn deze brieven die bij de inmiddels zestigjarige studiegenoten de oude herinneringen oproepen.
Hoe vakkundig de serie ook door Frans Weisz was gemaakt,
| |
| |
toch hielden Voskuil-liefhebbers hun reserves. In alle afleveringen wordt min of meer hetzelfde levensverhaal verteld: geslaagd maar niet gelukkig - een nogal clichématig gegeven. Verder is opgemerkt hoe merkwaardig het is dat geen van deze letterenstudenten aan de universiteit terechtkomt (Flap is weggeretoucheerd). En tenslotte bleef het voor wie de ‘echte’ Paul Dehoes kende wat potsierlijk om hem als commissaris van de Koningin te zien optreden.
In februari 1996 verscheen de vijfde druk. In diezelfde maand werd ook het eerste deel van Voskuils mammoetroman Het Bureau op de markt gebracht, waarin Maartens carrière op een wetenschappelijk instituut beschreven wordt. Het Bureau werd een eclatant succes, Voskuil een gevierd schrijver. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat nog drie herdrukken van Bij nader inzien volgden.
Interessant is het de beschouwing over het boek te besluiten met de reactie van Oversteegen op zijn vroegere vriend Han Voskuil, die hem in Bij nader inzien zo genadeloos als ‘Paul Dehoes’ portretteerde. In zijn laatste boek, Etalage. Uit het leven van een lezer (1999), schrijft Oversteegen: ‘Onze gesprekken bestonden op tal van terreinen voor de helft uit een ritueel repertoire van opinieverschillen, maar van de meeste daarvan weet ik niet zo zeker of ze echt waren. Han mocht graag melden dat hij leraar wilde worden aan de hbs van een provinciestad, maar toen hij één jaar in Groningen zat gaf hij de pijp aan Maarten en vluchtte naar Amsterdam terug; ik hield het aan de hbs en de Kweekschool van Deventer drie jaar uit terwijl ik altijd met afgrijzen over provinciesteden en over het leraarschap gesproken had. Van de wetenschap wilde Han niets weten, maar hij kwam er tien jaar eerder in terecht dan ik, die er altijd nogal tweeslachtig tegenover gestaan had. Als hij het leraarschap even uit het oog verloor, verklaarde Han dat hij boer zou willen zijn, maar hij heeft het levenslang op Amsterdam gehouden. Over boeren heeft hij geloof ik alleen maar brochures geschreven. En ik [...] zat zeventien jaar op een immense, nogal uitgewoonde boerderij in de Betuwe [...]. Woord en daad dekten elkaar dus niet, bij Han niet en bij mij niet.’ Zo zetten de twee voormalige vrienden hun discussie na jaren nog op papier voort.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
J.J. Voskuil, Bij nader inzien. Achtste druk, Amsterdam 1998.
| |
| |
| |
Secundaire bibliografie
Henk Romijn Meijer, Per slot van rekening... In: NRC, 29-6-1963. |
Alfred Kossmann, In schijn roman, in wezen autobiografie. In: Het vrije volk, 6-7-1963. |
J.J. Onderstraten, Valse sleutel. In: Hollands maandblad, nr. 192, 1963, p. 62. |
M.L. Nijdam, Intellectuele streekroman vol studenten. In: De nieuwe linie, 10-8-1963. |
Kees Fens, Beschrijven en doorzien. In: De tijd / Maasbode, 31-8-1963. |
Renate Rubinstein, Met zeer veel omhaal van woorden. In: Vrij Nederland, 21-9-1963. |
Rico Bulthuis, Beschamende misgreep van gerenommeerde uitgever. In: Haagsche courant, 28-9-1963. |
O.M. de Vaal, Bij nader inzien. In: De groene Amsterdammer, 5-10-1963. |
Adriaan Morriën, Satire van de onmacht. In: Het parool, 26-10-1963. |
J.E. Kool-Smit, Nogmaals: J.J. Voskuils Bij nader inzien. In: NRC, 16-11-1963. |
Hans van den Bergh, Werkelijkheid en zinloos feit. In: Hollands maandblad, nr. 196, 1963, pp. 46-48. |
Pierre H. Dubois, Een ongewone roman. In: Het vaderland, 14-12-1963. |
A. Wadman, Kopieerlust als afrekening. In: Leeuwarder courant, 14-12-1963. |
H. Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje. Essays en polemieken. Amsterdam 1967, pp. 97-109. |
Frits Abrahams, Een (bijna) vergeten meesterwerk. In: Vrij Nederland, 12-1-1985. |
Ad Fransen, De zuilen van de vriendschap. In: NRC Handelsblad, 8-3-1985. (interview) |
Lisette Lewin, Het wonderlijke succes van 'n roman van 1207 pagina's. In: De volkskrant, 12-4-1985. (interview) |
Rob Schouten, Een kritische en mieterse generatie. In: Trouw, 25-4-1985. |
Aleid Truijens, Honderdduizend shaggies. In: NRC Handelsblad, 26-4-1985. |
J. Goedegebuure, Een keurbende Titaantjes. In: Haagse post, 27-4-1985. |
Louis Smit, Het geheim van de vervallen vriendschap. In: HN magazine, 17-8-1985. |
H. Michaelis, Mirakuleuze herrijzenissen. In: Tirade, 1985, jrg. 29, pp. 724-739. |
Jan Fontijn, Over jonge mensen, de dingen die voorbijgaan. In: Tirade, 1985, jrg. 29, pp. 740-750. |
Harry Bekkering, De dubbele echo van Forum. In: Bzzlletin, nr. 136, 1986, jrg. 14, pp. 53-57. |
Arjen Schreuder, Hoe het de studenten van J.J. Voskuil verder verging. In: NRC Handelsblad, 22-3-1991. |
Marc van den Eerenbeemt, Bij nader inzien. In: Folia, 5-4-1991. |
| |
| |
Henk Romijn Meijer, De man die het boek bracht over de man die het schreef en de man die het uitgaf. In: Vrij Nederland, 13-4-1991. |
Kees Fens, Aangenomen kinderen. In: De volkskrant, 26-4-1991. |
Leon de Winter, Mieters!! In: Het Nederlands scenario, nr. 4, april 1991, pp. 6-17. |
Jef Bogman, Bij nader inzien: ‘een dwarsdoorsnede van denkend Nederland’. In: Skrien, nr. 178, juni-juli 1991, pp. 51-53. |
Jan Fontijn, Op bezoek bij J.J. Voskuil. Amsterdam 1991. |
Harry Bekkering, J.J. Voskuil. In: Kritisch Literatuur Lexicon, aflevering 47, november 1992. |
J.J. Oversteegen, Etalage. Uit het leven van een lezer. Amsterdam 1999, vooral pp. 101-108 en 123-143. |
lexicon van literaire werken 45
februari 2000
|
|